47
De foto van de plaats delict, een close-up van Ariana’s gezicht, trilde in mijn hand. Ik kon de aanblik niet verdragen, maar ik kon ook niet wegkijken. Haar ogen waren gesloten, haar huid onnatuurlijk grauw. Haar donkere krullen lagen uitgespreid over het verdorde onkruid. Ik had het niet willen geloven, dus had Verrone me het bewijs moeten leveren. Mijn vrouw, dood in een ravijn.
Mijn stem klonk ijl, heel ver weg. ‘Hoe?’
Verrone schudde zijn hoofd.
‘Hóé?’
‘In haar hals gestoken.’ Hij likte zijn lippen, niet erg op zijn gemak. ‘Je bent natuurlijk verdachte, maar ik wil je het voordeel van de twijfel geven totdat het tijdstip van haar dood en de andere bewijzen bekend zijn.’ Hij trok wat aan de foto, en ten slotte liet ik los. ‘Mijn vrouw is... eh... ze is doodgereden door iemand die met drank op achter het stuur zat. Er is nooit...’ Hij leunde naar achteren en plukte aan de broekspijp van zijn jeans. Zijn snor trilde. ‘Er zijn gewoon geen woorden voor.’ Hij keek me recht aan en boog zijn hoofd, als een teken van respect. ‘Het spijt me.’
Ik kon nauwelijks bevatten wat hij zei. ‘Maar we waren juist weer...’ Mijn eigen adem verstikte me. ‘Het ging net weer een beetje goed.’
Meer kon ik niet zeggen. Ik draaide me om naar de muur, met mijn vuisten tegen mijn gezicht gedrukt. Ik probeerde mijn borst samen te drukken, mijn hele lichaam, om mezelf te harden tot een ongevoelige rots. Als ik niet brak, als ik niet begon te snikken, zou het allemaal niet waar zijn. Maar dat deed ik wel. En dus was het waar.
Ik viel half naar voren, met mijn geboeide arm absurd naar achteren gestoken. Verrones hand voelde warm op mijn schouder. ‘Diep ademhalen,’ zei hij. ‘En nog eens. En weer. Dat is alles wat je nu hoeft te doen.’
‘Ik zal ze vinden. Ik zal ze vinden, verdomme. Jullie moeten me hieruit halen.’
‘Dat doen we ook. We lossen het wel op.’
Maar ik wist al wat de feiten zouden uitwijzen. De elektronische stem had het me duidelijk voorspeld: ‘Je bent een behoorlijk gestoorde figuur. Misschien zou je haar ook wel iets aandoen.’
‘Het komt allemaal door een cd die ik van ze heb meegenomen,’ zei ik. ‘Een cd, verdomme! Dat is haar dood geworden. Hoe dacht ik dat ik ooit...?’
‘Zo kunnen we ze misschien te pakken krijgen. Weet je wat erop staat?’
‘Nee. Geen idee.’
‘En heb je hem nog?’
Mijn tranen druppelden op de vloer en op Verrones schoenen. Ik knipperde met mijn ogen, en nog eens, om door het waas te zien of ik me niet vergiste.
Dat kleine, cursieve logo bij Verrones veters.
Danner.
Mijn adem stokte.
In de andere kamer zat DeWitt nog steeds aan de telefoon, met zijn grote schoenen, ongetwijfeld maat zesenveertig, op het bureau. Mijn ogen gingen naar het witte kiezelsteentje in het profiel van de hak. En naar de Timex aan zijn rechterpols. Mijn linkshandige insluiper. Al die tijd recht tegenover me.
De schok sloeg bijna om in paniek, en ik had de grootste moeite om het niet uit te schreeuwen. Maar ik kwam erdoorheen en landde in een nest van kille woede.
