2

‘Ik wil het niet over de schepen hebben,’ zei Alzbeta Mahrova. ‘Er wordt over niets anders meer gesproken!’

Ze zat vlak naast Jan op de bank en ze drukte haar heup stevig tegen zijn dij aan. Hij kon de warmte van haar lichaam door de dunne stof van haar jurk en het linnen van zijn overall voelen. Hij wrong krampachtig zijn handen in elkaar, zodat de spieren in het polsgewricht als dikke kabels opzwollen. Meer dan dit zou hij nooit bij haar kunnen bereiken, in ieder geval niet op deze vervloekte planeet. Hij keek haar vanuit zijn ooghoeken aan; de egaal gebruinde huid, het zwarte haar, dat tot op haar schouders viel, haar grote donkere ogen, haar borsten …

‘De schepen zijn belangrijk,’ zei hij, terwijl hij moeite deed om haar niet aan te staren. Ongeïnteresseerd keek hij naar een groot magazijn, dat aan de andere kant van de lavaweg stond. ‘Vandaag zijn ze zes weken te laat en wij hadden al vier weken geleden moeten vertrekken. Vanavond zal er een beslissing moeten worden genomen. Heb je het met de Hradil nog over ons huwelijk gehad?’

‘Ja,’ mompelde Alzbeta, terwijl ze zich omdraaide en zijn handen in de hare nam, hoewel de voorbijgangers hen zouden kunnen zien. ‘Ze weigerde mij te laten uitspreken. Ik moet met iemand uit de Semenov-clan trouwen of anders helemaal niet. Zo staat het in de wet.’

‘De wet!’ Het leek alsof hij het over een verwerpelijk onderwerp had. Hij maakte zich los uit haar greep en schoof over de bank een stuk van haar weg, gepijnigd door haar aanraking op een manier die zij niet zou kunnen begrijpen. ‘Dit heeft niets met de wet te maken. Het is een gebruik, een stom boeren bijgeloof. Op een boerenplaneet, die rond een blauwwitte zon draait die men vanaf de Aarde niet eens kan zien. Op de Aarde had ik met je kunnen trouwen en kinderen groot kunnen brengen.’

‘Maar je bent niet op de Aarde,’ zei ze, zo zacht dat hij haar nauwelijks kon verstaan.

Ineens voelde hij zich loom worden en zijn woede luwde. Ja, hij was niet op de Aarde en hij zou ook nooit naar de Aarde kunnen terugkeren. Hij moest hier iets van zijn leven zien te maken. Misschien kon hij de regels op een of andere manier beïnvloeden. Maar hij kon ze niet breken. Een blik op zijn horloge vertelde hem dat het twintig uur was, hoewel de eindeloze schemering nog steeds aanwezig was. Alhoewel het schemerduister meer dan vier jaar duurde, bleef men de tijd meten met horloges en klokken, opdat het lichaamsritme op deze verre planeet niet zou worden verstoord.

‘Ze zitten daar nu al twee uur te vergaderen over één en hetzelfde onderwerp. Ik neem aan dat ze er nu wel genoeg van hebben.’ Hij stond op.

‘Wat ga je doen?’ vroeg ze.

‘Wat er gedaan moet worden. Het besluit kan en mag niet langer worden uitgesteld.’

Vluchtig raakte ze zijn hand aan, alsof ze zich realiseerde hoe ze hem met haar strelingen kwelde. ‘Succes!’

‘Ik heb geen succes nodig. Aan mijn geluk kwam een einde toen ik van de Aarde werd gedeporteerd.’

Ze kon hem niet vergezellen, omdat het een bijeenkomst van clan-hoofden en technische hoofdingenieurs was. Als onderhoudskapitein had hij het recht om deze vergadering bij te wonen. De deur van de drukkoepel bleek gesloten te zijn. Hij moest krachtig tegen het raam kloppen voordat hij het slot hoorde ratelen en de deur openging. Ambtenaarkapitein Ritterspach keek hem met zijn spleetoogjes geniepig aan.

‘Je bent te laat. Ze zijn allang begonnen.’

‘Zeur niet, Hein, en doe nou maar gewoon die deur open.’ Hij had bijzonder weinig respect voor de ambtenaarkapitein, die zijn ondergeschikten afbeulde en zijn meerderen slijmde.

