II


De duistere god





Voor Vincent, die zich een lerarenkamer nooit anders had voorgesteld dan een oord van verschrikking en stokslagen, was de zitkamer van meester Husher een openbaring. Hij zat er op de sofa als een echte gast en liet zich thee inschenken door Hushers bediende.

Behalve Vincents vrienden had Husher nog twee vierdejaars en een ware schoolheld uitgenodigd. In de stoel tegenover Vincent zat Lionel Johanson, zesdejaars blood en lid van het cricketteam van Elm dat vorig jaar het schoolkampioenschap had gewonnen. Heel Elm was het erover eens dat Lionel niet minder dan een halfgod was. Vincent had een hekel aan hem, maar vertelde de reden daarvoor aan niemand.

Naast Lionels theekopje lagen de Griekse munten die zijn leraar hem als eerste liet bekijken.

'Gevonden in de schatkamer van een tempel,' vertelde Husher. 'De Grieken offerden geld aan Zeus, Nemesis, Apollo of een van hun andere goden.'

Lionel bekeek één munt tussen duim en wijsvinger.

'Die Oude Grieken moeten binnen de kortste keren platzak geweest zijn, meneer, met zoveel goden om geld aan te offeren.'

Alleen een zesdejaars kon zoiets tegen een leraar zeggen.

Husher lachte. 'O, maar ze schonken ook andere zaken. Kleine bronzen beeldjes bijvoorbeeld.'

'Zoals dat daar?' vroeg Tim.

Hij stond op zijn tenen om iets te kunnen zien wat boven in Hushers vitrinekast stond.

Vincent kon niets meer ontdekken dan een onduidelijk, dreigend donker voorwerp.

Husher volgde Tims wijzende vinger.

'Ja, inderdaad!'

Hij pakte het beeldje van de bovenste plank van de kast.

'En wie denken jullie dat dit is?'

In zijn hand hield hij een beeldje dat leek te kronkelen als een gevangen diertje. Het had menselijke handen, maar bokkenpoten, en hoorntjes op zijn hoofd.

'Het is de duivel,' zei Vincent.

Lionel zuchtte om zoveel eerstejaarsdomheid.

'Het is Pan,' zei hij.

Pan... Vincent ging de rij goden na die hij uit zijn hoofd had moeten leren. Niemand van hen had zulke grof behaarde dijen of zo'n wreed, spottend lachje om zijn mond.

'Wie is Pan?' vroeg Harold.

'Pan! Ah, de grote god Pan!'

Husher zette het beeldje op tafel neer. Vincent zag dat het zelfs geen lendendoek droeg. Uit zijn onderrug groeide een korte, parmantige geitenstaart, uit zijn onderbuik iets waar Vincent niet naar keek.

'Pan, zo wordt verteld, was de zoon van de god Hermes en een nimf. Bij zijn geboorte zou zijn moeder zo geschrokken zijn van zijn ongewone uiterlijk, dat ze het kind in de steek liet.'

'Nou, geen wonder,' zei Lionel, die het beeldje met een schuin hoofd bekeek. 'Het is een lelijke donder.'

'Pan is de god van de wildernis,' antwoordde Husher. 'Van de bokken en de schapen. Van de rotsen, de bronnen en de wouden. Overal waar de wildernis begint, daar is Pan.'

'Ook in ons bos?' vroeg Emmett Morris, een van de uitgenodigde vierdejaars. Hij keek door het raam naar Elms eigen wildernis, die begon achter de gazons en de rozenstruiken.

'Als ik een Oude Griek zou zijn, zou ik zeggen: ja, Pan is overal. Pan is Al. Maar de Romeinen, die in sommige dingen verstandiger waren dan de Grieken, beweren dat Pan dood is. En misschien is dat maar beter ook.'

'Waarom?' vroeg Nathaniel Walker, de andere vierdejaars.

"Wel, hoe zou jij het vinden als er plotseling een wezen uit de struiken zou springen dat zowel bok als man was, en een god bovendien?' Husher raspte met zijn duim door zijn blonde baard. 'Een god met de macht mens en dier zo bang te maken dat ze hun verstand verliezen.'

'Vandaar: pan-iek,' merkte Lionel half spottend op.

'Juist! De spijker op de kop! Pan is de vader van de paniek. Wie te dicht in zijn buurt komt, verliest zijn verstand. Zelfs al ziet hij de god niet.'

'Hoe kan dat?' vroeg Vincent, die door de vragen van de ouderejaars weer wat moed had gekregen. Niet elke vraag was dom.

'Ah! Dat is het mysterie. De macht van de god. Maar ik denk dat -ik een deel van dat mysterie kan verklaren. Zijn jullie wel eens wakker geschrokken van een geluid in de nacht, waarvan je niet wist wat het was of waar het vandaan kwam?'

De jongens gluurden naar elkaar om te zien wie zo stom zou zijn dat toe te geven. Zelfs eerstejaars hoorden niet bang te zijn in het donker.

'Nee? Dan misschien heel vroeger, in de kinderkamer. Ik herinner me dat ik als kleuter onder de dekens lag te rillen van angst, omdat er een vogel in de schoorsteen was gevlogen. Ik wist niet dat het een vogel was en stelde me de gruwelijkste monsters voor: van reusachtige vleermuizen tot heksen die me kwamen opeten.'

Vincent lachte. Dit was wat Husher tot zo'n fijne leraar maakte: hij kon menselijk zijn en toch een held blijven.

'En zo is het volgens mij ook met mensen die Pans aanwezigheid voelen. Ze weten niet waar ze bang voor zijn, maar voelen wel dat het iets beestachtigs en gevaarlijks is. Het is het onbekende dat we het meest vrezen. En terecht, want Pan is een gevaar voor alle nimfen en herders in het veld. Wie door Pan wordt opgejaagd, overleeft het niet.'

'Jee, meneer, je zou zeggen dat u zelf in die ouwe bok gelooft!' lachte Lionel. 'Wilt u ons voor hem waarschuwen?'

'Nee, niet voor hem...' Husher keek de zesdejaars met een ernstige, onderzoekende blik aan. 'De grote god Pan is dood, jongeheer Johanson. Wij kunnen ons veilig in het bos wagen en dat is maar goed ook, want daar hebben we werk te doen.'

Hij zette het beeldje terug op de bovenste plank en verzamelde de munten in zijn hand.

'Wat zouden jullie ervan zeggen zélf op zoek te gaan naar schatten?'