Ik zoog de lucht in mijn longen totdat mijn hart weer een beetje normaal sloeg en het tintelende gevoel in mijn gezicht wat afnam. Ik deed mijn best om mijn gedachten op een rij te krijgen en te reconstrueren wat er moest zijn gebeurd. Deze mannen hadden Ariana ontvoerd en een schokgranaat in mijn schoot gegooid. Toen ze de nep-cd in mijn auto vonden, hadden ze me hierheen gesleept – waar het ook mocht zijn – om me uit te horen waar de echte disk was of aan wie ik hem had gegeven. En zodra ze merkten dat ik niets wilde zeggen omdat ik bang was Ariana in nog groter gevaar te brengen, hadden ze haar vermoord, zoals ze al die tijd al van plan waren geweest. Op het moment dat ze het mes in haar hals ramden, zat ik in deze kamer opgesloten, zodat zij de enigen waren die me een alibi konden geven.
Hadden ze een paar haren uit mijn bewusteloze hoofd getrokken en op Ariana’s lichaam achtergelaten? Wie had het mes in haar keel gestoken? Wie had haar vastgehouden?
Verrone boog zich naar voren, met zijn wang dicht bij de mijne. Zijn hand bleef op mijn schouder rusten en beschreef kleine cirkeltjes. De bezorgde vriend, de medeweduwnaar. ‘Heb je die cd nog?’ vroeg hij nog eens.
Ik moest me beheersen om mijn hoofd niet om te draaien en hem een gat in zijn smoel te bijten.
‘Je zei dat je met ons zou praten,’ vervolgde hij zacht. ‘Je hebt nu niets meer te verliezen. Laten we die klootzakken te grazen nemen.’
Het was een dialoog uit een B-film. Toen ik koortsachtig om me heen keek, besefte ik dat ook de verhoorkamer aan een filmset deed denken. Het voelde zo echt aan, omdat het leek op de politiebureaus in al die tv-series en films die ik in mijn leven had gezien. De grote doorkijkspiegel, de witte lampen, het bureau met politiedossiers... ze draaiden gewoon een film voor me af. En omdat mijn leven op het spel stond, moest ik meespelen zonder te laten blijken dat ik wist dat ik in een filmscript zat.
Verrone kwam nog dichterbij. ‘Nou? Heb je die cd nog?’
Ik onderdrukte mijn woede en bracht de kracht op om te liegen. ‘Ja,’ zei ik.
‘Waar is hij dan?’
Ik keek naar hem op en rook de lunch nog op zijn adem. Ik voelde een adertje kloppen bij mijn slaap en had moeite de woede uit mijn gezicht te houden. Gelukkig kon hij niet weten dat het iets anders was dan verbijstering en verdriet.
Ik moest hier vandaan. En dat kon alleen door hen hier weg te krijgen.
Ik probeerde een dialoog te verzinnen die bij het script paste. ‘Er is een steegje bij de campus waar ik werk,’ zei ik. ‘De moordenaars van mijn vrouw hebben daar ooit een Honda geparkeerd met een plunjezak met geld in de kofferbak. Ken je die plek uit het dossier?’
‘Ja.’
Weer een leugen. Ik had de politie nooit de juiste plaats verteld.
‘Aan de noordkant is een bakstenen muur,’ zei ik. ‘Ongeveer halverwege het steegje, een meter of drie boven de grond, zit een losse steen. Daarachter ligt de cd.’
Haastig stond hij op. ‘Ik haal hem wel.’
‘Het is een lange steeg, en je moet op een stoel gaan staan, of zoiets. Dat gaat niet snel. Zal ik meegaan om de juiste plek te wijzen?’
Hij aarzelde. ‘De chef vindt het nooit goed dat we je mee naar buiten nemen. Vooral niet na dit laatste nieuws.’
‘Oké, maar je moet wel even zoeken. Probeer die cd zo snel mogelijk te vinden, dan hebben we misschien een aanknopingspunt om de moordenaars van mijn vrouw te grijpen.’
We zaten vlak bij elkaar. Ik knipperde geen moment met mijn ogen. Hij tuitte zijn lippen en ik zag zijn snor trillen toen hij me scherp opnam. Zijn bruine ogen waren troebel, onverzettelijk als graniet. Wist hij dat ik hun spelletje doorhad?
Hij stond op. ‘Oké,’ zei hij in de richting van de doorkijkspiegel, tegen wie daar ook achter zat. ‘Ik neem DeWitt mee, dat gaat sneller.’ Hij keek weer naar mij. ‘Hou vol. De psych komt eraan. Als je nog iets nodig hebt, regelen we het wel zodra we terug zijn.’
