ix
Maigret was in een hoek van het café gaan zitten. De waard, in een wit jasje en met een koksmuts op, keek naar zijn zaak met een blik als was die verwoest door een wervelstorm.
De apotheker had gesproken. Buiten hoorde je mensen fluisteren. Jean Servières was de eerste die zijn hoed op zijn hoofd zette.
- Er bestaan ook nog andere dingen! Per slot van rekening ben ik getrouwd, en mijn vrouw zit op me te wachten!... Tot straks, commissaris...
Le Pommeret staakte zijn ijsberen.
- Wacht even op me! Ik ga ook eten... Jij blijft nog, Michoux?...
Het enige antwoord van de dokter was een schouderophalen. De apotheker wou en zou een belangrijke rol spelen. Maigret hoorde hem tegen de waard zeggen: -... en verder is het, uiteraard, nodig de inhoud van alle flessen te analyseren!... Nu er toch al iemand van de politie is, hoeft die me alleen maar opdracht te geven... Er stonden in de kast meer dan zestig flessen met allerlei aperitieven en likeuren.
- Wat dunkt u daarvan, commissaris?...
- Dat is een idee... Ja, dat is misschien wel zo verstandig... De apotheker was klein, mager en nerveus. Hij maakte driemaal zoveel drukte als nodig was. Hij liet een mand opscharrelen voor de flessen. Vervolgens belde hij een nummer in de oude stadswijk op, met het verzoek of ze zijn assistent wilden waarschuwen dat hij hem nodig had. Vijf-, zesmaal liep hij blootshoofds heen en weer tussen het Hotel de l'Amiral en zijn apotheek en in alle drukte vond hij nog de tijd enkele woorden los te laten tegen de oploop van nieuwsgierigen op het trottoir.
- Wat moet ik beginnen, als ze alle drank bij me weghalen? verzuchtte de waard. En geen sterveling denkt aan eten... Dineert u niet, commissaris?... En u, dokter?... Gaat u naar huis?...
-Nee, mijn moeder is in Parijs... De dienstbode is met vakantie...
- Logeert u dan hier?...
Het regende. De straten lagen vol zwarte modder. De wind deed de jaloezieën op de eerste verdieping rammelen. Maigret had gedineerd in de eetzaal, niet ver van de tafel waaraan de dokter, somber, had plaatsgenomen. Door de groene ruitjes heen zag je vaag nieuwsgierige gezichten die af en toe tegen het glas aangedrukt werden. De buffetjuffrouw was een half uurtje afwezig, haar tijd om ook te eten. Daarna stond zij weer op haar gebruikelijke plaats rechts van de kassa, met haar ene elleboog daarop leunend en een servet in de hand.
- Geeft u me een flesje bier! zei Maigret.
Hij voelde heel goed dat de dokter hem gadesloeg terwijl hij dronk, en ook daarna, als om de vergiftigingsverschijnselen te zien optreden.
Jean Servières kwam niet meer terug, zoals hij toch had aangekondigd. Le Pommeret al evenmin. Zodat het leeg bleef in het café, want de mensen wilden liever niet binnen stappen en vooral niet drinken. Buiten werd beweerd dat alle flessen vergiftigd waren.
- Genoeg om de hele stad uit te moorden!...
De burgemeester belde uit zijn villa in Witzand op om te vragen wat er precies aan de hand was. Daarna heerste er doodse stilte. Dokter Michoux bladerde in een hoekje kranten door zonder ze te lezen. De buffetjuffrouw verroerde geen vin. Maigret zat vredig te roken en af en toe kwam de waard zich met een enkele blik ervan vergewissen dat zich geen nieuw drama had voorgedaan. Je hoorde de klok van de oude stad de volle en de halve uren slaan. Het geschuifel van voeten en het gepraat van stemmen op het trottoir hield op, en er was niets anders meer hoorbaar dan het monotone weeklagen van de wind, de regen die tegen de ruiten ranselde.
- Slaapt u hier? vroeg Maigret aan de dokter.
De stilte was zo volkomen dat alleen al het geluid van een hardop pratende stem storend werkte.
- Ja... Dat doe ik wel eens meer... Ik woon bij mijn moeder, drie kilometer buiten de stad... Een heel grote villa-Mijn moeder is voor een paar dagen naar Parijs en de dienstbode heeft me vrij gevraagd om de bruiloft van haar broer bij te wonen-
Hij stond op, aarzelde even, en zei toen nogal schielijk:
- Goedenacht...
En hij verdween de trap op. Je hoorde hem zijn schoenen uittrekken, op de eerste verdieping, pal boven het hoofd van Maigret. In het café zaten nu alleen nog de buffetjuffrouw en de commissaris.
- Kom eens hier! zei hij en leunde achterover in zijn stoel. En daar zij als een standbeeld bleef staan, ging hij voort:
- Ga eens zitten!... Hoe oud ben je?...
- Vierentwintig jaar-
Haar houding was van een overdreven nederigheid. Haar omwalde ogen, de wijze waarop zij zich voortbewoog zonder gerucht te maken, zonder enige hinder te veroorzaken, en de wijze waarop zij verontrust beefde bij het geringste woord, stemden wonderwel overeen met het beeld dat men zich vormt van de sloof die gewend is aan alle ruwheden. En toch voelde je dat zij achter dit uiterlijk een zekere trots verborg, die zij niet tot uiting liet komen. Ze had bloedarmoede. Haar platte borst was niet geschapen om begeerten op te wekken. Toch was zij aantrekkelijk door de onzekerheid, de ontmoediging, de zwakheid van haar innerlijk.
- Wat deed je voordat je hier kwam werken?...
