15
Twee weken voor Pasen 1950 slaakte Runzenmann, die evenals Kurowski nog twee filialen van zijn schoenbedrijf had geopend - in Leverkusen en in het naburige Opladen, waar de mensen al blij waren als ze een half dicht dak boven hun hoofd hadden - een kreet van woede. In de kranten waren over halve pagina’s advertenties verschenen waarin Westerschoen de stichting van een grossierderij in schoeisel aankondigde en de verbaasde mensen meedeelde dat men in alle winkels van ‘Westerschoen’ door inkoop-en-gros in Italië en Frankrijk en door uitschakeling van de tussenhandel nu de mooiste schoenmodellen goedkoper zouden zijn dan waar ook.
Prijzen werden genoemd en er stonden afbeeldingen van schoenen bij die toen, in 1950, sprookjesachtig mooi werden gevonden.
‘Daar moeten we wat aan doen!’ schreeuwde Runzenmann door de telefoon tegen zijn vriend en collega Hübner. ‘Dat kunnen we niet pikken! Ik heb al bij onze bond geïnformeerd... die kan niets doen! De kerel kan z’n schoenen zo goedkoop verkopen als hij wil. Merkschoenen zijn wel aan prijzen gebonden, maar de vent importeert rechtstreeks uit het buitenland! Hij calculeert zo scherp dat hij nog maar net een schrapje boter op z’n brood kan smeren, maar door de massa haalt hij het er uit! Dat zijn toch gewoon afbraakprijzen! Als hij mot zoekt — die kan-ie hebben. Vergeleken met deze Kurowski was Paskoleit nog een heer! Nauwelijks is de kerel uit Siberië terug of hij geeft alle fatsoenlijke mensen een trap voor
hun gat! Maar ik schop terug! Had je een plan, Hübner?’
Hübner, voorzichtiger gestemd, en als secretaris van de Vereniging West-Duitse Schoendetailhandel toch al tot gereserveerdheid gehouden, en vooral niet zo’n opvlieger als Runzenmann, antwoordde ontwijkend.
‘We denken er nog over na zei hij aarzelend. ‘Ja jullie denken na tot je kapot geconcurreerd bent! Moeten wij ons dan door deze Oost Pruisische schurk voortdurend op onze smoel laten timmeren!’ Runzenmann schuimbekte van woede, je kon hem door de telefoon horen druipen. Hij scheurde de krant - ook dat was goed te horen - in snippers en smeet die door de kamer. ‘Ik heb vijf winkels te verliezen, moet je niet vergeten!’
‘We zouden een coöperatie moeten stichten,’ zei Hübner.
‘Jaja, allemaal mooi en wel maar hoe lang duurt het niet eer we zoveel collega’s bij elkaar hebben dat dat de moeite waard wordt?’ Runzenmann grauwde als een kettinghond. ‘Nee Hübner - ik weet iets beters! Ik heb een neef bij de gemeenteadministratie. Die kan me uittreksels uit het persoonsregister van Kurowski verschaffen. En ik wil Rarekiek heten als we daar geen smetje in vinden! En dat blazen we op tot een stinkend moeras
Runzenmann had gelijk - de nijvere neef bij de gemeenteadministratie vond inderdaad een schoonheidssmetje: Kurowski was van 1935 tot 1945 lid van het Duitse Arbeidsfront geweest en in 1938 zelfs kringambachtsbaas van het district Ortelsburg.
‘Hoera!’ schreeuwde Runzenmann, toen hij het uittreksel in handen had. ‘Hoera! Kurowski wordt een supernazi! En tot hij dat heeft schoongewassen, is hij al een eeuwigheid failliet. Die maken we eens mooi kapot...’
