Goden en Godinnen.

Aizen-Myō-ō. De God der Liefde.

Aji-shi-ki. Een Shintō God, die aangezien werd voor zijn overleden vriend Ame-waka.

Ama-no-ho. De eerste der Goddelijke Boden, die gezonden werden om den weg voor de komst van Ninigi voor te bereiden.

Ama-terasu. De Zonnegodin.

Ame-waka. Hemel-jonge Prins, en één der Goddelijke Boden.

Amida. Een Buddhistische godheid, oorspronkelijk een abstractie, het ideaal van het onbegrensde licht. De Daibutsu te Kamakura vertegenwoordigt dien God.

Anan. Een neef van Buddha, en, evenals Bishamon, begiftigd met groote kennis en een wonderbaarlijk geheugen.

Benten. Eén der Zeven Goden van het Geluk.

Bimbogami. De God der Armoede.

Binzuru. Een leerling van Buddha, en door de lagere standen vereerd om zijn wonderbaarlijke macht, alle menschelijke ziekten te genezen.

Bishamon. De God van den Rijkdom en eveneens van den Oorlog.

Bosatsu. Een uitdrukking, gebezigd voor Buddhistische heiligen.

Buddha. Zie Shaka.

Daikoku. De God van den Rijkdom.

Dainichi Nyorai. Een personificatie van reinheid en wijsheid. Eén der Buddhistische Drie-eenheid.

Daishi. “Groote Leeraar”, een uitdrukking, toegepast op een aantal Buddhistische heiligen.

Daruma. Een volgeling van Buddha.

Dōsojin. De God der wegen.

Ebisu. Een God van Geluk en Dagelijksch Voedsel. Hij is de beschermer van eerlijken arbeid, en wordt voorgesteld als een visscher met een tai-visch in de hand.

Ekibiogami. De God van de Pest.

Emma-Ō. De Heerscher van de Hel en de Rechter van de Dooden.

Fu Daishi. Een onder de Goden opgenomen Chineesche priester.

Fudō. De God der Wijsheid.

Fugen. De beschermgod van hen, die in een bijzonderen vorm van geestverrukking hun overpeinzingen verrichten. Gewoonlijk wordt hij afgebeeld zittende aan de rechterhand van Shaka.

Fukurokuju. Een Geluksgod, die een lang leven en wijsheid voorspelt.

Gaki. Kwade Goden.

Go-chi Nyorai. De Vijf Buddha’s van Overpeinzing: Yakushi, Tahō, Dainichi, Ashuku en Shaka.

Gongen. Een algemeene naam voor de incarnaties van Buddha’s volgens de Shintō-leer. Ook toegepast op onder de goden opgenomen helden.

Gwakkō Bosatsu. Een Buddhistische maangod.

Hachiman. De Oorlogsgod. Hij is de onder de Goden opgenomen Keizer Ōjin, de beschermer van den Minamoto stam.

Hoderi. “Schijnend Vuur”, zoon van Ninigi.

Hoori. “Uitdoovend Vuur”, zoon van Ninigi.

Hoso-no-kami. De God der Pokken.

Hotei. Een God van het Geluk, het type van Tevredenheid.

Hotoke. De naam van alle Buddha’s, en meestal toegepast op de dooden in het algemeen.

Ida Ten. Een beschermer van het Buddhisme.

Iha-naga. “Prinses Lang-als-de-Rotsen”, oudste dochter van den Geest der Bergen.

Inari. De Godin van de Rijst, ook in verband met den Vossengod.

Isora. De Geest van de Zeekust.

Izanagi en Izanami. De Scheppers van Japan, van wie de godheden uit het Shintō Pantheon zijn voortgekomen.

Jizō. De God der Kinderen.

Jurōjin. Een God van het Geluk.

Kami. Algemeene naam voor alle Shintō godheden.

Kashō. Eén der grootste leerlingen van Buddha.

Kaze-no-Kami. De God van den Wind en der Verkoudheden.

Kengyū. De landbouwende minnaar van het Wevende Meisje.

Ken-ro-ji-jin. De Aardgod.

Kishi Bojin. Een Indische Godin, door de Japanners vereerd als de beschermster van Kinderen.

Kōbō Daishi. Een onder de goden opgenomen Buddhistische wijze.

Kodomo-no-inari. De Vossengod der Kinderen.

Kōjin. De God van de Keuken. Versleten poppen worden aan die godheid geofferd.

Kokuzō Bosatsu. Een vrouwelijke Buddhistische heilige.

Kompira. Een Buddhistische godheid van duisteren oorsprong, vereenzelvigd met Susa-no-o en andere Shintō-Goden.

Kōshin. De God der Wegen. Een vergoding van den dag van den Aap, voorgesteld door de Drie Mystieke Apen.

Kuni-toko-tachi. “De Aardsche Eeuwig Staande.” Een zelf geschapen Shintō-God.

Kwannon. De Godin der Barmhartigheid, in verschillende vormen voorgesteld:

  1. 1. Shō-Kwannon. (Kwannon de Wijze).
  2. 2. Jū-ichi-men Kwannon (met Elf Gezichten.)
  3. 3. Sen ju Kwannon (met Duizend Handen).
  4. 4. Ba-tō-Kwannon (met Paardenkop).
  5. 5. Nyo-i-rin Kwannon (Almachtig).

Marishiten. Zij is in het Japansche en Chineesche Buddhisme voorgesteld als de Koningin des Hemels. Zij heeft acht armen, waarvan twee de symbolen van zon en maan vasthouden. In de Brahmaansche godgeleerdheid is zij de verpersoonlijking van het Licht, en tevens een naam van Krishna.

Maya Bunin. De moeder van Buddha.

Miroku. De opvolger van Buddha, en bekend als de Buddhistische Messias.

Miwa-daimyō-jin. De godheid, die in verband staat met het Lachfeest van Wasa.

Monju Bosatu. De Heer der Wijsheid.

Musubi-no-Kami. De God van het Huwelijk.

Nikkō Bosatsu. Een Buddhistische Zonnegod.

Ninigi. De Kleinzoon van Ama-terasu, de Zonnegodin.

Ni-Ō. Twee reusachtige en woeste Koningen, die de buitenpoorten van tempels bewaken.

Nominosukune. De beschermgod der worstelaars.

Nyorai. Een eeretitel van alle Buddha’s.

O-ana-mochi. “Bezitter van de Groote Opening” van den Fuji.

Oho-yama. De Geest der Bergen.

Ōnamuji of Ōkuni-nushi. Zoon van Susa-no-o. Hij regeerde in Izumo, maar trok zich terug ten gunste van Ninigi.

Oni. Een algemeene naam voor booze geesten.

Otohime. De dochter van den Drakenkoning.

Raiden. De Dondergod.

Raitaro. De zoon van den Dondergod.

Rakan. Een naam, gebruikt om den volmaakten heilige en eveneens de onmiddellijke leerlingen van Buddha uit te drukken.

Roku-bu-ten. Een gemeenschappelijke naam voor de Buddhistische Goden Bonten, Tai-shaku en den Shi-Tennō.

Rin-jin. De Draak of Zeekoning.

Saruta-hiko. Een aardsche godheid, die Ninigi begroette.

Sengen. De Godin van den Fuji. Ook bekend als Asama of Ko-no-Hana-Saku-ya-Hime, “De Prinses, die de Bloemen der Boomen laat bloeien.”

Shaka-muni. De stichter van het Buddhisme, ook wel Gautama genoemd, maar meestal bekend als Buddha.

Sharihotsu. De wijste van Buddha’s tien voornaamste leerlingen.

Shichi-fukujin. De Zeven Goden van het Geluk: Ebisu, Daikoku, Benten, Fukurokuju, Bishamon, Jurōjin en Hotei.

Shita-teru-hime. “Mindere-glans-Prinses” en vrouw van Ame-waka.

Shi-tennō. De Vier Hemelsche Koningen, die de aarde tegen Booze Geesten beschermen, en die ieder een vierde gedeelte van den horizon verdedigen. Hun namen zijn, Jikoku, Oosten; Kōmoku, Zuiden; Zōchō, Westen; en Tamon, ook Bishamon, Noorden genoemd. Hun beeltenissen zijn geplaatst in de binnenpoort van den tempel.

Shōden. De Indische Ganesa, de Godin der Wijsheid.

Sohodo-no-kami. De God der Vogelverschrikkers.

Sukuna-bikona Een godheid, uit den hemel gezonden, om Ōnamuji bij te staan, om zijn rijk tot rust te brengen.

Susa-no-o. “De onstuimige Jongeling”, broeder der Zonnegodin.

Taishaku. De Brahmaansche God Indra.

Tanabata of Shokujo. Het Wevende Meisje.

Ten. Een titel, overeenkomend met het Sanskrit Dêva

Tenjin. De God van het Schoonschrift.

Tennin. Vrouwelijke Buddhistische Engelen.

Tōshōgū De naam, als godheid, van den grooten Shōgun Ieyasu of Gongen Sama.

Toyokuni. De naam, als godheid, van Hideyoshi.

Toyo-tama. De dochter van den Drakenkoning.

Toyo-uke-hime. De Shintō-godin van de Aarde of het Voedsel.

Tsuki-yumi. De Maangod.

Uzume. De Godin van het Dansen.

Yakushi Nyorai. “De Genezende Buddha.”

Yofuné Nushi. De Slanggod.

Yuki-Onna. De Sneeuwvrouw.

Register der eigennamen.

A.

Aarde en Hemel. Nog niet gescheiden elementen, 1.

Abe no Miushi. De Sadaijin Dainaggon, één van de vijf vrijers van Kaguya, 4752.

Acht en Twintig Volgelingen. Personificaties van sommige sterrenbeelden, 185.

Acht-Arm-Lange-Speer. Aan Yamato gegeven, 34.

Adem, God van Langen Adem. Yosoji bezoekt, altaren, 116.

Aino Godin van het Vuur. De naam van den Berg Fuji waarschijnlijk afgeleid van Fuchi, de, 113.

Aino-Land. Professor B.H. Chamberlain schrijft over, 113.

Ainoe, of Aino. Waarschijnlijk eerste bewoners van Japan, XI; opstand der, bedwongen door, 3437.

Aji-shi-ki. Vriend van Ame-waka, 31, 32.

Akamagaséki. Tempel van Amidaji gebouwd te, 289.

Akasaki. Tōkōyo komt te, in de provincie Hoki, 323.

Ako, De Heer van. Prinses Aya trouwt met den tweeden zoon van, 158.

Amadera Tempel. Hanagaki Baishū bezoekt een feest in, 193.

Ama-no-Hashidate. Een met pijnboomen bedekt voorgebergte, dat het Meer Iwataki en de Baai Miyazu scheidt, 190; Eén van de “Drie Groote Uitzichten” van Japan, 190; Saion Zenji staart naar, 190192.

Ama-no-ho. Afgezant, gezonden om den weg voor Ninigi voor te bereiden, 11.

Ama-terasu. Dochter van Izanagi en Izanami, de Zonnegodin, 3; bestijgt de Ladder des Hemels, 3; vervolgd door Susa-no-o, 7; vlucht in een donkere grot, 7; door, naar den Hemel gelokt, 8; Ninigi, kleinzoon van, 13; haar geschenken aan Ninigi, 13; Prins Yamato smeekt om den zegen van, 32.

Ame-waka. Afgezant gezonden om den weg voor Ninigi voor te bereiden, 11; trouwt met Shitu-teru-hime, 11; door de Goden gestraft, 11, 12.

Amida Butsu. Geschiedenis van, en den walvisch, 63.

Amidaji. Tempel van, gebouwd te Akamagaséki, 289.

Amitâbha. Kwanjin (Chineesche Kwannon), de geestelijke zoon van, 185.

Anderson, Dr. William. Legende, uit den Catalogus van Japansche en Chineesche schilderwerken in het Britsche Museum, 30, noot.

Anoji. Plaats in Tamba; één der drie en dertig plaatsen, gewijd aan Kwannon, 189.

Antoku Tenno. Zie Tenno, 289.

Armoede, Japansch Bijgeloof en Bimbogami, de God van, 339, insecten, Bimbomushi, Japansche naam voor, 339.

Arnold, Sir Edwin. Verwijzing naar zijn Zeeën en Landen, IX.

Asagao. Legende uit Het Dagboek van een Winde omtrent de liefde van, 232237; anders genaamd Miyuki, 232, 233; haar liefde voor Komagawa Miyagi, 233237.

Asaka (“Zachte Geur”) Vriendin van Asagao, 234.

Ashigara Berg. Yaégiri gaat naar, en schenkt daar het leven aan Kintaro, 358.

Ashi-Nadzuchi. (“Voet-slag-oude”). Een aardsche godheid, echtgenoot van Tenadzuchi, en vader van Kushi-nada-hime, 9; huwt zijn dochter uit aan Susa-no-o, 10.

Ashinóya. Dorp, waar het Meisje van Unai woonde, 302304.

Aston, Dr. W.G. Verwijzing naar de torii, door, 212; beschrijving in de Heike Monogatari van een groot zeegevecht tusschen Taira en Minamoto stammen vertaald door, 289.

Atsumori. Verhaal omtrent de wijze, waarop zij haar waaier gebruikte, 230.