Hij verdween en trok de deur achter zich dicht. Even later hoorde ik een andere deur open- en dichtgaan.
Ik drukte mijn oor tegen de muur. Verkeersgeluiden, in de verte, maar niet zes verdiepingen beneden me. De airco boven mijn hoofd pompte gewoon de lucht in de kamer rond en had geen andere bedoeling dan geluid te maken, zodat ik niets van buiten zou horen.
Ik had ooit gelezen dat je een getemde olifant kunt vastzetten met een touwtje aan een stok in de grond. Het dier dénkt dat hij vastzit en zal nooit op een andere gedachte komen.
Ik rukte aan mijn handboei om de stang aan de muur te testen. Hij was met indrukwekkende bouten gemonteerd. Hurkend op de metalen bank greep ik de stang beet, dook in elkaar en wist twee voeten tegen de muur te krijgen, aan weerskanten van mijn handen. Toen zette ik kracht, totdat ik bijna loskwam van de bank. Mijn benen deden pijn, de rand van de bank sneed in mijn kuiten, maar het volgende moment schoot de stang met een vermoeid gekraak van de muur los. Ik stortte achterover en kwam hard op de vloer terecht. Ik kreunde en hapte naar lucht. Mijn adem piepte in mijn longen en mijn schouderbladen stonden in brand.
Geen naderende voetstappen. Niemand die vanuit de andere kamer binnenstormde.
Ik liet de handboei over het gebogen uiteinde van de stang glijden en stond op. De bouten zaten in het stucwerk en een houten staander, maar de muur was niet verstevigd met ijzer of beton. Met de stang in mijn hand liep ik naar de grote spiegel. Mijn gezicht was een palet van kleuren: een paarse vlek op mijn rechterwang; een blauw ooglid, gescheurd; mijn lip opengebarsten en rood; een kneuzing opzij van mijn hals. Ik boog me wat dichter naar de spiegel toe en zag een donker stipje in het midden van die kneuzing. Een injectie. Hoe lang hadden ze me onder verdoving gehouden?
Ik herinnerde me hoe DeWitt en Verrone regelmatig hun collega’s in de kamer achter de doorkijkspiegel hadden aangesproken. Wij nemen het over, bedankt. Loopt de apparatuur? Een aardig detail, om mij te laten geloven dat ik in de gaten werd gehouden.
Ik sloeg met de stang tegen de spiegel. Hij kaatste hard terug, zoals ik wel had verwacht, en de scherven spatten aan alle kanten om me heen, glinsterend in het licht.
Achter de spiegel bevond zich geen observatieruimte, maar een massieve muur. De stukken glas die waren achtergebleven braken mijn spiegelbeeld in fragmenten.
Een touwtje en een stok in de grond. Een ijzeren stang en een spiegel.
De deur naar de aangrenzende kamer zat dicht, maar niet op slot. Ik zette me schrap, hield de stang gereed, stapte het donker in en tastte naar een lichtknopje. Het plafondlicht ging aan en ongelovig liet ik de stang weer zakken.
Ik kende dit.
Afgezien van het bureau, de poster en de klok – het kleine gedeelte van de kamer dat zichtbaar was vanaf de bank waaraan ik was vastgeketend – was de kamer grotendeels leeg.
De vorige keer dat ik hier was geweest en van buiten naar binnen had geloerd, had ik DeWitts bureau zien staan. Het was nu verschoven, tot binnen het zicht van de verhoorkamer. De zonwering was gesloten. Links van de deur zag ik een paar losse computersnoeren, een omgevallen papierversnipperaar, en een grote kopieermachine in de hoek.
Op de grond lag een glimmend ticket van een parkeerhulp, die van een sleutelbos was gescheurd:
Begin juni, wees dan bang.
Begin juni, ben je nergens meer veilig.
Begin juni... they’re watching...