Er bestond destijds een door de geallieerde bezettingsmachten ingevoerde nuttige maar later helaas vaak misbruikte instelling: De denazificatie. Voor zogenaamde ‘Hoor-kaniers’ moesten allen, die hoe dan ook onder Hitler een functie hadden bekleed, lid van de nazipartij waren geweest of behoord hadden tot andere nazi-organisaties - waarvan er in het Derde Rijk een groot aantal hadden bestaan, want met uitzondering misschien van zuigelingen, was alles en iedereen wel georganiseerd! - zich verantwoorden, waarbij veroordeelden ingedeeld werden in ‘meelopers’ (geen straf), en de groepen I tot en met IV, waarbij I de echte oorlogsmisdadigers waren, die aan bijzondere rechtbanken werden overgegeven en wier vermogen aan de staat verviel. Bij Kurowski - hoopte Runzenmann - zou men tot groep III kunnen komen. Dat zou meer dan voldoende zijn om ‘Westerschoen’ in de afgrond te storten. Als men beroemdheden als Sauerbruch en Furtwängler, Gustav Gründgens en Werner Kraus, Emil Jannings en Krupp voor de Hoorkamers bracht dan was de zaak Kurowski wel zo’n kleine vis dat niemand een vin uit zou steken als hij verrotte.
Een week voor Pasen lag de oproep om voor te komen in de bus. Ewald Kurowski las het officiële geschrift langzaam door, zei hardop: ‘Erna, in Duitsland begint langzamerhand alles weer normaal te worden. Hier staat dat ik nazi ben geweest!’ En belde terstond Franz Busko en Ellerkrug op.
Busko kwam dadelijk met het erepartijboek nummer 305 aandragen. ‘Dat is de beste bescherming, baas,’ zei de brave voormalige meesterknecht. ‘Als oud lid van onze partij is elke aanklacht een wassen neus. Daar bent u dan van af!’
En Ellerkrug zei: ‘Ewald, ik zou er heen gaan als ik jou was. Laat je denazificeren. Dan ben je er voorgoed van af. Weet je waar wij naar toe gaan? Wat er van Duitsland zal worden? Op het moment gaat het ons goed, we leven in stijgende lijn - maar: blijft dat wel zo? Hoe zal het over een jaar of vijf zijn? We hebben tenslotte de oorlog verloren op een manier zoals nog nooit één volk een oorlog heeft verloren. Dan kun je geen echte toekomstprognoses maken. Maar één ding is altijd goed, hoe en wanneer dan ook: Een onbevlekt blazoen. Officieel gereinigd en ontsmet. Schik je er in.’
‘Ik heb altijd een onbevlekt blazoen gehad!’ zei Kurowski bitter. ‘Kringambachtsbaas. Dat is toch geen politieke functie! En Arbeidsfront. Daar zaten we toch zeker allemaal in? En wie rekent mij al die jaren in Rusland en Siberië goed? Siberië, het houthakkerscommando, de moerassen, de zagerij in de taiga?’
‘God in de hemel, Ewald.’
‘Die verkoopt geen schoenen!’ Kurowski vouwde het gerechtelijk bevel netjes op en stopte het in zijn portefeuille. ‘Ik zal ze daar in de Hoorkamer eens vertellen hoe je bij 50 graden onder nul berken van een eeuw oud kunt omhakken.’
Het liep echter anders dan Kurowski had verwacht.
De Hoorkamer, bestaande uit lekerechters en bewezen anti-nazi’s, onafhankelijk, neutraal, objectief, maar ook alleen maar recht langs hun neus kijkend en niet links of rechts en zeker niet achterom, doch bovenal verrijkt met drie stamtafelvrinden van Runzenmann, liet Kurowski niet eens aan het woord komen. Wat er in Siberië was gebeurd en geweest interesseerde ze niet in het minst... wel echter wat in het jaar 1938 Kurowski had bewogen kringambachtsbaas van het district Ortelsburg te worden - dat was van belang, en verwerpelijk. Houthakker in de taiga? Dat was gewoon een uitvloeisel van de oorlog, maar ambachtsbaas onder Hitler en Arbeidsfront, dat was op vrijwillige basis gegaan.
Na een zitting van niet langer dan een half uur, verliet Ewald
Kurowski de Hoorkamer als nazi van Groep III. Hij was niet
terneergeslagen, hij kookte niet van woede, maar was alleen erg
bedroefd. Busko, Ellerkrug en Erna, die als toehoorders de openbare
zitting hadden meegemaakt, holden nu de gang op en namen Kurowski
in hun midden.
‘Baas, nou voor het laatst - het partijboek!’ drong Busko aan. Hij was bleek geworden. Groep III - dat betekende verbod om je beroep uit te oefenen, tot men het er over eens was of Kurowski een goed democraat en Duitser zou zijn geworden.
