X
De schedel
'Ze denken zeker dat ze leuk zijn.'
Vincent en Harold stonden bij de toonbank van de snoepwinkel op hun beurt te wachten. Het zag er niet naar uit dat die snel zou komen. Emmett en Nathaniel hadden een greep in de snoeppot gedaan en de pepermuntjes vlogen nu door de winkel.
'Niet doen! Leg dat terug...' smeekte Millie, het winkelmeisje. 'Au! Jongeheer Walker, dat is niet grappig. Jongeheer Morris, alstublieft...'
'Vang, Tim!'
Emmett Morris gooide een zakdoek vol pepermuntjes naar Tim, die achter in de rij stond en hem handig opving.
'En houd je van zuurstokken? Hier zijn zuurstokken!'
Twee, drie, vier zuurstokken vlogen door de lucht, in de richting van Tim.
Jongeheer Morris, nu is het klaar!' gilde Millie, bijna in tranen.
'Pff, zuurstokken! Tim houdt van muffins, hè Tim? Let op, daar komen ze!' Nathaniel wilde zich niet laten aftroeven en mikte twee muffins in de handen van een glunderende Tim.
'Hou op! Hou op! Ik meld het aan het Hoofd. Ik meen het, jongeheer Walker!'
'Maak je niet druk, Millie. Ik betaal alles, 't Is voor Timmie.'
"t Is voor Timmie,' deed Emmett hem na. 'Allemachtig, hij is je vriendje niet!'
'En zeker niet het jouwe!'
Nathaniel smeet een zuurtje naar Emmett, dat hem midden op zijn voorhoofd raakte.
'Au! Teringlijer!' Emmett wreef lachend over de zere plek, maar zijn lach was volgens Vincent de lach van iemand die zich niet wil laten kennen. Hij hield niet van de manier waarop Nathaniel en Emmett elkaar probeerden te overtroeven als Tim in de buurt was. Sinds Lionels dood bracht Emmett zijn uren teruggetrokken door, in een trieste, eenzame stilte (Blake was hem 'de weduwe' gaan noemen), maar als Tim erbij was, veranderde hij in de luidruchtigste jongen van de school. Er waren momenten geweest dat Vincent Emmetts mond maar al te graag had dichtgenaaid, zoals die van Lionel. En dit was zo'n moment.
'Kijk uit: het Hoofd!' riep hij en wees door de winkelruit naar buiten.
Daar liep niemand, maar zijn waarschuwing maakte een einde aan de pret. Nathaniel ruimde haastig de gevallen pepermuntjes op. Emmett maakte van de gelegenheid gebruik om voor alles te betalen: 'Op mijn kosten, Tim.'
Harold en Vincent kochten elk een cakeje van hun zakgeld en aten het op de stoep voor de winkel op.
'Ze hebben zo'n hoge dunk van zichzelf,' zei Harold, die een steentje de dorpsstraat over schopte. 'Vind jij ze aardig, Emmett en Nathaniel? Ik niet.'
'Ik haat ze,' zei Vincent, blij dat zijn vriend en hij het over zoveel dingen eens waren.
'Tim vindt ze niet vervelend.'
'Tim moeten ze met rust laten!' Vincent zocht ook een steentje om tegenaan te schoppen, maar kon er zo snel geen vinden. 'Het zijn smeerlappen.'
Harold ging er niet op in. Hij nam een hap cake.
Zwijgend liepen ze door de dorpsstraat terug in de richting van Elm.
'Tim hoort de muziek in het bos nu ook,' zei Harold onverwachts.
'Hij ook al?'
De afgelopen week hadden steeds meer jongens de nachtelijke muziek gehoord. Hun verklaringen liepen uiteen van een muzikale zwerver tot iets veel griezeligers: een geest die nog geen naam had. Vincent had zijn vermoedens alleen met Harold gedeeld.
'We zouden op de terugweg een kijkje in het bos kunnen nemen,' stelde Harold voorzichtig voor. 'Wie weet kunnen we sporen vinden van wie...' — of wat, dacht Vincent — '... er 's nachts op die panfluit speelt.'
