15
Ik nam voor Julianne een Starbucks mee van de overkant en hield die als een heilig offer voor me uit toen ik de docentenkamer binnenstapte. Marcello en zij zaten tegenover elkaar, maar aan verschillende tafeltjes, om de suggestie te wekken dat ze aan het werk waren.
Ze nam me achterdochtig op. ‘Wat moet je van me?’
‘Kun jij mijn middagcolleges overnemen?’
‘Ik weet niets van het onderwerp. Geen idee hoe je een filmscript moet schrijven.’
‘Precies. Jij bent de enige in heel Los Angeles die wéét dat ze geen filmscript kan schrijven. Dat maakt je de ideale docente.’
‘Waarom kun je zelf niet?’ vroeg Julianne.
‘Ik moet achter een paar dingen aan.’
‘Dat is me te vaag.’
‘Ik ga met Keith praten.’
‘Met Conner? Bij hem thuis? Heb je zijn adres?’ Ze sloeg enthousiast haar handen ineen, een meisjesachtig gebaar dat net zo bij haar paste als een pleister bij Clint Eastwood.
‘O nee. Jij ook al?’ zei ik.
‘Hij is wel een lekker ding,’ merkte Marcello op.
‘Het verraad loert overal.’
‘Waarom ga je niet na je werk naar hem toe?’ wilde Julianne weten.
‘Omdat ik na mijn werk meteen naar huis moet.’
‘Naar huis?’ zei ze. ‘Naar húís? Naar je mooie vrouw?’
‘Halleluja, prijs de Heer!’ dreunde Marcello.
‘Is dat alles?’
‘Op deze...’ Marcello keek op zijn horloge, ‘... elfde februari ontdekt Patrick Davis dat de belangrijkste weg in het leven... de weg naar huis is.’
‘Zo mag ik het horen.’ Ik zwaaide met de Starbucks-beker in Juliannes richting, zodat haar bloedhondenneus de geur kon oppikken.
Ze keek naar de beker. ‘Gembercake latte?’
‘Pepermunt...’ zei ik, en ze boog zich verlangend naar voren, ‘... mókka.’ Ze knikte wellustig. Ik liep naar haar toe met de beker. Julianne pakte hem aan.
Ik hoorde haar tevreden slurpen toen ik de kamer uit liep. Er werd lesgegeven en de gangen waren verlaten. Mijn voetstappen klonken onnatuurlijk luid zonder al die lichamen om de echo’s te dempen. Op mijn weg langs de lokalen hoorde ik de stem van iedere volgende docent aanzwellen en wegsterven als het geluid van een passerende auto. Ondanks de drukke collegezalen om me heen, of misschien juist daardoor, leek de belachelijk lange gang eenzaam en troosteloos.
Ik hoorde een klap als een pistoolschot en maakte een sprong, waardoor mijn papieren over de grond vlogen. Toen ik me in paniek omdraaide, zag ik dat het niets anders was geweest dan een student die zijn map liet vallen, plat op de tegels. Dramatisch greep ik naar mijn borst en riep overdreven luid: ‘Ik schrok me zowat dood.’
Het was als grapje bedoeld, maar het klonk kwaad.
De student, die zich over zijn map boog, wierp me een slome blik toe. ‘Rustig, man.’
Zijn toon beviel me niet. ‘Hou je spullen dan bij je, mán.’
Twee meisjes die uit een zijgang kwamen draaiden zich om, maar liepen haastig door toen ik hun kant op keek. Aan het eind, bij de trap, waren nog een paar studenten verschenen. Ik stond nog te hijgen van de schrik, en door mijn eigen reactie. Ik wist dat ik me aanstelde, maar ik was kwaad en kon me niet beheersen.
De jongen knikte naar mijn verspreide papieren op de grond. ‘Jij ook.’ Hij draaide zich om, terwijl hij nog iets zei, met zijn hand voor zijn mond. ‘Klootzak.’
‘Wát zei jij daar?’ Mijn woorden galmden door de gang.
Een docente die ik vaag herkende stak haar hoofd buiten de deur van de dichtstbijzijnde collegezaal, met afkeurende rimpels op haar voorhoofd. Ik keek zo woest dat ze weer haar lokaal binnenvluchtte, en toen ik me omdraaide, was de brutale student al naar de trap verdwenen. Ook de anderen verspreidden zich, gebarend naar elkaar.
Met het schaamrood op mijn kaken verzamelde ik haastig mijn papieren en liep door.