6
‘Wat gebeurt er?’ riep Jan in de microfoon.
‘Hier Lajos. Tot nu toe geen grote problemen gehad om de weg vrij te maken. Zitten hier opgescheept met het resultaat van een aardbeving. Zo te zien een paar jaar geleden plaatsgevonden. Ongeveer honderd meter van de weg is weggeslagen.’
‘Kunnen jullie het niet opvullen?’
‘Negatief. We kunnen niet eens de bodem zien.’
‘En kunnen jullie er ook niet langs?’
‘Dat proberen we nu te doen. Maar daarvoor moeten we een nieuw stuk weg in de rotsen vrijmaken. Dat duurt op z’n minst een halve dag.’
Jan vloekte binnensmonds. Als dit zo door bleef gaan, zou het alles behalve een prettige reis worden.
‘Waar zitten jullie momenteel?’ vroeg hij.
‘Ongeveer zes uur rijden van de tunnel verwijderd.’
‘We komen naar jullie toe. Blijf aan het werk. Over en uit.’
Zes uur. Dat hield in dat ze vandaag minder ver zouden komen dan was gepland. Maar ze moesten ook nog aan de remmen werken. En ongetwijfeld zouden er problemen ontstaan zodra de karavaan tot stilstand kwam. Tja, dan maar stoppen en de remmen repareren. Daarna de weg egaliseren en morgen iets vroeger vertrekken en iets sneller rijden. Een nachtje slapen zou iedereen goeddoen.
De weg kwam op de kustvlakte uit. Het gebergte lag nu achter hen en het landschap was ineens drastisch veranderd. De rotsachtige hellingen met de incidentele struiken maakten plaats voor de jungle. Een hoge, dichtbegroeide jungle, die hun het zicht op de zee ontnam en alleen door een smalle spleet recht voor en boven hen iets van de lucht prijsgaf. Het was duidelijk dat de jungle de weg probeerde te overwoekeren. Aan weerszijden ontdekte hij verbrande bomen en struiken, die door de bulldozers genadeloos opzij waren geschoven. Er leefden ook dieren in de jungle. Af en toe zag hij een donkere schaduw tussen de bomen opduiken. Op een gegeven ogenblik fladderde er zelfs een soort vogel de weg op en twee van zijn soortgenoten sloegen tegen de voorruit te pletter, waarna de ruitewisser een bloederige massa wegschoof. De motor werd weer bestuurd door de automatische piloot en het enige wat men kon doen, was op het einde van deze natuurlijke tunnel wachten.
‘Moe, Otakar?’ vroeg Jan.
‘Een beetje. Een nachtje slapen zal wonderen doen.’
‘Maar morgen zal het een lange dag worden, om nog maar te zwijgen over de dagen die daarna zullen volgen. Zelfs als we elkaar aan het stuur afwisselen zal het moeilijk worden, omdat we de kans niet zullen krijgen om te rusten. Niet als we met zijn tweeën blijven.’ Jan had een idee en hij probeerde er vorm aan te geven. ‘We hebben duidelijk meer bijrijders nodig. Voor deze motor en alle andere trekkers. Op die manier kunnen we continu met één ervaren bestuurder achter het stuur en één bestuurder in bed blijven rijden. Dan kan de man die in bed ligt, tenminste ook echt tot rust komen.’
‘Er zijn niet meer bijrijders.’
‘Dat weet ik ook wel, maar we zouden er nu een aantal kunnen opleiden.’
Otakar gromde en schudde het hoofd.
‘Vergeet het maar. Iedere man die iets van techniek afweet, heeft zijn handen vol om de zaak draaiende te houden. En figuren zoals die ex-monteur Decio kunnen we missen als kiespijn. Ik wil geen boeren achter het stuur hebben.’
‘Je hebt gelijk — voor de helft. Wat zou je ervan zeggen als we een aantal vrouwen zouden opleiden?’
Jan moest lachen toen de mond van Otakar verbaasd openviel.