- Ik ben een wees. Mijn vader en mijn broer zijn omgekomen op zee, bij het vergaan van het zeilschip Trois Mages... Mijn moeder was toen al lang dood... Ik heb eerst gewerkt als verkoopster in de kantoorboekhandel op de place de la Poste.Wat zochten haar onrustige ogen?
- Heb je een vriendje?...
Zij wendde het hoofd af zonder een woord te zeggen en Maigret, die geen oog van haar afliet, rookte nu trager, dronk een slok bier.
- Er zullen wel heel wat gasten hier je het hof maken!... Het gezelschap dat zopas hier zat, bestond uit stamgasten-Ze komen elke avond— Ze zijn tuk op knappe meisjes-Zeg eens! Wie van hen?...
Ze werd nog bleker en zei met een vermoeide trek om haar mond:
- Voornamelijk de dokter...
- Ben je zijn maitresse?
Ze keek hem in een opwelling van vertrouwen aan.
- Hij heeft er nog meer... Soms mij, wanneer hem dat zint... Hij logeert hier... Hij zegt soms tegen mij, dat ik bij hem moet komen, in zijn kamer...
Zelden had Maigret zo'n prozaïsche bekentenis te horen gekregen.
- En geeft hij je dan wat?...
- Jawel... Niet altijd... Twee, drie keer heeft hij me op mijn vrije dag bij zich thuis laten komen... Eergister nog... Hij neemt de kans waar als zijn moeder op reis is... Maar hij heeft ook andere meisjes...
- En monsieur Le Pommeret?
- Dat zit net zo... Behalve dan dat ik bij hem slechts éen keer thuis ben geweest, al lang geleden... Er was ook een meisje van de sardinesconservenfabriek en... en toen wou ik niet!... Ze hebben daar elke week nieuwe meisjes...
- Monsieur Servières ook?...
- Dat zit anders... Die is getrouwd... Het schijnt dat hij de hort op gaat in Brest... Hier volstaat hij met een grapje, knijpt hij me even, stiekem...
Het regende nog steeds. Heel in de verte huilde de misthoorn van een schip dat waarschijnlijk de ingang van de haven zocht.
- En gaat dat zo het hele jaar?...
- Niet het hele jaar... 's Winters zijn ze alleen... Soms knappen ze een fles met een handelsreiziger... Maar 's zomers is het seizoen... Dan is het hotel vol... Elke avond zitten er tien tot vijftien mensen champagne te hijsen of ze hebben feestjes in de villa's... Er zijn auto's, mooie vrouwen... Wij hebben dan de handen vol... 's Zomers bedien ik niet, maar doen kelners dat... Dan ben ik beneden, bij de spoelbak-Waarnaar speurde zij toch om zich heen? Ze zat onrustig op het randje van haar stoel, als gereed om overeind te springen.
Het schelle geluid van een belletje. Zij keek Maigret aan en vervolgens naar het elektrische nummerbord achter de kassa.
- Staat u me toe?...
Ze ging naar boven. De commissaris hoorde voetstappen, 24 een vaag gemompel van stemmen op de eerste verdieping, in de kamer van de dokter.
De apotheker kwam binnen, een beetje boven zijn theewater.
- Het is voor de bakker, commissaris! Achtenveertig flessen geanalyseerd! En grondig, dat zweer ik u! Nergens een spoor van vergif behalve in de pernod en de calvados... De waard hoeft zijn flessen alleen maar terug te laten halen... Vertelt u eens, onder ons beiden, wat u ervan denkt? ... Anarchisten, hè?
Emma keerde terug, ging naar buiten om de luiken te sluiten, wachtte totdat ze de deur op slot kon doen.
- En?... vroeg Maigret toen ze opnieuw met hun beiden alleen waren.
Ze wendde het hoofd af zonder te antwoorden, met onverwachte schaamte, en de commissaris had de indruk dat zij, als hij nog wat doorging, in tranen zou uitbarsten.
- Welterusten, kleintje!... zei hij tegen haar.
Toen de commissaris naar beneden ging, meende hij de eerste te zijn die op was, zo duister was de lucht door de wolken. Uit zijn raam had hij het gezicht op de verlaten haven, waar een eenzame hijskraan een zandschuit loste. In de straten paraplu's, regenjassen, die zich vlak langs de huizen voortrepten.
Halverwege de trap kwam hij een handelsreiziger tegen die net was aangekomen en wiens koffer werd gedragen door een sjouwer.
Emma veegde de benedenzaal aan. Op een marmeren tafeltje stond een kop met nog een bodempje koffie.
- Is dat van mijn inspecteur? informeerde Maigret.
-Hij heeft me al een hele tijd geleden de weg naar het station gevraagd waar hij met een groot pak heen ging.
- En de dokter?
- Hem heb ik zijn ontbijt boven gebracht... Hij is ziek... Hij wil de deur niet uit...
En ondertussen joeg de bezem maar voortdurend stof vermengd met zaagsel op.
- Wat wilt u gebruiken?
- Zwarte koffie...
Ze moest langs hem heen om naar de keuken te gaan. Op dat ogenblik pakte hij haar met zijn grote handen bij de schouders en keek haar op tegelijk barse en hartelijke wijze pal in de ogen.
- Zeg, Emma...
Ze deed slechts een verlegen poging om zich los te maken, bleef roerloos, bevend staan, en trachtte zich zo klein mogelijk te maken.
- Onder ons, hè, wat weet jij precies?... Zwijg!... Je staat op het punt om te jokken!... Je bent een zielig, klein meisje en ik heb geen zin je in moeilijkheden te brengen... Kijk me aan!... De fles... Hè?... En vertel nu eens...
- Ik zweer u...
- Je hoeft niet te zweren.
- Ik heb het niet gedaan!...
- Dat weet ik best, verdorie, dat jij het niet hebt gedaan! Maar wie dan wel?...