De stemming onder de aanwezigen was gedemoraliseerd, eigenlijk net wat hij had verwacht. Chun Taekeng, de oudste in rang, was de voorzitter. Zijn voortdurende gekrijs en geschreeuw wanneer iemand niet naar hem wilde luisteren, was niet bevorderlijk voor een ordelijke gang van zaken. Er werd onderling gemompeld en er werden bittere opmerkingen gemaakt, maar niemand kwam met een positief voorstel. Men herhaalde telkens dezelfde woorden en verwijten die al meer dan een maand op ieders lippen hadden gelegen, maar men kwam er geen steek verder door. Nu was het echter tijd.

Jan liep naar voren, terwijl hij zijn hand opstak om het woord te vragen, maar Chun sloeg geen acht op hem. Daarom deed hij nog een paar stappen voorwaarts, totdat hij vlak voor de kleine man stond en dreigend boven hem uittorende. Chun probeerde hem geïrriteerd weg te wuiven en om hem heen te kijken, maar Jan bleef gewoon staan.

‘Terug naar je plaats. Dat is een bevel!’

‘Ik heb iets te zeggen. Laat ze hun mond houden!’

Het geroezemoes stierf weg, omdat men hem ineens in de gaten kreeg. Chun hamerde luid op zijn tafel en dit keer werd het doodstil.

‘De onderhoudskapitein heeft het woord,’ riep hij, waarna hij walgend de hamer liet vallen. Jan draaide zich om naar de aanwezigen.

‘Ik wil een aantal feiten op een rijtje zetten, die men niet kan verloochenen. In de eerste plaats: de schepen zijn te laat. Vier weken te laat. In al die jaren dat de schepen naar ons toe zijn gekomen, zijn ze nog nooit zó laat geweest. Slechts één keer waren ze vier dagen te laat. Vast staat, dat de schepen te laat zijn en dat wij niet langer kunnen wachten. Als we hier blijven, zullen we verbranden. Morgenochtend vroeg zal het werk stilgelegd moeten worden en moeten we aan de voorbereidingen van de tocht beginnen.’

‘Maar het laatste graan staat nog op het v®d…, schreeuwde iemand.

‘Dat zal verbranden. We laten het staan. We zijn al te laat. Dat is toch zo, nietwaar, treinmeester Semenov?’

‘En wat doen we dan met het graan dat in de silo’s ligt?’ brulde iemand, maar Jan sloeg geen acht op de vraag. Eén probleem tegelijk.

‘Semenov?’

Met tegenzin knikte de grijzende man. ‘Ja, we moeten vertrekken. We moeten wel, anders raakt het schema in de war.’

‘Dat bedoel ik. De schepen zijn te laat en als we nog langer blijven wachten, zullen we hier al wachtende sterven. We moeten aan onze tocht naar het zuiden beginnen en hopen dat ze ons op Zuidland zullen opwachten. Dat is alles wat we kunnen doen. We moeten ogenblikkelijk vertrekken en … we moeten het graan met ons meenemen.’

De aanwezigen waren met stomheid geslagen. Iemand schoot in de lach, maar hield wijselijk zijn mond. Dit was een nieuw idee en door dit soort nieuwe ideeën raakten ze alleen maar in de war.

‘Het is onmogelijk,’ zei de Hradil uiteindelijk, en een groot aantal hoofden knikte instemmend. Jan staarde naar het hoekige gelaat en de dunne lippen van het hoofd van de Mahrova-clan en hij deed moeite om zijn stem monotoon en rustig te laten klinken, zodat zijn haatgevoelens niet zouden blijken.

‘Het fs mogelijk. U bent een oude vrouw die van dit soort dingen geen verstand heeft. Ik ben kapitein in dienst van de wetenschap en ik zeg dat het wel mogelijk is. Ik beschik over de gegevens. Als we onze woon-en leefruimte tijdens de tocht beperken, kunnen we één vijfde van het graan met ons meenemen. Daarna kunnen we het graan uitladen en terugkeren om opnieuw in te laden. Dit moet dan zo snel mogelijk gebeuren. De lege wagens zijn in staat om twee vijfde van het graan te vervoeren. De rest zal verbranden - maar dan hebben we in ieder geval bijna twee derde van de oogst gered. Wanneer de schepen komen, moeten ze het graan hebben. De mensen zullen anders verhongeren. Wij zullen het voor ze hebben bewaard.’

