2 GRAANWERELD

harry harrison

coproductie sid stefan en toonboon

HARRY

HARRISON

WERELDCYCLUS

TRILOGIE

 

I

Vier jaar geleden was de zon ondergegaan. Sindsdien was ze niet meer opgekomen.

Maar spoedig zou de tijd aanbreken dat haar stralen weer over de horizon zouden komen. Over een paar maanden zou de blauwwitte zon met haar gloeiende stralen de oppervlakte verzengen. Tot dat tijdstip heerste er echter een eindeloos lijkende schemering en onder dit vale licht gedijde het gemuteerde graan. Het leek wel alsof er in alle richtingen graan groeide, een immense zee van geel en groen - behalve aan één kant. Daar kwam het graanveld tot een einde, begrensd door een hoog metalen hek, en achter dit hek lag de woestijn. Een troosteloos gebied met zand en grint, een eindeloze vlakte zonder schaduwen, die verloren leek te gaan in de vaagheid van de schemering. Hier regende het nooit en er groeide niets, hetgeen in scherp contrast stond met het rijke bouwland dat erachter lag. Toch leefde er iets in dit naakte landschap: een wezen dat zijn primaire levensbehoeften uit het steriele zand kon destilleren.

De vlakke hoop gestreept grijs vlees woog ten minste zes ton. Aan de bovenkant van het lichaam schenen geen openingen of organen te zitten, alhoewel een nader onderzoek zou hebben uitgewezen dat in elk van de kleine knobbels van de dikke huid een siliconenvenster zat, dat de straling van de zon kon absorberen. De plantencellen, die onder deze doorzichtige openingen huisden en deel uitmaakten van een gecompliceerde symbiose met de springer, zetten de energie om in suiker. Door een trage osmotische beweging tussen de cellen werd de suiker naar het onderste gedeelte van het lichaam gestuwd, waar hij in alcohol werd veranderd. Deze alcohol werd in de intermoleculaire ruimte tussen het protoplasma opgeslagen totdat de springer hem nodig had. Tegelijkertijd vond in het onderste gedeelte een aantal chemische processenjplaats.

Het beest gleed over een stuk land dat bijzonder rijk was aan koperzouten. Gespecialiseerde lichaamscellen beschikten over een bijtend zuur waarin ze het zout konden oplossen, waarna het door het lichaam kon worden opgenomen.

Dit proces was nu al gedurende onbepaalde tijd bezig, aangezien het beest niet over een verstand beschikte. Evenmin had het organen waarmee het de tijd kon meten. Het bestond. Het voedde zich, vrat mineralen zoals een koe gras zou vreten.

Tot het tijdstip waarop, net als in een weide, het voedsel op was.

Toen moest het beest verder gaan. Op het moment dat de voedingsbron wegviel, werd dit door de chemometers geregistreerd; de duizenden beenspieren in het onderste gedeelte van het lichaam begonnen zich samen te trekken. De zorgvuldig opgeslagen alcohol diende als brandstof; hij zou het zes ton zware, lompe lichaam in een spasmodische beweging dertig meter door de lucht kunnen voortbewegen.

Het schoot dwars door het hek heen en kwam met een geweldige klap tussen het twee meter hoge gamma-graan terecht, dat werd verpletterd. De springer verdween achter een scherm van groene bladeren en armdikke gouden halmen. Op zijn dikste punt was de springer slechts een meter dik, zodat hij volledig werd onttrokken aan het zicht van het andere wezen, dat op hem af rolde.

Ze hadden geen van beide een brein. Het zes ton wegende organisme werd volledig beheerst door de reflexcellen, waarmee het eeuwen geleden was geboren. Het metalen wezen woog zevenentwintig ton en werd gecontroleerd door een geprogrammeerde computer, die men tijdens de bouw in het apparaat had aangebracht. Beide wezens hadden zintuigen - maar ze waren niet ontvankelijk voor elkaar. Elk was volledig onwetend over het bestaan van de ander, tot het moment waarop ze op elkaar stootten.