Haar oogleden werden opeens dik. Er sprongen tranen te voorschijn. De onderlip trok krampachtig naar boven en de aanblik van de buffetjuffrouw was nu zo hartroerend dat Maigret haar niet langer vasthield.
- De dokter... vannacht?...
- Nee!... Dat was niet voor wat u denkt..
- Wat wilde hij dan?
-Hij heeft me hetzelfde gevraagd als u... Hij heeft me bedreigd... Hij wou dat ik hem vertelde wie er aan de fles had gezeten... Hij heeft me bijna geslagen... En ik weet het niet!... Bij het hoofd van mijn moeder zweer ik dat...
- Breng mij mijn koffie...
Het was acht uur in de morgen. Maigret ging tabak kopen en maakte een ommetje door de stad. Toen hij tegen tienen terugkwam, zat de dokter met pantoffels aan en een sjaal om zijn hals in het café. Zijn gezicht stond vermoeid.
- U ziet er niet zo erg goed uit...
- Ik ben ziek... Ik had het kunnen verwachten... Het zijn de nieren... Zodra me iets overkomt, een beetje tegenslag, enige opwinding, is dit het gevolg... Ik heb de hele nacht
geen oog dichtgedaan...
Hij bleef strak naar de deur kijken.
- Gaat u niet naar huis?
- Daar is geen mens... Ik word hier beter verzorgd...
Hij had alle ochtendbladen laten halen en die lagen nu op zijn tafeltje.
- Hebt u mijn vrienden niet gezien?... Servières?... Le Pom-meret?... Eigenaardig dat ze niet zijn komen vragen naar het laatste nieuws...
- Och, die slapen zeker nog? verzuchtte Maigret. A propos! Ik heb die afschuwelijke gele hond nergens gezien... Emma!... Heb jij de hond nog gezien?... Nee?... Daar is Leroy, die is hem misschien op straat tegengekomen... Wat is er voor nieuws, Leroy?...
- De flessen en de glazen zijn opgestuurd naar het laboratorium... Ik ben bij de gendarmerie en op het raadhuis aangegaan... U had het, meen ik, over die hond?... Het schijnt dat een boer hem vanmorgen heeft gezien, in de tuin van monsieur Michoux...
- In mijn tuin?...
De dokter was opgestaan. Zijn bleke handen trilden.
- Wat deed-ie in mijn tuin?...
- Naar ik te horen kreeg, lag-ie op de stoep van de villa en toen de boer naderbij kwam, begon hij zo te grommen dat de man het raadzaam vond ervandoor te gaan... Maigret sloeg vanuit zijn ooghoeken de gezichten gade.
- Zeg dokter, als we eens samen naar uw huis gingen?... Een gedwongen glimlach:
-In deze regen?... Met mijn aanval?... Dat zou me minstens een week bed-houden kosten... Wat doet die hond ertoe!... Een doodgewone straathond, ongetwijfeld... Maigret zette zijn hoed op en trok zijn overjas aan.
- Waar gaat u heen?...
-Ik weet het niet... Een luchtje scheppen... Ga je mee, Leroy?...
Toen ze buiten waren, konden ze nog het lange hoofd van de dokter zien dat door de ruiten vervormd nog langer leek, en een groenige tint kreeg.
- Waar gaan wij heen? informeerde de inspecteur. Maigret haalde de schouders op, zwierf een kwartier lang rond de havendokken als iemand die belangstelt in schepen. Toen ze bij de pier kwamen, sloeg hij rechtsaf een weg in die blijkens een bordje naar Witzand voerde.
- Als de sigaretteas geanalyseerd was die in de gang van het leegstaande huis gevonden is..., begon Leroy na een kuchje.
- Wat vind je van Emma? viel Maigret hem in de rede. -Ik... Ik meen... Het moet mijns inziens heel moeilijk zijn
- vooral in een streek als deze waar iedereen elkaar kent -om aan een dergelijke hoeveelheid strychnine te komen...
-Dat vraag ik je niet... Zou je bijvoorbeeld graag haar minnaar willen zijn?...
De arme inspecteur wist niet wat hij hierop moest antwoorden. Maigret dwong hem stil te blijven staan en zijn jas open te doen om hem gelegenheid te geven zijn pijp op te steken, beschut tegen de wind.
Het strand van Witzand, waar een rij villa's stond en onder meer een weids herenhuis dat de naam van kasteel verdiende en toebehoorde aan de burgemeester van de stad, strekte zich uit tussen twee rotspunten op drie kilometer afstand van Concarneau.
Maigret en zijn metgezel zwoegden door het met zeewier overdekte zand en wierpen nauwelijks een blik op de leegstaande huizen met de gesloten luiken. Aan het einde van het strand liep het terrein op. Puntige rotsen, van boven begroeid met dennebomen, rezen hier op uit de zee.
Een groot bord: 'Bouwgronden van Witzand'. Een overzichtskaart met, in verschillende kleuren aangegeven, de reeds verkochte en de nog beschikbare percelen. Een houten gebouwtje: 'Verkoopbureau percelen grond'. Daaronder de mededeling: 'Bij afwezigheid zich te wenden tot M. Ernest Michoux, administrateur.' In de zomer moest dit, fris geverfd, een aantrekkelijke indruk maken. In de regen en de modder, in het rumoer van de branding, was het veeleer luguber. In het midden een grote, nieuwe villa van grijze steen, met een terras, een waterpartij en perken waarin nog geen bloemen stonden.
Verderop villa's in aanbouw: enkele muurvlakken die oprezen uit de grond en reeds de vertrekken aftekenden...