Ik liep naar het bureau. Daar lagen mijn spullen, keurig verzameld in de plastic box. Met trillende vingers stak ik ze in mijn zak. Toen doorzocht ik de rommel in de postbakjes. Een van de nette bruine mappen viel op de vloer, waardoor de inhoud eruit gleed. Ik staarde naar de waaier van blanco papier. Daarna bladerde ik de andere mappen door, met toenemende consternatie toen ik zag dat alle mappen op het bureau niets anders bevatten dan lege blaadjes. In de bovenste lade lagen hele stapels ongebruikt papier en bruine mappen. Maar daaronder vond ik het sleuteltje van de handboei. Opgelucht bevrijdde ik mijn pols.
In de dossierkast lag een revolver. Ik staarde ernaar alsof het een opgerolde gifslang was.
Ik was versuft, duizelig en bewoog me op de automatische piloot, alsof ik mezelf bestuurde van buiten mijn lichaam. Toen ik bij de kast vandaan stapte, stak de revolver achter mijn broeksband.
Wankelend door de kamer opende ik de klep van de papierversnipperaar en haalde de doorschijnende plastic zak met confetti eruit. Waarschijnlijk nutteloos, maar ik wilde toch íéts meenemen. Toen de voordeur openzwaaide onder mijn bevende hand, zag ik het koperen bordje weer: laat geen pakjes achter zonder handtekening. bezorg geen pakjes bij de buren.
Moeizaam stapte ik de gang op de eerste verdieping van de Starbright Plaza in.
Avond. Het leek onmogelijk, maar in de echte wereld was alles nog heel normaal. Langs de onverlichte gang hoorde ik mensen die overwerkten, telefoneerden en verkochten, verkochten, verkochten. Bestek rinkelde in het café beneden. Op het parkeerterrein stortten de straatlantaarns geel kwik over de gladde daken van de auto’s uit. Een heel lichte motregen liet overal een laagje dauw achter.
Halverwege de trap, met de zak confetti in mijn armen, bleef ik staan. Jerry’s waarschuwing van de vorige week klonk in mijn oren. Printers, kopieer- en faxapparaten hebben nu ook een harde schijf, en mensen kunnen die benaderen om te zien wat je in je schild voert.
Ik rende terug. Toen ze het kantoor hadden ontruimd, hadden ze het logge kopieerapparaat laten staan. Het was een gammele Sharp van een paar jaar oud. Niets in de lade, niets onder de klep op het glas. Ik opende de plastic voorkant en tuurde in het mechaniek. Ja, daar zag ik het, een onschuldig ogende beige rechthoek. Met een rechtgebogen paperclip wipte ik de vergrendeling los en haalde de harde schijf eruit. Daarna noteerde ik het serienummer van het kopieerapparaat en vertrok.
Wat stond me te wachten? Was er al een arrestatiebevel uitgegaan voor de moord op Ariana? Wat was er veranderd in de wereld sinds die schokgranaat in mijn schoot was gevallen?
DeWitt, Verrone en de rest van Ridgeline waren vermoedelijk van plan geweest me lang genoeg vast te houden om de cd terug te krijgen en de bewijzen rondom Ariana’s moord te organiseren. Daarna zouden ze me vrijlaten voor wat er nog overbleef van mijn leven, om vervolgens door Moordzaken te worden aangehouden en ingesloten voor de moorden op Keith en mijn eigen vrouw.
Geen auto. Een lege portefeuille. Ik had hen naar dat steegje in Northridge gestuurd omdat het minstens veertig minuten rijden was voordat ze daar zouden aankomen en beseffen dat er helemaal geen bakstenen muur was. Dat gaf mij de tijd om naar huis te rijden, geld en een chequeboek te halen, de lijst van advocaten die Ariana voor me had opgesteld, en ervandoor te gaan voordat de politie op de stoep stond. Ik moest ergens onderduiken in een anoniem motel. Daar kon ik het nieuws volgen, mijn verdediging opbouwen om mijn naam te zuiveren, een advocaat in de arm nemen en onderhandelen om mezelf aan te geven. De kolf van de revolver drukte koud en geruststellend tegen mijn buik. Misschien waren er nog andere opties.
