1 De hond zonder baas.

Het was kwart over twaalf Vrijdag 7 november. Concareau is uitgestorven. De verlichte torenklok van het oude stadje, die over de wallen heen zichtbaar is, staat op vijf minuten voor elf. Het is hoog tij en een zuidwesterstorm maakt dat de boten in de haven tegen elkaar opbotsen. De wind veegt door de straten, hier en daar dwarrelen stukken papier over het plaveisel.
Aan de Quai de l'Aiguillon is nergens licht te ontwaren. Alles is gesloten. Iedereen slaapt. Alleen de drie ramen van het Hotel de l'Amiral op de hoek van het plein en de kade zijn nog verlicht.
Er zitten geen luiken voor, en door de groene glas-in-lood-ramen zijn met enige inspanning gedaanten te ontwaren. En deze late plakkers in het café worden benijd door de dienstdoende douanebeambte, die op nog geen honderd meter afstand in zijn hokje schuilt. Daar voor hem in de havenkom ligt een kustvaarder die hier in de loop van de middag toevlucht heeft gezocht. Geen mens is er aan dek. De katrollen knarsen en een slecht gegeide kluiver klappert in de wind. Verder is er het onafgebroken gedruis van de branding, een klik van de klok voordat ze elf uur slaat.
De deur van het Hotel de l'Amiral gaat open. Er doemt een man op, die nog een ogenblik doorgaat met praten door de kier van de deur tegen mensen die binnen zitten. De wind grijpt hem beet, speelt met zijn jaspanden, rukt hem de bolhoed af die hij nog net op tijd grijpt en onder het lopen op zijn hoofd gedrukt houdt. Zelfs uit de verte merk je al dat hij de bloemetjes buiten heeft gezet, onvast ter been is en dat hij neuriet. De douanebeambte volgt hem met de ogen en glimlacht als de man het in zijn hoofd haalt een sigaar aan te steken. Want nu begint er een komiek gevecht tussen de dronkeman, zijn jas die de wind hem tracht te ontrukken en zijn hoed die voortijlt over het trottoir. Tien lucifers doven uit. De man met de bolhoed ontdekt een stoep met twee treden, zoekt daar beschutting en buigt zich naar voren. Er flakkert een lichtje, heel even. De roker wankelt, grijpt zich vast aan de deurknop.
Heeft de douanebeambte daar niet een geluid gehoord dat niet van de storm kwam? Hij is er niet zeker van. Hij begint te lachen wanneer hij ziet hoe de nachtvogel het evenwicht verliest en enige passen achteruit wankelt in een onbegrijpelijk kromme houding. De man valt languit op de grond, aan de rand van het trottoir, met zijn hoofd in de modder van de goot. De douanebeambte slaat met zijn armen in zijn zijden om ze warm te maken, werpt een geërgerde blik op de kluiver, die hem irriteert met zijn geklapper. Er verstrijken een, twee minuten. Opnieuw werpt hij een blik op de dronkeman. Die heeft zich niet verroerd. Wel is er een hond komen aanlopen die hem besnuffelt.
- Pas op dat ogenblik kreeg ik het gevoel dat er iets was gebeurd! zei de douanebeambte later, tijdens het onderzoek.
Het komen en gaan van mensen, dat op dit toneeltje volgde, is moeilijk in strikt chronologische volgorde vast te leggen. De douanebeambte loopt naar de gevallen man toe, weinig gerust op de aanwezigheid van de hond, een vervaarlijk en kwaadaardig geel beest. Op acht meter afstand staat een gaslantaren. Eerst ziet de beambte niets ongewoons. Dan merkt hij op dat er in de jas van de dronkeman een gaatje zit en dat er uit dat gaatje een dikke vloeistof komt.
Nu snelt hij naar het Hotel de l'Amiral. Het café is nagenoeg leeg. Tegen de kassa staat de buffetjuffrouw geleund. Aan een marmeren tafeltje zitten twee mannen achterover geleund, met hun benen languit, hun sigaren op te roken.