Er ontbraken ramen aan het gebouwtje. Zandhopen stonden te wachten op verdeling over de nieuwe weg die half versperd werd door een stoomwals. Bovenaan de rotswand stond een hotel, of liever een toekomstig, onvoltooid hotel met schel witte muren, en ramen die waren dichtgemaakt met behulp van planken en karton. Maigret liep rustig door en duwde het toegangshek naar de villa van dokter Michoux open. Toen hij op de stoep stond en de hand uitstrekte naar de deurknop, zei inspecteur Leroy zachtjes:
- We hebben geen bevel tot huiszoeking!... Gelooft u niet dat?...
Nogmaals haalde zijn chef de schouders op. Op de paden zag je de diepe afdrukken van de poten van de gele hond. Er waren nog andere afdrukken: die van reusachtige voeten in spijkerschoenen. Minstens maat 46! De deurknop gaf mee. De deur ging als bij toverslag open en op de lopers waren dezelfde afdrukken te zien: die van de hond en die van de enorme schoenen. De villa had een ingewikkelde bouw en was pretentieus gemeubileerd. Overal waren hoekjes met divans en lage boekenkasten, Bretonse bedsteden verbouwd tot vitrines, Turkse of Chinese tafeltjes. Veel kleden, veel gordijnen! Het was kennelijk de bedoeling geweest met oude dingen een modern-rustiek geheel tot stand te brengen. Enige Bretonse landschappen. Naakten, gesigneerd en met opdrachten: Aan de goede vriend Michoux... Of zelfs: Aan de vriend der kunstenaars...
De commissaris bekeek de bonte collectie met een knorrige blik, terwijl inspecteur Leroy zich niet kon onttrekken aan de indruk die deze namaak-deftigheid op hem maakte.
Maigret deed deuren open en wierp een blik in de kamers. Sommige waren ongemeubileerd. Het pleisterwerk op de muren was amper droog.
Tenslotte duwde hij met de voet een deur open en uitte een grom van voldoening toen hij de keuken voor zich zag. Op de houten tafel stonden twee lege flessen bordeauxwijn. Een tiental conservenblikjes was ruwweg opengemaakt, met een of ander mes. De tafel was vuil, vettig, iemand had zo maar uit die blikjes gegeten, haringen in witte wijnsaus, koude witte bonen met vlees, paddestoelen en abrikozen.
Er zaten vlekken op de vloer en er lagen vleesresten. Van een fles goede cognac was de hals af en de geur van alcohol vermengde zich met die van de etenswaren. Maigret keek zijn metgezel aan met een snaakse glimlach.
- Leroy, geloof jij dat de dokter hier bij het eten zo'n zwij-nebende heeft achtergelaten?
En daar de ander, aan de grond genageld, geen antwoord gaf:
-Zijn moeder evenmin, hoop ik!... En zelfs de dienstbode niet!... Kijk eens!... Jij die zo verzot bent op afdrukken... Dit zijn veeleer modderkorsten, die de afdruk van een schoenzool geven... Maat 45 of 46... En de sporen van de hond!...
Hij stopte een verse pijp en pakte zwavellucifers van een pronkkastje.
- Neem hier alles op wat er op te nemen valt!... Aan werk geen gebrek... Tot straks!...
Hij ging heen met de handen in zijn zakken, de jaskraag opgeslagen, over het strand van Witzand. Toen hij het Hotel de l'Amiral binnenkwam, was de eerste die hij zag, dokter Michoux die nog altijd op zijn pantoffels, ongeschoren, met zijn sjaal om de hals, in hetzelfde hoekje zat.
Naast hem zat Le Pommeret, even correct als de vorige avond. De twee mannen lieten de commissaris naderbij komen zonder een woord te spreken. Op het laatst zei de dokter met haperende stem: - Weet u wat mij zojuist ter ore is gekomen?... Servières is verdwenen... Zijn vrouw is halfgek... Gisteravond heeft hij afscheid van ons genomen... Sindsdien heeft niemand hem meer gezien-
Een schok doorvoer Maigret, niet vanwege deze woorden, maar doordat hij daar aan de voeten van Emma de gele hond zag liggen.
'Concarneau in de greep van de angst'
Le Pommeret kon niet nalaten het nieuws te bevestigen, ter wille van het genoegen zijn eigen stem te horen: -Zij is zojuist bij mij komen aanzetten en heeft me gesmeekt hem op te sporen... Servières, die eigenlijk Goyard heet, is een ouwe kameraad.
Maigret's blik dwaalde van de gele hond naar de krantenverkoper die binnenstoof, en tenslotte naar een vette kran-tekop, die je uit de verte al kon lezen:
CONCARNEAU in de greep van de angst
De onderkoppen deelden nader mee:
Elke dag een drama
Onze medewerker Jean Servières verdwenen Bloedvlekken in zijn auto Wie volgt?
Maigret trok de krantenverkoper aan zijn mouw: - Heb je er veel verkocht?

- Tienmaal zoveel als op andere dagen. We zijn met ons drieën van het station uit zo gauw mogelijk gaan venten... Zodra Maigret zijn mouw losliet, snelde de jongen weer verder, de kade op en riep:
- De Phare de Brest... Lees het sensationele nummer... De commissaris had nog geen tijd gehad om aan het stuk te beginnen, of reeds deelde Emma mee:
- Er is telefoon voor u...
Een woedende stem, die van de burgemeester:
- Hallo! Bent u het, commissaris, die dat stompzinnige stuk in de pen heeft gegeven?... En ik weet niet eens ergens van!... Ik mag er toch op rekenen - nietwaar? - in de eerste plaats op de hoogte te worden gesteld van wat er gebeurt in de stad waarvan ik burgemeester ben!... Wat is dat voor een geschiedenis met die auto?... En van die man met zijn grote voeten?... Het laatste half uur ben ik meer dan twintigmaal opgebeld door verbijsterde mensen die mij vragen of al die verhalen waar zijn... Ik zeg u nog eens dat ik wil dat voortaan...