‘Maar… vrouwen kunnen toch niet rijden. Vrouwen zijn gewoon vrouwen.’
‘Alleen in deze maatschappij, jochie. Op de Aarde krijgt men de kans om zich zo ver en zo hoog mogelijk te ontwikkelen. Je probeert er zo ver te komen als je kunt. Ik zie eigenlijk niet in waarom we niet in staat zouden zijn om een aantal geschikte meisjes en vrouwen voor deze taak te vinden.’
‘Ik kan me niet voorstellen dat de Hradil dit op prijs zal stellen. Laat staan één van de andere clan-hoofden.’
‘Natuurlijk niet. En wat dan nog? Dit is een noodsituatie en we moeten met kunstgrepen zien te werken.’ Overigens bracht het noemen van de Hradil iemand uit dezelfde clan, aan wie hij graag dacht, terug in zijn herinnering. Hij glimlachte toen hij aan haar dacht.
‘Heb je weieens iets gezien dat door Alzbeta Mahrova is geborduurd?’
‘Ik heb zelf een stuk. Dat heb ik met haar clan voor iets geruild.’
‘Om te borduren heb je geduld, concentratie en een scherp oog nodig …’
‘Alles wat een goede chauffeur ook nodig heeft!’ Otakar glimlachte nu ook. ‘Dit krankzinnige idee van jou zou weieens kunnen werken. Het zal ongetwijfeld de sleur van het rijden verdrijven.’
‘Ik ben er ook voor!’ riep Hyzo uit de luidspreker; hij had het gesprek via de intercom gevolgd. ‘Kunnen we niet ook een paar extra radiotelegrafistes opleiden?’
‘Misschien wel. In een later stadium. Laten we voorlopig een lijst zien op te stellen met namen van vrouwen van wie we mogen verwachten dat ze aan onze eisen zullen voldoen. Maar er mag geen woord over dit idee uitlekken. Ik wil de clan-hoofden hiermee overvallen zodra ze vermoeid en uitgeput genoeg zijn.’
Het werd nacht voordat ze de breuk in de weg hadden bereikt. Ze gingen weer omhoog en aan de rechterkant zagen ze de eerste uitlopers van een nieuw gebergte. Aan de linkerkant heerste een absolute duisternis. Jan bracht de snelheid van de karavaan gestaag terug toen hij een bliep op de radar te zien kreeg. Zodra hij een glimp van metaal voor zich opving, doofde hij de grote schijnwerpers en liet het stopsignaal uitzenden.
‘Nu met de remprocedure beginnen!’
Toen zijn eigen treinstel afremde, wist hij dat de langgerekte karavaan die zich achter hem in de duisternis bevond, eveneens gestaag afremde. Toen ze uiteindelijk stilstonden, schreef Otakar de tijd op in het logboek en schakelde de motor over op stationair. Vervolgens liet hij de motor stoppen, maar hij hield druk op de compressor, zodat ze relatief snel op gang zouden kunnen komen. Jan stond op en rekte zich uit. Hij was moe, maar hij wist dat het werk vannacht nog moest beginnen.
‘Negenhonderdachtenzeventig kilometer vandaag,’ zei Otakar, en hij noteerde het getal in het logboek.
‘Dat is aardig.’ Jan masseerde zijn vermoeide beenspieren. ‘Dan hoeven we er nog maar zesentwintigduizend af te leggen.’
‘De langste reis begint altijd met het draaien van het stuur,’ mompelde Eino, die uit de machinekamer kwam.
‘Die wijsheid heb je ook niet van jezelf,’ riep Jan. ‘Motor stoppen en alle systemen op stand-by schakelen. Als je daar mee klaar bent, moet je eens gaan kijken naar de kleppen van wagen nummer zeven. Tegen de tijd dat je die klep hebt verwijderd, kom ik je wel een nieuwe brengen. O, en voor ik het vergeet: kijk het filtersysteem ook even na.’