‘Lik toch me reet met je partij!’ gromde Kurowski, en ging bij een raam staan. Overal waren nog ruïnes, maar ook verrezen al overal steigers. Uit de puinen kwam een nieuwe tijd op. ‘Is zoiets mogelijk in dit Duitsland?’ zei hij zacht.
‘Alleen in Duitsland!’ Ellerkrugs stem was schor van verbittering. ‘Wij doen altijd alles voor de volle tweehonderd procent. Dictatuur, democratie, alles dubbel op. De Duitser is nog altijd de beste vijand van zichzelf geweest. Er zijn eigenlijk helemaal geen oorlogen voor nodig - de Duitser vernietigt altijd wel zichzelf. De omringende wereld hoeft maar geduldig af te wachten. Als dat zo doorgaat, Ewald, bijten we over 20 of 30 jaar weer in onze eigen staart.’
‘Het gaat nu eerst om morgen, en niet om overmorgen, Heinrich.’ Kurowski draaide zich om. De rechters van de Hoorkamer verlieten de zaal. Toen ze Kurowski passeerden keken ze opzettelijk strak voor zich. ‘Ik ga in beroep!’
‘En ik neem de zaken wel zolang over, baas!’ riep Busko. ‘Ik heb in de partij drie schoenmakers - die zullen me graag helpen!’
‘Je kunt de zaak niet eens sluiten!’ zei nu ook Ellerkrug. ‘Tenslotte ben ik mede-eigenaar.’
‘Maar ik laat me maar niet gewoon op een zijspoor rangeren!’ Kurowski gaf Erna een arm. Ze vocht tegen haar tranen.
‘Kom, moeder -’ zei hij. ‘Zoiets kan mij niet meer schokken. Dan stroop ik gewoon m’n mouwen op...’
Maar ja, met dat mouwen-opstropen was de zaak niet van de baan... het hoger beroep vond pas in september plaats, en tot zolang kon Kurowski mooi langs de straat slenteren. Hij deed dit op zijn manier: Reisde naar Keulen en Düsseldorf, naar Krefeld en Solingen, Wuppertal-Elberfeld en Remscheid. Overal groeiden uit de bergen ruïnes nieuwe steden, het leken de tijden der golddiggers in Amerika wel. De mensen stroomden van het platteland naar de nieuwe stedelijke concentraties, de nieuwbouwwijken overschreden al de grenzen der oude randgebieden.
‘De tijd van blootsvoets lopen is al eeuwen voorbij,’ zei Kurowski eind augustus tegen Ellerkrug, die uit Pirmasens was overgekomen. Hij reed nu - net als Kurowski - in een witte Mercedes en liet een landhuis bouwen. ‘Schoenen, kleren en eten - die horen bij mekaar. Heinrich... we zullen als ons geld bijeenschrapen, bankkredieten opnemen en in zeven andere steden filialen openen! Ik heb eens rondgekeken hier en daar - met onze Italiaanse modeschoenen zijn we onverslaanbaar.’
‘En nog iets -’ zei Ellerkrug trots. ‘Ik ben er in geslaagd met de schoenfabriek Fabbrizi in Pisa een overeenkomst te sluiten: Wij krijgen van Fabbrizi de modellen en leesten, lakken en leer en vervaardigen in Pirmasens alles in licentie. Over twee jaar kunnen we geen kiespijn meer hebben...’
Het was voor Runzenmann een doodklap toen hij vernam dat ‘Westerschoen’ in niet minder dan zeven steden nieuwe filialen opende. ‘Nu komt de aap uit de mouw,’ zei Hübner kleintjes. ‘Ellerkrug zit er achter. De branche weet nog niet wat zich daar afspeelt, maar er moeten daar de gekste dingen gebeuren.’
‘Dan trekken we ten strijde tegen Ellerkrug!’ brulde Runzenmann.
‘Heeft geen zin. Heinrich Ellerkrug is een integer persoon.’
‘Geen koe zo bont of er is wel een vlekje aan.’