Awabi, De Groote. Een groep van, 330, 331; de Geest van, verschijnt aan Kansuke, 330.

Aya, Prinses. De Geest van de Pioenroos en, 156158; liefde voor den Geest der Pioenroos in de gedaante van een jongen en schoonen samurai, 157,158; Sadayo, dienares van, 157.

Ayame, De Edele. Gehuwd met Yorimasa, 19.

B.

Baelz, Dr., van de Keizerlijke Universiteit van Japan. Meening van, in zake de Japanners en Mongolen, XI; verwezen naar, 75.

Baishū, Hanagaki. Zie Hanagaki Baishū, 193194.

Bakin. Een beroemd Japansch romanschrijver; Zijn Kumono Tayema Ama Yo No-Tsuki en donderlegenden, 238; de In (vrouwelijk beginsel) en de Yo (mannelijk beginsel) in verband met donder, opmerkingen daarover door, 240.

Baku, Een bovennatuurlijk wezen, bekend als de eter van Droomen, 350.

Banko, Admiraal; Kokaku Jo zendt schatten door middel van, naar den tempel van Kofukuji, 70.

Barmhartigheid, Godin der, Kwannon, de; vergeleken met Jizō, 85.

Bato-Kwannon, Zie Kwannon, 185.

Benkei, Een der beminnelijkste der Japansche helden, XV; vergeleken met Little John, Will Scarlett en Friar Tuck, in één vereenigd, 19; tegenstrijdige trekken in zijn karakter, 20; werd op zeventienjarigen leeftijd priester, 20; avontuur met Tamamushi, 21; breekt los van het priesterschap en wordt een vogelvrij verklaard krijgsman, 21; zijn gedrag op den berg Hiei, 22; belaagt ridders bij de Gojō Brug van Kyōto, 22; wordt overwonnen door Yoshitsune, 23; staat ten slotte Yoshitsune bij, om de Taira te verjagen, 24; voert de klok van Miidera weg, 125, 126; verwijzing naar, 343.

Benten, Eén der Zeven Godheden van het Geluk, 96, 192; de Godin der Zee, Schoonheid, Liefde en Welsprekendheid, 96, 97; gelijkt op Kwannon, 192; de Draak en, 192; beroemd Eiland van Enoshima en de komst van, 193; tempel van het “Geboortewater” gewijd aan, 193; Hanagaku Baishū en, 193195.

Berg I, Vrouw, 347; II. Man, 347.

Berg, de Geest van den, 320.

Berg, De Knetterende. De Geschiedenis van den haas en den das op den, 246248.

Bezitter van den Grooten Berg. Dezelfde als Oho-Yama, de Geest van de Bergen, 14.

Bijgeloof, Japansch, verschillende vormen van, 332340 menschenoffers in verband met, 332334; vormen van waarzeggerij, 334336; ongelukkige jaren en dagen, 337; in verband met kinderen, 337, 338; toovermiddelen bij de Japanners, 338; het Wenkende Blad, 339; Bimbogami (de God der Armoede) en, 339; Bimbomushi (“Armoede-insect”) en, 340; de Baku, 350.

Bimbo. Raitaro (Het kind van den Donder) en, 240, 241.

Bimbogami, De God der Armoede; Japansch bijgeloof en, 339.

Bimbomushi (“Armoede-insect”), 340.

Bishamon, Eén der Zeven Goden van het Geluk, 96.

Biwa, Meer. Hidesato’s ontmoetingen met den Drakenkoning van, 4245. Visu ziet het meer, dat den naam draagt van, 119. De meening van Professor Chamberlain omtrent, 119.

Bliksem, De Godin van den, 238.

Bloemen, De liefde voor, de groei en de symboliek der, 138140; legenden over, 148158.

Bon Odori. Een dans op het Doodenfeest, 166; oorsprong van, 209; komt overeen met de Indische sraddha, 209.

Boomen. Verband met de kleine gestalte der Japanners, 143; de Camelia, legende over de, 160; de cryptomeria, 161; de God der Wegen en de Pijnboom, 161; de geest van den God Kōjin zetelt in den enoki boom, 162; het Wilgenvrouwtje, 162165; Yenoki, de boom van den Eenoogigen Priester, 165167; het verbranden der Drie Dwergboompjes, 168169; de gelieven onder den pijnboom, 172174.

Boven-Horikané, Tokutaro Te, 80.

Brinkley, Kapitein. Hij verwijst in Japan en China naar het geloof der rijksambtenaren te Yedo in Tengu, 346.

Bron. De Violen-. Zie Shingé, 151.

Bronzen Buddha, Zie Buddha, 63.

Buddha. Bedelnap van, 48; de legende van den Gouden Lotus en, 6163; de Bronzen, van Kamakura en de walvisch, 6367; het Kristal van, 6773; heeft medelijden met den Geest van den Steen des Doods, 79; de Witte Lotus, de heilige bloem van, 112; de Acht Gaven: Gewaarwording, Bedoeling, Spraak, Gedrag, Leven, Inspanning, Oplettendheid, Overdenking, 112; kat en slang de eenige dieren, die niet weenden bij den dood van, 252; afdrukken van voetstappen van, als toovermiddelen, 339; lamp van, 348.

Buddhisme. Zijn invloed op Japanschen godsdienst en kunst, XI; resultaten in Japan, niet door de Shintō-goden uit te roeien, maar door verstandig overnemen uit China en Indië, 61; Japan heeft haar kust te danken aan het, 95; de schilderkunst aan Nippon geschonken door, 95; de macht van het Karma, één der grootste leerstellingen van het, 126; de lotus, de heilige bloem van het, 153; de torii aangenomen door het, 211, 212; Nichiren tracht het in zijn oorspronkelijke zuiverheid te herstellen, 227, 228.

Buddhisten. Shingon-shū, een secte gesticht door Kōbō Daishi, 221; Nichiren-secte, gesticht door Nichiren, 227; eerste tempel te Nikko, Shōdō Shonin stichter van, 229; de heilige Dengyō Daishi voerde de thee in Japan in, 282.

Buddhistische Godheden. Jizō, de beminnelijkste der, 85; afgunst van, jegens Daikoku, 197.

C.

Cathay. Groot. Geest van den Steen des Doods nam de gedaante aan van Hōji in, 79.

Chamberlain, Professor B.H. Legende van den Steen des Doods vertaald door, 76; verwijzing naar zijn vertaling van Ha-Goromo, 109; zijn verwijzing naar den berg Fuji, 113; voorstellingen op Chineesche vlaggen beschreven door, 146; Japansche spiegels beschreven door, 175; verwijzing naar de torii door, 211; verwijzing naar den tempel van Kawasaki gewijd aan Kōbō Daishi, in Murray’s Handboek voor Japan, door, 227; bespreking van de Samisen, het geliefkoosde muziekinstrument van de zangmeisjes, door 235; bespreking van de katten in Japansche Zaken 252; Japansche honden, 257; over theeceremonies, 283; zijn vertaling van de ballade “het Meisje van Katsushika”, 306, 307; de legende van Urashima en, 312, 313; zijn verklaring van den Japanschen naam voor Drakenpaleis, 313; zijn verwijzing naar het graf van Urashima, 317; Japansche toovermiddelen, 338; beschrijving van de Tengu door, 343; verhaal van Shikaiya Wasōbiōye ontleend aan zijn vertaling in de Handelingen van het Aziatisch Genootschap van Japan, 366.

Chikubu-shima. Eiland in het Meer Biwa, in Ōmi, één der drie en dertig plaatsen, gewijd aan Kwannon, 189.

China. Keizer Koso dingt naar de hand van Kohaku Jo, de dochter van Kamatari, en huwt haar, 6871; vlinder in betrekking met folklore in, 201; Dondergod in, 239; donderdier in, 239; theedrinken in, 280, 281; Draak van, 353.

Chineezen. Japan, Jih-pén genaamd door, XII; vlaggen, beschreven door, 146; mythen, Kwannon bekend als Kwanjin bij de, 185.

Chinu. Van Izumi, één van de minnaars van het Meisje van Unai, 302304.

Chiyo. Een schoone vrouw door Shokuro gedood, 242; door Raiden weer tot leven gewekt, 242; Shokuro verzoent zich met, 242; een dichteres van dien naam maakt op pathetische wijze melding van een waterjuffertje, 271.

Chiyodo. Kind van Heitaro en Higo (Wilg), 164.

Chokoro. Maakt zijn tooverpaard los van een reusachtige pompoen, 348.

Chōmei. Buddhistische kluizenaar uit de twaalfde eeuw, schrijver van de Hō-jō-Ki, 144.

Chōmeiji. Plaats in Omi; één der drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Chosen. Ook genoemd het Land der Ochtendkalmte, de oude naam voor Korea, 317.

Chow of Tschou Dynastie. Kwanjin, oorspronkelijk de dochter van den Koning der, 185.

Chrysanthemum. De Japansche vlag en de, 146, 147; Japans nationale bloem, 147; poëtische namen voor, 147; Vrouw Wit en Vrouw Geel, geschiedenis van, 148150; Kikuo (“Chrysanthemum-Oude-Man”) onderhoorige van Tsugaru, geschiedenis van, 150, 151.

Chūjō Hime. Een Buddhistische non, de grootste der vroegere kunstenaressen in borduurwerk, een vleeschwording van Kwannon, 186; trekt zich terug naar den tempel van Toemadera, 186.

Conder, Josiah. Vertelt van de gebruiken, die samenhangen met pijnboomen bij bruiloftsfeesten, 144.

Confucius. Bracht nieuwe bouwstoffen bij voor de Yih-King (“Boek der Veranderingen”), 334.

D.

Daibutsu, De. Zie Buddha (de Bronzen), 63.

Daikoku. Eén der Zeven Goden van het Geluk, 96; verbonden met Ebisu (zijn zoon) en Hotei, den God van het Lachen, 196; zijn wonderbaarlijke Hamer, 196; een Rat is het tweede attribuut van, 196; oude legende omtrent de jaloezie van Buddhistische goden op, 197; de zes vormen, waaronder hij wordt voorgesteld, 198; gewoonlijk met zijn zoon Ebisu uitgebeeld, 198.

Dai-Mokenren. Een groot leerling van Buddha; ziet de ziel van zijn moeder in de Gakidō, 208.

Daimiō. Vrouw Wit komt in het paleis van, 149.

Dandoku, Berg. De overpeinzingen van Buddha op, 61.

Dan-no-ura. De Taira stam voor goed in zee gejaagd door Benkei en Yoshitsune, 24; Hoïchi ontvangt een vreemdeling, die het tooneel van den slag bij Dan-no-ura wenscht te bezoeken, 290, 291.

Daruma. Zoon van een Hindoe-koning, 287; evenals de Heilige Antonius in verzoeking gebracht, 287; Indische wijze, wiens beeld in verband stond met het drinken van thee als godsdienstige ceremonie door de Zen-secte in Japan, 287; men vindt er melding van gemaakt in Enkele Chineesche Geesten en Een Japansch Mengelwerk door Latcadio Hearn, 287, 288.

Das. Verhaal van den haas en den, op den Knetterenden Berg, 246, 247; beschrijving van, in legenden, 248; Kadzutoyo en de, 248, 249.

Davis, F. Hadland. Verwijzing naar Land van de Gele Lente, door, 74.

Dengyō Daishi. Buddhistische heilige, die het eerst de thee in Japan ingevoerd heeft, 282.

Dieren. Legenden, daarop betrekking hebbende, 243264.

Dierenriem. De Draak (Tatsu), één van de teekenen van den, 354.

Dierkunde. Lafcadio Hearn en spoken-dierkunde, 75.

Donder. Legenden in verband met, 238242; Bakins Kumono Tayema Ama Yo No Tsuki in zake den God van, 238; Donderdier (Raijū) 239; Wondervogel (Raicho), 239; Dondervrouw (Kaminari), 240; Raitaro, zoon van den Dondergod, 241; Shinraiki, verslag van den, 239.

Dondergoden. Acht verschillende soorten rusten op Izanami, 4; Zie Raiden, 238; Zie legenden, 238242; Shokuro en de, 242.

Dooden, Heer der, 91, 187.

Doodskloppertje. In het Japansch Bimbomushi, 340.

Door den Duivel Bezeten. Toegeschreven aan den kwaden invloed van vossen, 75.

Doos der Juweelen Hand. Zie Tamate-Bako, 316.

Draak. Nauw verbonden met Japansche mythologie, 353; van Japan en van China, 353; één der teekens van den Dierenriem, 354; volgens de oude opvatting der aarde werden vier zeeën beheerscht door vier Drakenkoningen, den Hemelschen, den Onstoffelijken, den Aarddraak en den Draak der Verborgen Schatten, 354; een vogel, O-Goncho genaamd, in een witten Draak veranderd, 354.

Drakenkoning (der Zee). Steelt het kristal van Buddha, 71; Urashime in het paleis van, 314316; Otohime, de dochter van, 314; zendt de Getijden juweelen naar Keizerin Jingo door tusschenkomst van Isora, 320; biedt de Getijden juweelen aan Ojin aan, 322; Mamakiko ontmoet een Shojō, die woont bij het paleis van, 352.