Jan stootte de deur open en een golf hete vochtige lucht sloeg hem in het gezicht. De motortrucks en de wagens hadden allemaal automatische luchtverversingsapparatuur en hij had vergeten dat ze een behoorlijk stuk naar het zuiden waren gereisd. Hij voelde het zweet, dat nu al uit zijn poriën barstte, en hij klom alleen nog maar langs de sporten van de ladder naar beneden. Ze zouden spoedig de koel-pakken moeten dragen, wilden ze buiten nog iets kunnen doen. Hij wandelde op zijn gemak naar de omhoogstekende punt die het einde van de weg markeerde. Grote felle schijnwerpers verlichtten het werkterrein en het grommen en loeien van de bulldozers werd door de rotsen weerkaatst.
Bovendien hoorde hij voortdurend de explosies van de atoomkanonnen. Met hun vuurspuwende kanonnen hadden de verkenningseenheden al een geul door de rotsen gegraven en nu was men bezig deze geul breed genoeg te maken, zodat de karavaan verder kon trekken. Jan wilde de verkenners niet lastig vallen. Ze konden zich uitstekend redden zonder hem. Bovendien had hij nog iets met de clan-hoofden te regelen.
De bijeenkomst werd in de grootste wagen van de Taekeng-clan gehouden, omdat men hier de meeste ruimte had. Dit was tevens de grootste en meest conservatieve clan, die een groot aantal aardse gebruiken en voorwerpen in ere hield. Tegen de muur hingen zijden wandkleden waarop vogels en de oceaan waren geschilderd met tekens in een alfabet dat niemand meer kon lezen. Dit was ook een hechte clan en in tegenstelling tot de rest van de clans had men hier geen eigen kleine hutten, maar grote gemeenschappelijke hutten met de slaapplaatsen aan weerszijden tegen de muur. De bewoners van deze wagen schenen geen bezwaar tegen de vergadering te hebben. Ze stonden op de weg en schreeuwden tegen elkaar over de dingen die nog zouden moeten gaan gebeuren, over de sterren en de geur die opsteeg uit de jungle. De kinderen renden rond en werden opgewonden teruggeroepen als ze te dicht bij de rand van de jungle kwamen. Een baby huilde in de duisternis, maar zweeg abrupt toen hij de borst kreeg. Jan liep tussen de mensen door naar de wagen.
Hoewel hij om deze vergadering had gevraagd, was men al zonder hem begonnen. Dat was typisch. Hein Ritterspach stond voor de clan-hoofden, maar hij hield zijn mond toen hij Jan binnen zag komen. Hij keek Jan vuil aan en draaide hem toen de rug toe, terwijl hij de gipsarm als een soort schild voor zich hield. Jan keek de rij ijzige gezichten langs en realiseerde zich wat Hein geprobeerd had te bereiken. Maar het zou hem niet lukken. Langzaam liep hij naar een lege stoel. Hij ging zitten.
‘Zodra Ritterspach vertrekt, kan de vergadering beginnen,’ zei hij.
‘Nee,’ brieste Chun Taekeng. ‘Hij heeft een aantal beschuldigingen te uiten en wij moeten …’
‘Het interesseert me geen lor wat hij te vertellen heeft. Als jullie het noodzakelijk vinden om een aparte vergadering van de clan-hoofden te beleggen, zodat jullie naar zijn beschuldigingen kunnen luisteren, dan is dat jullie zaak. Voor mijn part vanavond nog. Maar dan wel nadat wij klaar zijn met onze bespreking. Ik heb als treinmeester om deze vergadering gevraagd, omdat er bijzonder belangrijke zaken besproken dienen te worden.’
‘Jij kunt mij er niet uitsmijten!’ krijste Hein. ‘Als kapitein-verkenner heb ik het recht om de vergadering bij te wonen.’
Jan sprong op en ging met zijn gezicht vlak voor het grove gelaat van de woedende man staan.
‘Je hebt het recht om te verdwijnen en niets anders. Dit is een bevel!’