De ontmoeting was zeer dramatisch. De gigantische graanmachine kwam ratelend en bedrijvig zoemend naderbij. Ze maaide een dertig meter brede baan uit het wuivende graan. In één beweging maaide de machine het graan, scheidde de rijke halmen van de stelen, waarna het steel-gedeelte in stukjes werd gehakt en in een laaiende oven werd verbrand. De vrijkomende stoom werd door een lange schoorsteen in de lucht gespuwd, terwijl de asdeeltjes een zwart roetspoor achter de graanmachine trokken. De asdeeltjes zakten vervolgens terug in de omgeploegde aarde, waarna het proces opnieuw zou kunnen beginnen. Het was een bijzonder efficiënte machine, die precies deed wat ze verondersteld was te doen. De machine was niet geconstrueerd om springers in het graanveld op te sporen. De graanmachine reed op de springer in en had al ruim tweehonderd kilo vlees van het beest afgerukt voordat de alarmsystemen het proces stopten.

Alhoewel de springer een primitief zenuwsysteem had, bleek het beest de drastische veranderingen te hebben bespeurd die er met het lichaam hadden plaatsgevonden. Het zond chemische signalen uit om de springvoeten te activeren en binnen een paar minuten, hetgeen ongelooflijk snel was voor een springer, trokken de spieren zich samen en maakte het beest een nieuwe sprong. Maar aangezien het grootste gedeelte van de alcoholvoorraden was verbruikt, bleek dit een minder geslaagde sprong te worden. De poging bracht het beest een paar meter de lucht in, waarna het boven op de graanmachine landde. Metaal boog en brak en ineens reageerden tientallen alarmsystemen, die nu een hels kabaal maakten in een nutteloze poging om de springer weg te jagen.

Op de plaatsen waar de gouden bekleding van de graanmachine was afgebroken, ontdekte de springer voedzaam staal. Het liet zich over de machine zakken, kreeg er vaste grip op en begon de machine met behulp van zuren te verorberen.

‘Doe niet zo stom!’ schreeuwde Lee Ciou, die zich boven het geroezemoes verstaanbaar probeerde te maken. ‘Denk toch eens aan de interstellaire afstanden, voor je over radiosignalen begint te praten. Natuurlijk kan ik een grote zender in elkaar zetten. Dat is op zich geen enkel probleem. Ik kan zelfs een signaal uitzenden dat men op de Aarde zou kunnen ontvangen - op zekere dag. Maar het duurt op z’n minst zevenentwintig jaar voordat het signaal de eerste bewoonde planeet zou bereiken. En misschien luistert men daar niet eens …’ k

‘Stilte, stilte, stilte,’ riep Ivan Semenov, die met een hamer op de tafel beukte. ‘Orde. Iedereen krijgt de kans om iets te zeggen en iedereen spreekt op zijn beurt! Anders heeft dit helemaal geen zin!’

‘Het heeft toch al helemaal geen zin!’ riep iemand. ‘Verspilling van onze kostbare tijd!’

Er klonk schril gefluit en boe-geroep, waarna de voorzitter wild op zijn tafeltje begon te hameren. Naast Semenov ging een telefoonlampje zenuwachtig flikkeren en hij pakte met één hand de hoorn op, terwijl hij met de andere hand bleef hameren. Hij luisterde, zei iets en wierp de hoorn op de haak. Hij liet de hamer liggen, ging staan en zette een luide stem op.

‘Alarm!’

Het werd meteen stil en hij knikte tevreden.

‘Jan Kulozik - aanwezig?’

Jan zat ergens achter in de zaal en hij had niet aan de discussie deelgenomen. In zijn eigen gedachten verzonken, had hij nauwelijks acht geslagen op de schreeuwende mannen en ook de stilte viel hem niet op, totdat hij zijn naam hoorde. Hij stond op. Hij was lang en gespierd en zou ongetwijfeld mager zijn geweest als hij zich niet jarenlang met geestelijke arbeid had beziggehouden. Zijn overall zat onder het vet en ook zijn gelaat zat onder de zwarte strepen, maar het was duidelijk dat hij meer dan alleen een monteur was. De manier waarop hij zich gedroeg, bereid en toch terughoudend, en de manier waarop hij de voorzitter aankeek, maakten samen met het gouden dorssymbool op zijn kraag duidelijk dat hij een belangrijke plaats innam.