Drakenpaleis. Het Eeuwiggroene land komt in de ballade “De Visschersknaap Urashima” voor als, 313; Samébito en het, 370.

Drakenrijk. Samébito en, 367370.

Drijvende Brug des Hemels. Uzume en haar metgezellen rusten op, 13.

Droomen Verslinder. De Baku bekend als de, 340.

E.

East, Sir Alfred. Japansche kunst beschreven door, 93.

Eb-getijde Juweel. Zie Juweelen, 319 enz.

Ebisu. Eén der Zeven Goden van het Geluk, 96; zoon van Daikoku, 196; de God van den Arbeid, 196; meestal afgebeeld met zijn vader Daikoku, 198.

Echte Sakaki Boom. Met Juweelen behangen en versierd door Uzume, om Ama-terasu weer naar den Hemel te lokken, 8.

Eeuwig Groen Land. Zie Drakenpaleis, 313; sinaasappels het eerst gebracht uit, naar Japan, 313.

Eeuwigheid. Haar beteekenis voor den beroemden kunstenaar Hokusai, 99.

Eeuwig Land. De God “de Gedachten bijeen roepende”, brengt vogels van, 8.

Egyptisch. Verhalen omtrent het ontstaan der Wereld, 1; voorstelling van een toekomstig leven, 99.

Eisai. Een Buddhistische Priester, die een verhandeling schreef, welke tot titel draagt “De Heilzame Invloed van het Theedrinken, 283; poging, om Minamoto-no-Sanetomo van den wijn te bekeeren, 283.

Emma-Ō. De God en de Rechter van de dooden, 91, 92; Jizō is de voorspraak van Soga Sadayoshi bij, 91, 92; Doodenfeesten, 99; Ono-no-Kimi verschijnt voor, 123; Tokudō Shōnin geleid in de tegenwoordigheid van, 187; Shiro door hem gezonden, om den God van den Rijkdom te overweldigen, 197, 198; Doodenfeest en, 207, 312.

Emmei van Dogen-Ji. Wordt een sennin, 348.

Enkakuji. De groote klok van, 123.

Enoshima. Een beroemd eiland, in verband met de komst van Benten, 193.

F.

Feest. Dooden, 99, 145, 166; van Tanabata, 109; Nieuwjaars, 161, 205; der Meisjes, 205; der Poppen, 201; der Jongens, 206; Lachfeest van Wasa, 210; der Minige, en Ohokuninushi, het Bronzen Paard, 263.

Feest van Tanabata, of het Wevende Meisje; meest romantische van alle Japansche Feesten, 109.

Feesten der Dooden. Beste gelegenheid om vroolijk de wereld van Emma-Ō te verlaten, 99; het beste bewijs van de liefde der Japanners voor de Natuur, 145; Bon Odori, een dans bij, 166; plechtigheden en gebruiken in verband met, 207210; het Getijde der Terugkeerende Geesten en, 312.

Firmament, God van het, Tanabata, dochter van, 109.

Fudaraku-Ji. Plaats te Nachi in Kishū; één der drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 188.

Fudo. I. God. Dezelfde als Dainichi, de God der Wijsheid; Kiyo bezoekt den tempel van, 130; tempel op den Oki-Yama, gewijd aan, 166, 167; de éénoogige priester in den tempel van, 166, 167. II. Kaap. Bekend als de Kaap van het Zwaard der vrouw, 326.

Fugin. Raiden, de Dondergod, dikwijls gevonden in gezelschap van, 238.

Fuji (Fuji-yama, Nooit Stervend). Naam van den hoogsten berg in Suruga, 60; Schijnt typisch Japansch te zijn, 112; de berg van den Lotus en den Waaier, 112; reeds honderden jaren lang een bedevaartsoord, 113; zijn top, door Lafcadio Hearn het Hoogste Altaar der Zon genoemd, 113; een uitgebrande vulkaan, 113; naam afgeleid van Huchi of Fuchi, de Godin van het Vuur bij de Aino’s, 113; de verblijfplaats van het Levenselixir, 114; Jofuku op den, 115; Sentaro bezoekt den, 115; de Godin van den, 116, 120; avonturen van Visu bij den, 119121; Yurine woonde bij den, 351.

Fujii-dera. Plaats in Kawachi, één der drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 188.

Fukurokuju. Eén der Zeven Goden van het Geluk, 97.

Fusago. Door den Mikado naar Kaguya gezonden, 54.

Futon (Deken), De, van Tottori, 298, 299.

G.

Gama, met zijn tooverpadde, beschreven als een sennin in de Japansche kunst, 348.

Gaven. De Acht, van het Buddhisme, 112.

Gedachten-bijeenvoegend. Een God, die vogels uit het Eeuwige Land medebrengt, om de Zonnegodin weer naar den Hemel terug te lokken, 8.

Geest. Van den Berg, 320; van de Velden, 320; van het Gras, 320; van het Zeestrand, 320; van het Zwaard, 325.

Geesten, van den kring der Boetedoening, gevoed in verband met het Doodenfeest, 208; de spookmoeder, 297; het Getijde van den Terugkeer en het Doodenfeest, 312.

Geesten en Spoken, 99, 100.

Gele Draak. Zie Gele Rivier, 354.

Gele Rivier. Fuk Hi ontvangt van den Gelen Draak een geheimzinnige rol aan de, 354.

Geluk, Land van het Volmaakte. Zie Land. De jeugdige Keizer, Antoku Tenno, gebracht naar, 289.

Gelukkige Regenjas. Deel der lading van het schip met Wonderschatten, 97.

Geluksgoden. Benten, één van de Zeven, 192; ook wel beschouwd als de Godin der Zee, der Liefde, der Schoonheid, der Welsprekendheid, 192; toovermiddelen om de Geluksgoden voor te stellen, 339.

Genno. Een Buddhistische priester; waarschuwing van den Geest van den Steen des Doods aan, 76; geschiedenis van het juweeltje verteld aan, 7679.

Gensuke. Slachtoffer bij den bouw van een brug over een rivier te Matsue, 334.

Gesshōji Tempel, De. De reusachtige schildpad van den, 264.

Getijde-Juweelen. Door Isora gezonden als een gift van den Drakenkoning aan Keizerin Jingo, 321.

Gilbert en Sullivan. Verwijzing naar hun De Mikado, IX.

Gisuke. Broeder van O Cho San, 327, 328; begunstigt het aanzoek van Shinsaku, 327; bouwt een tempel voor, 328.

God der Wegen. De pijnboom en de, 161; liefdeproef, door den God der Wegen aan te roepen, 336.

God der Zee. Hoori bezoekt het paleis van den, 15 16; vader van Toyotama (“Rijk-Juweel”), 16; schenkt Hoori den Juweel van het Rijzende Water en van het Vallende Water, 17.

Go-Fukakusa, Keizer. Saim-Yoji Tokiyori, een beroemd Regent tijdens de regeering van, 168.

Gohitsu Oshō. Naam aan Kōbō Daishi gegeven door Chineesch keizer, 223.

Gojo Brug in Kyōto. Benkei’s slechte handelingen tegenover ridders, die de brug overtrokken, 22.

Gongen. Twee van de ridders van Raiko bezoeken den tempel van, 26.

Go-Toba. De Stille Pijnboom en de Keizer, 102.

Gouden Lotus, Legende van den, 6163.

Graf van het Meisje. Begraafplaats van het Meisje van Unai, 304, 305.

Gras. De Geest van het, 320.

Gras-Klievende Zwaard, Aan Yamato geschonken, 35; de oorsprong van den naam, 35.

Greey, Edward. De Legende van den Gouden Lotus bewerkt door, 61.

Groote-Berg-Bezitter. Dezelfde als Oho-yama, de Geest der Bergen, 14.

Gulliver. Shikaiya Wasōbiōye van Nagasaki, een Japansche, 366, 367.

H.

Haas, Legenden in betrekking tot den, 243246; Taoïstische legenden en de, 243; geschiedenis van haas en das, op den Knetterenden Berg, 246248.

Hachiman, De Oorlogsgod; twee der metgezellen van Raiko bezoeken den tempel van, 26; tempel van, bestaat nog, 63; Yoritomo richt tempels op voor, 267; de jeugdige keizer, Antoku Tenno bij den tempel van, 289.

Hades (zie Yomi), 3; tijdingen van, 348.

Hanagaki Baishū, Een jong dichter, en Benten-van-het-Geboorte-Water, 193196.

Harakiri of Seppuku. Uitdrukkingen voor zelfmoord onder de samurai’s, 145.

Hase-Dera. Plaats in Yamato; één der drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 189.

Hatsushima Eiland. Beroemd om zijn Narcissen, 327; Cho woont op, 327.

Hazoku, Prins. Bewijst eer aan een boozen geest in Ind, 78.

Hearn, Lafcadio. De vos in Japan beschreven door, 75; Jizō, de God der Kinderen, en, 86; verwijzing naar het Hol van de Geesten der Kinderen, en Jizō, 90; beschrijft den top van den Fuji als het Hoogste Altaar der Zon, 113; zijn verhaal, dat de macht van het Karma duidelijk maakt, 127; zijn verhaal van een Japansche non met haar voorliefde voor kleine dingen, 142; beschrijft den Lotus van het Paradijs, 154; Japansche poppen beschreven door, 199; de opvatting van Hearn over vlinders; 202; bespreking van de Bon-odori door, 209; verhaal van den Japanschen semi (boom-krekel) in Kottō, 270; verwijzing naar Yuki-Daruma in Een Japansch Mengelwerk, door, 288; Spooklegenden ontleend aan sprookjes door, in Kwaidan en Een Blik op het Onbekende Japan, 289.

Heilige Man. Andere naam voor Buddha, 61.

Heilige Sleutel. Gedeelte van de lading van het schip met wonderschatten, 97.

Heitaro. Een landbouwer, die met het Wilgevrouwtje trouwde, 162165.

Hel. Kwannon bekommert zich om hen, die in de hel komen, zooals Emma-Ō aan Tokudō Shonin mededeelt, 187.

Hemel. Ladder van den, 3; Vlakte van den Hoogen Hemel, 6; Rivier van den Hemel, 8; de os van Hikoboshi wandelt over de Vlakte van den Hoogen Hemel, 108.

Hemel en Aarde. Elementen die hemel en aarde vormden, 1.

Hemelsche Rivier. Hikoboshi en Tanabata, gescheiden door de, 108.

Hi. Rivier in de provincie Idzumo; Susa-no-o komt aan de, 9.

Hidaka. Een rivier, aan de oever waarvan Kiyo woonde, 128.

Hidari Jingorō. De beroemde beeldhouwer; legende van, herinnert ons aan de geschiedenis van Pygmalion, 97; wordt verliefd op een schoone vrouw, 175.

Hidesato. Ook wel genaamd Tawara Toda, “Mijn Heer Zak met Rijst”; zijn ontmoeting met den Drakenkoning van het Meer Biwa, 4245.

Hiei, Berg. Yoshitsune hoort, dat de priester Benkei woont op, 22.

Higo (“Wilg”). Vrouw van Heitaro, 162165.

Hikoboshi. Echtgenoote van Tanabata, 108.

Hinako-Nai-Shinnō. De Wonderbaarlijke Kastanje en de Prinses, 162.

Hinokawa. Rivier, waarin Yamato zwemt met Idzumo Takeru, 34.

Hiroshige. Denkbeeld voor één van zijn schilderijen ontleend aan de Heike Monogatari, 100.

Hito-Koto-Kwannon. Zie Kwannon, 185.

Hizen, Prins van. Verhaal van zijn liefde voor een kat in den vorm van een vrouw, O Toyo genaamd, 253257; de priester Ruiten bidt voor, 254; Ito Soda ontdekt de oorzaak der ziekte van, 255.

Hodori (“Schijnend Vuur”). Zoon van Ninigi en Ko-no-Hana, 15; twist met zijn broeder Hoori, 15; verzoent zich met zijn broeder, 17.

Hoed der Onzichtbaarheid. Deel der lading van het schip met wonderschatten, 97.

Hōïchi, De Man Zonder Ooren. Een blinde priester, die woonde in den Amidaji-tempel, 290; zijn voordrachten over den oorlog tusschen de Taira en Minamoto stammen, 290; bezoekt zonder het te weten het graf van Antoku Tenno, 292; waaraan hij zijn naam ontleende, 294.

Hōji. Geest van den Steen des Doods neemt den vorm aan van, in Groot-Cathay, 79.

Hōjō. Kamakura, de zetel der Regenten uit het geslacht van, 63.

Hō-jō-ki”. Vertaling van, door F. Victor Dickins, 144.

Hōjō Takatoki. Een groot heerscher, door Oribe Shima beleedigd, 323.

Hōjō Tokiyore. Nichiren naar Ito verbannen door, 228.

Hokkeji. Plaats in Harima; één der drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 289.

Hokusai. Een beroemd kunstenaar; en zijn “Honderd Gezichten op den Fuji”, 98; de Eeuwigheid en haar beteekenis, 99.

Hond. In Japan als een goedgezind dier beschouwd, 257.