De aanwezigen schenen ineens allemaal wat te willen zeggen. Men schreeuwde door elkaar heen, riep beschuldigingen over en weer, terwijl niemand acht sloeg op de voorzitter, die woest hamerde en om orde riep. Jan draaide zich om en negeerde het tumult. Ze moesten de tijd krijgen om

aan het nieuwe idee te kunnen wennen en erover te praten. Ze waren reactionaire eigenzinnige boeren en ze verafschuwden elke vorm van vernieuwing. Als de gemoederen wat waren bedaard, zou hij opnieuw het woord tot hen richten. Maar op dit moment zat hij met zijn rug naar hen toe en sloeg geen acht op het tumult. Hij keek naar de grote kaart waarop de planeet stond afgebeeld. Het enige kleurige stuk in deze grote hal.

Halvmörk, dat was de naam die het eerste verkenningsteam aan deze planeet had gegeven. Schemering, de wereld van het halfduister. Officieel luidde haar naam Beta Aurigae-Three, de derde van de zes planeten die om de laaiende blauwwitte ster cirkelden en de enige die bewoonbaar was. Deze planeet had de astronomen bijzonder geboeid, zodat men de bijzondere gegevens had geregistreerd en doorgegeven. De geleerden waren gefascineerd door de grote asverschuiving, waardoor zij leefbaar werd voor de mensen die er moesten wonen. De grote ashoek van eenenveertig graden en de langgerekte vlakke ellipsvormige baan, gelegen in het eclipticavlak, veroorzaakten een buitengewone situatie. Bij de Aarde bedroeg de afwijking van . de aardas slechts een paar graden, hetgeen voldoende was voor de grote verschillen tussen de seizoenen. De as is de denkbeeldige lijn waarom een planeet roteert; de asafwij-king is het aantal graden dat de as verschilt van die verticale lijn. Eenenveertig graden is een ongekend getal en dit, in combinatie met de lange ellipsvormige omloopbaan van de planeet, zorgde voor een aantal ongewone verschijnselen.

De winter en de zomer duurden elk vier jaar. Gedurende vier jaar heerste de duisternis rond de winterpool, de planetaire pool die van de zon was afgewend. Dit veranderde plotseling en drastisch op het moment dat de planeet het einde van haar elliptische baan naderde en de zomer op de winterpool aanbrak. Het enorme verschil in klimaat was gevaarlijk en kon dodelijk zijn. Daarna moest de zomer-pool, die vier jaar in de zon had gelegen, vier jaar in de duisternis doorbrengen.

Tussen de beide polen, in het gebied dat van veertig graden noorderbreedte tot veertig graden zuiderbreedte liep, heerste een eindeloze brandende zomerhitte. Miestal bedroeg de temperatuur rond de evenaar meer dan negentig graden Celcius. Op de winterpool bleef de temperatuur rond het vriespunt hangen, terwijl er soms zelfs vorst voorkwam. In deze extreme temperatuurverschillen was er slechts één plaats op de dodelijke planeet waar een mens enigszins comfortabel kon leven: in de schemering. De enige bewoonbare zone op Halvmörk lag rond de winterpool. Hier kende men nauwelijks enig temperatuurverschil: tussen de tweeëntwintig en de zevenentwintig graden Celcius, en hier kon men leven, terwijl het graan er goed gedijde. Prachtig gemuteerd graan, dat voldoende was om een half dozijn overbevolkte planeten van voedsel te voorzien. Atomaire ontziltingsinstallaties zorgden voor het water en destilleerden chemicaliën uit de zee, die als mest werden gebruikt. De aardse planten hadden hier geen natuurlijke vijanden, omdat al het oorspronkelijke leven op koper-en niet op carbonverbindingen was gebaseerd. De twee plantenvormen waren als gif voor elkaar. Het op koperverbindingen gebaseerde plantenleven kon niet op tegen de sneller groeiende carbonverbindingen. De oorspronkelijke fauna werd verdrukt, geëlimineerd - en het graan tierde welig. Het graan zoog het nimmer eindigende stille licht en de onveranderlijke temperatuur in zich op. Het groeide en groeide en groeide.

En dat vier jaar lang, totdat de zomer aanbrak en de brandende zon boven de horizon kwam en het leven hier onmogelijk maakte. Maar wanneer het ergens zomer werd, begon op de tegenoverliggende pool een nieuwe leefbare schemerzone. Dan kon men gedurende vier jaar de zone van die pool gebruiken voor bebouwing, totdat het seizoen weer zou veranderen.