- Gauw!... Een moord... Ik weet niet...
De douanebeambte kijkt om. De gele hond is hem op de hielen gevolgd en ligt nu aan de voeten van de buffetjuffrouw.
Er heerst even onzekerheid, een vage ontsteltenis.
- Uw vriend, die net is weggegaan...
Enkele ogenblikken later staan ze met hun drieën gebogen over het lichaam dat nog steeds op dezelfde plaats ligt. Het raadhuis, waarin het politiebureau is gevestigd, is vlakbij. De douanebeambte houdt van handelend optreden. Hij ijlt er hijgend heen, en gaat vervolgens bij een dokter aan de bel hangen.
En weer zegt hij, zonder zich van dat beeld los te kunnen maken:
- Hij waggelde als een dronkeman achteruit, en dat minstens drie passen...
Vijf mensen..., zes..., zeven. En haast overal gaan ramen open, hoor je gefluister...
De dokter, die op zijn knieën in de modder ligt, verklaart: -Een kogel, van vlakbij afgeschoten, heeft hem midden in de buik getroffen... Hij moet met spoed geopereerd worden... Laat iemand opbellen naar het ziekenhuis... Iedereen heeft de gewonde herkend: monsieur Mosta-guen, de belangrijkste wijnkoper van Concarneau, een brave kerel die alleen maar vrienden heeft. De twee politieagenten in uniform - een heeft zijn pet niet kunnen vinden - weten niet hoe ze de zaak moeten aanpakken.
Iemand neemt het woord, monsieur Le Pommeret, die je aan zijn houding en zijn stem prompt herkent als een notabel.
-We hebben samen een kaartje gelegd in het Café de l'Amiral, met Servières en dokter Michoux... De dokter is het eerst weggegaan, een half uur geleden. Mostaguen, die in de rats zit voor zijn vrouw, is kort voor elven opgestapt-Een tragikomische noot. Allen luisteren naar monsieur Le Pommeret. De gewonde wordt vergeten. En op ditzelfde moment opent hij de ogen, probeert overeind te komen en mompelt op een toon van verbazing, zo zachtjes, zo gedempt dat de buffetjuffrouw van zenuwachtigheid in de lach schiet:
- Wat is er gebeurd?...
Maar hij krimpt ineen. Zijn lippen bewegen. Zijn gezicht vertrekt, terwijl de dokter zijn spuitje gereedmaakt voor een injectie. De gele hond loopt tussen al die benen door. Iemand vraagt verbaasd:
- Kennen jullie deze hond?...
- Ik heb hem nooit eerder gezien...
- Het is vast een scheepshond-
In de dramatische sfeer heeft die hond iets verontrustends. Soms door zijn vuilgele kleur? Hij staat hoog op de poten, is erg mager, en zijn grote kop doet tegelijk denken aan een herdershond en een Duitse dog. Op vijf meter afstand van de oploop ondervragen de politieagenten de douanebeambte, die de enige getuige is van het voorval
Ze bekijken de stoep met de twee treden. Het is de stoep van een groot herenhuis waarvan de luiken gesloten zijn. Rechts van de deur kondigt een aanplakbiljet van een notaris de veiling van het pand op 18 november aan.
Inzet: 80000 francs.
Een van de agenten peutert een hele tijd aan het slot zonder het open te kunnen krijgen en het is de baas van de aangrenzende garage die het open laat springen met behulp van een schroevedraaier.
De ziekenauto komt aanrijden. Monsieur Mostaguen wordt op een draagbaar gehesen. De nieuwsgierigen hebben alleen nog maar het lege huis om naar te kijken. Het staat sinds een jaar leeg. In de gang ruikt het muf naar
stof en tabak.
Een zaklantaren belicht op de vloertegels sigaretteas en moddersporen, waaruit blijkt dat er achter de deur iemand vrij lang heeft staan loeren.
Een man, met enkel een jas over zijn pyjama, zegt tegen zijn vrouw:
- Kom! Er is niets meer te zien... De rest lezen we morgen wel in de krant... Daar staat monsieur Servières...