Hoori (“Uitdoovend Vuur”). Zoon van Ninigi en Ko-no-Hana, 15; grootvader van den eersten Mikado van Japan, 15; gevoerd naar het Paleis van den Zeegod door Shiko-tsutsu no Oji (“Zoute-zee-oude”), 15; trouwt met Toyo-tama (“Rijk-Juweel”), de dochter van den Zeegod, 16; krijgt den Juweel van het Stijgende Water en dien van het Vallende Water, 17; vertrekt uit het Paleis van den Zeegod, 17.

Horai. Berg, Kuramochi krijgt de opdracht, daarheen te gaan, 48; de Tak, die Juweelen droeg. 49, 50.

Horiō Yoshiharu. Daimiō van Izumo; bouwt een brug bij Matsue, 333.

Hotei. Eén der Zeven Goden van het Geluk, 96; de God van het Lachen en de Tevredenheid, 198; bekend als de Wagenpriester, 198.

Huchi, zie Fuji en Aino, Godin van het Vuur, 113.

I.

Ichijo, Keizer. Verhalen, in Kyōtō in omloop over een boozen geest van Oyeyama, tijdens de regeering van, 25; Raiko uitgezonden door, om den boozen geest op te sporen en te dood en, 25, 26.

Ihanaga, ook wel Prinses Lang-als-de-Rotsen genoemd; dochter van Oho-yama, 14.

Iijima. Vader van Tsuyu (“Ochtenddauw”), 214.

Ima-Gumano. Plaats te Kyōto in Yamashiro; één der drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 189.

“In” en “Yo”. Mannelijke en vrouwelijke beginsels, nog niet verdeeld, 1; komen overeen met de Chineesche Yang en Yin, 1; volgens Bakin in verband met den donder, 240.

Inaba. Legende van den Witten Haas van, 244246.

Inari. Oorspronkelijk de God van de Rijst, en later (elfde eeuw) verbonden met den Vossengod, 74, 226; verhoort het gebed van een vrouw, 82; verschijnt aan Kōbō Daishi, 226

Ind. Plaats waar den boozen geest door Hazoku eer werd bewezen, 79.

Indische Sraddha. Komt overeen met het Japansche Doodenfeest, 209.

Insecten. Legenden over, 270278; de Buddhisten gelooven, dat de ziel van een man of vrouw in een insect kan binnendringen, 270; Sanemori, een insect, dat rijst verslindt, 274; de shiwan beschreven, 274.

Ippai, Murata. Slaat in zijn onwetendheid een aantal lotusbloemen stuk en pleegt harakiri, 155, 156.

Isaburo. Kyuzaemon bezoekt, naar aanleiding van de geheimzinnige verdwijning van Oyasu, 137.

Isé. Prins Yamato bidt aan de altaren van, 32; De Goddelijke Spiegel, waarin de Zonnegodin staart, berust te Isé, 176; reusachtige waaier gebruikt bij het feest te Isé, 230; de jeugdige Keizer Antoku Tenno bij het altaar van, 289.

Ishidomaro. Zoon van Kato Sayemon, 362, 363.

Ishiyama-dera. Plaats bij Ossu, in Ōmi, één der drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Ishizukuri, Prins. Eén der vijf vrijers van Kaguya, 4753

Isora. De Geest van het Zeestrand; brengt de Getijde-Juweelen naar Keizerin Jingo als een geschenk van den Drakenkoning, 320.

Issunboshi (“Eénduims-priester”) ook wel Duimpje of Graankorrel genoemd, 355; trouwt met de jongste dochter van Prins Sanjo, 355.

Itsukushima. Tempel op het Eiland Myajima, 212; torii genaamd “Het Voetbankje van den Koning”, voor, 212.

Iuwao, Keizer. Geest van den Doodensteen, de echtgenoote van, in Groot Cathay, 79.

Iwama-Mera. Plaats in Omi; één der drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 189.

Iwazaru. De drie geheimzinnige Apen, die in de Japansche legenden voorkomen, zijn Mizaru, Kikazaru en, 261.

Izanagi en Izanami (“De man, die uitnoodigt” en “De vrouw, die uitnoodigt”). Twee belangrijke godheden, 1; eiland Onogoro Jima gevormd door de speer van, 2; hoewel broeder en zuster, willen zij met elkander huwen, 2; hun huwelijk, 2; uit het huwelijk komen eilanden, zeeën, rivieren, kruiden en boomen voort, 2; wenschen een Heer van het Heelal voort te brengen, 2; hun wensch vervuld door de geboorte van Ama-terasu, de Zonnegodin, 3; zenden Ama-terasu de Ladder des Hemels op, 3; de ouders van Tsuki-yumi, den Maangod, die de Ladder des Hemels wordt opgezonden om met Ama-terasu te huwen, 3; Susa-no-o (“de Onstuimige Jongeling”), zoon van, 3; Kagu-tsuchi, de God van het Vuur, geboren aan, 3; Izanami sluipt weg naar het Land van Yomi (Hades), 3; Izanagi volgt zijn vrouw naar het land van Yomi (Hades), 3; Izanami boos op Izanagi, omdat hij schande over haar gebracht heeft, 4; Izanagi ontsnapt uit de onderwereld, 4; wordt vervolgd door de Acht Leelijke Vrouwen, 4; hij bereikt den Effen Doorgang van Yomi, 4; scheidt van Izanami, 4; bouwt zich een verblijfplaats op het eiland Ahaji, 5; kwikstaartjes gewijd aan, 265.

Izumi. Plaats, waar Chinu vandaan kwam, 302.

Izumo. Vreemd gebruik in, in verband met Jizō, 86, 87; verzameling van Goden in October in den tempel te, 211; de Kappa Kawako genoemd door de dorpsbewoners van, 341.

J.

Jachtpartij, Keizerlijke. De Mikado beveelt een jachtpartij te houden, 55; de Mikado overvalt Kaguya op de, 55.

Japan. Ook genaamd “Land van de Rijzende Zon”, IX; haar overwinning op Rusland, IX; ontwikkeling van, X; eerste bewoners van, XI; Ainu, Mongoolsche en Maleische elementen vormden één natie tegen het jaar 500, XI; nationale karaktertrekken van, XI; door de Chineezen Jih-pén genoemd, XII; Kama-Yamato-Iware-Biko eerste menschelijke keizer van, 17; Buddhisme in Indië en China ontleend aan, ten opzichte van de godsdienstige leerstellingen, 61; de Bronzen Buddha van Kamakura één der meest merkwaardige beelden van, 63; Vossen-legenden in, 74; Hol in, waarin het beeld van Jizō te zien is, 90; kunst van, ontleend aan het Buddhisme, 95; Buddha’s onderwijs geeft de tuinbouwkunst aan, 95; kunst ontwikkeld onder Chineeschen invloed, 95; gelukkig in de namen voor chrysanthemums, 147; Ama-no-Hashidate, één der “Drie Groote Tafereelen” van, 190; vlinder in verband met folklore in, 201; legende over den inval der Mongolen in, 238; Donderdier van, 239; theedrinken in Europa en in, 279, 280; sinaasappels ingevoerd uit het “Eeuwig-Groene Land” naar, 313; reden, waarom Japan een wereldmacht is geworden, 318; invloed op Korea, toen Rusland een militairen voorpost te Wiju plaatste, 318; Korea een kolonie van, 318; Draak van, 353.

Japansch. Karakter niet westersch, X; vaderlandsliefde, bron van, XI; kunst en godsdienst onder den invloed van het Buddhisme, XI; invloed van het Shintoïsme op, XI; theorieën over den oorsprong van het ras, XI; bijgeloof over de Kappa (riviermonster), XII; godheden en helden bij de, XIIIXVII; hun kunst, beschreven door Sir Alfred East, 93; kunstenaars, werk van, 93; kunst, het gelaat in, 93; kunstenaars, de Zeven Goden van het Geluk, een geliefkoosd onderwerp voor, 96; Feest van Tanabata, 108; klokken, algemeene beschrijving van, 123; vrouw, kersen- en pruimenbloesems in verband met schoonheid en deugd van, 159; spiegels, beteekenis van, 175183; onze poppen vergeleken met, 199, 200; waaier, beteekenis van, 230, 231; oorsprong van den naam Kanamé, toegepast op waaiers, 231; kat, 252, 253; kunst, sennin in, 348.

Jeugd. Het Land der Eeuwige. Sentaro bezoekt het, 116.

Jih-pén. Chineesche naam voor Japan, XII.

Jimmu Tennō. Andere naam van Kamu-Yamato-Iware-Biko; eerste menschelijke Keizer van Japan, 17.

Jimpachi. Kanshiro en, 276278.

Jingo, Keizerin. Longford schrijft over, 318; legenden van den eersten Japanschen inval in Korea door, 319322; geboorte van haar zoon Ojin, 322; gebed van een oud paar om een kind, gericht tot, 355.

Jizō. De God van Kinderen, 75, 85; vergeleken met Kwannon, de Godin der Barmhartigheid, 85; de schepping van de Japansche moeders, 85; kleine kinderen spelen in de Sai-no-Kawara (“Droge Bedding van de Rivier der Zielen”) met, 87; loflied op, 88, 89; Hol van de Geesten der Kinderen, 90; Fontein van, 90; Soga Sadayoshi beloond door, 91, 92; afbeelding van, tegenover die van een Japanschen boozen geest, 96.

Jofuku. Tracht het geheim van het Eeuwige leven aan den Fuji te ontworstelen, 115; Shikaiya Wasōbiōye ontmoet, 366.

Jōshi. Naam voor den zelfmoord door minnaars gepleegd, ook wel “liefdesdood” genoemd, 128.

Jurōjin. Eén der Zeven Goden van het Geluk, 97.

Juweelen. Kostbare, 8; De Juweel van het Stijgende water en het Vallende water, 17; de Juweelen dragende Tak van den Berg Horai, 49, 50; de Juweel in den Drakenkop, 52, 53; de Juweel van het Stijgende Water en die van het Vallende Water door den Drakenkoning aan Keizerin Jingo aangeboden, 320; de Juweelen-tranen van Samébito, 367370.

Juweeltje. De geschiedenis van het, 7779.

K.

Kaibara, Verhandeling van, bekend als Onna Daigaku, 94.

Kadzusa, Zeeëngte van. Prinses Otatachibana verdrinkt bij het oversteken van, 36, 37.

Kadzutoyo. Verhaal van den das en, 248251.

Kagu-Tsuchi. De God van het Vuur, kind van Izanagi en Izanami, 3.

Kaguya, De Edele (“Kostbaar Slank-Bamboe-van-het-Herfstveld”). Ontdekt en opgevoed door Sanugi no Miyakko, 46; Prins Ishizukuri, Prins Kuramochi, de Sadaijin Dainagon Abe no Miushi, de Chiunagon Otomo no Miyuki, en Morotada, de Heer van Iso, vrijers van, 4652; haar plan, de vrijers op de proef te stellen, 4854; de roem der schoonheid van, bereikt den Mikado, die Fusago naar haar toezendt, 54; de hoofdstad van Maanland, de geboorteplaats van, 56; vertrekt naar Maanland, 60.

Kamakura, Een tijdlang de hoofdstad van Nippon, 63; zetel der Shoguns, 63; de Bronzen Buddha van, en de Walvisch, 6367; de stad gebouwd door Generaal Yoritomo, 64; de klok van Enkakuji, de grootste in, 123.

Kamatari. Een Minister van Staat in Japan; vader van Kohaku Jo, 67.

Kami-Daigo-Dera. Plaats te Uji in Yamashiro; één van de drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Kaminari. Dondervrouw, 240.

Kamishama. Eén der Oki-eilanden, waarheen Oribe Shima was verbannen, 323.

Kamo, De Edele De. Ziel van den Spiegel (Yayoi) komt in het bezit van, 179.

Kamo No Ch Mei. Een Buddhistisch kluizenaar uit de twaalfde eeuw; uit zijn boek Hō-jō-ki blijkt, dat hij een groot liefhebber der Natuur was, 144.

Kamo Yamakiko. Een toovenaar, door Yosoji geraadpleegd, 116.

Kamu-Yamato-Iware-Biko. Afstammeling van Hoori, als eerste menschelijke Keizer van Japan Jimmu Tennō genoemd, 17.

Kakagawa. Graf van Urashima, nog steeds aanwezig in een tempel te, 317.

Kanasoka. Een groot kunstenaar; legende over het geschilderde paard van, 98.

Kano Hogai.Borduurwerk, waarop Kwannon is afgebeeld als de Goddelijke Moeder door, 186.

Kanshiro. De wraak van, 276278.

Kansuke. Vader van Matakichi, 330.

Kantans Kussen. Rosei rust op, 101.

Kappa, De. Een riviermonster; beschrijving van, 341; de dorpsbewoners van Izumo noemen hem Kawako (“Het Kind der Rivier”), 341; het verhaal van de belofte van, 342.

Karma. De macht van, één der belangrijkste Buddhistische leerstellingen, 126; beteekent het verlangen om te leven, in tegenstelling met Nirwana, het verlangen om niet te leven 127; betrekking tot, in de Ratana Sutra, 128; Kiyo en macht van, 128132; de macht van, duidelijk gemaakt door de geschiedenis van Tsuyu, 214, 219.

Karper. Legende van den Draak 206; vlag in den vorm van, 206; symbolische beteekenis van, 206; Bakin over den, 240.