Op zich was dit een bijzonder produktieve planeet, nu men er het water had gedestilleerd en het land had bemest. De oorspronkelijke fauna vormde geen enkel probleem. De aardse economie verkeerde in een positie waarin het ook niet moeilijk was om pioniers te krijgen. Met de SDL-ruimteaandrijving* bleven de transportkosten zelfs redelijk binnen de perken. Toen men de zorgvuldige berekeningen afsloot en narekende, kwam men tot de conclusie dat het graan tegen een interessante prijs kon worden geproduceerd en naar bewoonde planeten kon worden vervoerd.

SDL = Sneller dan Licht.

Er zat een aardige winstmarge in. Men voelde wel iets voor dit plan. Zelfs de zwaartekracht week niet te veel af van de aardse norm en ondanks het feit dat Halvmörk een stuk groter was dan de Aarde, bleek de dichtheid niet veel groter te zijn. Er waren zelfs twee grote continenten die rond de poolgebieden lagen en die in de schemerzones uitstekend konden worden bewoond. De gebieden konden beurtelings gedurende vier j?.ar worden bebouwd, waarna men van het ene naar het andere gebied migreerde. Het zou mogelijk moeten zijn.

Alleen zat men met het probleem van het vervoer van de boeren en hun uitrusting van de ene naar de andere zone. Dat was elke vier jaar een afstand van bijna zevenentwintigduizend kilometer.

De gesprekken en ideeën die men hierover had gehad, waren verloren gegaan in de loop der jaren. Er waren natuurlijk een paar voor de hand liggende oplossingen. De simpelste, maar tevens de duurste, was van elke machine een exemplaar te plaatsen in elk van de beide zones. Alhoewel een dubbele hoeveelheid machines en gebouwen niet eens zo buitengewoon duur was, kon men zich niet verenigen met de gedachte dat het materiaal van elke negen jaar vijf jaar onbenut in de magazijnen en garages zou staan. Ondenkbaar voor de werkgevers, die bij dit soort projecten elke cent probeerden te besparen.

Het vervoer over water had men ongetwijfeld overwogen, aangezien Halvmörk voor het grootste gedeelte uit water bestond. Er waren twee poolcontinenten en een aantal eilandketens. Maar hiervoor zou men dan eerst over land naar de zee moeten rijden en vervolgens moeten overladen in dure schepen, die men speciaal zou moeten construeren omdat ze bestand moesten zijn tegen de hevige tropische stormen. Het zouden schepen zijn die men slechts een keer in de viereneenhalf jaar zou gebruiken en waarvan het onderhoud een kostbare aangelegenheid zou worden. En dat was ondenkbaar. Was er dan eigenlijk wel een passende oplossing voor dit probleem?

Natuurlijk. De terraanse ingenieurs die de planeet bewoonbaar moesten maken, hadden met dit soort problemen voldoende ervaring. Ze waren in staat om een giftige atjno-sfeer te zuiveren, woestijnen in cultuur te brengen en jungle-gebieden te elimineren. Ze waren zelfs in staat om bepaalde landmassa’s op plaatsen waar men ze nodig had, naar boven te laten komen en andere massa’s te laten verzinken. Deze ingrijpende veranderingen bewerkstelligde men door het plaatsen en doen exploderen van een aantal gravitronische bommen, hetgeen met de grootste voorzichtigheid gepaard ging. Elk van deze bommen had de omvang van een klein huis en werd in een diep gat gemonteerd. De manier waarop deze bommen functioneerden, werd angstvallig geheim gehouden door het bedrijf dat ze fabriceerde. Maar wat de bommen konden veroorzaken was verre van geheim. Op het moment dat de bom werd geactiveerd, veroorzaakte ze een geconcentreerde seismische activiteit. De korst van een planeet werd opengescheurd, waardoor de magma omhoog kwam, hetgeen op zijn beurt weer normale seismische activiteit ten gevolge had. Natuurlijk ging dit alleen op voor de plaatsen waar de tektonische grondplaten over elkaar heen lagen, hetgeen meestal een vrij groot operatiegebied gaf.

De gravitronische bommen hadden een reeks vlammende vulkanen uit de diepte der oceanen van Halvmörk laten opstijgen. Vulkanen die lava uitspuwden dat later in steen veranderde, zodat er een langgerekte eilandketen ontstond. Nog voordat de vulkaanactiviteit was geluwd, lag er een landketen tussen de twee poolcontinenten. Nadat men dit had volbracht, was het relatief eenvoudig met behulp van hydrogeenbommen de hoogste bergtoppen af te vlakken. Het was zelfs nog gemakkelijker om met straalwapens een redelijk egale weg door het terrein te branden. Met deze wapens maakte men een keurige stenen weg, die van pool tot pool liep en 27.000 kilometer lang was.