Servières is een gezet mannetje, in een licht beige overjas, die met monsieur Le Pommeret nog in het Hotel de l'Ami-ral zat. Hij is redacteur van de Phare de Brest, waarin hij onder meer elke zondag een humoristische kroniek heeft. Hij maakt aantekeningen, geeft aanwijzingen - haast bevelen - aan de twee politieagenten. De deuren die op de gang uitkomen zitten op slot. De deur achterin, naar de tuin, staat open. De tuin is omgeven door een muur van nog geen anderhalve meter hoogte. Aan de andere kant van die muur bevindt zich een steegje dat uitkomt op de Quai de l'Aiguillon. -Daarlangs is de moordenaar hem gesmeerd! verkondigt Jean Servières.
Het was de dag hierna, dat Maigret zo goed en zo kwaad als het ging, deze samenvatting der gebeurtenissen vaststelde. Sinds een maand was hij gedetacheerd bij de Mobiele Brigade van Rennes, waar bepaalde diensten moesten worden gereorganiseerd. Hij had een onthutst telefoontje gekregen van de burgemeester van Concarneau. En hij was in dit stadje aangekomen in gezelschap van Le-roy, een inspecteur met wie hij nog niet eerder had samengewerkt.
De storm was nog niet uitgewoed. Af en toe deed een rukwind zware en donkere wolken zich boven het stadje ontlasten in een ijskoude regen. Niet een schip voer de haven uit en er liepen geruchten over een stoomschip in moeilijkheden ter hoogte van de Glenan-eilanden. Maigret nam uiteraard zijn intrek in het Hotel de l'Amiral, het beste ter plaatse. Het was 's middags vijf uur en net donker, toen hij het café binnenstapte; een lange, vrij doodse gelagkamer met een planken vloer bestrooid met zaagsel, en marmeren tafeltjes, nog somberder gemaakt door de groene ruitjes.
Een aantal van de tafeltjes was bezet. Maar in een oogopslag herkende je dat van de stamgasten, de deftige bezoekers, wier gesprekken de anderen trachtten te beluisteren.
Er stond trouwens iemand aan dat tafeltje op, een man met een popperig gezicht, bolle ogen en een glimlach om de lippen.
-Commissaris Maigret?... Mijn oude vriend de burgemeester heeft me van uw komst verwittigd... Ik heb dikwijls over u horen spreken... Mag ik me even voorstellen... Jean Servières... H'm!... U komt uit Parijs, is het niet?... Ik ook!... Ik ben lange tijd directeur van de Vache Rousse op Montmartre geweest... Ik heb meegewerkt aan de Petit Parisien, aan Excelsior, aan de Dépêche... Ik was intiem bevriend met een van uw chefs, die goeie Bertrand, die het vorige jaar met pensioen is gegaan om in de buurt van de Nièvre nog wat te tuinieren... En ik heb zijn voorbeeld nagevolgd!... Ik heb me om zo te zeggen teruggetrokken uit het openbare leven... Ik ben voor mijn genoegen medewerker van de Phare de Brest... Druk gebarend ratelde hij voort, in korte zinnetjes. -Kom, laat ik ons tafeltje aan u mogen voorstellen... Het laatste carré der vrolijke kwanten van Concarneau... Dit is Le Pommeret, een onverbeterlijk rokkenjager, rentenier van beroep en vice-consul van Denemarken... De man die opstond en zijn hand uitstak, was gekleed als een landedelman: geruite rijbroek, nauwsluitende slobkousen zonder éen modderspatje, wit piqué plastron en strikje. Hij had een mooie, zilverwitte knevel, gladgekamde haren, een heldere teint en rooddooraderde wangen.
-Aangename kennismaking, commissaris... En Jean Servières ging voort:
-Dokter Michoux... De zoon van wijlen het Kamerlid. Hij is overigens alleen maar dokter op papier, want hij heeft nooit gepraktizeerd... U zult het nog beleven dat hij u grond verkoopt... Hij is eigenaar van de mooiste bouwterreinen van Concarneau en misschien wel van heel Bre-tagne...