Kashima. Oorsprong van kanamé, naam voor Japansche waaiers, en 231.

Katsuo-Dera. Plaats in Settsu, één van de drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Katsushika. Het meisje van, Ballade van, 305, 306.

Katten. De Japansche, niet populair, 250; de slang en de, weenden niet toen Buddha stierf, 252; verhaal van den vampier, 253257; Shippeitarō en het spook, 257259.

Kawachi. Rivier, in de nabijheid van den tempel Kawako-no-miya, 341.

Kawachi-Mura. Gehucht bij Matsue, 341.

Kawako (“Het Kind der Rivier”). Zie Kappa, 341.

Kawako-no-miya. De tempel van den Kawako, of Kappa, 341.

Ken-cho-ji. Bezoek van Soga Sadayoshi aan den tempel van, 91.

Kenkō-Hōshi. Legende over Kaiko en den Boozen Geest door, 3032.

Kikazaru. De drie mystieke apen, die in de Japansche legenden voorkomen, zijn Mizaru, Iwazaru en, 261.

Kiku (“Chrysanthemum”). Sawara huwt, 105; Sawara zendt haar terug naar haar ouders, 107.

Kikuo (“Chrysanthemum-Oude-Man”). Onderhoorige van Tsugaru; verhaal van, 150, 151.

Kimi. Verhaal van haar trouweloos gedrag jegens Kurosuke, 166.

Kimi-Dera. Plaats bij Wakayama, in Kishū, één van de drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 188.

Kimitaka. De booze geest van den berg Oye rooft de dochter van, 25.

Kinderen. Jizō, de God der, 8592; het Hol van de Geesten der, 90; bijgeloof in verband met, 337, 338.

Ki-no-o-baké. Een boomgeest, 161.

Kintaro. Ook wel de Gouden Knaap, 358, 359; door Yorimitsu Sakata Kintoki genoemd, 360.

Kishiwada, De Heer van. Zendt Sonobé naar den grooten cryptomeria-boom op den Oki-yama, 167.

Kitzuki. De Godheid van (Oho-kuninushi) en het Bronzen Paard, 263; de Godheid van brengt een groot deel van zijn tijd door met het vangen van visschen en vogels, 266.

Kiuchi Heizayemon. Avonturen van, die een voorstelling geven van de Tengu-kakushi, 234.

Kiyo. Het schoonste meisje in het theehuis bij den heuvel “de Drakenklauw”, 128; haar liefde voor een Buddhistischen priester en zijn noodlottige dood, 128132.

Kiyomizu-Dera. Plaats te Kyōto, één van de drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 189.

Kiyomori. Aanvoerder van den Tairastam, 21; Tokiwa, de weduwe van Yoshitomo, trouwt met, 21.

Kleed. Het Hemelsche Kleed. Kleed van Vederen. Aan Kaguya gebracht door het Maanvolk, 58.

Klokken, Japansche, 123; de grootste in den Jodo-tempel van Chion te Kyōto, 123; de klok van Enka Kuji, de grootste in Kamakura, 123; de klok van Miidera, 124, 125.

Kōbō Daishi. (“Eere den Grooten Leeraar”). De beroemdste der Japansche Buddhisten-heiligen, 221; bij zijn leven Kūkai genaamd; Kōbō Daishi een titel na zijn dood, 223; stichtte een Buddhistische secte, de Shingon-shū genaamd, 223; door een Chineeschen Keizer Gohitsu-Osho (“De Priester, die met vijf borstels schrijft”) genoemd, 223; Monju Bosatsu, de Heer der Wijsheid, en, 224; schildert de ten door zijn borstel omhoog te werpen, 224; zijn werk belachelijk gemaakt door Kino Momoye en Onomo Toku, 224, 225; zijn reis naar Japan, 225; Inari, de God van de Rijst en, 226; zijn dood, 226; tempel te Kawasaki gewijd aan, 226.

Kobori-Enshiu. De groote Japansche tuinarchitect, 140.

Kochō. Komt voor in het tooneelspel “De Vliegende Haarspeld van Kochō”, 203.

Kōdō. Plaats te Kyōtō, één van de drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 189.

Kofukuji. Tempel van, 68, 69.

Kohaku Jo. Dochter van Kamatari, 67; Keizer van China hoort van de schoonheid van, 68; Keizer van China wil haar huwen, 68; zeilt weg naar China, 99; huwt den Keizer van China, 69; zendt schatten naar den tempel van Kofukuji, 70.

Kojiki. Bevat het verhaal, dat Izanagi aan zijn kinderen spiegels schonk, 176.

Kōjin. De God. Geest van, woont in den enoki-boom; de God, aan wien zeer oude poppen gewijd zijn, 162, 201.

Kokawa-Dera. Plaats in Kishū; één der drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 188.

Kom. Het Meisje met de kom op het Hoofd, 306311.

Komagawa Miyagi. Een onderhoorige van één der daimio’s; zijn liefde voor Miyuki, 232237.

Kompira. Oorspronkelijk een Indische God, vereenzelvigd met Susa-no-o; de tempel van, bezocht door Kiyo, 130.

Koning der Booze Geesten. Shutendoji, de; zijn woning op den Berg Oye, 2528.

Ko-no-Hana-Saku-ya-Hime, “De Prinses, die de Bloemen en boomen doet bloeien; dochter van Oho-yama, 14; trouwt met Ninigi, 14; moeder van Hoderi en Hoori, 15; zie Sengen, 114.

Korea. Legendarische verovering van, 271; Chosen, het Land der Ochtendkalmte, 317; legers van China en Japan tegen, 317; onder de betoovering der Chineesche beschaving, 318; wordt een Japansche Kolonie, 318; legende van den eersten overval van, door Japan, 319322; Koning van, geeft zich over aan Keizerin Jingo, 323.

Koreaansche Torens. Lampen in Japansche tuinen, nog wel bekend als, 141.

Korinji. De priesters van den tempel van, baden voor Kimi, 107.

Koriyama, De Edele. Idzumi, plaats waar hij leefde, 154; hij werd met vrouw en kind aangetast door een vreemde ziekte, 154; genezen door het planten van lotusbloemen voor het kasteel, 155.

Kōshin, De God der Wegen, 161.

Koso, Keizer van China; trouwt met Kohaku Jo, 69.

Koyuri. Zoon van Yurine, 351353.

Kostbare Zaken. Zie Hotei, 96.

Kristal, Het, van Buddha, 6773.

Kronieken van Japan (“Nihongi”), XIII.

Kumaso. Roover, door Yamato verslagen, 33.

Kumé, Eén der sennin, die uit zijn wolkenwagen valt, in de Japansche Kunst beschreven, 348.

Kuni-toko-tachi. Een Japansche God. Oorsprong van, 1.

Kunst. Japansche. Een uitvloeisel van het Buddhisme, 95; Chineesche invloed, 95; buitengewone schoonheid en leelijkheid in, 96; het schip met wonderschatten, 97; het wonderdadige in, 97; geesten en spoken in, 99; sennin in, 348.

Kuramochi. Prins. Eén van de vijf vrijers van Kaguya, 4660.

Kurando, Sakata. Een officier van de lijfwacht des Keizers, 358; wordt verliefd op Yaégiri, 358; zie Kintaro, 359.

Kurosuke. Hoe hij door Kimi vergeten werd, 166.

Kushi-nada-hime. (“Bewonderenswaardige-Inada-Prinses”); Dochter van Ashi-nadzuchi en Te-nadzuchi, 9; huwt met Susa-na-o, 10.

Kwanjin. Chineesche naam voor Kwannon, 185.

Kwannon. De Godin der Barmhartigheid; twee der metgezellen van Raiko bezoeken den tempel van, 26; de oud-keizer Toba wenscht een tempel te bouwen voor, 164; gelijkt op Jizō, 184; somtijds beschreven als Senjiu-Kwannon of Kwannon-met-de-Duizend-Handen, 184; beschrijving van Jiu-ichi-men-Kwannon (de Kwannon-met-de-Elf-Gezichten), 184; de tiara van, dikwijls Batō-Kwannon (Kwannon-met-den-Paardekop), 184; Bato-Kwannon, de Godin, die stomme dieren beschermt, 185; Hito-Koto-Kwannon, de Kwannon, die slechts één gebed wil beantwoorden, 185; de Goden der Liefde en der Wijsheid worden dikwijls voorgesteld in verbinding met, 185; zeer eigenaardig de Japansche Madonna genoemd, 185; in de Chineesche mythen als Kwanjin bekend, 185; is in China de geestelijke zoon van Amitâbha, 185; Chūjō Hime, een Buddhistische non, een incarnatie van Buddha, 186; de Goddelijke Moeder, 186; drie en dertig tempels aan Kwannon gewijd, 186189; Onze vrouw van Barmhartigheid, 187; Godin der Barmhartigheid, 188; koperen beeld van, in den tempel van Ni-gwarsu-dō, 189; offer van, in den vorm van een hert, ten behoeve van Saion Zenji, 190, 191; Prinses Sanjo bezoekt den tempel van, 356.

Kwannonji. Plaats in Omi; één van de drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Kyōto. Verhalen verspreid in, betrekking hebbende op den Boozen Geest van Oyeyama, 25; Matsumura reist naar, 177; drie en dertig tempels aan Kwannon gewijd, 186.

Kyu-Kukedo-San. Een oud hol in Japan, in verband met Jizō, 90.

Kyuzaemon, de Sneeuwvrouw, 136.

L.

Lachen, God van het. Zie Hotei, 196, 198.

Ladder des Hemels. Ama-terasu, de Zonnegodin, klimt langs de, 3; Tsuki-yumi, de Maangod, klimt ook langs de, 3.

Land van den Eindeloozen Overvloed. Shikaiya Wasōbiōye bezoekt de, 367.

Land, Het Eeuwige Groene.” Komt voor in de Japansche ballade “De Visschersknaap Urashima” als het Drakenpaleis, 313.

Land van de Ochtendkalmte. Chosen, de oude naam voor Korea, 367.

Land van de Paradoxen. Shikaiya Wasōbiōye bezoekt het, 367.

Land van de Reuzen. Shikaiya Wasōbiōye bezoekt het, 367.

Land van de Volgelingen van het Oude. Shikaiya Wasōbiōye bezoekt het, 367.

Land van Bedrog. Shikaiya Wasōbiōye, bezoekt het, 367.

Land van het Volmaakte Geluk. De jeugdige Keizer, Antoku Tenno, gebracht naar, 289.

Lang-als-de-Rotsen, Prinses. Andere naam voor Iha Naga, 14.

Legenden. Vlinder, 201204; uit Het Dagboek van een Winde, 231237; Donder, 238242; over Tooverdieren, 243264; de Kojiki (“De Witte Haas van Inaba”), 245248; de drie geheimzinnige Apen in, 261; vogels in, 265270; over waterjuffers, 271; over glimwormen, 274278; over de theeplant, 287, 288; over het afschuwelijke, 289294; over de zee, 312331; over Urushima,312; Japansch bijgeloof, de bron van, 332; over het zeemonster Shōjō, 350353; gemengde, 361370.

Levenselixir. Door het Maanvolk aan de Edele Kaguya gebracht, 59; Rosei drinkt van, 102; de Fuji, de plaats van het, 115.

Lichten. Wonderbaarlijke. Verschillende, in Japan, 348.

Liefde. Meisje legt een proef op van, als lijkeneter, 300, 301; de Godin van de, 192.

Lijkeneter. Zie Musō Kokushi, 295297; meisje, dat de liefde harer vrijers op de proef stelde als, 300, 301.

Liu-Kiu-eilanden. Chineesche naam voor den Japanschen naam Luchi-eilanden, 313.

Longford, Joseph H. In verband met De Geschiedenis van Korea door, 317.

Lotus, De Gouden. Legende van den, 6163; de heilige bloem van het Buddhisme, 153.

Lotus der Wet”. Yōshō studeert, 348.

Luchu-eilanden. De Japansche uitspraak voor de, 313; Chineesche naam, Liu-kiu, 313.

Luwuh. De eerste Chineesche theemeester, 281; zijn Chaking (“De Heilige Schrift der Thee”), 281; door Keizer Taisung gezocht, 282.

M.

Maan. Geloof der Japansche boeren aan den Haas in de, 146.

Maangod. Tsuki-yumi, de zoon van Izanagi en Izanami, 3.

Maanland. De hoofdstad van, de geboorteplaats van Kaguya, 56; Kaguya vertrekt naar, 60.

Maanmeisje. De visscher vindt het kleed van vederen van het, 110, 111.

Maan, Paleis van de. De dans, die veroorzaakt, dat het ronddraait, 110.

Maanvolk. De Edele Kaguya en het, 5660.

Madonna, De Japansche. De Godin der Barmhartigheid zeer eigenaardig genoemd, 185.

Maki. Moeras, waar Tokutari uitgedaagd werd, heen te gaan, 80.

Maki Hiogo. Beproeft den Geest der Pioenroos te grijpen, 157.

Maleische elementen. Hun invloed op Japansche karakteristieke eigenschappen, XI.

Mamikiko. Buurman van Yurine, zijn onvriendelijkheid tegen Koyuri, 351353.