Ongetwijfeld was dit niet goedkoop geweest. Maar de coöperaties waren stuk voor stuk machtig en ze controleerden de aardse economie. Men vormde gewoon een consortium, omdat men ervan uit kon gaan dat de opbrengst iedereen ruim tevreden zou stellen. En aan deze bron van inkomsten zou nooit een einde kunnen komen.

De gedwongen pioniers van Halvmörk waren gemigreerde boeren. Ze leefden volgens een vast patroon. Vier jaar lang deden ze hun werk, verzorgden het graan en begeleidden de groei, totdat de oogsttijd kwam en ze het graan in de voorraadschuren opsloegen. Daarna wachtte men op de komst van de schepen. Dat was altijd een lang verwacht en opwindend, waarschijnlijk zelfs het meest belangrijke onderdeel van hun bestaan. Het werk werd beëindigd op het moment dat er een bericht van de schepen werd opgevangen. Het graan dat dan nog op de velden stond, liet men gewoon staan en het feest begon, omdat de schepen alles meebrachten wat het leven hier mogelijk maakte. Het nieuwe zaad, dat men nodig had aangezien de gemuteerde graansoorten onstabiel waren en de boeren niet over de landbouwkundige kennis beschikten waardoor ze dit hadden kunnen veranderen. Dan de nieuwe kleren en de machineonderdelen, nieuwe kernvoeding voor de atoomreactors, kortom: de duizenden-één dingen die men nodig had om een op machines gebaseerde samenleving gaande te houden op een planeet waar men zelf niets kon vervaardigen. De schepen bleven altijd net lang genoeg om alles uit-en in te laden. Wanneer de magazijnen en de silo’s vol met graan zaten, stegen de schepen op en kwam er een einde aan het feest. Tegelijkertijd werden alle huwelijken ingezegend, omdat dit het enige tijdstip was waarop men tijd had om te trouwen. Meestal kwam dan ook de bodem van de drankvaten in zicht, zodat het feestgedruis verstomde.

Daarna begon men aan de tocht.

Ze verplaatsten zich als zigeuners. De enige permanente gebouwen waren de machineopslagmagazijnen en de graansilo’s. Nadat men alle onderdelen van de buitenkant van de gebouwen had verwijderd, gingen de grote deuren open. De vrachtwagens en de helicopters, de immense graanmachines, zaad-en ploegmachines werden naar binnen geduwd. Alle belangrijke onderdelen werden in een plastic motteballenlaag gelegd en de machines zelf werden onder een dikke laag siliciumvet in de bodem verankerd, zodat ze de immense hitte van de zomer konden doorstaan.

Verder nam men alles mee. De vergaderzaal en alle andere met perslucht gevormde gebouwen werden afgebroken en ingepakt. De grotere gebouwen werden opgekrikt en men plaatste er wielen onder. De vrouwen hadden dan al maandenlang voedsel ingeblikt en opgespaard, terwijl het geslachte vee de diepvrieskisten vulde, zodat men niet over vleestekort te klagen zou hebben. Meestal nam men slechts een paar kalveren en lammeren mee; nieuwe kuddes zou men later op het andere poolcontinent

uit de spermabank kunnen halen.

Wanneer alles was ingepakt en mobiel gemaakt, zetten de boerderijtractoren en de vrachtwagens alles op zijn plaats, zodat er één langgerekte karavaan ontstond. Daarna werden de tractoren en de vrachtwagens eveneens in de motteballen gelegd. Vervolgens haalde men de motoren uit de grote wagens. De karavaan werd in diverse ‘treinstellen’ opgedeeld, en elk treinstel kreeg een eigen motor, die voor de aandrijving moest zorgen. Zodra de motor was geïnstalleerd en de koppelingen en de kabels waren aangesloten, kwam de trein tot leven. Alle ramen werden hermetisch afgesloten en de airconditioning werd ingeschakeld. In deze situatie zou geen verandering komen voor ze de schemerzone op het andere continent hadden bereikt, waar de temperatuur weer dragelijk zou zijn. Het kwik van de thermometer kon gemakkelijk boven de negentig graden Celcius komen op het moment dat ze de evenaar passeerden. En hoewel de temperatuur ‘s nachts tot zestig of zeventig graden terugliep, was dit iets waarmee men rekening diende te houden. Halvmörk draait namelijk in achttien uur een keer om haar eigen as en hierdoor zijn de

nachten te kort om de temperatuur werkelijk te laten dalen.

