vii Liefdespaar bij kaarslicht
Pas een half uur later ging de inspecteur de trap op naar zijn kamer. Daar trof hij op de tafel een briefje in morsetekens aan met de volgende inhoud:
Kom vanavond tegen elven boven op het dak, zonder te worden gezien. Je zult mij daar aantreffen. Geen gerucht. Wees gewapend. Zeg dat ik ben vertrokken naar Brest en je vandaar heb opgebeld. Verlaat het hotel niet.
MAIGRET
Even voor elven trok Leroy zijn schoenen uit en deed vilten pantoffels aan die hij 's middags had gekocht met het oog op deze expeditie die niet naliet indruk op hem te maken.
Na de tweede verdieping was er geen trap meer, maar een vaststaande ladder met daarboven een luik in het plafond. Dat gaf toegang tot een zolder waar het ijzig tochtte en waar hij het waagde een lucifer af te strijken. Enkele ogenblikken later kroop hij door het zolderraampje naar buiten, maar hij durfde zich niet meteen te laten zakken op de daklijst. Alles was koud. Zijn vingers verstijfden bij de aanraking met de zinken platen. En Leroy had expres geen overjas meegenomen om daardoor niet te worden gehinderd.
Toen zijn ogen aan het duister gewend waren, meende hij een donkere, ineengedrongen gestalte te bespeuren die daar als een reusachtig dier zat te loeren. Zijn neusgaten herkenden de geur van brandende pijptabak. Hij floot zachtjes.
Het volgende moment zat hij naast Maigret gehurkt op de daklijst. De zee, noch het stadje waren te zien. Ze bevonden zich op het schuine dak - niet aan de kant van de kade, - aan de rand van een zwarte geul die niets anders was dan het befaamde straatje waardoor de zwerver met zijn grote voeten ontsnapt was.
Alle huizen waren anders gebouwd. Er waren heel lage daken en andere op dezelfde hoogte als de twee mannen. Hier en daar waren verlichte vensters. Voor sommige hingen zongordijnen waartegen zich ware schimmenspelen aftekenden. In een kamer, vrij ver weg, was een vrouw bezig een baby te baden in een teil.
De massieve gedaante van de commissaris bewoog, of liever kroop voort, totdat zijn mond vlak bij het oor van zijn metgezel was.
- Let op! Geen onverhoedse bewegingen. De daklijst is niet zo sterk en beneden ons zit een regenpijp die elk ogenblik dreigt met groot geraas omlaag te vallen... De journalisten?
- Die zitten beneden, behalve een die naar u op zoek is in Brest, vast overtuigd als hij is dat u het spoor van Go-yard volgt...
- Emma?...
- Dat weet ik niet... Ik heb niet zo op haar gelet... Zij heeft me na het eten mijn koffie gegeven.
Het was een wonderlijk gevoel, daar zo, zonder dat iemand het wist, boven een huis vol leven en drukte te zitten, waarin mensen rondliepen in de warmte, in het licht, zonder hun stemmen te hoeven dempen.
- Goed... Draai je nu rustig om naar het pand dat te koop staat... Rustig!
Het was het tweede huis rechts, een van de weinige dat even hoog was als het hotel. Het stond in een stikduistere hoek en toch meende de inspecteur de weerkaatsing van een licht te zien in een raam zonder gordijn op de tweede verdieping.
Allengs drong het tot hem door dat het geen weerkaatsing van buiten was, maar een zwak licht dat van binnen kwam. Terwijl hij zo stond te turen naar dat ene punt in de ruimte, kwamen daar dingen tot leven. Een geboende planken vloer... Een half afgebrande kaars, waarvan de vlam volkomen stil stond in een kring van licht...
- Daar is-ie! zei hij opeens, zijns ondanks met verheffing . van stem.
-St!. Ja-
Er lag daar iemand languit op de vloer, ten dele binnen de lichtkring van de kaars, ten dele in het halfduister. Je zag een reusachtige schoen, een breed bovenlijf in een nauwsluitende zeemanstrui.
Leroy wist dat er aan het einde van de steeg een gendarme op post stond, een tweede op het plein, terwijl een derde liep te ijsberen op de kade.
- Wilt u hem arresteren?...
- Ik weet het niet. Hij ligt nu al drie uur te slapen. 90
- Is hij gewapend?...
- Vanmorgen was hij dat niet...