Mason, W.B. In verband met den tempel te Kawasaki, gewijd aan Kōbō Daishi, in Murray’s Handboek voor Japan, door, 227.

Matakichi. Zoon van Kansuke, 329, 330.

Matsu. Kamenier van Shingé, 152.

Matsue. I. Dochter van een visscher te Takasago, 173; bevrijdt Teoyo, hun liefde, 174; II. Brug. Offers in verband met, 333, 334; Horiō Yoshiharu en, 333. III. Het Bronzen Hert van, 264.

Matsumura. Een Shintō priester, belast met het toezicht op den tempel van Ogawachi-Myōjin, 176; het vreemde verschijnsel, dat hij het gelaat van een schoone vrouw in een put zag, 177; de Vergif-Draak en, 178; de Ziel van den Spiegel en, 176179.

Matsunoo-Dera. Plaats in Wakasa, één van de drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 189.

Matsuyama. De Spiegels van, 181183.

Meisje. “Graf van het”, Begraafplaats van het Meisje van Unai, 304, 305.

Meisje van Katsushika, Het. Het verhaal van, vertaald door Prof. B.H. Chamberlain, 305.

Meisje van Unai, Het. En haar minnaars, 302, 303; het graf van, 304, 305.

Meisje met de Houten Kom. Het vreemde verhaal van, 306311.

Miidera. I. De Klok van, 124. II. Plaats bij Oshu, in Omi, één van de drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Midzunoe. Dorp in de provincie Tango, waar Urashima woonde, 313.

Mimuroto-Dera. Plaats te Uji, in Yamashiro; één van de drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Minamoto Stam. Groot zeegevecht tusschen den Taira Stam en den, 290.

Miné. Vrouw van Tomozō, 219.

Minokichi. Bemind door de Sneeuwbruid, 133135.

Mio. Strand van, waarop het Kleed van Vederen van het Maanmeisje door Hairukoo werd gevonden, 110.

Mionoseki. De God van, is de God der Zeelieden, 265; heeft een afschuw van hanen en hennen, 265.

Mitford, A.B. (Lord Redesdale). In betrekking tot zijn oude sprookjes van Oud Japan, 145.

Miushi. De Sadaijin Dainagon Abe no, één van de vijf vrijers van Kaguya, 4652.

Miwa Daimjojin. Japansche God, in verband met wien het Lachfeest werd ingesteld, 211.

Miyadzu, Prinses. Prins Yamato ontmoet en huwt, 36.

Miyuki. De Chiunagon Otomo no, één der vijf vrijers van Kaguya, 4654.

Mizaru. De drie mystieke apen in de Japansche legenden zijn Kikazaru, Iwazaru en, 261.

Mochida-no-ura. Boer van een dorp, die zijn kinderen in een rivier wierp, 300.

Modder, Zee van. Door Shikaiya Wasōbiōye bezocht, 366.

Moeder, De Spook. 297.

Momotaro (“zoon van een Perzik”). Zijn romantische ontdekking, 39; zijn avonturen in de Noord-Oostelijke Zee, 3942.

Momoye, Kino. Het werk van Kōbō Daishi belachelijk gemaakt door, 224.

Mongolen. Hun invloed op Japansche karaktertrekken, XI; legende in verband met hun inval in Japan, 238.

Monju Bosatsu. De God der Wijsheid; Kōbō Daishi en, 224.

Morokoshi, Het Land van. Miushi krijgt het bevel, te gaan naar, 48.

Morotada. De Heer van Iso; één van de vijf vrijers van Kaguya, 4652.

Morris, William. Verhaal van “het Kleed van Vederen”. Gelijkt op een Noorsche legende. Zie Het Land ten Oosten van de Zon en ten Westen van de Maan, 109.

Mosaku. Zijn dood door de Sneeuwvrouw, 135.

Mubara. Eén der minnaars van het Meisje van Unai, 302304.

Mugenyama. De priesters van, verlangen een klok, 180; één spiegel, die gebruikt wordt voor de vervaardiging van de klok, kan niet smelten, 180.

Murakumo-no-Tsurugi. Een heilig zwaard, ontdekt door Susa-no-o, en door hem aan de Goden van den Hemel gegeven, 10; zwaard van, aan Yamato gegeven, 35.

Mushimaro. Een dichter, die schreef over de minnaars van het Meisje van Unai, 302.

Musō Kokushi. Een priester; zijn ijzige ervaring met den lijkeneter, 295297.

Myokei. Een beroemd schilder, onder wien Sawara studeerde, 104.

Mythologie. De Draak, nauw verbonden met Japansche, 353; de Draak in de Chineesche en Japansche mythologie, 354.

N.

Naizen-no-jo, Vorst. De vader van Prinses Aya, 155.

Nakayma-Dera. Plaats bij Kōbe in Settsu; één van de drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Namudaishi.” Een Japansch gedicht, waarin het leven van den beroemden heilige Kōbō Daishi wordt beschreven, 221.

Nanao. Visschersdorp, door een aardbeving verwoest, 329; wat Kansuke en zijn zoon Matakichi bij het visschen in de nabijheid van, overkwam, 330.

Nan-endō. Plaats te Nara in Yamato, één van de drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Nap. De bedelnap van Buddha. Zie Buddha, 48, 49.

Nareai-ji. Plaats in Tango; één van de drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Nariai, Berh. Saion Zenji en Kwannon op, 190, 191.

Naruse Tsushimanokami. Een beambte, die het zwaard, door Sankichi medegebracht, als een heiligen schat beschouwde, 326.

Nasu. Genno komt bij het moeras van, 76.

Nasu no Yoichi. Een waaier, in den vorm van een boog, 230.

Natuur. Liefde der Japanners voor, 145.

Nichiren. De stichter der Buddhistische secte van dien naam, 227; naam van, beteekent Zonnelotus, 227; zijn pogingen om het Buddhisme in zijn oude zuiverheid te herstellen, 228; gedurende dertig jaar naar Ito verbannen door Hojō Tokiyori, 228; zijn ontsnapping aan den dood, 228; weer verbannen, en houdt verblijf op den berg Minobu, 229; tracht de gewone mantra te vervangen, 228; schrijft “Boek om het Land tot Rust te brengen”, 228.

Nieuwjaar. Pijnboom en het Nieuwjaarsfeest, 161; Daikoku en oorsprong van het toovermiddel, verbonden aan, 197; vreemde gebruiken op, 205, 206.

Ni-gwarsu-do (“Zaal van de Tweede Maan”). De Buddhistische tempel van, 189; klein koperen beeld van Kwannon in den tempel van, 189.

Nihongi” (“Kronieken van Japan”). Geschreven in het Chineesch en voltooid in 720 n.C.; het behandelt de mythen, legenden enz., van de oudste tijden tot 697 n.C; mannelijke en vrouwelijke beginsels, besproken in, 1.

Niidono. Neemt den jeugdigen Keizer, Antoku Tenno, mede naar het Reine Land van Volkomen Geluk, 289.

Nikko. Eerste Buddhistische tempel te, gesticht door Shōdō Shonin, 229; mededeeling aan Tengu en andere geesten, vóór het bezoek van den Yedo Shogun naar, 346.

Nikōbō. Een priester, beroemd om zijn macht kwade geesten uit te bannen, 349.

Ninigi. Kleinzoon van Taka-mi-musubi; gezonden om het Middenland van Riet-Vlakten te bestudeeren, 10; begiftigd met geschenken door Ama-terasu, 13; geeft Uzume tot vrouw aan den God der Veldwegen, 14; ontmoet en huwt Ko-no-Hana, 14; Hoderi (“Schijnend-Vuur”) en Hoori (“Uitdoovend-Vuur”), zonen van, 15.

Nippon. Kamakura, eertijds de hoofdstad van, 63; de schilderkunst geschonken aan, door het Buddhisme, 95; de No of het lyrische drama van, 101; klokkenmaker, bekwaamheid van, 123; waaier van, 230; theedrinken in, in verband met het Buddhisme, 282.

Nipponsche. Vrouwen; gekleurde prenten, die haar afbeelden, doen weinig gemoedsbeweging zien, 94; spiegels, beteekenis van, 175.

Nirwana. Genno bidt, dat het Juweeltje Nirwana moge bereiken, 78; het verlangen naar niet-bestaan, ten slotte bereikt in, 90; beteekenis tegenover Karma, 127.

No”. Het lyrische drama van Nippon, 101; de Takasago, één der schoonste onder de, 172.

Noguchi, Yone. Zie Yone Noguchi.

Noodlot. Jizō aan de voeten van het, 90.

Noto. Yōshō, geboren te, 347.

O.

O-ana-mochi. Een godheid van den Fuji, 114.

Oba Kage-chika. Yoritomo bevrijd van de macht van, door twee duiven, 266.

O Cho San. Woont op het eiland Hatsushima, 327; Gisuke, de broeder van, 327; Shinsaku, de begunstigde vrijer van, 328; dood van, 328; tempel, opgericht voor, 328.

Ochtendkalmte. Het Land der. Ook wel Chosen, de oude naam voor Korea, 317.

Offer. Menschen. Zie Bijgeloof.

Ogawachi-Myōjin. Tempel van, 176; Matsumura de Shintō-priester, belast met het toezicht op den tempel, 176.

O-Hina-San. Kleine pop, genaamd, 200.

Oho-Kuninushi. De Godheid van Kitzuki; het Bronzen Paard en, 263.

Oho-yama. Ook wel Bezitter van den Grooten Berg en Geest van de Bergen; vader van Ko-no-Hane en Iha-Naga, 14; biedt zijn dochter aan Ninigi aan, 14.

Ojin. Zoon van Keizerin Jingo, 322; De Drakenkoning biedt de Getijde-juweelen aan Ojin aan, 322.

Oka-dera. Plaats in Yamato; één van de drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 189.

Okakura Kakuzo. Het Boek over Thee, 279.

Oki-Eilanden. Oribe Shima verbannen naar Kamishima, één der, 323.

Oki-yama. Sonobé, gezonden naar den grooten cryptomeriaboom op den, 167.

Omi. Provincie. Yamato Take doodt een slang, 37.

Onderwereld. Kwanjin gezonden naar en uit de, 185, 186; Vreemde gebeurtenissen in de, 188.

Onna Daigaku”, (“Grootere kennis voor vrouwen”). Een verhandeling van Kaibara, 94.

Onomo Toku. Het werk van Kōbō Daishu belachelijk gemaakt door, 224.

Ono-no-Kimi, Verschijnt voor den Rechterstoel van Emma-Ō, den Rechter over de Zielen, 123.

Onstuimige Jongeling. Zie Susa-no-o, 3.

Onuitputtelijke Beurs. Gedeelte der lading van het schip met Wonderschatten, 97.

Oribe Shima. Beleedigt Hojo Takotoki en wordt verbannen naar Kamishima, 323, 324; zijn smart, toen hij zijn dochter, Tokoyo verliet, 323; door Tokoyo opgezocht, 324, 325; door Hojo Takatoki vrijgelaten, 325.

Otohime, Prinses. De dochter van den Drakenkoning der Zee, 314; wordt de bruid van Urashima, 314; schenkt de “Doos der Juweelen Hand” (Tamate Bako) aan Urashime, 316.

O-Toku-San. Meisjespop, levensgroot, 200.

Ototachibana, Prinses. Vrouw van Prinses Yamato, 31; verdronk, toen zij de zee-engte van Kadzusa overstak, 37.

O Toyo. Gunstelinge van Prins Hizen, 253; een kat in den vorm van een vrouw doet Prins Hizen ernstig kwaad, 255257.

Oud Japan. Poppen van het ééne geslacht op het andere, 200.

Owari, Provincie. Yamato Take trekt door, 37.

Oyama, Generaal. Een Japansch held, X.

Oyasu. Aangenomen naam van de Sneeuwvrouw, waaronder zij zich aan Kyuzaemon bekend maakt, 137.

Oyeyama. De Booze Geest van, 2528.

Ozaki, Madame. Verhaal van, over Koso en Kohaku, Jo, 69, 70.

P.

Paard. De Godheid van Kitzuki (Oho-Kuninushi) en het Bronzen, 263.

Paleis, Draken. “Eeuwig groen Land”, zooals dit in de ballade “De Visschersknaap Urashima” voorkomt, 314.

Paradijs, Het Buddhistische. Borduursel, vervaardigd door Kwannon, dat het Buddhistische Paradijs beschrijft, 136.

Pierre Loti. In verband met zijn Madame Chrysanthème, IX.

Piggott, Sir F.T. De Tuin van Japan in verband met Kersen- en Pruimenbloesems, 159.

Polynesische Mythologie. Rangi (Hemel) en Papa (Aarde) komen overeen met de Japansche In en Yo, 1.

Pootoo. Kwanjin overgebracht naar het eiland, 186.

Priester, Eén-duims”. Ook wel Issunboshi, en eveneens Klein-Duimpje of Graankorrel, 355.

Purperen Zaal van de Noordster. De Keizer ziek in de, 18.

R.

Raiden. De Dondergod, 238; dikwijls in gezelschap van Fugin of Raitaro, 238; zijn goede gezindheid jegens Japan, 238.

Raijū. Het Donderdier, 239.