‘Jij kunt mij geen bevelen geven. Jij hebt me aangevallen en de beschuldigingen die …’
‘Jij trok een wapen, Hein, en ik verdedigde mezelf. Er zijn getuigen. Zodra we Southtown bereiken, zal ik je officieel in staat van beschuldiging stellen. Als je nu echter blijft zeuren, zal ik je laten arresteren, omdat je de veiligheid van de karavaan in gevaar brengt. Dan mag je de rest van de reis in een cel doorbrengen. Dus je gaat nu!’
Hein keek wild door de kamer in de vage hoop dat iemand hem te hulp zou komen. Chun opende zijn mond - en sloot hem. De Hradil zat doodstil en star voor zich uit te staren. Ze had iets weg van een slang die haar toekomstige prooi beloert, dacht Jan ineens. Hein slikte moeizaam en strompelde naar de deur, die hij met de linkerhand opende, om vervolgens als een dief in de nacht weg te sluipen.
‘In Southtown zal een rechtzaak worden gehouden,’ zei de Hradil.
‘Inderdaad,’ antwoordde Jan, en zijn stem klonk net zo onbewogen als die van haan ‘Na de reis. Welnu, zijn er moeilijkheden geweest waarvan ik zou moeten weten?’
‘Er wordt geklaagd,’ zei Ivan Semenov.
‘Daar wil ik niets van weten. Moraal, klachten, voedsel, personeelsproblemen, allemaal dingen waarvoor de clan-hoofden zelf zullen moeten zorgen. Ik heb het over technische moeilijkheden, zoals met de luchtverversingssystemen, motoren en dergelijke.’
Hij keek iedereen beurtelings aan, maar niemand gaf hem antwoord. Op deze manier moest het verder gaan. Hij moest hun telkens te snel af zijn, zodat ze de nieuwe gedragsregels net niet konden bijbenen.
‘Goed. Ik wist dat ik op jullie kon rekenen om het voor het technische personeel gemakkelijker te maken. Er is echter nog meer dat jullie kunnen doen. Zoals bekend, zullen we twee keer zo lang als normaal op weg zijn. Vandaag is pas de eerste dag, zodat de vermoeidheid nog niet duidelijk zichtbaar is. Maar dat zal niet lang meer duren. De chauffeurs moeten ook twee keer zo lang achter het stuur zitten en dat houdt in dat ze dubbel zo snel moe zullen worden. We zouden ongelukken kunnen krijgen, die we ons zeer zeker niet kunnen permitteren. Tenzij we iedere trekker meer personeel geven dat als chauffeur kan fungeren.’
‘Waarom val je ons hiermee lastig?’ vroeg Chun Taekeng ineens. ‘Dit is een technisch probleem, en jij gaat er toch zo prat op dat jij alles op technisch gebied kunt oplossen? Bovendien wordt er niet op het land gewerkt, zodat er genoeg mankracht aanwezig is. Je kunt iedereen inzetten die je nodig hebt.’
‘Ik geloof dat we elkaar verkeerd begrijpen. Ik heb het niet over die noeste boerenjongens, die zo af en toe in de buurt van één van mijn machines komen. Iedereen die technisch onderlegd is, werkt zich rot momenteel.’
‘Als je iederen al aan het werk hebt, waarom kom je dan naar ons toe?’ vroeg de Hradil.
‘Ik had het over mannen. Mijn chauffeurs hebben me verteld dat ze een groot aantal vrouwen kennen die de benodigde vaardigheid en reactiesnelheid hebben. We zouden hen kunnen opleiden en …’
‘Nooit!’ De Hradil spuwde het woord met een intense haat uit, terwijl ze haar ogen samentrok tot dunne spleetjes in een netwerk van rimpels. Jan draaide zich om en hij keek haar aan. Hij was nog nooit zo dicht bij haar geweest en ineens zag hij dat haar witte haar niets anders was dan een pruik. Ze was dus ijdel. Misschien kon hij dit op zekere dag nog weieens tegen haar gebruiken.