‘Moeilijkheden in het veld bij Taekeng-Vier,’ zei Semenov. ‘Het schijnt dat een springer een graanmachine heeft beschadigd. Je moet er direct heen gaan.’

‘Wacht! Wacht even op mij,’ riep een kleine man, die zich een weg door de menigte baande en achter Jan aan rende. Het was Chun Taekeng, het hoofd van de Taekeng-clan. Zijn humeur was er net zo slecht aan toe als zijn leeftijd en het aantal haren op zijn hoofd. Een man die niet snel genoeg uit de weg ging, liep een stomp in de maagstreek op, terwijl hij andere mannen gewoon tegen de enkels schopte. Jan schonk geen aandacht aan de oude man, zodat Chun moest rennen om hem in te halen.

De onderhoudshelicopter stond voor de werkplaats en Jan liet de motoren warm draaien, terwijl Chun Taekeng hijgend en piepend in de cabine klom.

‘We moeten die springers uitroeien,’ hijgde hij, toen hij naast Jan in een stoel zakte. Jan reageerde er niet op. Zelfs al zou het noodzakelijk zijn, en dat was het niet, dan nog kon men de oorspronkelijke bewoners niet uitroeien. Hij sloeg daarom geen acht op Chun, die opgewonden binnensmonds vloekte en tierde. Zodra ze op de gewenste hoogte zaten duwde hij de gashendel naar voren. Hij moest zo snel mogelijk op de plaats van het voorval zien te komen. De springers konden gevaarlijk zijn wanneer men hen niet op de juiste manier behandelde. De meeste boeren wisten zo goed als niets over deze dieren - laat staan dat ze er zich iets van aantrokken.

Het landschap gleed als een gespikkeld geel-en groen-gekleurd laken onder hen door. De oogst zat er bijna op, zodat de korenvelden niet meer glooiend in alle richtingen uitdijden. Overal vielen er gaten in het korenveld, dat in hoog tempo door de graanmachines werd gemaaid. De opstijgende stoomwolken markeerden de plaatsen waar de machines aan het werk waren. Alleen de hemel bleef onveranderlijk, een grauwe atmosfeer, die zich van de ene naar de andere horizon uitstrekte. Vier jaar geleden had hij de zon voor het laatst gezien. Vier eindeloos lijkende en monotone jaren, dacht Jan. De mensen die hier woonden en leefden, scheen het niet te deren, maar hij kreeg het soms benauwd door de onveranderlijke schemering. Op die momenten maakte hij gebruik van de pilletjes in het groene potje.

‘Daar!’ riep Chun Taekeng schril, terwijl hij een gemergelde vinger uitstak. ‘Daar moet je landen!’

Jan sloeg geen acht op hem. De glinsterende goudkleurige graanmachine, die grotendeels aan het zicht werd onttrokken door een springer, bevond zich onder hen. Een grote springer, ten minste zes tot zeven ton. Meestal waren het de kleinere exemplaren die in het graanlandschap terechtkwamen. Rond de plaats van het gebeuren stonden vrachtwagens en rupsvoertuigen; een zwarte rookpluim maakte duidelijk dat er nog een aantal voertuigen in deze richting kwam. Langzaam cirkelde Jan rond, terwijl hij via de radio om de Grote Haak vroeg. Toen hij uiteindelijk landde, op iets meer dan honderd meter van de graanmachine, begon de kleine man te krijsen. Jan sloeg er geen acht op. De leden van de Taekeng-clan waren de figuren die hier het onderspit zouden moeten delven.

Er stond een groep opgewonden boeren rond de verpletterde graanmachine. Een paar vrouwen hadden gekoeld bier in vaten meegebracht en men liet de glazen rondgaan.