Raiko. I. Een onverschrokken Ridder, die den Boozen Geest op den berg Oye uitdaagt en doodt, 2528; hem wordt een kruik met tooversaké aangeboden (Shimben-Kidoku-Shu), 26; geeft saké aan den Boozen Geest, 26; doodt den Boozen Geest, 28; keert naar Kyōto terug, 28; zijn ziekte, 28; herstelt, nadat de Tooverspin gedood was, 29; een andere lezing, 3032. II. Een rijk, maar gierig man, die door Inari van zijn gierigheid wordt genezen, 83, 84.

Raitaro. Raiden, de Dondergod, wordt dikwijls gevonden in gezelschap van, 238; Bimbo en, 240, 241.

Rat. Het uur van de, 57. De Rat van Daikoku, 197.

“Ratana Sutra”, De. In verband met het Karma, 128.

Redesdale, Lord. Zie Milford, 145.

Rein. Meening van, over Japanners en Mongolen, XI.

Rendai, Vlakte van, 30.

Rijst, God van de. Zie Inari.

Rijzende, Zon. Geest van den Steen des Doods, in de gedaante van den Juweel aan het Hof der, 79.

Rikiu. De grootste onder de theemeesters, 285; de vriend van Taiko-Hideyoshi, 285.

Rin-Jin, Koning der Zee. Yamato wekt den toorn op van, 36; toorn van, gestild door Prinses Ototachibana, 37; huwt een Drakenprinses, 260; de Zeekwal, de aap en, 261263.

Rip van Winkle. Visu, de, van het Oude Japan, 118.

Rivier, Kind der. Zie Kappa, 341.

Rokkaku-dō. Plaats te Kyōto; één van de drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Roko. Als een vliegende schildpad afgebeeld als één der sennin in de Japansche kunst, 348.

Rokuhara-dera. Plaats te Kyōto, één van de drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Rōsan. Chineesch geleerde, onthaald op spookachtige verhalen over vlinders, 201.

Rosei. Zijn Tooverkussen der Droomen, 101103.

Rotseiland. Kansuke en Matakichi zien den Geest van den Grooten Awabi op, 330

Ruiten. Een priester, die bidt voor Prins Hizen, 253.

Rusland. Een militaire voorpost, te Wiju gevestigd, is de oorzaak van den oorlog met Japan, 318.

Ryōseki. Hoogeprisster van Shin-Banzui-In; Shinzaburō door Yusai gezonden naar, 217.

S.

Sadayo. De meest geliefde kamenier van Prinses Aya, 157.

Saga, Keizer. Kōbō Daishi verricht de begrafenisplechtigheden van, 226.

Saijosen. De Phoenix en, 270.

Sai-no-kawara. “De Droge Bedding van de Rivier der Zielen”, 87; plaats waar alle kinderen bij hun dood heengaan, 87; de legende van het Gonzen der, 88.

Saion Zenji. Offer van Kwannon ten behoeve van, op den Berg Nariai, 190, 191.

Sakata Kintoki. Naam door Yorimitsu aan Kintaro gegeven, 270.

Salwey, Mevrouw C.M. Nieuwjaarsfeest beschreven door, 205; wat zij zegt over de torii, 212; over de Japansche Waaiers, 230; over symboliek en symbolische ceremoniën der Japanners, 231.

Sambétio. (“Een Haaimensch”.) Totaro helpt hem vriendelijk, 367; de juweelen-tranen, 367370.

Sanemori. Een groot krijgsman, wordt een rijstetend insect, Sanemori-San genaamd, 273.

San-ga-nichi. Pijnboom bij het feest van, 173.

Sanjo, Prinses. Issunboshi wordt page van, 356; de tooverhamer en, 357.

Sankichi. Duikt uit de jonk van Tarada en brengt het Zwaard der Vrouw naar boven, 326.

Sano Genzalmon Tsuneyo. Landbouwer, die drie dwergboompjes verbrandt, om Tokiyori te verwarmen, 168, 169; gaat naar Kamakura, 170; wordt beloond door Tokiyori, die hem de dorpen Matsu-idu, Umeda, Sakurai schenkt, 171.

Sanugi no Miyakko. Ontdekt de Edele Kaguya (“Kostbaar-Slank-Bamboe-van-het-Herfstveld”), 46.

Sanzu-no-Kawa. “De Rivier der Drie Wegen” waarlangs de dooden reizen, 207.

Sawara. Leerling van den kunstenaar Tenko, 103; bemint Kimi, de nicht van Tenko, 103106.

Saeymon, Kato. Een rijk man, die woonde in het paleis van den Shōgun Ashikaga, 361; Ishidomaro, zoon van, 362; wordt priester in den tempel van Kongobuji, op den Berg Koya, 362.

Schip met Wonderschatten. De Takarabune, Zeven Goden van het Geluk als passagiers op, 97.

Schrift. Legendarische oorsprong van het Chineesche, 8.

Sefukuji. Plaats in Izumi, één van de drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 188.

Sengen. Ook wel Ko-no-hana-saku-ya-hime; als Ko-no-hana, de vrouw van Ninigi, 14; de Godin van den Fuji, 114.

Sennin = bergkluizenaars, 347; Yōshō. de eerste groote japansche, 347; Emmei wordt een, 347; Japansche kunst en, 348; Chokoro een, 348; Gama een, 348; Tekkai een, 348; Kumé een, 348; Roko een, 348.

Sentaro. Zijn bezoek aan het Land der Eeuwige Jeugd, (Berg Fuji), 115, 116.

Sesshiu. Een groot kunstenaar; legende over zijn bevrijding uit de gevangenschap door ratten te schilderen, 98.

Séta. Samébito en Tōtarō bij de Lange Brug van, 367370.

Shaka Muni. Buddha; legende omtrent zijn opoffering als haas, 243.

Shidoji. Tempel genoemd, gebouwd te Shido-no-ura door Kamatari, 73.

Shido-no-ura. Baai van, 70; Kamatari bouwt een tempel, Shidoji genaamd, te, 73.

Shiko-Tsutsu no Oji (“Zoute-zee-oude”), Brengt Hoori naar het Paleis van den Zeegod, 15.

Shin Kiyomizu-dera. Plaats in Harima; een van de drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Shingé. Door een slang gebeten in de Vallei van Shimizutani, 151; gered door Yoshisawa, 152; dood gevonden op den bodem van de Violen-Bron. 153.

Shingon-Shū. Buddhistische secte door Kōbō Daishi gesticht, 221.

Shinsaku. De door O Cho San gekozen vrijer, 327; richt een tempel op voor O Cho San, 328.

Shintō. Tempels, in tegenstelling met de Buddhistische, 95; oud gebruik ten opzichte van den Fuji, 113; dienst, “De Weg der Goden”, symbool van de Goede Richting, volgens de Shintō-dogma’s, 213.

Shintōïsme. Eerbied voor de dooden onderwezen door, X; legenden in betrekking tot Japansche helden, verrijkt door, XII; de torii oorspronkelijk in verband met, 212.

Shinzaburō, Hagiwara. Wordt verliefd op Tsuyu, 214; het droeve verhaal over het lot der gelieven, 214220; Tomozō, dienaar van, 216; Hakuōdō, Yusai geeft raad, 216; gaat naar den hoogepriester Ryōseki, 217.

Shippeitarō, De spookkatten en, 257259.

Shiro. Door Emma-Ō gezonden, om den God van den Rijkdom te overmeesteren, 197.

Shita-Teru-Hime. (“Mindere-glans-Prinses”), wordt door Ame-waka ten huwelijk genomen, 11.

Shō-Chiku-Bai. De drie zinnebeelden van den Pijnboom, den Bamboe en de Pruim, 180.

Shōguns. Kamakura, de zetel der, en van de Regenten uit het geslacht der Hōjō’s, 63; het Gouvernement van Yedo vaardigt kennisgeving uit aan Tengu en andere booze geesten vóór het bezoek aan Nikko van de, 346.

Shojō. Een zeemonster, dat dol is op heilige saké, 350; legende over Yurine en, 350353.

Shokuro. De Dondergod, Raiden, en, 242; Chiyo gedood door, 242; verzoent zich met Chiyo, nadat deze weer in het leven was terug geroepen, 242.

Shonin, Shōdō. Stichter van den eersten Buddhistentempel te Nikko, 220; legende over de heilige brug van Nikko, 229.

Shosha-San. Plaats in Harima, één van de drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 189.

Shutendoji. De Koning der Booze Geesten van Oyeyama, 25; zijn gedrag op den Oye, 2528; de dochter van Kimitaka geroofd door, 25; Raiko op een feest bij, 27; tooversaké gedronken door, 27; aangevallen en gedood door Raiko, 28.

Slang. De kat en de slang weenden niet bij den dood van Buddha, 252; de Witte Zee, ook wel Yofuné Nishi, 324.

Smith, R. Gordon. Legende der Sneeuwbruid in zijn Oude Sproken en Folklore van Japan, 103, 136, 150, 162.

Sneeuw, De Sneeuwvrouw. Yuki-Onna is de, 133; Mosaku en, 133, 134; Minokichi en, 133135; Gordon Smith beschrijft in zijn Oude Sproken en Folklore van, 136; Kyuzaemon en 136, 137.

Soda, Ito. Een jonge soldaat, die de reden van de ziekte van Prins Hizen ontdekt, 255257.

Sodzu-baba. De Oude Vrouw der Drie Wegen, in verband met het Doodenfeest, 207; Ten Datsu-Ba, de echtgenoot van, 207.

Soga Sadayoshi. Bezoekt den tempel van, 91; verschijnt voor Emma-Ō, 91; Jizō herinnert zich, 91.

Sōjiji. Plaats in Settsu; één van de drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 189.

Sonobé. Door den Heer van Kishiwada ontboden naar den cryptomeriaboom op den Oki-yama, 167, 168.

Spiegels. Beteekenis van Japansche, 175183; De Goddelijke, waarin de Zonnegodin staart, berust te Isé, 176; de ziel van een spiegel, 178; oude bronzen spiegels bijeengebracht om een klok te gieten, 180; de spiegel van Matsuyama, 181183.

Steen des Doods. Waarschuwing van den Geest van den, aan den Buddha-priester Genno, 76; legende van den, 7679.

Steenen. Poëzie, uitgedrukt door de namen gegeven aan, 141.

Sterrenminnaars. Sterren (misschien wel de Lier en de Arend) schijnen in vijf kleuren bij de ontmoeting der sterrenminnaars, 108, 109.

Straat, Eeuwigdurende. Plaats, waarin Geesten wandelen, 209.

Straat van oude Mannen. Bij de Eeuwigdurende straat, 210.

Sullivan, Sir Arthur. In betrekking tot ”De Mikado”, IX.

Suruga. Het Levenselixir gezonden naar den hoogsten berg, door den Mikado, 60; (Zie Fuji); Vizu woonde in, 118120.

Susa-no-o (“De Onstuimige Jongeling”). Zoon van Izanagi en Izanami, 3; broeder der zonnegodin, Ama-terasu, 5; wreed en lastig karakter, 5; door zijn ouders naar het land Yomi verbannen, 5; verzoekt eerst de Vlakte van den Hoogen Hemel te bezoeken, 6; zijn zuster Ama-terasu, maakte zich gereed hem weerstand te bieden, 6; hij bedriegt haar door listen, 6, 7; Ama-terasu ontvlucht hem om zijn wreedheid, 7; eindelijk naar Yomi verbannen, 8; komt aan de Rivier Hi, 9; dingt naar de hand van Kushi-nada-hime, 9, 10; wint haar door de acht-takkige slang te dooden, 10; de Tengu, uitwasemingen van, 343.

Sutra, Schatten-regenende”. Een heilige sutra gegeven door Ryōseki aan Shinzaburō, 218.

Suzuki Shichiro. Ontdekt Kiuchi Heizayemon, 345.

T.

Tachtig Myriaden Goden. Bespreken, hoe zij Ama-terasu, de zonnegodin, weer naar den Hemel zullen krijgen, 8.

Taiko-Hideyohsi. De vriend van Rikiu, 285.

Taira. Yoshitomo gedood in een slag tegen de, 21; Kiyomori, de wreede aanvoerder van de, 21; eindelijk overwonnen en in zee gejaagd te Dan-no-ura door Benkei en Yoshitsune, 24.

Taira Stam. Groot zeegevecht tusschen den Tairastam en den Minamotostam, 280.

Taira-no-Masakado. Zwerm vlinders, terwijl hij een oproer voorbereidde, 202.

Takachichi. Uzume met haar makkers bereiken den top van den, 13.

Takahama. De Witte Vlinder en, 203, 204.

Taka-mi-musubi. De God, die Nigigi afzendt om het Middenland van Riet-vlakten te besturen, 11.

Takasago”. I. De beroemde pijnboomen van, 144; Matsue, de dochter van een visscher te, 173175. II. Eén van de schoonste No of classieke drama’s, 172.

Takeru, Roover, door Yamato gedood, 33.

Takeru, Idzumo. Bandiet, door Yamato gedood, 34.

Tama, Vrouwelijke dienstbode van Kazariya Kyübei, 272; bezoekt haar meester en meesteres na haar dood, in den vorm van een vlieg, 273.