‘Maar bij Ellerkrug is dat zo klein dat je het onmogelijk kunt zien. Beste Runzenmann - met die zeven nieuwe winkels beschikt ‘Westerschoen’ over een totaal van elf zaken. En daar zal het niet bij blijven, let maar op mijn woorden. Kurowski zal in onze branche worden dat Kaisers & Tengelmann in de koffie is. Ik heb daarom besloten, met Kurowski te gaan samenwerken...’
‘WAT heb jij besloten?!!’ schreeuwde Runzenmann. ‘Vuile verrader die je bent!’
‘Runzenmann, m’n bestaan staat op het spel. Ik wil aanpappen met Kurowski. Met mij samen heeft hij dan vijftien zaken.’
En eer Runzenmann een zak vol beledigingen over hem leeg kon gooien, hing hij de hoorn op de haak.
De denazificeringsgolf was echter niet te stuiten. Kurowski was in de molen geraakt - en de molen draaide. Op school sloegen Peter en Ludwig er op los, overal werden ze met ‘nazi! nazi!’ nagejouwd, en de kleine Inge had opeens helemaal geen vriendinnetjes meer en zat op haar verjaardag, waarvoor ze de halve klas had uitgenodigd, alleen aan de feestelijk gedekte tafel bij de taart met acht kaarsjes te huilen. Want Inge was al 8 geworden.
‘Huil maar niet, m’n hartje,’ zei Kurowski, in een poging, opgewekt te zijn. ‘Bij de Kurowski’s is 8 geen ongelukscijfer maar juist een geluksgetal. Hoe is ook weer onze lijfspreuk?’
‘Wij - snik - laten ons niet - snik - kisten,’ huilde Inge. ‘Maar wie moet nu die grote taart en al die koekjes eten, papa?’
‘Over een uur is alles op, dat beloof ik je!’
En vader Kurowski liep naar de telefoon en belde Franz Busko. Sinds een maand zat Busko in het partijbestuur, het was nu zijn hoofdberoep, hij reed overal rond, en stak de ene redevoering na de andere af - die in wezen allemaal dezelfde waren - maar die altijd weer succes hadden omdat ze voorhielden wat iedereen dacht, namelijk: Alles moet beter gaan! -er op rekenend dat hij als afgevaardigde in het parlement zitting zou krijgen als er ooit weer een Rijksdag of iets dergelijks zou komen.
Busko luisterde, zei: ‘Voor mekaar, baas!’ en begon onmiddellijk te handelen.
Na een half uurtje stopte er voor de winkel aan de Nordstrasse 34 een grote autobus. Veertig kinderen uit het weeshuis stapten uit, veldboeketjes in hun handen, en feliciteerden kleine Inge die sprakeloos van verbazing was, en toen wierpen ze zich op taart en koekjes. Het werd een van de heerlijkste verjaardagen die Inge ooit had beleefd.
De kinderen van het weeshuis, die ook een koortje hadden, zongen hun hele repertoire, op straat bleven de mensen staan, verslaggevers van dagbladen en zelfs een haastig opgetrommelde reporter van de West-Duitse Radio uit Keulen (Busko had ook aan alles gedacht) zorgden voor de nodige populariteit naar buiten toe. Niet zozeer voor Kurowski als wel voor Busko zelf... de initiatiefnemer van het feest voor ook de weeshuiskinderen.
‘Verrek, hij is helemaal niet zo’n snotneus,’ zei Kurowski de volgende ochtend, toen hij de kranten las. ‘Als ik er nog aan denk hoe hij in Adamsverdruss op een schoenmakerskrukje zat... Busko steekt ons nog allemaal de loef af... als-ie tenminste met z’n partij niet in het zand bijt...’
Van het ‘hoger beroep’ werden ze toen toch niets wijzer: Kurowski bleef in Groep III, en het kostte hem niet de minste moeite de leden van de Hoorkamer zo te beledigen dat hij drie aanklachten aan zijn broek kreeg. Ze werden gecombineerd behandeld, maar omdat het politieke beledigingen waren, kwam zelfs de officier van justitie in het geweer en bracht de zaak voor een gewone rechtbank.
Kurowski’s verbitterde kreet: ‘Voor politieke idioten verantwoord ik mij niet... ik ga naar huis! Jullie vonnis hang ik op de wc!’ was al voldoende geweest.