‘Jan Kulozik, iemand wil jou een vraag stellen. Let eens op, Kulozik, dit is een bevel!’ De stem van Chun Taekeng klonk hees na al zijn geschreeuw van die avond.

Jan maakte zijn blik los van de wandkaart en hij draaide zich om. Men stelde een heleboel vragen, die hij allemaal negeerde, totdat het wat rustiger werd.

‘Luister,’ zei Jan. ‘Ik heb tot in de details uitgewerkt wat er gedaan zal moeten worden en ik zal jullie alles exact vertellen. Maar om te voorkomen dat ik mijn tijd verspil, wil ik eerst weten of jullie met dit plan akkoord gaan. Nemen we het graan wel of niet mee? Dat is alles. We moeten vertrekken. Daarover kan geen twijfel bestaan. En voordat jullie een besluit nemen over het graan, zijn er twee dingen waarmee jullie rekening dienen te houden. Wanneer de schepen komen, zullen ze het graan nodig hebben omdat veel mensen anders de hongerdood sterven. Duizenden, misschien wel miljoenen mensen zullen kreperen wanneer ze het graan niet krijgen. En als ze het graan niet krijgen, is dat onze schuld.

Als de schepen niet komen, zijn ook wij gedoemd te sterven. Onze eigen voorraden zijn minimaal, er zijn kapotte onderdelen die we zelf niet kunnen vervangen en twee van de motoren leveren al minder vermogen, zodat we ze na deze tocht van nieuwe kernbrandstof zullen moeten voorzien. Met het graan kunnen we het desnoods nog een paar jaar volhouden, maar uiteindelijk zullen ook wij sterven. Denk daarover na voordat jullie een stem uitbrengen.

Mijnheer de voorzitter, het woord is aan u.’

Toen de Hradil opstond en om het woord vroeg, realiseerde Jan zich dat het een lang en moeizaam gevecht zou worden. Deze oude vrouw, het hoofd van de Mahrova-clan, vertegenwoordigde het oude systeem, de kracht tegen de vernieuwing. Ze was geslepen, maar ze dacht als een boerin. Wat oud was was goed, wat nieuw was des duivels. Elke vorm van vernieuwing maakte de samenleving slechter en het leven moest onveranderd blijven. De andere clan-hoofden luisterden met respect naar haar, omdat men haar unaniem had verkozen tot woordvoerdster en leidster van deze gemeenschap. Iedereen zweeg toen zij opstond en Jan wachtte op een stortvloed van haar kortzichtige, ouderwetse denkbeelden en verwijten.

‘Ik heb geluisterd naar hetgeen deze jongeman ons te zeggen had. Ik waardeer zijn mening, hoewel hij geen clan-hoofd of lid van een van onze families is.’ Keurig, dacht Jan. Maak hun mijn sociale status nog maar eens goed duidelijk, zodat je mijn argumenten bij voorbaat al op losse schroeven zet.

‘Desondanks,’ vervolgde ze haar betoog, ‘moeten we zijn voorstel in overweging nemen. Wat hij heeft gezegd is juist. Het is de enige manier. We moeten het graan met ons meenemen. Het maakt een heilig deel uit van ons bestaan. Het is de reden waarom wij hier leven. Ik verzoek het voorstel bij acclamatie aan te nemen, zodat niemand ons later het verwijt kan maken dat we verkeerd hebben gehandeld. Ik bezweer u allen het plan te aanvaarden en ogenblikkelijk met het graan te vertrekken. Ieder die het hier niet mee eens is, dient nu op te staan.’

Om tegen haar in te gaan, moest er een bijzonder sterke persoonlijkheid aanwezig zijn. Bovendien heerste er verwarring onder de aanwezigen. Eerst een nieuw idee, eigenlijk iets waarvan men weinig verwachtte, en nu werd dit idee gesteund door de Hradil, wier wil wet was. Het was buitengewoon verwarrend. Men moest erover nadenken en nadat men hiervoor de kans had gehad, was het te laat om op te staan en de oude vrouw aan te kijken. Met enig geroezemoes en duistere blikken werd het voorstel bij acclamatie aangenomen.

Het zat Jan niet lekker, maar hij kon er moeilijk tegen protesteren. Hij was ervan overtuigd dat de Hradil hem net zo intens haatte als hij haar. En toch steunde ze zijn voorstel, terwijl ze de anderen dwong het te accepteren. Ongetwijfeld zou ze het hem op een of andere manier ooit betaald zetten dat hij haar de wind uit de zeilen had genomen. Ach, het zou hem een zorg zijn. In ieder geval was men met het voorstel akkoord gegaan.