Het leek net een feest, want dit was een welkome onderbreking van hun monotone bestaan. Een blik van bewondering gold de jongeman die met een brandende toorts de hangende bruine vleesmassa naderde. De springer trok zijn spieren samen toen de vlam het vlees raakte; slijmerig droop het verbrande vlees op de grond en een doordringende walgelijke geur steeg op.

‘Doe die toorts uit en smeer’em!’ zei Jan.

De jongeman gaapte Jan maf aan, terwijl zijn mond openstond, maar hij deed de toorts niet uit, en hij bewoog evenmin. Zijn hoofdhaar begon net iets boven de wenkbrauwen, waardoor hij een achterlijke indruk maakte. De Taekeng-clan was vrij klein van postuur en inkennig.

‘Chun,’ riep Jan naar het hoofd van de clan, terwijl hij briesend naar voren liep, ‘laat die toorts uitdoen voordat er problemen komen.’

Chun krijste woedend en om zijn woorden kracht bij te zetten, gaf hij de jongeman een ferme schop onder zijn achterste. De jongeman vluchtte met de toorts. Jan had een paar grove werkhandschoenen in zijn riem zitten en hij trok ze te voorschijn.

‘Ik heb wat hulp nodig,’ zei hij. ‘Haal schoppen en help me om de zijkant van dit ding op te tillen. Maar raak in hemelsnaam de onderkant niet aan. Die scheidt een zuur af dat dwars door je handen heen vreet.’

Met enige inspanning tilde men een flap op en Jan boog zich voorover om onder het lichaam te kunnen kijken. Het vlees was wit en hard, nat van het zuur. Hij ontdekte een van de vele springbenen, die qua vorm en grootte ongeveer overeenkwamen met het menselijke been. Het been lag gekromd in een holte en toen hij eraan trok, voelde hij weerstand. Maar het been kon niet op tegen de aanhoudende kracht, zodat hij het ver genoeg uit de holte kon trekken om het in de vlezige knie te buigen. Toen hij het been losliet, keerde het langzaam in de oude positie terug.

‘Goed. Laat maar vallen.’ Hij stapte achteruit, zette een teken op de grond en wendde zich toen van het beest af. ‘Haal die wagens daar weg,’ zei hij. ‘Zet ze aan de linkeren de rechterkant, zo ver mogelijk van de helicopter vandaan. Als dit ding opnieuw springt, komt het boven op jullie wagens terecht. En ik ben bang dat die brandwond het beest weer in beweging zal zetten.’

Zijn opmerking veroorzaakte enige verwarring, maar die verdween toen Chun uit volle borst de bevelen herhaalde die Jan had gegeven. Iedereen kwam snel in beweging. Jan veegde zijn handschoenen af op de grond, waarna hij de graanmachine beklom. Een luid flapperend lawaai kondigde de komst van de Grote Haak aan. De grote helicopter, de grootste van deze planeet, kwam in zicht en bleef boven hem hangen. Jan haalde zijn radio te voorschijn en gaf zijn aanwijzingen. In de buik van de helicopter verscheen een vierkant gat, waaruit langzaam een hefbalk naar beneden zakte. De luchtwervelingen die ontstonden door de malende bewegingen van de rotorbladen sloegen Jan haast tegen de grond, terwijl hij voorzichtig de balk in positie bracht en vervolgens de grote haken langzaam in de zijkant van de springer plantte. Het beest liet uit niets blijken dat het het scherpe metaal voelde, dat in zijn lichaam drong. Toen de haken op hun plaats zaten, maakte Jan een draaiende beweging met zijn hand boven het hoofd. De Grote Haak steeg langzaam op.