De uitgesproken woorden heten zich amper raden. Het was een vaag gemompel, vermengd met beider ademhaling.
- Waar wachten we op?...- Ik weet het niet... Ik zou wel eens willen weten waarom hij, terwijl hij toch achterna gezeten wordt en nu slaapt, een kaars heeft aangestoken... Kijk!...
Op een van de muren tekende zich nu opeens een geel vierkant af.
- Er is licht gemaakt op Emma's kamer, hier onder ons... Daar komt het vandaan...
- Hebt u nog niet gegeten, commissaris?...
- Ik had brood en worst meegenomen... Heb je het niet koud?...
Ze waren beiden verkleumd. Aan de lucht zagen ze de stralenbundel van de vuurtoren met regelmatige tussenpozen voorbijstrijken.
- Ze heeft het licht uitgedaan... -Ja... St!...
Er volgden vijf minuten stilte, zwijgend afwachten. Toen zocht de hand van Leroy die van Maigret en drukte haar op veelzeggende wijze.
- Daar beneden...
- Ik heb het gezien...
Een schim tegen de witgekalkte muur die het leegstaande huis scheidde van de steeg.
- Zij gaat naar hem toe..., fluisterde Leroy die zijn mond maar niet kon houden.
Daarboven lag de man nog steeds te slapen bij zijn kaars. Een bessestruik in de tuin ritselde door een aanraking.
Een kat schoot voorbij in een dakgoot.
- Heb je even een aansteker?
Maigret durfde zijn pijp niet weer aan te steken. Hij aarzelde langdurig. Tenslotte gebruikte hij het colbertjasje van zijn metgezel als afscherming en streek vlug een lucifer af terwijl de inspecteur opnieuw de warme tabaksgeur opsnoof.
- Kijk!...
Daarna spraken ze geen woord meer. De man kwam zo abrupt overeind dat hij bijna de kaars had omgegooid. Hij liep achteruit in het donker, terwijl de deur openging en Emma aarzelend binnen de lichtkring verscheen, zo zielig dat zij de indruk van een schuldig persoon wekte. Zij had iets onder de arm: een fles en een pak dat zij op de grond legde. Het papier was gedeeltelijk losgegaan, waardoor een gebraden kippetje zichtbaar werd. Zij sprak. Haar lippen bewogen. Ze zei slechts enkele woorden, nederig, droevig. Maar haar metgezel kwam niet in het gezichtsveld van de politiemensen. Huilde zij niet? Zij had haar zwarte jurkje van buffetjuffrouw aan en de Bretonse kap op. Zij had alleen haar witte schort afgedaan en daardoor leek haar gedaante nog schever dan gewoonlijk.
Ja! Zij huilde kennelijk terwijl ze sprak... Hortend woorden uitstiet. En dat bleek ook uit haar houding toen zij opeens tegen het deurkozijn aanleunde en haar gelaat verborg in haar gebogen arm. Haar rug schokte onregelmatig. De man die nu opdoemde, verduisterde nagenoeg de ganse rechthoek van het venster en gaf vervolgens de doorkijk weer vrij, toen hij naar achterin het vertrek liep. Zijn zware hand viel neer op de schouder van de vrouw en gaf haar zo'n ruk dat Emma een halve slag ronddraaide en bijna viel. Haar arme gezichtje stond bleek en de lippen waren gezwollen van de tranen.
Maar het beeld was even onduidelijk, even vaag als dat van een film op het doek wanneer de lampen in de zaal al weer branden. En er ontbrak nog iets anders aan: de geluiden, de stemmen... Ook net als vroeger in de bioscoop: een stomme film.
Overigens was nu de man aan het woord. Hij sprak kennelijk op luide toon. Het was een beer. Met zijn hoofd teruggetrokken tussen de schouders, het bovenlijf in de nauwsluitende trui die de borstspieren deed uitkomen, zijn gemillimeterde haardos als die van een gevangenisboef, de vuisten in de heupen, braakte hij verwijten uit, of scheldwoorden, of anders dreigementen.
Hij kon elk ogenblik gaan slaan. Dat was zo duidelijk dat Leroy dichter tegen Maigret aanschoof, als om zich gerust te stellen.
Emma huilde nog steeds. Haar kap zat nu scheef. Haar haarwrong dreigde los te gaan. Ergens werd een venster gesloten en dit bracht even afleiding. - Commissaris... Moesten we maar niet... De tabakslucht die de twee mannen omgaf, schonk hun een illusie van warmte.