Een kille hand. Een gezicht als een scheermes, met een scheve neus. Reeds spaarzame, rode haren, hoewel de dokter pas vijfendertig is.
- Wat wilt u drinken?...
Ondertussen was Leroy poolshoogte gaan nemen op het raadhuis en bij de gendarmerie.
De sfeer in het café had iets sombers, iets mats, zonder dat je precies kon zeggen wat. Door een open deur zag je de eetzaal waar dienstertjes in Bretonse klederdracht de tafels dekten voor het diner.
Maigret's blik viel op een gele hond die voor de kassa lag. Hij keek omhoog en zag een zwarte rok, een wit schort, een gelaat zonder bekoorlijkheid en toch zo aantrekkelijk dat hij er gedurende het nu volgende gesprek voortdurend naar bleef kijken.
Trouwens, telkens wanneer hij het hoofd afwendde, vestigde de buffetjuffrouw zelf haar koortsige blik op hem.
-Als die arme Mostaguen - de meest fidele kerel ter wereld, al heeft hij ook een heilige angst voor zijn vrouw
- er niet bijna zijn hachje bij had ingeschoten, dan zou ik zweren dat het alleen maar een kwalijke grap is...
Deze woorden kwamen van Jean Servières. Le Pommeret riep familiaar:
- Emma!...
En de buffetjuffrouw kwam aanlopen.
- Wel?... Wat wilt u gebruiken?...
Er stonden lege bierglazen op het tafeltje. -Het is borreltijd! merkte de journalist op. Met andere woorden tijd voor de pernod... Allemaal pernods, Emma... Nietwaar, commissaris?...
Dokter Michoux keek met een afwezige blik naar zijn manchetknoop.
- Wie had kunnen voorzien dat Mostaguen op die stoep zou gaan staan om zijn sigaar aan te steken? ging de sonore stem van Servières voort. Niemand, wel? Nu wonen Le Pommeret en ik aan de andere kant van de stad! Wij komen niet langs het leegstaande huis! Om die tijd waren wij de drie enigen die nog over straat liepen... Mostaguen is geen type dat vijanden heeft... Hij is wat je noemt doodgoed... Een vent wiens enige ambitie het is, nog eens het Legioen van Eer te krijgen...
- Is de operatie goed afgelopen?
- Hij komt er wel doorheen... De grootste mop is dat zijn vrouw in het ziekenhuis een scène heeft gemaakt, want zij is ervan overtuigd dat het gaat om een liefdesgeschiedenis!... Heb je ooit?... De arme stakker zou zijn typiste nog niet eens hebben durven strelen, uit vrees voor moeilijkheden!
-Een dubbele!... zei Le Pommeret tegen de buffetjuffrouw die de imitatie-absint inschonk. En breng wat ijs, Emma...
Er gingen mensen weg, want het was etenstijd. Een windvlaag drong naar binnen door de open deur en deed de tafellakens in de eetzaal licht bewegen.
- U krijgt het stuk te lezen dat ik erover heb geschreven
en waarin ik, naar ik meen, alle mogelijkheden heb nagegaan. Het enige aannemelijke is, dat we hebben te maken met een gek... Wij die de hele stad kennen, kunnen ons bijvoorbeeld helemaal niet voorstellen wie zo zijn verstand zou kunnen hebben verliezen... Wij zitten hier elke avond... Soms komt de burgemeester met ons een kaartje leggen... Of anders Mostaguen... Of wel we gaan voor een partijtje bridge de horlogemaker ophalen die een paar huizen verder woont...
- En die hond?
De journalist maakte een gebaar van onwetendheid.
- Niemand weet waar die vandaan komt... Een ogenblik hebben we gemeend dat hij thuishoorde op de kustvaarder die hier gisteren is binnengelopen... De Sainte Marie... Dat schijnt niet het geval te zijn... Er is wel een hond aan boord, maar dat is een newfoundlander, terwijl ik onverschillig wie uitdaag te zeggen van welk ras dat afgrijselijke beest is...