De piloot volgde zijn aanwijzingen op. Hij zette voorzichtig spanning op de kabels die aan de hefbalk waren bevestigd. De haken beten zich vast in het vlees en er ging een rilling door de springer heen. Dit was een slecht moment. Als het beest nu zou springen, trok het de helicopter met zich mee. Het resultaat zou het einde van de Grote Haak zijn. Maar de helicopter was snel en het apparaat steeg op, totdat de natte witte onderkant van het beest twee meter boven de grond hing. Jan zwenkte met zijn hand en de Grote Haak bewoog langzaam voorwaarts. Hij sleepte het wezen onder zich mee. Toen raakte de springer de grond. Het leek alsof de helicopter een gigantische deken aan één kant had beetgepakt en deze nu langzaam omsloeg, totdat de andere kant boven lag. Gemakkelijk en zonder tegenstand te bieden golfde de springer mee met de beweging, totdat hij met zijn rug op de grond lag. De onderkant van het beest glinsterde als een uitgestrekte witte vleesmassa. »

Ineens veranderde de onderkant, toen de duizenden springbenen plotseling in de lucht schoten. Een spontane explosie van vaal gekleurde ledematen. De benen stonden gedurende een paar seconden stijf in de lucht, waarna ze gestaag terug zakten in de vleesholten.

‘Het kan nu geen kwaad meer,’ zei Jan. ‘Het kan niet van zijn rug afkomen.’

‘Dan moet je het nu doden,’ mompelde Chun Taekeng binnensmonds.

Jan probeerde zijn afschuw te verbergen. ‘Nee, dat heeft geen zin. Ik denk niet dat je er prijs op zou stellen zeven ton rottend vlees in jouw graanveld te hebben liggen. We laten het beest met rust. De graanmachine is een stuk belangrijker.’ Hij gaf de Grote Haak een teken om te landen, waarna hij de hefbalk losmaakte. Er was een grote zak zoutas aan boord van de helicopter. Men had dit spul speciaal voor noodgevallen aan boord. Er was altijd wel ergens iets met een springer aan de hand. Hij klom opnieuw op de graanmachine en strooide zoutas in de grote poelen zuur. Er leek weinig schade te zijn veroorzaakt, maar er kon natuurlijk altijd een probleem ontstaan wanneer het zuur in het machinegedeelte terecht was gekomen. Hij zou meteen de bekleding moeten verwijderen. Een gedeelte daarvan was weggescheurd en een aantal van de grote wielen bleek te zijn afgeknapt, zodat de machine naar één kant overhelde. Het zou een moeilijk karwei worden. Met een rupsband die nog functioneerde en vier voertuigen die aan de andere kant trokken, slaagde hij erin de graanmachine tweehonderd meter te verplaatsen en uit de buurt van de springer te brengen. Onder een kritisch oog, om nog maar te zwijgen over de cynische opmerkingen van Chun Taekeng, liet hij de springer door de Grote Haak weer op zijn poten zetten.

‘Laat dat smerige beest maar hier! Dood en begraaf het! Nu staat het weer op zijn benen en als het springt, doodt het ons allemaal!’

‘Nee, dat gebeurt niet,’ riep Jan. ‘Het kan maar in één richting voortbewegen. Je zag hoe zijn benen stonden. Wanneer het springt, gaat het in de richting van de woestijn.’

‘Je bent er nooit zeker van en .

‘Ik wel. Ik kan het niet als een wapen richten, als je dat bedoelt, maar het gaat in de goede richting. Neem dat maar van mij aan!’

Alsof het afgesproken werk was, kwam de springer op dat moment in beweging. Het bezat geen brein en kende geen emoties. Maar het beschikte over een gecompliceerd chemisch netwerk, dat zijn bewegingen controleerde. Kennelijk reageerde dat netwerk op de ruwe behandeling die het dier had ondergaan. Er klonk een geweldige dreun toen het beest alle springbenen tegelijkertijd uitstak. De vrouwen gilden en zelfs Chun Taekeng verstomde toen het beest in beweging kwam.

Het immense lichaam schoot door de lucht. Het vloog over het graanland en de sensorstralen van het hek heen, waarna het met een dof geluid op het zand terechtkwam. Een grote stofwolk spatte naar alle kanten weg.

Jan haalde zijn gereedschapskist uit de helicopter en begon met het werk aan de graanmachine. Zodra hij aan het werk was, ging hij op in zijn gedachten. Hij dacht aan de schepen. Hij was moe van het denken en het praten over de schepen, maar hij kon ze niet vergeten. Niemand kon de schepen vergeten.