Waarom vouwde Emma nu de handen?... Zij sprak opnieuw... Haar gezicht was vertrokken in een eigenaardige uitdrukking, die tegelijk angstig, smekend en droevig was, en inspecteur Leroy hoorde Maigret zijn revolver ontze-keren.
De afstand tussen de twee groepen was niet meer dan vijftien tot twintig meter. Een droge klik, en een ruit zou aan scherven vliegen, de kolos zou geen onheil meer kunnen aanrichten.
Hij liep nu heen en weer, met de handen op de rug. Zo leek hij korter, breder. Zijn voet kwam tegen de kip aan. Bijna was hij uitgegleden en hij gaf het pakje een schop zodat het wegrolde in de duisternis. Emma keek die kant uit.
Wat kon dit tweetal elkaar te zeggen hebben? Wat was het hoofdthema van deze pathetische dialoog? Want de man scheen telkens weer dezelfde woorden opnieuw te zeggen! Maar deed hij dat nu niet met minder heftigheid?...
Zij viel op haar knieën, of liever, wierp zich op haar knie-en, voor zijn voeten en strekte haar armen naar hem uit. Hij deed alsof hij die niet zag, ontweek haar, en nu lag zij niet meer op haar knieën, maar haast languit, met een arm smekend opgeheven.
Het ene ogenblik was de man zichtbaar, dan weer opgeslokt door de duisternis. Toen hij terugkeerde bleef hij breeduit stilstaan voor de smekende vrouw en keek van boven op haar neer.
Weer begon hij te ijsberen, kwam naar haar toe, liep van haar weg en toen had zij niet langer de kracht, of de moed, om haar arm naar hem uit te strekken, hem te smeken. Zij liet zich languit neervallen op de vloer. De wijnfles stond nog geen twintig centimeter van haar hand af. Nu gebeurde er iets onverwachts. De zwerver bukte zich, of liever, hij boog een van zijn massieve benen, greep de jurk bij het schouderstuk, en trok Emma met éen ruk overeind. Dit alles zo ruw dat zij wankelde, nu zij geen steun meer had.
En tekende zich desondanks op haar ontstelde gelaat niet een sprankje hoop af? Haar haar was losgegaan. De witte kap lag ergens op de grond.
De man liep weer heen en weer. Tweemaal ontweek hij zijn radeloze gezellin.
De derde keer nam hij haar in zijn armen, drukte haar stijf tegen zich aan, boog haar hoofd achterover. En gulzig drukte hij zijn lippen op de hare.
Je zag nu alleen nog maar zijn rug, bovenmenselijk groot, met een kleine vrouwenhand aan zijn schouder geklemd. De kolos voelde behoefte om, zonder haar lippen los te laten van de zijne, met zijn grote vingers de loshangende haren te strelen, die te strelen alsof hij zijn gezellin wilde verpletteren, of beter nog: zich met haar wilde vereenzelvigen.
-Nee maar!..., zei de inspecteur met haperende stem. En Maigret zelf was zo aangedaan, dat hij uit reactie bijna was uitgebarsten in een schaterlach.
Was Emma daar nu al een kwartier lang? De omhelzing was voorbij. De kaars kon nog hoogstens vijf minuten branden. En de ontspanning in de atmosfeer was haast tastbaar. Lachte de buffetjuffrouw nu? Ze had blijkbaar ergens een stukje spiegelglas gevonden. Je zag haar in het volle licht haar haren opbinden en vaststeken met een speld, waarna ze op de grond zocht naar een andere speld die ze had verloren en tussen haar tanden vasthield, terwijl ze haar kap opzette.
Ze was haast mooi. Ze was mooi! Alles was aangrijpend, zelfs haar schamele boezem, haar zwarte jurk, haar rode oogleden. De man had de kip opgeraapt. En zonder de blik van haar af te wenden, beet hij daarin met smaak, liet hij de botten kraken en rukte hij lappen vlees af. Hij zocht in zijn zak naar een mes, vond dat niet, en sloeg de hals van de fles kapot tegen zijn hak. Hij dronk. Hij wilde Emma laten drinken, die lachend probeerde te weigeren. Was zij soms bang voor het kapotte glas? Maar hij dwong haar de mond open te doen, en goot de vloeistof heel voorzichtig naar binnen.