‘Waarom niet?’ vroeg hij rustig.
‘Waarom niet? Dat durf jij te vragen? Omdat de plaats van een vrouw in huis is. Met haar kinderen, bij het gezin. Zo is het altijd geweest en zo moet het ook altijd blijven.’
‘Tja, helaas is het niet de manier waarop het in de toekomst blijft. De schepen kwamen ook altijd. Maar dit keer bleven ze weg. Anders namen de schepen het graan mee. Nu nemen wij het mee naar het zuiden. De schepen hebben de voorraden en de zaden bij zich die wij nodig hebben. Momenteel hebben we geen voorraden of zaden. Vrouwen doen normaal geen technisch werk. Nu zullen ze het wel moeten gaan doen. Mijn bijrijder heeft me verteld dat ene Alzbeta Mahrova bijzonder vaardig is in het borduren. Hij vindt dat een vrouw met deze gave gemakkelijk tot bijrijder kan worden opgeleid. Dan kan zij me aflossen als chauffeur. Het lijkt me zinnig dat je haar nu naar ons toe stuurt.’ ‘Nee!’
Het bleef doodstil. Was hij misschien te ver gegaan? Misschien. Maar hij moest hun een stap voor blijven, zodat hij de teugels in handen kon houden. Het bleef stil, totdat iemand ineens het woord nam.
‘Jij brengt er maar ééntje naar voren,’ zei Bruno Becker plechtig met zijn diepe stem. ‘De meisjes van de Becker-clan borduren zeker niet slechter dan de Mahrova-meisjes. Er zijn mensen die beweren dat onze meisjes het beter kunnen. Mijn schoondochter, Arma, wordt geroemd om de finesse van haar werk.’
‘Ik weet het,’ zei Jan, die de Hradil opzettelijk de rug toe keerde, glimlachte en enthousiast het hoofd knikte. ‘En ze lijkt me ook een zeer intelligent meisje. Hm, als ik me goed herinner, bestuurt haar broer treinstel nummer negen, nietwaar? Goed, ik zal tegen hem zeggen dat hij haar kan ophalen. Haar eigen broer lijkt me de aangewezen man om haar het een en ander te leren.’
‘Haar borduurwerk lijkt op kippestront in het zand,’ sputterde de Hradil verward. >
‘Ik ben ervan overtuigd dat beide meisjes het werk uitstekend zullen kunnen verrichten,’ zei Jan rustig. ‘Maar dat is momenteel niet de vraag. De vraag is of men de meisjes kan en mag opleiden tot bijrijder. Ik ben er zeker van dat Otakar in staat zal zijn om Alzbeta net zo gemakkelijk de kneepjes van het vak bij te brengen als Arma’s broer het haar kan leren.’
‘Onmogelijk. Alleen, en dan nog wel met mannen!’
‘Dat probleem kunnen we gemakkelijk oplossen. Erg attent om het naar voren te brengen. Als Alzbeta morgenvroeg naar de trekker komt, laat dan een getrouwde vrouw met haar meekomen. Op die manier heeft ook de radiotelegrafist hulp, Hradil. Ik stel voor dat we nu een lijst met de meest geschikte vrouwen en meisjes samenstellen.’
Er scheen niets meer aan de hand te zijn. De clan-hoofden stelden de ene na de andere naam voor, maakten lijsten en Jan bleef knikken, terwijl hij de meest geschikte personen noteerde. Alleen de Hradil zweeg. Jan wierp haar terloops een blik toe. Hij realiseerde zich ineens dat haar gevoelens door haar ogen werden vertolkt: gloeiende met haat vervulde puntjes. Ze wist wat hij had gedaan en ze zweeg. Was ze vroeger niet op hem gesteld geweest, nu haatte ze hem hardgrondig. Jan keerde haar de rug toe en probeerde haar te negeren, omdat hij wist dat hij niets kon doen om haar van mening te doen veranderen.