Terwijl hij nog sprak, pakte hij een karaf en goot water in het glas van Maigret.
- Is deze buffetjuffrouw hier al lang? informeerde de commissaris op gedempte toon.
- Al jaren...
- Is zij gisteravond niet buiten geweest?
- Zij is niet weggeweest... Ze wachtte erop dat wij weggingen om naar bed te kunnen gaan... Le Pommeret en ik, wij haalden oude herinneringen op, herinneringen aan die goeie tijd, toen wij er nog goed genoeg uitzagen om zonder geld vrouwen te veroveren... Nietwaar, Le Pommeret?... Hij doet er het zwijgen toe!... Als u hem beter leert kennen, zult u begrijpen dat hij, zodra het over vrouwen gaat, in staat is om de hele nacht lang... Weet u hoe
wij het huis noemen waarin hij woont, tegenover de vis-hal?... Het huis der schande... H'm!.
- Op uw gezondheid, commissaris, zei, niet zonder zekere schaamte, degene die aldus in het geding was gebracht. Maigret merkte op ditzelfde ogenblik op dat dokter Mi-choux, die nauwelijks een woord had gesproken, zich vooroverboog om zijn glas tegen het licht te bekijken. Zijn voorhoofd was gerimpeld. Zijn gelaat, van nature kleurloos, had een opvallende uitdrukking van verontrusting. -Wacht eens even!..., zei hij opeens na lange aarzeling. Hij bracht het glas aan zijn neus, doopte er een vinger in en streek daarmee langs zijn tong. Servières barstte uit in schaterlachen.
-Goed zo!... Die daar laat zich angst aanjagen door dat geval met Mostaguen...
- Wel?..., vroeg Maigret.
- Ik geloof dat het beter is niet te drinken... Emma!... Ga de apotheker hiernaast even vragen om onmiddellijk; hier te komen... Ook al zit hij aan tafel!...
Ineens was de stemming verkild. De gelagkamer leek nog leger, nog doodser. Le Pommeret trok nerveus aan zijn knevel. Zelfs de journalist zat te draaien op zijn stoel.
- Wat geloof je precies?...
De dokter keek somber. Hij staarde nog steeds naar zijn glas. Hij stond op en pakte zelf de fles pernod uit de kast, hield die tegen het licht en Maigret zag twee, drie witte korreltjes op de vloeistof drijven.
De buffetjuffrouw kwam weer binnen, gevolgd door de apotheker die de mond nog vol had.
- Luister eens, Kerdivon... Je moet onmiddellijk voor ons een analyse maken van de inhoud van deze fles en van de glazen...
- Vandaag nog?...
- Terstond!
- Welke reactie moet ik nagaan?... Waaraan denkt u?... Nooit nog had Maigret zo snel de vale schaduw van de angst zien opdoemen. Enkele ogenblikken waren voldoende. Alle warmte was uit de blikken verdwenen en de rode adertjes op de wangen van Le Pommeret leken nu kunstmatig.
De buffetjuffrouw stond over de kassa geleund en likte aan de punt van een potlood voor het optellen van de cijfers in een boekje met een zwartlinnen kaft.
- Je bent gek!..., trachtte Servières in het midden te brengen.
Het klonk onecht. De apotheker had de fles in zijn ene, een glas in de andere hand.
- Strychnine..., fluisterde de dokter.
En hij duwde de ander de deur uit, kwam weer binnen met gebogen hoofd en een gelige kleur.
- Hoe komt u op die gedachte?..., begon Maigret.
- Ik weet het niet... Toevallig... Ik zag een korreltje wit poeder in mijn glas... Ik vond de geur ervan zo eigenaardig...
- Collectieve autosuggestie!..., betoogde de journalist. Als ik dit morgen in mijn roddelblaadje zet, zijn alle kroegen in het hele departement geruïneerd...
- Drinkt u hier altijd pernod?...