Zij verslikte zich, hoestte. Toen pakte hij haar bij de schouders en omhelsde haar nogmaals, maar kuste haar niet meer op de lippen. Hij kuste haar thans speels en vluchtig op de wangen, op de ogen, op het voorhoofd en zelfs op haar kanten kap.
Zij was klaar. Hij kwam naar het raam, drukte daar zijn gelaat tegenaan en vulde zodoende nogmaals heel de verlichte rechthoek. Toen hij zich omkeerde, was dat om de kaars uit te doen.
Inspecteur Leroy stond op springen.
- Ze gaan er samen vandoor... 

-Ja...
- Ze lopen in de val...
De besseboom in de tuin bewoog. Toen werd een gedaante op de muur opgehesen. Emma bevond zich in de steeg en wachtte op haar minnaar.
- Ga ze schaduwen, op een afstand... Laten ze je vooral geen moment zien!... Je brengt me maar rapport uit wanneer je daartoe gelegenheid hebt...
Evenals de zwerver dat had gedaan voor zijn gezellin, zo hielp ook Maigret de inspecteur zich over de leistenen op te hijsen naar het zolderraampje. Daarna boog hij voorover om in de steeg te kijken, waar alleen nog de hoofden van het tweetal te zien waren.
Ze weifelden. Ze fluisterden. Tenslotte was het de buffetjuffrouw die de man meetroonde naar een soort berghok, waarin zij verdwenen, want de deur was enkel afgesloten met een klink.
Het was de bergplaats van de handelaar in touw. Dit hok kwam uit op het magazijn waar op dit uur van de dag niemand was. Ze hoefden slechts een slot open te breken, en het tweetal zou op de kade staan. Maar Leroy zou hun daar vóór zijn.
Nauwelijks stond hij onderaan de zoldertrap, of de commissaris begreep dat er iets ongewoons aan de hand was. Hij hoorde rumoer in het hotel. Beneden werd een telefoongesprek gevoerd te midden van luidklinkende stemmen.
Daaronder was ook de stem van Leroy, die blijkbaar aan de telefoon stond, want hij sprak met grote verheffing van stem!
Maigret stormde de trap af en liep op de begane grond tegen een journalist op.
- Wel?...
-Een nieuwe moordaanslag... Een kwartier geleden gepleegd... In de stad... De gewonde is overgebracht naar de apotheek... /
De commissaris snelde allereerst de kade op, waar hij een gendarme zag rennen die met zijn revolver zwaaide. Zelden was de lucht zo zwart geweest. Maigret ging naar de man toe.
- Wat is er aan de hand?...
-Er is net een paartje het magazijn uitgekomen... Ik liep ervoor op en neer... De man viel me bijna in de armen... Het heeft geen zin meer, ze nog achterna te rennen... Ze zullen al wel heel ver weg zijn!...
- Leg het eens uit!
- Ik hoorde gerucht in de winkel, waar geen licht brandde... Ik stond op de uitkijk met het wapen in de hand... De
deur ging open... Er kwam een vent naar buiten... Maar ik heb geen tijd gehad om op hem te mikken... Hij gaf me zo'n harde vuistslag in het gelaat dat ik op de grond rolde... Ik liet mijn revolver uit de hand vallen... Mijn grootste angst was, dat hij die zou oprapen... Maar nee!... Hij ging een vrouw halen die in de deuropening stond te wachten... Ze hoefde niet te rennen... Hij tilde haar op in zijn armen... Het duurde even, voordat ik weer overeind stond... Het was me dan ook een opdoffer, commissaris... Kijk maar!... Ik bloed... Ze zijn de kade afgegaan... Ze zullen wel om het dok heengelopen zijn... Die kant uit zijn allerlei kleine straatjes, en verderop is het open veld... De gendarme bette zijn neus met een zakdoek.
- Hij had me voor hetzelfde geld kunnen doodslaan!... Hij heeft een vuist als een hamer...
Nog steeds weerklonken er schreeuwerige geluiden van de kant van het hotel, waarvan de ramen verlicht waren. Maigret liet de gendarme alleen, sloeg de hoek om en zag de apotheek, waarvan de luiken gesloten waren, maar de openstaande deur een stroom van licht liet ontsnappen. Een twintigtal mensen stonden op een kluitje voor deze deur. De commissaris duwde hen met zijn schouders opzij. Voor de toonbank lag een man op de vloer die naar het plafond staarde en met een zeker ritme jammerklachten slaakte.