's Nachts zou Vincent bang zijn geweest, maar nu, op een zonnige zaterdag, leek dit avontuur niet meer dan een voorproefje van de avonturen die hij in de vakantie met Harold zou beleven.
Hij slikte zijn laatste hap cake door en riep: 'Rennen wie er het eerst is!'
Toen de klok van Elm één uur sloeg, waren de twee jongens diep in het bos, en totaal vergeten dat ze allang weer terug op school hoorden te zijn. Ze staarden vol ongeloof naar het veldje dat ze kortgeleden met hun eigen handen hadden schoongemaakt.
'Dit kan niet,' zei Harold.
De kale weide was in minder dan twee weken veranderd in een wildernis. Lange grasstengels lagen als ongekamde haren over elkaar, versierd met strengen klimop en winde. Veel meer jonge bomen dan de jongens gekapt hadden, waren opgeschoten in uitgegraven greppels en hopen aarde. Takken bogen door onder het gewicht van slingers bladeren, noten en bloemen.
De natuur leek wraak genomen te hebben voor hun brutale graven, zagen en kappen. Voor even geloofden de jongens dat ze gestraft waren, als door een boze leraar. Ze waren op Elm zo gewend geraakt aan straf dat het hun moeite koste om de waarheid te zien.
'Het is dood,' zei Harold.
'Wat?' vroeg Vincent.
'Het gras en de bladeren. Kijk maar: de bladeren krullen om en het gras is geel.'
Vincent zag het nu ook en er viel hem nog meer op: noten en bloesems groeiden niet tegelijkertijd aan een boom en bladeren groeiden niet aan slingers. De betovering was verbroken. De jongens grinnikten beschaamd. Ze hadden zich beet laten nemen. De graspollen waren plukken hooi, de bomen in de grond gestoken takken. Dat was alles.
Alleen...
'Wie heeft het gedaan?' vroeg Vincent.
Harold gaf geen antwoord. Hij was het hooi ingelopen en schopte er hele plukken van omhoog. Sprinkhanen die tussen de halmen hadden zitten fiedelen, sprongen opgeschrikt weg. Onzichtbare krekels aan de rand van de open plek tjirpten door. Boven de bosweide trilde de lucht van de warmte. Het was midden op de dag. Zonlicht viel in gouden sluiers tussen de takken van de bomen door. Vincent voelde het zweet op zijn rug. Hij zag Harold door een pilaar van licht rennen, in de zonneschijn een veel blondere jongen dan hij in de donkere zalen van Elm leek.
Vincent rende hem achterna. Nu de ergste schrik voorbij was, keerde het vakantiegevoel terug. Harold en hij waren samen en ze konden doen en laten wat ze wilden.
Hij greep zijn vriend bij zijn schouder en duwde hem opzij zoals de sportleraar hem dat bij de rugbytraining had geleerd. Harold liet zich gemakkelijk vallen en rolde over de grond tot hij zijn hoofd stootte tegen de stam van een kersenboom.
'Kluns!'
Lachend wierp Vincent zich naast hem op de matras van hooi en kruiden. Er steeg een warme, zomerse geur uit op en hij gooide er een handvol van in Harolds gezicht.
Die reageerde niet. Hij staarde omhoog, naar iets wat Vincent niet kon zien. Vincent blies de grassprietjes van Harolds gezicht en kneep hem in zijn zij om hem te laten lachen. Zelfs 's nachts waren ze nooit zo dicht bij elkaar geweest als nu.
Was het daarom dat Harold zo stil lag en niet lachte? Dacht hij dat Vincent... Nee, dit was een spelletje, elkaar een beetje plagen. Meer was het nooit, mocht het nooit zijn, niet met Harold.
Vincent kwam overeind, met zijn handen in de lucht, alsof hij wilde laten zien dat hij geen kwaad in de zin had. Zijn vingers raakten iets wat tussen de boomtakken hing. Door zijn hand in beweging gebracht slingerde het heen en weer.
Harold slaakte een kreet van afschuw.
Vincent keek omhoog. Daar, recht boven hen, ontdekte hij waar Harold naar staarde.
Tussen de kersenbloesems keek een gehoornde bokkenschedel grijnzend op hen neer.