Met de harde schijf van het kopieerapparaat in mijn broekzak en de zak met papiersnippers in mijn hand bereikte ik strompelend de begane grond, ter hoogte van een gesloten, donkere stomerij, waar in plastic verpakte shirts als slapende geesten aan de carrousel hingen. Toen ik langs de aangrenzende glaswinkel kwam, trok de etalage mijn aandacht en bleef ik abrupt staan. Aan houten rekken en verspreid over de muren hing een grote collectie spiegels. De spiegel die ik aan scherven had geslagen moest uit deze zaak afkomstig zijn; een simpel rekwisiet, naar boven gedragen door de Laurel-en-Hardy-figuren die ik bij mijn vorige bezoek had gezien. Met vochtige ogen hoorde ik weer Ariana’s woorden in mijn hoofd: Een verkeerde uitleg, een witte zakdoek en een paar handige suggesties. Hoe simpel hadden ze me uit het lood geslagen, steeds een tikje, totdat de wereld in mijn hoofd totaal niet meer aansloot op de wereld buiten. Hijgend legde ik mijn vlakke hand tegen de koele ruit. Mijn adem deed het glas beslaan en in het raam zag ik de verbrokkelde reflectie van een gehavend en ontsteld gezicht.
Geschokt strompelde ik verder, langs de standplaats van de parkeerhulp, het café in. De klanten keken beleefd maar aarzelend op, terwijl de obers oogcontact maakten met elkaar. Ik had maar een vage voorstelling van hoe ik eruit moest zien.
Het was avond, en het café liep langzaam leeg. De barman was bezig zijn flessen op te bergen. Toch was het op de klok in het kantoor pas halfnegen geweest toen ik vertrok.
‘Hoe laat is het?’ vroeg ik een heer met zilvergrijs haar aan een tafeltje.
Een blik op zijn horloge. ‘Kwart over elf.’
Dus ik was veel langer bewusteloos geweest dan ze me hadden doen geloven. Hadden ze die extra tijd nodig gehad om de ‘verhoorkamer’ in te richten? Of een geschikt moment te vinden om mijn bewusteloze lichaam vanuit het steegje naar boven te brengen, via de brandtrap naar die ijzeren achterdeur met de glimmende nieuwe grendel? Of om Ariana naar Fryman Canyon te slepen? Misschien hadden ze haar al vermoord voordat ik weer bij bewustzijn was gekomen.
Wat er ook op die computerdisk stond, het kon onmogelijk de prijs waard zijn die ik ervoor had betaald.
Mijn hoofd bonsde nog door het middel dat ze me hadden ingespoten. Ik merkte dat ik nog steeds bij het tafeltje stond van het stel dat daar zat te eten. Ik zocht naar woorden, naar meer zekerheid: ‘En wat... wat voor dág is het vandaag?’
De vrouw legde ongerust haar hand op de arm van haar man, maar hij grijnsde me troostend toe. ‘Donderdag.’
‘Gelukkig,’ mompelde ik, terwijl ik een stap naar achteren deed en bijna in botsing kwam met een hulpkelner. ‘Dat klopt, in elk geval.’
Ik vluchtte voor hun blikken naar de toiletten, gooide de prepaidtelefoon in een afvalemmer en probeerde mezelf zo goed mogelijk te wassen en te fatsoeneren. Ari’s grauwe gezicht doemde weer voor me op, waardoor ik alle grond onder mijn voeten verloor en me moest vastklampen. Ik zou het lang genoeg moeten volhouden om hiervandaan te komen.
Toen ik naar buiten liep, griste ik een briefje van twintig mee dat iemand op een tafeltje had achtergelaten. Aan de kapstok bij de deur hing een zwart windjack, dat ik meenam en aantrok toen ik naar de standplaats van de parkeerhulp liep, met de zak confetti onder mijn arm. De capuchon, als bescherming tegen de vochtige bries, hield mijn gehavende gezicht verborgen.
De parkeerhulp sprong van zijn regisseursstoel. Ik wees naar een bmw 4-serie en zei: ‘Daar sta ik.’ Ik wapperde met de twintig dollar in zijn richting. ‘Ik pak hem zelf wel.’
En hij gooide me de sleuteltjes toe.