Maigret hing zonder meer de telefoon op de haak, ging zitten en begon te lezen. Michoux en Le Pommeret keken samen in eenzelfde krant die op het marmer van hun tafeltje lag.
'Onze zeer gewaardeerde medewerker Jean Servières geeft hierbij het verhaal van de gebeurtenissen die zich de laatste dagen hebben afgespeeld in Concarneau. Het begon vrijdag. Een gezien ingezetene van de stad, de koopman Le Mostaguen, verliet het Hotel de l'Amiral, bleef op een stoep staan om een sigaar aan te steken en werd in de buik getroffen door een kogel, afgeschoten door de brievenbus van het huis in kwestie, een onbewoond pand. 'Zaterdag kwam commissaris Maigret, sinds kort uit Parijs gedetacheerd en aan het hoofd van de Mobiele Brigade te Rennes gesteld, ter plaatse, wat niet verhinderde dat zich opnieuw een drama afspeelde. 'Die avond ontvingen wij namelijk telefonisch het bericht dat drie notabelen uit de stad, de heren Le Pommeret, Jean Servières en dokter Michoux, die aan hun stamtafel in het gezelschap van commissaris Maigret en zijn assistent inspecteur Leroy zaten, tijdens het borreluur tot de ontdekking kwamen dat de hun voorgezette pernod een sterke dosis strychnine bevatte.
'Zondagmorgen is de auto van Jean Servières bij de Saint Jacques-rivier zonder zijn eigenaar aangetroffen, terwijl deze zaterdagavond voor het laatst gezien is. 'Op de voorbank zijn bloedvlekken gevonden. Een der ruiten is kapot en alles doet vermoeden dat er een worsteling heeft plaatsgevonden.
'Drie dagen: drie misdaden! Het laat zich begrijpen dat er ontzetting begint te heersen in Concarneau, waar de bewoners zich beangst afvragen wie het volgende slachtoffer zal zijn.
'De ontsteltenis onder de bevolking wordt nog vergroot door de raadselachtige verschijning van een gele hond die niemand kent, die geen baas schijnt te hebben en die bij elk nieuw onheil wordt gesignaleerd. 'Heeft deze hond de politie nog niet op een serieus spoor gebracht? En wordt er niet gespeurd naar een individu dat nog niet is geïdentificeerd, maar dat op een aantal plaatsen merkwaardige sporen heeft achtergelaten, namelijk van voeten die de gangbare maten verre te boven gaan? 'Een krankzinnige?... Een zwerver?... Is hij de bedrijver van al deze misdaden?... Op wie mag hij het vanavond gemunt hebben?...
'Stellig zal hij niet komen te staan tegenover iemand met de mond vol tanden, want de verschrikte inwoners zullen zich uit voorzorg wel bewapenen en bij het minste of geringste alarm op hem schieten.
'Inmiddels lijkt de stad deze zondag nagenoeg uitgestorven en de sfeer hier doet denken aan die van de steden in het Noorden gedurende de oorlog, wanneer er luchtalarm was.'
Maigret keek door de ramen naar buiten. Het regende niet, maar de straten lagen vol zwarte modder en de wind blies nog steeds verwoed. De lucht was loodgrijs. De kerk ging uit. Haast iedereen had een Phare de Brest in de hand. En allen wendden in het voorbijgaan hun hoofd om naar het Hotel de l'Amiral, menigeen verhaastte daarbij zijn tred.
De stad had inderdaad iets doods. Maar was dat niet elke zondagmorgen het geval? Weer ratelde de telefoon. Je hoorde Emma antwoord geven:
- Ik weet het niet, meneer... Ik ben niet op de hoogte-Wilt u dat ik de commissaris roep?... Hallo!... Hallo!... Ze hebben afgebroken...
- Wat was dat? gromde Maigret.
- Een krant in Parijs, geloof ik... Ze vroegen of er nieuwe slachtoffers waren... En ze hebben een kamer gereserveerd.
- Bel de Phare de Brest eens voor me op.
In afwachting liep hij te ijsberen zonder een blik te werpen op de dokter die op zijn stoel hing, noch op Le Pom-meret die zijn zwaar beringde vingers bekeek.
- Hallo... De Phare de Brest?... Met commissaris Maigret... De directeur, alstublieft!... Hallo!... Spreek ik met de directeur?... Goed, wilt u mij eens vertellen hoe laat dat blaadje van u vanmorgen van de pers is gekomen?... Hè?... Om half tien?... En van wiens hand is dat artikel inzake de misdaden te Concarneau?... O, nee! geen gemier, hè!... Wat zegt u?... Dat artikel is in een enveloppe bij u in de bus gestopt?... Zonder enige ondertekening?... En u drukt dus onverschillig welke anonieme mededeling af, die u bereikt?... Ik groet uit

Hij wilde naar buiten gaan door de deur die uitkwam op de kade, maar deze bleek op slot te zitten.
- Wat heeft dat te beduiden? vroeg hij aan Emma en keek haar pal in de ogen.
- Het was de dokter-
Hij staarde naar Michoux, die het hoofd nog schever hield dan anders, haalde de schouders op, ging door de andere deur naar buiten, die van het hotel. Bij de meeste winkels zaten de luiken voor de ramen. De mensen in hun zondagse kleren liepen gehaast.
Voorbij de havenkom, waar schepen aan hun ankers rukten, vond Maigret de monding van de Saint-Jacques-rivier, helemaal aan het einde van de stad, waar de huizen schaarser worden om plaats te maken voor scheepswerven. Oude schuiten lagen in de modder te rotten. Op de plek waar een stenen brug de rivier vlak voor haar uitmonding in de haven overspant, stond een groepje nieuwsgierigen om een klein autootje heen. Je moest een omweg maken om erbij te komen, want de kade werd versperd door een werk in uitvoering. Maigret begreep uit de blikken die hem werden toegeworpen dat iedereen hem reeds kende. En op de stoepen van de gesloten winkels zag hij verontruste mensen staan praten op gedempte toon.