‘En wat staat ons nu te doen?’ vroeg de Hradil, die zich tot hem wendde zonder hem echt aan te kijken. Ze wilde hem gebruiken, maar leek niet van plan om dit toe te geven.

‘We formeren de karavaan zoals we dat altijd hebben gedaan. Maar voordat dit gebeurt, dienen alle clan-hoofden die hier aanwezig zijn, een lijst te maken van de dingen die men niet direct nodig heeft. Deze voorwerpen zullen hier achter moeten blijven. Deze lijsten zullen we gezamenlijk doornemen. Daarna slaan we deze voorwerpen op bij de machines. Ongetwijfeld zal een gedeelte door de hitte verloren gaan, maar er is geen alternatief. Twee wagens van elk treinstel zullen als woongedeelte dienst doen. Dit houdt in dat men opeengeperst zal zitten, maar het is absoluut noodzakelijk. Alle andere wagens zullen met graan worden gevuld. Ik heb het gewicht berekend en ben tot de conclusie gekomen dat de wagens dit gewicht kunnen dragen. De motoren krijgen het wel zwaar te verduren, maar met de juiste voorbereidingen kunnen de treinstellen in beweging blijven.’

‘De mensen zullen dit niet op prijs stellen,’ zei de Hradil, en vele hoofden knikten.

‘Dat weet ik, maar u en de clan-hoofden moeten hen dwingen te gehoorzamen. U hebt anders ook overal zeggenschap over. Neem bijvoorbeeld maar eens het huwelijk.’ Toen hij dit zei, keek hij de Hradil scherp aan, maar ze ontweek zijn blik. ‘Dus dat is op zich geen probleem. Het is niet zo dat jullie gekozen leiders zijn, die men kan vervangen. Uw woord is wet. Maak daar dus gebruik van. Deze tocht zal niet de gemakkelijke, vaak onderbroken reis van vroeger zijn. Het zal aanhoudend en moeizaam zijn. En het leven in de silo’s van Southtown zal niet comfortabel zijn totdat de karavaan van de tweede reis terugkeert. Vertel dat aan het volk. Vertel het hun nu, zodat ze er later niet over kunnen klagen. Vertel hun dat we niet vijf uur per dag zullen rijden, zoals we dat in het verleden altijd hebben gedaan, maar dat we op z’n minst achttien uur per dag onderweg zullen zijn. We zullen langzamer moeten rijden en we zijn al te laat. En vergeet niet dat de karavaan een tweede keer op en neer zal moeten gaan. We hebben maar weinig tijd tot onze beschikking. Rest ons nog een ander punt.’

Dit was de tweede keuze die ze zouden moeten maken en die was voor hem persoonlijk erg belangrijk. Hij hoopte dat Lee Ciou zich aan zijn woord zou houden. De hoofdgids hield niet van mensen en niet van politiek en het had Jan enige moeite gekost om hem van het belang van deze tocht te overtuigen.

‘Dit is allemaal nieuw,’ zei Jan. ‘Er moet een coördinator voor deze veranderingen worden aangesteld. Hij moet de eerste reis in goede banen leiden en tevens fungeren als commandant van de tweede reis. Iemand moet de leiding hebben. Wie stellen jullie voor?’

Opnieuw een voorstel waarover men een besluit moest nemen. Ze verafschuwden dit. Ze keken om zich heen en murmelden. Lee Ciou stond zwijgend op. Hij moest zichtbaar moeite doen om iets te zeggen.

‘Jan Kulozik moet het doen. Hij is de enige die weet wat er moet gebeuren.’ Meteen ging hij zitten.

De stilte duurde een paar seconden, waarin iedereen de schok probeerde te verwerken en men zich ineens realiseerde dat door dit voorstel het oude rollenpatroon radicaal werd doorbroken.

‘Nee!’ krijste Chun Taekeng, terwijl zijn gelaat rood aanliep en hij woest met de hamer op de tafel sloeg, hetgeen kennelijk niet eens tot hem doordrong. ‘Ivan Semenov zal de tocht organiseren. Hij is de treinmeester. Zo is het altijd geweest en zo zal het ook altijd blijven.’ Er stond schuim op zijn lippen en de aanwezigen die op de eerste rij zaten, bogen zich beschaamd voorover om het speeksel van hun gelaat te wissen - hoewel ze instemmend knikten. Dat was tenminste begrijpelijke taal, al werd er niets mee bereikt. Maar het was de beproefde en bewaarde methode.