De apothekersvrouw was in haar nachthemd en maakte op haar eentje meer kabaal dan alle anderen te zamen. En de apotheker zelf - die over zijn pyjama heen een colbertjasje had aangeschoten - was volkomen overstuur, stond te schuiven met flessen en scheurde grote pakken verbandwatten open.
- Wie is het? informeerde Maigret.
Hij wachtte het antwoord niet af, want hij had het uniform van de douanebeambte herkend. De ene broekspijp daarvan was opengescheurd. Nu herkende hij ook het gezicht. Het was de douanebeambte die de vorige vrijdag de nachtdienst in de haven had gehad en die uit de verte het drama had bijgewoond, waarvan Mostaguen het slachtoffer was geworden.
Gehaast kwam een arts aanlopen, die naar de gewonde keek, vervolgens naar Maigret, en uitriep:
- Wat is er nu weer aan de hand?...
Er vloeide wat bloed over de grond. De apotheker had het been van de douanebeambte schoongemaakt met water-stofperoxyde dat slierten roze schuim achterliet. Buiten stond een man wellicht voor de tiende keer te vertellen, op toch nog steeds hijgerige toon:
- Mijn vrouw en ik lagen al in bed toen ik een geluid hoorde van een schot en vervolgens een kreet... Daarna niets meer, misschien vijf minuten lang!... Ik durfde niet meer in te slapen... Mijn vrouw drong erop aan dat ik eens zou gaan kijken... Toen hoorden we kreunende geluiden die van het trottoir schenen te komen, vlak voor onze deur-Ik heb die opengedaan... Ik was gewapend... Ik zag een donkere gedaante... Ik heb het uniform herkend... Ik zette het op een schreeuwen om de buren wakker te maken en de fruitkoopman, die een auto heeft, heeft me geholpen de gewonde hierheen te brengen...
- Hoe laat is dat schot gelost?...
- Precies een half uur geleden...
Dat wilde zeggen op het dramatische hoogtepunt van de ontmoeting van Emma met de man van de voetafdrukken!
- Waar woont u?
- Ik ben de zeilmaker... U bent mijn zaak al wel tienmaal voorbijgekomen... Rechts van de haven... Iets verder dan de vishal... Mijn huis staat op de hoek van de kade en een straatje... Verderop staan de huizen verder van elkaar en zijn het vrijwel allemaal villa's...
Vier mannen droegen de gewonde naar een achterkamer waar ze hem neerlegden op een canapé. De arts gaf bevelen. Buiten weerklonk de stem van de burgemeester die informeerde:
- Is de commissaris hier?
Maigret liep naar hem toe met beide handen in de zakken.
- U zult moeten toegeven, commissaris-
Maar de blik van de ander was zo koud dat de burgemeester een ogenblik van zijn stuk raakte.
- Deze aanslag is het werk van onze man, nietwaar?
- Nee!
- Hoe kunt u dat weten?
- Ik weet het omdat ik hem op het ogenblik dat de misdaad werd gepleegd, ongeveer even duidelijk zag als ik u nu zie...
- En u hebt hem niet gearresteerd? -Nee!
-Verder heb ik gehoord dat er een gendarme neergeslagen is...
- Dat is juist.
- Geeft u zich goed rekenschap van de terugslag, die zulke voorvallen kunnen hebben?... Enfin! Sinds u hier bent, is...
Maigret nam de telefoon van de haak.
- Verbindt u mij met de gendarmerie, juffrouw... Ja... Wei-bedankt... Hallo! Met de gendarmerie?... Met de wachtmeester zelf?... Hallo! U spreekt met commissaris Maigret... Dokter Michoux is daar uiteraard nog steeds?... Wat zegt u?... Ja, gaat u zich daar voor alle zekerheid toch even van vergewissen... Wat?... Staat er op de binnenplaats een wachtpost?... Uitstekend... Ik wacht...
- Gelooft u dat het de dokter is die...?
-Allerminst! Ik geloof nooit iets, burgemeester!.. Hallo!... Ja!... Hij is de cel niet uit geweest?... Welbedankt... U zegt dat hij slaapt?... Prachtig... Hallo! Nee! Niets speciaals. Uit de achterkamer kwamen kreunende geluiden en al heel gauw klonk een stem daarvandaan:
- Commissaris...
Het was de arts die zich met een handdoek de zeep van de handen wiste.