Eindelijk bereikte hij de wagen die men had laten staan aan de kant van de weg, maakte snel het portier open waarbij glasscherven op de grond vielen - hij hoefde echt niet te zoeken naar bruine vlekken op de bekleding van de bank.
Om hem heen verdrongen zich hoofdzakelijk kinderen en jonge mensen in hun zondagse kleren.
- Het huis van monsieur Servières?...
Met hun tienen brachten ze hem erheen. Het was een burgermanshuisje, omgeven door een tuintje, dat ongeveer driehonderd meter verder een eindje van de weg af stond. Zijn begeleiders bleven wachten bij het hek, terwijl Maigret aanbelde en werd binnengelaten door een hulpje in de huishouding met een ontsteld gezicht.
- Is madame Servières thuis?
Reeds deed zij de deur van de eetkamer open. -Ach, commissaris!... Gelooft u heus dat hij vermoord is?... Ik heb mijn verstand verloren... Ik... Een flink vrouwtje van een jaar of veertig, dat de indruk maakte een goede huisvrouw te zijn - wat ook werd bevestigd door de properheid van haar woning.
- Wanneer hebt u uw man voor het laatst gezien?
-Hij is hier gisteravond komen eten... Het viel me op dat hij zich ergens zorgen over maakte, maar hij wou me niets vertellen... Hij had de wagen voor de deur laten staan, een teken dat hij 's avonds nog weggaat... Ik wist dat dat was om zijn kaartje te leggen in het Café de l'Amiral... Ik heb hem gevraagd of hij laat zou thuiskomen... Om tien uur ben ik naar bed gegaan... Ik heb nog heel lang wakker gelegen... Ik hoorde het elf uur slaan, en toen half twaalf-Maar hij kwam vaak pas heel laat thuis... Ik moet in slaap gevallen zijn... Midden in de nacht werd ik wakker... Ik was verbaasd dat ik hem niet naast me voelde... Toen dacht ik dat iemand hem wel zou hebben meegetroond naar Brest... Hier valt weinig te beleven... Zodat hij soms-Ik kon niet meer in slaap komen... Om vijf uur vanmorgen was ik al op en stond ik voor het raam uit te kijken... Hij houdt er niet van dat ik de indruk maak op hem te wachten, en nog minder dat ik navraag naar hem doe... Om negen uur ben ik op een drafje naar het huis van monsieur Le Pommeret gegaan... Terug heb ik een andere weg genomen en toen zag ik mensen om de auto heen staan... Zegt u eens! Om welke reden kan men hem hebben vermoord?... Er bestaat op de hele wereld geen beter man... Ik ben er zeker van dat hij geen vijanden heeft... Voor het hek stond een groepje mensen te wachten. -Het schijnt dat er bloedvlekken zijn ontdekt... Ik heb mensen een krant zien lezen, maar niemand heeft me die willen laten zien...
- Had uw man veel geld bij zich?...
- Dat geloof ik niet... Net als altijd!... Drie- of vierhonderd francs...
Maigret beloofde haar op de hoogte te zullen houden en nam zelfs de moeite haar met enkele vage zinnetjes gerust te stellen. Uit de keuken kwam een geur van schapebout. Hij werd uitgelaten door het hulpje in een wit schort. Hij was nog geen honderd meter verder of er schoot een voorbijganger op hem toe.
- Neemt u me niet kwalijk, commissaris... Mag ik me even voorstellen... Dujardin, onderwijzer... Het laatste uur komen allerlei mensen, vooral de ouders van mijn leerlingen, me vragen of er iets van waar is, van wat er in de krant staat... Sommigen willen weten of ze het recht hebben om te schieten als ze de man met de grote voeten te zien mochten krijgen...
Maigret was geen engel van geduld. Hij begroef beide handen in zijn zakken en gromde:
- Schiet op!
En hij begaf zich op weg naar het centrum van de stad. Het was krankjorum! Zoiets had hij nog nooit gezien. Dit deed je denken aan een onweer, zoals je dat wel eens in de bioscoop te zien krijgt. Het beeld van een zonnige straat, een heldere hemel. Dan komt een wolk aangeschoven die de zon afdekt. Een rukwind veegt door de straat. Het licht wordt grijsgroen. Opdwarrelend stof. Grote regendruppels. En opeens gutst de regen omlaag, is de lucht boven de straat dreigend!
Concarneau veranderde zienderogen. Het stuk in de Phare de Brest was niet meer dan een beginpunt geweest. De mondelinge commentaren gingen reeds lang en breed veel verder dan de geschreven tekst.En bovendien was het zondag! De inwoners hadden niets te doen! Je zag ze als doel van hun wandeling de auto van Jean Servières uitkiezen, zodat daarbij twee agenten op post moesten worden gezet. De nieuwsgierigen bleven daar een uur staan luisteren naar de betogen van de best geïnfor-meerden.
Bij Maigret's terugkeer in het Hotel de l'Amiral werd hij bij de mouw gepakt door de waard met zijn witte muts op, die uiterst nerveus was.
-Ik moet u spreken, commissaris... Dit wordt onhoudbaar...
- Geeft u me allereerst eens een lunch...
- Maar...
Maigret ging, razend, zitten in een hoek en bestelde: -Een pils!... Hebt u mijn inspecteur niet gezien? -Die is de deur uitgegaan... Ik meen dat hij is ontboden bij de burgemeester... Er is alweer opgebeld uit Parijs... Een krant heeft twee kamers besproken, voor een verslaggever en een fotograaf...