‘Stop met timmeren, Taekeng, voor je de hamer breekt,’ siste de Hradil als een slang tegen hem. De voorzitter staarde haar met open mond aan. Hij gaf de bevelen en kreeg ze niet. Dat was de gewone gang van zaken. Toen hij aarzelde en de hamer in de lucht bleef hangen, sprak de Hradil voordat de oude man zich ergens op kon bezinnen.

‘Het is goed. We moeten ons goed voor ogen houden wat er gedaan kan worden en niet hoe we het in het verleden hebben gedaan. We zullen op een nieuwe manier te werk moeten gaan en misschien hebben we daarvoor ook een nieuwe coördinator nodig. Ik zeg niet dat dit noodzakelijk is. Misschien wel. Waarom vragen we Ivan Semenov niet gewoon naar zijn mening? Wat vind jij ervan, Ivan?’

De grote man stond langzaam op, plukte aan zijn baard, keek om zich heen en probeerde wijs te worden uit de verbeten uitdrukking die op het gelaat van de aanwezigen te lezen stond. Maar hij werd er niets wijzer van. Woede, dat zag hij, en behoorlijk wat verwarring — maar nergens een teken van vastberadenheid.

‘Misschien zouden we Jan moeten overwegen als iemand die het plan opstelt, als jullie begrijpen wat ik bedoel. Dit soort veranderingen, die moet men plannen, en dan die twee expedities. Ik weet het eigenlijk niet…’

‘Als je het niet weet, moet je je kop houden,’ blèrde Chun Taekeng, die alweer woest hamerde om zijn woorden te onderstrepen. Maar hij had die avond al zo vaak geschreeuwd en gehamerd, dat men op hem geen acht meer sloeg. Ivan sprak gewoon door.

‘Aangezien ik niets over een dergelijk plan weet, lijkt het me logisch dat iemand mij helpt. Jan Kulozik weet alles, want het is in feite zijn plan. Hij weet wat we moeten doen. Ik zal de karavaan zoals altijd samenstellen, maar hij moet in staat zijn om er de juiste veranderingen in aan te brengen. Ja, ik sta erop dat we hiermee instemmen. Hij moet veranderingen aan kunnen brengen.’

Jan wendde het gelaat af en deed zijn best om zijn gevoelens te verbergen. Hij probeerde zijn haat te verbergen, want hij koesterde een intense haat tegen deze mensen. Hij wreef met gebalde vuist over zijn lippen om de vunzige smaak die hij had, te verdrijven. Niemand zag het, omdat iedereen naar de Hradil luisterde.

‘Goed. Het is een uitstekend plan. Een clan-hoofd moet de karavaan leiden. Zo is het altijd geweest. Maar een technisch officier kan advies uitbrengen. Ik vind dit een goed voorstel, dat mij voorkeur geniet. Iedereen die ertegen is, steekt nu zijn hand op. Vlug. Kijk eens aan -iedereen is vóór.’

En zo voerde Jan indirect het bevel, hoewel hij feitelijk niets te vertellen had. Hij wilde opstaan en om de directe supervisie vragen, maar het stond bij voorbaat al vast dat hij die niet zou krijgen. Ze hadden heel wat concessies gedaan, zodat het nu misschien voor hem tijd was om iets toe te geven. Het vervoer van het graan moest per slot van rekening op de eerste plaats staan.

‘Goed,’ zei hij. ‘Zo doen we het. Maar we moeten ermee instemmen dat er onderweg niet meer over gediscussieerd kan worden. Het oogsten moet meteen worden beëindigd. Alle wagens moeten van de niet noodzakelijke onderdelen worden ontdaan. We moeten alles halveren, omdat we met een stuk minder ruimte dan normaal de tocht moeten zien te volbrengen. Jullie moeten tegen het volk zeggen dat men één dag heeft om alle voorbereidingen te treffen. Als jullie het op deze manier zeggen, heeft men daar twee volle dagen voor nodig. Over twee dagen wil ik de eerste lege wagens zien, zodat we met het laden van het graan kunnen beginnen. Zijn er nog vragen?’

Vragen?

Er heerste alleen maar stilte. Vraag je soms aan een orkaan welke snelheid hij heeft op het moment dat hij je in zijn greep krijgt?