- U kunt hem ondervragen... De kogel heeft zijn kuit slechts
oppervlakkig geraakt... Hij heeft meer angst uitgestaan dan pijn geleden... Overigens dient gezegd dat de bloeding tamelijk hevig was...
De douanebeambte had tranen in de ogen. Hij kreeg een kleur toen de arts voortging:
- Zijn grootste angst was dat hij meende dat zijn been zou worden geamputeerd... En dat terwijl er over een week niets meer te zien zal zijn!...
De burgemeester stond in de deuropening. -Vertelt u mij eens hoe het in zijn werk is gegaan! zei Maigret zachtjes en ging op de rand van de canapé zitten. U hoeft nergens bang voor te zijn... U hebt gehoord wat de dokter heeft gezegd...
- Ik weet het niet...
- Maar dan nog?...
-Vandaag was mijn dienst afgelopen om tien uur... Ik woon even voorbij de plek waar ik gewond werd...
- U bent dus niet rechtstreeks naar huis gegaan?
- Nee! Ik zag dat er nog licht op was in het Café de l'Ami-ral... Ik was benieuwd te weten hoe de zaken stonden... Ik zweer u dat mijn been gloeit!...
- Ach nee! Welnee! verzekerde de arts.
-Maar als ik u nu zeg... Affijn!. Als het dan toch niet van belang is... Ik heb in het café een pilsje gedronken-Er zaten alleen maar journalisten en ik durfde niet eens bij hen na te vragen...
- Wie bracht u uw biertje?
-Een kamermeisje, meen ik... Emma heb ik niet gezien.
- En daarna?
- Ik wou naar huis gaan... Ik ben langs het wachthuisje gelopen waar ik een sigaret heb opgestoken aan de pijp van mijn collega... Ik liep de kade af... Ik sloeg rechtsaf... Geen levende ziel... De zee was heel mooi... Opeens, vlak voorbij een hoek, voelde ik pijn in mijn been, nog voordat ik de knal van het schot had gehoord... Het was alsof een keisteen pardoes tegen mijn kuit aan was gekomen... Ik viel... Ik wou weer opstaan... Ik hoorde iemand rennen... Mijn hand kwam iets lauws en vochtigs tegen en -ik weet niet hoe dat zo kwam - maar ik raakte buiten westen... Ik dacht dat ik dood was...
Toen ik weer bijkwam, deed de fruitkoopman op de hoek zijn deur open, maar waagde zich niet dichterbij... "Dat is alles wat ik weet.'
- Hebt u de dader niet gezien?
- Ik heb niets gezien... Zoiets gaat anders in zijn werk dan men wel meent... Het ogenblik dat je valt... En vooral het moment toen ik mijn hand terugtrok en die vol bloed zat...
- U hebt, bij uw weten, geen vijanden?...
- Ook dat niet!... Ik ben hier pas twee jaar... Ik kom uit het midden van het land... En ik heb nooit de kans gekregen, smokkelaars te ontmoeten...
- Gaat u altijd langs deze zelfde weg naar huis?... -Nee!... Dit is de langste weg... Maar ik had geen lucifers bij me en ik ben expres langs het wachthuisje gegaan om mijn sigaret op te steken... En toen ben ik, in plaats van door de stad te gaan, de kaden afgelopen...
- Is de weg door de stad korter?
- Een beetje...
- Dus zou iemand die u het café uit had zien komen en de kaden opgaan, gelegenheid hebben gehad u in een hinderlaag te gaan opwachten?...
-Stellig... Maar waarom?... Ik heb nooit geld bij me... Er is geen poging gedaan mij te beroven...
MM
-Weet u zeker, commissaris, dat u uw zwerver de hele avond geen ogenblik uit het oog hebt verloren? De stem van de burgemeester had iets stekeligs. Leroy kwam binnen met een papier in de hand. - Een telegram, dat het postkantoor heeft doorgebeld naar het hotel... Het komt uit Parijs-En Maigret las:
Centrale Recherche aan commissaris Maigret, Concarneau. Jean Goyard, pseudoniem Servières, wiens signalement u hebt doorgegeven, is maandagavond acht uur aangehouden in Hotel Bellevue, Rue Lepic, te Parijs, op het moment dat hij kamer 15 betrok. Heeft bekend om zes uur per trein uit Brest te zijn aangekomen. Verklaart zich onschuldig en verlangt aanwezigheid van advocaat bij nader verhoor. Wachten instructies af.