- En de dokter?...
-Die is boven... Hij heeft nadrukkelijk gezegd niemand bij hem toe te laten...
- En monsieur Le Pommeret?...
- Die is net weggegaan...
De gele hond was er niet meer. Jongelui met een bloem in het knoopsgat en gladgeplakte haren zaten aan de tafeltjes, maar dronken niet van de limonade die zij hadden besteld. Ze waren gekomen om te kijken. Ze waren vol trots dat ze deze moed hadden opgebracht.
- Kom eens hier, Emma...
Er bestond een zekere natuurlijke genegenheid tussen de buffetjuffrouw en de commissaris. Zij kwam in vol vertrouwen naar hem toe en liet zich meetronen in een hoekje.
- Weet je zeker dat de dokter vannacht niet weggeweest is?
- Ik zweer u dat ik niet in zijn kamer heb geslapen...
- Kan hij buiten zijn geweest?
- Dat geloof ik niet... Hij is bang... Vanmorgen was hij het die mij de deur naar de kade op slot heeft laten doen...
- Hoe komt het dat die gele hond jou kent?...
- Ik weet het niet... Ik heb hem nooit gezien... Hij komt... Hij gaat weer weg... Ik vraag me zelfs af wie hem te eten geeft...
- Is het lang geleden dat hij weer weggegaan is?...
- Daar heb ik niet zo op gelet...
Inspecteur Leroy kwam weer binnen, in een nerveuze stemming.
- Weet u wel, commissaris, dat de burgemeester woedend is... En het is een hooggeplaatst persoon!... Hij heeft me verteld dat hij een neef is van de minister van Justitie... Hij beweert dat wij zonder plan te werk gaan... dat we alleen maar goed zijn om paniek te zaaien in de stad... Hij wil dat er iemand gearresteerd wordt, onverschillig wie, om de bevolking gerust te stellen... Ik heb hem beloofd u dat over te brengen... Hij heeft me bij herhaling verzekerd dat ons beider carrière nog nooit zozeer gevaar heeft gelopen... Maigret krabde bedachtzaam in de kop van zijn pijp.
- Wat gaat u nu doen?
- Helemaal niets...
- Maar...
- Je bent nog jong, Leroy! Heb je interessante afdrukken gevonden in de villa van de dokter?...
-Ik heb alles naar het laboratorium gestuurd... De glazen, de conservenblikken, het mes... ik heb zelfs een gipsafgietsel gemaakt van de voetstappen van de man en van die van de hond... Dat was moeilijk, want het gips hier is slecht... Hebt u een idee?...
Als enig antwoord haalde Maigret een notitieboekje uit zijn zak en de inspecteur las met stijgende verbazing: 'Ernest Michoux (bijgenaamd: de Dokter). - Zoon van een kleine fabrikant uit het departement Seine-et-Oise die een aantal jaren Kamerlid is geweest en die daarna failliet is gegaan. De vader is dood. De moeder is een intrigante. Zij heeft geprobeerd met haar zoon in Juan-les-Pins te speculeren in de nieuwbouw. Dat werd een volledige mislukking. Opnieuw hiermee begonnen in Concarneau. Heeft een naamloze vennootschap opgericht, dank zij de naam van wijlen haar man. Heeft daarbij zelf geen geld ingebracht. Doet nu haar best om gedaan te krijgen dat de kosten van het bouwrijp maken van het project zullen
worden betaald door de gemeente en het departement. 'Ernest Michoux is getrouwd geweest, vervolgens gescheiden. Zijn vroegere echtgenote is hertrouwd met een notaris uit Rijssel.
'Gedegenereerd type. Betalingsmoeilijkheden.' De inspecteur keek zijn chef aan als om te vragen: - En verder?
Maigret liet hem de volgende regels zien: 'Yves Le Pommeret. - Familie Le Pommeret. Zijn broer Arthur is directeur van de grootste visconservenfabriek in Concarneau. Kleine adel. Yves Le Pommeret is het fuifnummer van de familie. Heeft nooit gewerkt. Heeft, lang geleden, in Parijs, het grootste deel van zijn erfenis verbrast. Is zich in Concarneau komen vestigen toen hij nog maar twintigduizend francs rente over had. Slaagt er desondanks in voor notabel te spelen, al poetst hij ook zelf zijn schoenen. Tal van avontuurtjes met fabrieksmeisjes. Enkele keren moest een schandaaltje in de doofpot worden gestopt. Hij neemt deel aan de jachtpartijen op alle kastelen uit de streek. Nog kras voor zijn leeftijd. Heeft door relaties kans gezien zich te laten benoemen tot vice-consul van Denemarken. Aast op het Legioen van Eer. Leent zo nu en dan geld van zijn broer om zijn schulden te betalen.'
'Jean Servières (pseudoniem van Jean Goyard). - Geboren in het departement Morbihan. Lange tijd journalist in Parijs, algemeen secretaris van kleine schouwburgjes en dergelijke... Heeft een kleine erfenis gekregen en zich teruggetrokken in Concarneau. Gehuwd met een gewezen ouvreuse die sinds vijftien jaar zijn maitresse was. Burgerlijke levensstijl. Enige avontuurtjes in Brest en in Nantes. Leeft veeleer van een bescheiden rente dan van de journalistiek waarop hij prat gaat. Officier van de Académie.'
- Ik begrijp het niet! stamelde de inspecteur.
- Potjandorie! Geef me jouw aantekeningen eens...
- Maar... Wie heeft u gezegd dat ik...?
- Geef op...
Het boekje van de commissaris was er een van een kwartje met geruit papier en een linnen bandje. Dat van inspecteur Leroy was een agenda met uitneembare velletjes in een stalen klem.