Zeven advocaten werden in de arm genomen, Busko kon zijn partij niet inschakelen, dat zou nu volkomen verkeerd gezien zijn geweest, Ellerkrug bleef in Leverkusen, Erna troosten, want Kurowski ontplooide zich als zijn zwager Paskoleit: Hij timmerde er op los waar ze hem maar met een scheef oog aankeken. ‘Die is er geweest!’ juichte Runzenmann. ‘En ik ga praten met Ellerkrug. Maar alles wat Kurowski of Paskoleit heet knal ik eerst tegen de muur.’
De zitting van de lilde Strafkamer vond op een februari morgen in 1951 in Keulen plaats. De familie Kurowski met Busko en Ellerkrug, die men er nu bijrekende, was volledig komen opdagen, wederom als toeschouwers en toehoorders. Pers en radio waren vertegenwoordigd, daar had Busko voor kunnen zorgen... het was tenslotte een proces waarbij drie denazificeringsrechters van de blaam, politieke idioten te zijn, moesten worden gezuiverd.
Toen alle aanwezigen bij het binnenkomen van de rechtbank opstonden, viel Busko’s mond open van verbazing. ‘Maar dat is toch niet mogelijk zei hij fluisterend tegen Erna, die naast hem stond. ‘Bazin, kijkt u die president eens goed aan. Herkent u hem niet?’
‘Nee,’ fluisterde Erna terug. Ze bekeek nu de grote, gezette, deftige heer wat scherper. Hij zag er ongenaakbaar uit, uitermate wettelijk. Hij maakte een majestueus gebaar, iedereen kon gaan zitten, maar Franz Busko bleef staan.
Toen een bestraffende blik van de rechter hem trof, boog hij zich naar Erna toe.
‘Bazin,’ zei hij zacht. ‘Herinnert u zich nog... de vlucht, de jonge eerste luitenant met het Ridderkruis, de auditeurmilitair, die hem aan die boom liet opknopen, de kerel, die daarna op het vluchtelingenschip van het Rode Kruis was. Opa heeft de naam voor ons opgeschreven, en baas Julius heeft het papiertje gezien, wij allemaal trouwens, de kinderen, ik, en ook u, bazin. Wacht eens... ik heb het in m’n portefeuille, opa zei: Vergeet die naam nooit, al worden jullie honderd... hier heb ik ‘et...’ Busko haalde het uit het schoolschrift gescheurde, al vergeelde, gekreukte kattenbelletje uit zijn portefeuille... met het stevige handschrift van opa Jochen, geschreven op een kist in de boerenkar, tijdens sneeuwstorm en felle vorst, met voor hen de toegevroren Oostzee, in de rug de oprukkende Russische regimenten en tanks. ‘Dr. Eberhard Bollow, dat is ‘em, bazin. Dat is ‘em nou. En moet die nou baas Kurowski veroordelen? Dat zullen we dan eens zien...’
Busko verliet de rechtszaal. Hij deed het opzettelijk met het nodige lawaai, en dr. Bollow brulde dan ook meteen: ‘Stilte! Wat is dat voor gedrag? Ik open de zitting...’ De deur sloeg met een klap achter Busko dicht.
Tien minuten later - Kurowski werd juist naar zijn personalia gevraagd - werd de heer president van de rechtbank dr. Bollow weggeroepen.
Vijf minuten later kwam hij terug, bleek, transpirerend, helemaal uit zijn doen, en verdaagde de zitting wegens plotseling onwelzijn. Toen draaide hij zich om en verliet haastig de zaal. Het leek wel een vlucht.
Acht dagen later werd de zaak geseponeerd. Om reden van gering belang, zoals men zei. ‘Wat nu?’ vroeg Kurowski. ‘Hoe moet het nu verder, Franz?’
‘Zoals gewoonlijk, baas.’ Busko grijnsde breed. ‘De Hoorkamer heeft zich vergist. U wordt bij de groep Meelopers ingedeeld - dus: Geen straf.’