-Elke middag voor het eten... Emma is daar al zo aan gewend dat ze met de fles komt aanlopen zodra ze merkt dat we ons glaasje bier op hebben... We hebben zo onze kleine gewoonten... 's Avonds is het calvados... Maigret posteerde zich voor de kast met gedistilleerd, keek naar een fles calvados.
- Die niet!... De flacon met die dikke buik...
Hij pakte die, hield hem voor het licht, en bespeurde een paar korreltjes van een wit poeder. Maar hij sprak geen woord. Dat was niet nodig. De anderen hadden het al begrepen.
Inspecteur Leroy kwam binnen en deelde op onverschillige toon mee:
- De gendarmerie heeft niets verdachts opgemerkt. Geen landlopers in de buurt... Niemand begrijpt wat er-
Hij verwonderde zich over de stilte die er heerste, de massieve angst die je op de keel sloeg. Om de elektrische lampen slierde tabaksrook. Het biljart deed met zijn groen laken denken aan een kaal gazon. Op de vloer lagen siga-repeukjes en hier en daar een kwak speeksel in het zaagsel.
- ... Zeven, éen onthouden..., cijferde Emma moeizaam en likte aan de punt van haar potlood.
En het hoofd opheffend riep zij naar achteren:
- Ik kom eraan, madame!...
Maigret stopte zijn pijp. Dokter Michoux staarde halsstarrig naar de grond en zijn neus scheen nog schever te zitten dan tevoren. De schoenen van Le Pommeret glansden alsof er nog nooit op was gelopen. Jean Servières zat in zichzelf te praten en haalde af en toe de schouders op. Aller blikken wendden zich naar de apotheker toen deze terugkwam met de fles en een leeg glas. Hij had hard gelopen en was buiten adem. Bij de deur trapte hij met zijn voet in de leegte iets weg en gromde:
- Smerige hond!...
En nog maar net binnen, in het café:
- Het is maar een grapje, niet?... Niemand heeft toch gedronken?...
-Wel?...
- Strychnine, inderdaad!... Iemand moet dat nauwelijks een half uur geleden in de fles hebben gestrooid...
Hij keek verschrikt naar de nog volle glazen, de vijf zwijgende mannen.
-Wat heeft dit te betekenen?... Het is ongehoord!... Ik heb warempel het recht om dat te weten!... De afgelopen nacht wordt er een man naast mijn huis vermoord... En vandaag...
Maigret nam hem de fles uit handen. Emma keerde terug, onverschillig, vertoonde boven de kassa opnieuw haar lange gezicht met de omwalde ogen, de dunne lippen, het slordig gekamde haar waarover de Bretonse muts telkens weer afgleed naar links, hoewel ze die elk ogenblik recht-duwde.
Le Pommeret liep met grote passen heen en weer, zijn ogen gericht op zijn glanzende schoenen. Jean Servières staarde roerloos naar de glazen en barstte opeens uit met een stem, die gedempt werd door een snik van ontsteltenis:
- Wel, verdomme!...
De dokter trok zijn schouders in.
De dokter op pantoffels
Inspecteur Leroy leek op zijn vijfentwintigste jaar meer op wat men noemt een welopgevoede jongeman dan op een inspecteur van politie.
Hij had de school net achter de rug. Dit was zijn eerste zaak en sedert enkele ogenblikken sloeg hij Maigret gade met een wanhopig gezicht en trachtte ongemerkt zijn aandacht te trekken. Tenslotte fluisterde hij hem blozend toe:
- Neemt u me niet kwalijk, commissaris... Maar... de vingerafdrukken-
Hij meende blijkbaar dat zijn chef er een was van de oude school, onbekend met de waarde van het wetenschappelijke speurwerk, want Maigret deed een haal aan zijn pijp en zei nonchalant:
- Als je dat wilt...
Hierna werd inspecteur Leroy niet meer gezien. Behoedzaam droeg hij de fles en de glazen naar zijn kamer en de avond besteedde hij aan het vervaardigen van een modelverpakking waarvan hij het schema in zijn zak had, en dat was uitgedokterd om de voorwerpen te vervoeren zonder de vingerafdrukken te doen verdwijnen.