Met een vaderlijk air las Maigret:
'1 - de zaak MOSTAGUEN : de kogel die de wijnkoper heeft getroffen was stellig bestemd voor een ander. Daar het niet te voorzien was dat iemand op de stoep zou blijven stilstaan, moet op die plek een afspraak zijn gemaakt met het beoogde slachtoffer, dat niet is komen opdagen, of anders te laat.
'Tenzij het het doel mocht zijn de bevolking vrees aan te jagen. De moordenaar kent Concarneau op zijn duimpje. (Vergeten de sigaretteas te analyseren die in de gang is aangetroffen.)
'2 - de zaak van de vergiftigde pernod: 's win-ters bevindt zich overdag haast nooit een sterveling in het Café de l'Amiral. Iemand die met deze bijzonderheid op de hoogte is, kon naar binnen gaan en het vergif in de flessen strooien. In twee flessen. Het was dus speciaal gemunt op de gebruikers van pernod en van calvados. (Het verdient evenwel aantekening dat de dokter bijtijds en zonder moeite de korrels in de vloeistof heeft opgemerkt). '3 - de zaak van de gele hond : hij kent het Café de l'Amiral. Hij heeft een baas. Maar wie? Leeftijd geschat op minstens vijf jaar.
'4 - de zaak-servières : door handschriftdeskun-dige laten nagaan wie het artikel aan de Phare de Brest heeft gestuurd.'
Maigret glimlachte, gaf zijn metgezel de agenda terug en zei achteloos:
- Heel goed, mijn jongen...
En even later, met een knorrige blik naar de schimmen van de nieuwsgierigen die zich voortdurend vertoonden achter de groene ruitjes:
- Laten we gaan eten!
Emma kwam hun kort hierna - toen ze in de eetzaal zaten met de handelsreiziger, die die morgen was aangekomen, als enige andere gast - meedelen dat dokter Michoux wiens ziekte verergerd was, had gevraagd hem een lichte maaltijd op zijn kamer te brengen.
In de namiddag deed het Café de l'Amiral met zijn grijsgroene ruitjes denken aan een kooi in de dierentuin waarlangs de nieuwsgierigen in hun zondagse kleren paraderen. En dan zag je hen vervolgens naar de haven gaan, waar de wagen van Servières onder bewaking van een paar agenten een tweede attractie vormde. De burgemeester belde driemaal op uit zijn luxueuze villa in Witzand.
- Bent u overgegaan tot een arrestatie?
Maigret nam nauwelijks de moeite te antwoorden. De jeugd van achttien tot vijfentwintig jaar stroomde het café binnen. Luidruchtige groepjes die een tafel in beslag namen, en consumpties bestelden die onaangeroerd bleven staan. Ze zaten nog geen vijf minuten in het café of de gesprekken werden trager, het gelach stierf weg en de branie maakte plaats voor verlegenheid. Dan vertrokken ze geleidelijk weer.
Het duidelijkst werd het verschil toen de lampen aan moesten. Het was vier uur. Gewoonlijk duurde het komen en gaan dan nog voort.
Maar ditmaal heersten er doodse verlatenheid en stilte. Je zou haast zeggen dat alle wandelaars elkaar een soort wachtwoord hadden doorgegeven. Binnen een kwartier waren de straten leeg. En wanneer er voetstappen weerklonken, dan waren het de gehaaste passen van een voorbijganger die bevreesd thuis een toevlucht zocht. Emma stond tegen de kassa geleund. De waard ging van zijn keuken naar het café, waar Maigret hardnekkig weigerde te luisteren naar zijn klaagliederen. Ernest Michoux kwam tegen half vijf - nog steeds op pantoffels - naar beneden, met baardstoppels op zijn wangen en kin. Zijn roomkleurige sjaal vertoonde zweetvlekken.
- Zit u hier, commissaris?
Dit scheen hem gerust te stellen.
- En uw inspecteur?...
- Die heb ik aan de wandel gestuurd in de stad...
- De hond?...
- Die is sinds vanmorgen niet meer gezien-
De vloer was grauw, het marmer van de tafeltjes helwit met blauwe aders. Door de ruitjes heen zag je vaag de verlichte klok van de oude stad die op tien voor vijf stond.
- Is het nog altijd onbekend wie dat stuk heeft geschreven?
De krant lag op het tafeltje. En allengs zag je nog maar twee woorden:
Wie volgt?
De telefoon ging. Emma gaf antwoord:
- Nee... Niets... Ik weet niets...
- Wie was dat? informeerde Maigret.
-Weer een krant in Parijs... De journalisten schijnen met een auto te komen...
Ze had het laatste zinnetje nog niet voltooid, of alweer ging de telefoon.
- Het is voor u, commissaris...
De dokter verbleekte en volgde Maigret met zijn ogen. -Hallo!... Met wie spreek ik?...
- Leroy... Ik ben in de oude stad, bij de doorlaat... Er is hier een schot gelost... door een schoenmaker die uit zijn raam de gele hond zag...
- Dood?...
- Gewond! In de nierstreek... Het beest kan zich nog maar net voortslepen... De mensen durven hem niet te naderen-Ik bel u op uit een café... Het dier ligt midden op straat-Ik zie hem hier door het raam... Hij jankt... Wat moet ik doen?...
En de stem van de inspecteur die zich kalm wilde voordoen, klonk angstig alsof die gewonde gele hond een bovennatuurlijk wezen was.
- Voor alle ramen staan mensen— Wel, commissaris, moet ik hem afmaken?...
De dokter stond met een loodgrijs gezicht achter Maigret en vroeg bedeesd:
- Wat is er aan de hand?... Wat zegt hij?...
En de commissaris zag Emma tegen de kassa geleund vaag voor zich uit staren.