‘Zo.’ Kurowski knikte bitter. ‘Ik ben inderdaad meegelopen, zelfs tot in Siberië. Het is om te kotsen dat het nu al weer nodig is, met trucjes je recht te krijgen! De mensen zijn toch wel vreselijk hardleers... zelfs 55 miljoen doden zijn niet voldoende geweest om hun botte hersens door te blazen. Een hond die ergens piest waar het niet mag, krijgt een tik en doet het daar dan niet weer... maar mensen begaan steeds weer dezelfde zonden! Dat moet iemand maar eens zien te snappen!’
‘Waarom zou u daar uw hoofd verder over breken, baas,’ zei Busko met waarlijk politiek talent. ‘Het leven gaat verder -’
En dat was ook zo. Vijf jaar lang ging het leven, in opgaande lijn, door. Ewald Kurowski schreef in zijn dagboek - ‘voor de komende generaties, hoewel ik wel weet dat later niemand het zal willen lezen’ - onder andere: ‘Als men kan zeggen dat God iemand heeft gezegend, dan zijn wij het wel, die zijn zegen hebben ontvangen. Nu, op 12 juli 1955, bezit ik negentien schoenwinkels, een grossierderij met een magazijn van 3000 vierkante meter, 144 verkopers en verkoopsters, bedienden, boekhouders, magazijnbedienden, chauffeurs, 10 vrachtauto’s, een landhuis in Everkotten, twee particuliere auto’s en een bankrekening waarvan je met enig recht kunt zeggen: Kurowski is miljonair geworden. Ik ben er niet trots op, alleen echt dankbaar... dankbaar ook jegens mijn zwager Julius Paskoleit, die het hechte fundament voor dit alles legde, dankbaar ben ik jegens mijn vriend Ellerkrug, mijn goede kinderen, en Franz Busko, die nu werkelijk in de Bondsdag zit en in Bonn klinkende redevoeringen houdt, maar vooral dank ik mijn lieve vrouw Erna... de beste, dapperste en heerlijkste vrouw op aarde...’
Op 14 juli 1955 reisde Ewald Kurowski naar Bad Neuenahr voor een gezondheidskuur.
De dokter had hem eens grondig onderzocht, niet alleen hart en longen beluisterd, bloeddruk gemeten en toen gezegd : ‘U heeft rust nodig!’ maar er werd Kurowski ook bloed afgenomen, wat in het laboratorium werd onderzocht en waarvan na drie dagen de uitslag bekend was.
‘Daar heb je het gedonder -’ zei de huisarts hardop. Anders viel er met Kurowski niet te praten. Hij had Julius Paskoleit nog behandeld en dezelfde preken afgestoken die nu Kurowski moest aanhoren. Gebaat hadden ze nauwelijks, wat de dood van Paskoleit onderweg, wel had bewezen. Maar dit heengaan was voor Erna als een eeuwigdurende waarschuwing geworden. Zij was het ook die haar man naar de dokter had gejaagd, als een vastberaden dompteuse die een gedresseerde, maar nukkige beer achter zich aansleept. Veel wees er op dat Kurowski’s onverwoestbare gezondheid toch had geleden... hij was dikker geworden, hijgde gauw, had rode vlekken op zijn wangen en af en toe ook aanvallen van jicht. Dan zwol het gewricht van de grote teen tot dubbele omvang op, hij kon niet meer lopen, slikte tabletten tot hij er bij omviel, tot Ludwig, de oudste, zei: ‘Ga zo maar mooi door, vader. Je zult je lever nog vernielen!...’
‘Wat voor gedonder?’ bromde Kurowski’ nu. ‘Ik ben toch zeker gezond?’
‘Dat zegt u zeker nog als ze de deksel op de kist schroeven, niet?’
‘Gevangenschap gaat niet in je kouwe kleren zitten
‘Die gevangenschap is allang achter de rug, die is al geschiedenis geworden! Dat die generatie van jullie nog altijd met Rusland en Siberië komt aanzetten! Nee - daarbinnen tikt dat uurwerk niet goed!’ De arts klopte eens tegen Kurowski’s buik.
‘Bent u soms in Siberië geweest?’ vroeg Kurowski koppig.
‘Ja. Kamparts zelfs. Hoeveel bent u in gewicht toegenomen?’
‘Och, misschien een pondje of dertig.’
‘En u vindt dat normaal?’
‘Ik had het een en ander in te halen, dokter.’
‘En nu is de bloedvetstofwisseling in de war. U heeft 190 bloedsuiker, een hypotonie waar je u tegen zegt en zo’n hoge urinezuurspiegel dat de jicht in uw gewrichten gewoon in een gespreid bed komt. Hoe lang dacht u het nog te maken?’
‘Ik wou honderd worden.’ Kurowski lachte zwakjes. ‘Zozo! Wel, zoals de zaken er nu voor staan zult u niet eens de helft meer halen. Ben ik duidelijk genoeg?’
‘Ja - maar ik geloof u niet.’ Kurowski trok zijn hemd weer aan. Dokters, dacht hij. Ze roepen altijd moord en brand, maar dat schijnt bij hun beroep te horen. Ik voel me goed, ik heb me nog nooit zo puik gevoeld. En wat wil hier suiker zeggen? Dan maar geen chocola meer en de bonbons bij de televisie. Dat is vast voldoende.
‘Uw zwager Paskoleit wou me ook niet geloven - zei de arts ruw. ‘Toen reed hij tegen een boom - dood.’
‘Aha!’ Kurowski grijnsde. ‘Mijn vrouw heeft u opgejut, hè? Denk aan Julius... dat moet ik elke dag zeker tien keer horen... een afgedraaide plaat.’
‘En waar denkt u aan?’
‘Aan m’n negentien winkels.’
‘Mooi.’ De dokter leunde achterover in de stoel aan zijn schrijftafel. ‘U doet maar. Ik kan u niet verdoven en oppakken, maar als het aan mij lag, zat u morgen in Bad Neuenahr in een kliniek, desnoods met geweld!’
‘Dat zou ik dan wel eens willen zien!’ zei Kurowski, kribbig de spreekkamer uitbenend...
Tja, wat moet je dan? Niemand in de familie wist hoe Erna het voor elkaar kreeg, maar... twee dagen later was Kurowski werkelijk op weg naar Bad Neuenahr. Zoon Ludwig reed hem er naar toe, achterin zat Franz Busko, als een soort persoonlijke lijfwacht en controle. ‘Want hij is in staat om onderweg uit de auto te springen!’ had Erna nog gezegd. ‘Franz, hou ‘em in de gaten hoor, tot de deur van de kliniek achter ‘em gesloten is!’
Toen Kurowski wegreed stond zijn gezin hem na te wuiven.
Erna, blond, en aandoenlijk moederlijk; zoon Peter, een flinke jongeman al, met het postuur van zijn oom Paskoleit, 15 jaar, en natuurlijk met zichzelf en de hele wereld ontevreden, en Inge, die pas 13 was, blond als haar moeder, maar al gewend dat jongens niet alleen een bewonderend gefluit lieten horen, maar ook dat oudere mannen haar aanspraken en uitnodigden.
En dan Ludwig, de oudste, die nu de wagen bestuurde, student in de medicijnen in Keulen, een kalme, evenwichtige jongeman, een persoonlijkheid. ‘Hij valt buiten de rij -’ had
Kurowski ooit gelachen. ‘Kalmte en intelligentie? Dat is bij ons nog nooit eerder voorgekomen...’
Kurowski wuifde terug, leunde toen achterover en zei met forse stem tegen Ludwig en Franz Busko: ‘Wat een flauwe kul. Ik ben immers zo gezond als een vis...’
In Bad Neuenahr kreeg Kurowski een mooie kamer met balkon, met uitzicht op het wandelpark van het sanatorium Rhenania. Erna had maar niet tegen hem gezegd wat het verblijf dagelijks kostte... Kurowski zou er anders met geen geweld naar toe zijn gegaan. Maar nu vond hij alles redelijk goed, maakte kennis met de artsen, hoorde dat hij pas de volgende dag zou worden onderzocht, en ging op het balkon zitten niksen. Het was een prachtige zomerdag, in het park zaten, onder zonneschermen en op ligstoelen, de andere gasten of patiënten van dit particuliere sanatorium; onder hen was ook een slanke, opwindend goed geproportioneerde vrouw met gitzwarte haren.
Kurowski boog zich eens over de leuning van het balkon, bekeek de nog onbekende schone lang en aandachtig en zei toen uit de grond van zijn hart: ‘Alledonders...!’