Tamana. Bemind door Tōtarō, 368370; Tōtarō huwt, 370.

Tamate-Bako. Ook wel genaamd “De Doos van de Juweelen Hand”, geschenk door Prinses Otohime aan Urashima gegeven, 316.

Tamba, Provincie. Raiko en zijn makkers bereiken, 26.

Tameyoshi. Dood van de Zeeslang, Yofune-Nushi, medegedeeld aan, 325.

Tanabata. Ook wel het Wevende Meisje; dochter van den God van het Uitspansel, 108; vrouw van Hikoboshi, 108, 109.

Tango. Dorp Midzunoe, in de provincie, 313.

Tanigumi-dera. Plaats in de nabijheid van Tarui, in Mino; één van de drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 189.

Tarada, Kapitein. Het Zwaard der Vrouw en, 325.

Tawara Toda. (“Mijn Heer Zak met Rijst”). Zie Hidesato, 4245.

Te-nadzuchi (“Hand-slag-oude”). Vrouw van Ashi-Nadzuchi, en moeder van Kushi-nada-hime, 9.

Ten Datzu-Ba. Echtgenoot van Sodzu-Baba, 207.

Tengu. Koning der, zijn vriendelijkheid jegens Yoshitsune, 22; onderwijst Yoshitsune de krijgskunst, 343; Tobikawa bootst een, na, 344; geloof in de, nog in onzen tijd, 346; ambtenaren van het gouvernement te Yedo en hun geloof in de, 346.

Tengu-kakush” beteekent door een Tengu verstopt, 344; legende over den, 344346.

Tenjiku. Prins Ishizukuri wordt opgedragen te reizen naar, om den Bedelnap van Buddha te zoeken, 48.

Tenko. Leermeester van Sawara in de kunst; oom van Kimi, 104.

Tenno Antoku. Jeugdige keizer, die omkwam in den grooten zeeslag tusschen de Taira en de Minamoto stammen, 289

Teoyo. Door Matsue verlost, en door haar bemind, 174.

Thee. Oorsprong der eerste plant 280; in China, 279282; Luwuh, de eerste Chineesche theemeester, 281; Chaking, Het Heilige Geschrift over, 281; door Zenpriesters gedronken vóór het beeld van Bodhi Dharma (Daruma), 282; Chamberlain over, 282; geschrift over, door den Buddhistischen priester Eisai, 283; Rikiu de grootste onder de theemeesters, 385.

Theedrinken. In Europa en in Japan, verschil, 180; de Spectator over, 279; Dr Johnson en zijn verslaafdheid aan, 280; is een godsdienstige plechtigheid in Japan, 280.

Theeketel. Geschiedenis van den Wonderbaarlijken Theeketel, 252, 253.

Toba. I. Keizer. Het Juweeltje, de bijzit van, 79; II. Oud-Keizer. Wil een tempel voor Kwannon in Kyōto bouwen, 164.

Tobikawa. Een oud-worstelaar uit Matsue, die een Tengu nabootst, 344.

Tochi. Ishizukuri ontdekt een beker in, dien hij Kaguya aanbiedt, 49.

Toema-Dera. Chūjō Hime, een Buddhistische non, trekt zich terug in den tempel van, 186.

Toeneming. De Maan van. Yayoi, de, 178.

Togo, Admiraal. Een Japansch held, X.

Tokimune, Regent. Nichiren wordt, om onthoofd te worden door, naar de baai van Koshigoye gezonden.

Tokiwa. Vrouw van Yoshitomo, moeder van Yoshitsune; na den dood van haar echtgenoot trouwt zij met Kiyomori, 21; zij wekt Yoshitsune op, zijn vader te wreken, 21.

Tokiyori Saimyoji. Een beroemd Regent tijdens de regeering van Keizer Go-Fukakusa, 168; zijn zending om de boeren te verlossen van de slechte handelingen der tyrannieke ambtenaren, 168.

Tokoyo. Dochter van Oribe Shima, 324; zij zoekt haar vader, 323, 324; doodt Yofuné-Nushi (de Witte Zee Slang), 325.

Tokudō Shonin. De groote Buddhistische abt der achtste eeuw, 187.

Tokutaro. Zijn ongeloof ten opzichte van vossen, en hoe hij door hen werd misleid, 7981.

Tokutarō-san. Een levensgroote jongenspop, 200.

Tōkyō. Met asch van den Fuji bedekt, 113.

Tomozō. Eén van de bedienden van Shinzaburō, 216; Miné, de vrouw van, 219.

Toovermiddelen. Zie Bijgeloof, 338.

Torii”. De beteekenis der = “Hoenderplaats” of “Vogelrustplaats”, 211; “Het Voetbankje van den Koning” de schoonste poort ter wereld, 212.

Tōtarō. Samébito geholpen door, 368; wordt verliefd op Tamana, 368; huwt met Tamana, 370.

Tottori. De futon (deken) van, 298300.

Toyo-Tama. (“Rijk-Juweel”). Dochter van den Zeegod; trouwt met Hoori, 16; schenkt het leven aan een zoon, neemt den vorm aan van een draak, en vertrekt van Hoori, 17.

Tsubosaka-dera. Plaats in Yamato; één van de drie en dertig plaatsen aan Kwannon gewijd, 189.

Tsugaru. Kikuo, de onderhoorige van, 150.

Tsuki-Yumi. De Maangod. Zoon van Izanagi en Izanami, bestijgt de Ladder des Hemels, om de echtgenoot van de Zonnegodin, Ama-terasu te worden, 3.

Tsuna. De meest waardige van de volgelingen van Raiko, 30.

Tsure-Dzure-Gusa. Kroniek door Kenkō in de veertiende eeuw geschreven, IX.

Tsuki no Iwaksa. Rol van het Levenselixir gegeven aan, om het te brengen naar den top van den hoogsten berg in Suruga, 60.

Tsuyu (“Ochtenddauw”). De eenige dochter van Iijima, 214; het verhaal van, als bewijs van de macht van het Karma, 214220; wordt verliefd op Hagiwara Shinzaburō, 214; het verhaal van hun treurig lot, 214220.

Tuin met Doodshoofden. Fantastische voorstelling, door Hiroshige ontleend aan Heike Monogatari, 100.

Tuinen. Europeesche en Japansche, 138; algemeene beschrijving der Japansche, 140; Kobori-Enshiū, de groote Japansche tuinarchitect, 140; de torii of boog, een karakteristieke vorm in Japan, 141.

U.

Uda, Keizer. Gedoopt door Kōbō Daishi, 226.

Uji, Rivier. De glimwormen leveren daar de oude gevechten tusschen de Taira en de Minomoto, 274.

Urashima. De legende van, 313317; ballade van “De Visschersknaap”, van, 314; de schildpad en, 313; in het paleis van den Drakenkoning, 314316; huwt Otohime, de dochter van den Drakenkoning, 314; krijgt van Otohime tot geschenk “de Doos van de Juweelen-Hand”, 316; het graf van, nog steeds aanwezig in den tempel van Kanagawa, 317.

Uzume. (“Hemel-Verontrustende-vrouw”). Danst om de Zonnegodin (Ama-terasu) weer naar den hemel te lokken, 8; vergezelt Ninigi, 13; spreekt de Godheid der Veldwegen aan, 13; bereikt den top van Takachichi, 13; door Ninigi aan de Godheid der Veldwegen tot vrouw gegeven, 14.

V.

Velden. De Geest der, 320.

Veldwegen. De God der. Aangesproken door Uzume, 13.

Vergifdraak. De. Zijn slechte invloed, 178.

Visu. De Rip van Winkle van het Oude Japan; zijn avonturen bij den Fuji, 118122.

Vlag Japansche. De Chrysanthemum en de, 146, 147.

Vlakte van den Hoogen Hemel. Susa-no-o bezoekt zijn zuster Ama-terasu, 58.

Vlinders. In verband met folklore, 201; legende over, door Japan aan China ontleend, 201; romantisch vlinderspel, 202; Keizer Gensō en, 202; in verband met goede en kwade voorteekenen, 202; meening van Lafcadio Hearn, 202; Japansche drama’s en, 203; legende van “de Witte Vlinder”, 203, 204.

Voetbankje, Van den Koning. Torii vóór den tempel van Itsu Kushima op het eiland Myajima; ook wel genaamd “De Poort des Lichts” of “De Waterpoort van het Heilige Eiland”, 212.

Vogels. Legenden over, 265; de hototogisu, een geheimzinnige, 267; de musch met uitgesneden tong, 268; het dooden van, in strijd met de leer van Buddha, 269; Saijosen en de Phoenix, 270; O-Goncho genaamd.

Vossengod. Zie Inari.

Vossenlegenden. De Steen des Doods, één der merkwaardigste, 76.

Vrouw, De, in de Japansche kunst, 93; de Bergvrouw, 347.

Vrouw van Barmhartigheid. Kwannon genoemd de, 184.

Vuurgod. Kagu-Asuchi, zoon van Izanagi en Izanami, de, 3.

Vuurverschijningen. Verschillende in, 348, 349.

W.

Waaier, Japansche. Beteekenis van, 230; gebruik van, 230; gebruik bij het feest der Zonnegodin in Isé, 230; symboliek der, 231; legende, “De Liefde van Asagao”, uit het Dagboek van een Winde, 232237.

Waarzeggerij, In verband met Japansch Bijgeloof, 334; Yih-King (“Boek der Veranderingen”); voornaamste bron der kunst, 334; verschillende vormen van, 334337.

Wagenpriester. Zie Hotei, 198.

Wasa. Het Lachfeest van, 210.

Wasōbiōye, Shikaiya. Een man uit Nagasaki, een Japansche Gulliver, 366, 367; komt in de Modderzee, 366; ontmoet Jofuku, 366; gaat op reis naar de Drie duizend werelden, genoemd in Buddhistische geschriften, 366; bezoekt het Land van den Eindeloozen Overvloed van het Bedrog, van de Volgelingen van het Oude, van de Paradoxen en van Reuzen, 376.

Watanabé, Isuna. Ontdekt alle bijzonderheden uit het leven van Kintaro, 369.

Wegen. De pijnboom en de God der, 161

Werelden, Drie Duizend. In Buddhistische geschriften vermeld, 366; Shikaiya Wasōbiōye reist naar, 366.

Wevend Meisje. Het Feest van Tanabata of het, 108.

Wiel van het Bestaan, Het Groote, 89.

Wilgenvrouwtje, Het. Ontleend aan Oude Sproken en Folklore van Japan door R. Gordon Smith, 162165. Heitaro, de man van Higo, 163165.

Williams, Sir Monier. Zijn beschrijving van de lotusbloem, 154.

Windgod, De, 320.

Worstelaars, De Spoken, in de Provincie Omi, 349.

Y.

Yaegaki. De kostbare Camelia van, 160.

Yaégiri. Een dame, op wie Sakata Kuronda verliefd raakt, 358; schenkt het leven aan Kintaro of “den Gouden Knaap”, 358.

Yakami, Prinses van. Eén en tachtig broeders, Prinsen in Japan, die haar wenschen te huwen, 244246.

Yama Fuji. Zie Fuji.

Yamato Take, Prins. Jongste zoon van Koning Keiko, 32; Prinses Ototachibana, vrouw van, 32; zijn tocht naar het Zuidelijke Eiland Kiushiu, 32; vermomd als vrouw, ontmoet Kurhaso en Takeru, 32, 33; doodt Kumaso en Takeru, 33; ontmoet en doodt Idzumo Takeru, 33; Acht-Arm-Lange-Speer gegeven aan, 34; het “Gras-Klievende-Zwaard” van Murakumo, gegeven aan, 35; ontmoet en huwt Prinses Miyadzu, 36; Ainu-opstand bedwongen door, 34, 35; trekt door de provincie Owari, 37; bereikt de provincie Omi, 37; doodt de slang in, 38.

“Yang” en “Yin”. Chineesch voor In en Yo, 1.

Yao, Keizer. Waarschijnlijk een zoon van een draak, 353.

Yayoi. De Maand van Aangroeiing, 178; de Ziel van den Spiegel, 179.

Yedo Gouvernement. Ambtenaren van het, en hun geloof in de Tengu, 346.

Yenoki. De Eénoogige Priester, die diende in den tempel van Fudo op den Oki-yama, 165168; geest van, verandert in een grooten cryptomeriaboom, 167; lokt in den vorm van een schoonen jongeling een aantal meisjes van haar minnaars af, 166168.

Yih-King (“Boek der Veranderingen”). De hoofdbron der Japansche Waarzeggerij, 334; begonnen door Fu Hsi, 2000 v.C. en aangevuld door Confucius, 334.

Yofuné-Nushi. De Slangengod; ook wel de Witte Zeeslang, gedood door Tokoyo, 324.

Yomi, Land van (Hades). Izanami sluipt weg naar, 3; Izanagi gaat naar, 3; Acht Leelijke Vrouwen, 4; de Effen Doorgang van, 4; Susa-no-o verbannen naar, 58.

Yoné. Trouwe dienstbode van Tsuyu, 214220.

Yone Noguchi. Behandelt de betoovering van een Japanschen nacht in verband met het Doodenfeest, 210; aanhaling in verband met een Japanschen waaier uit, 230.

Yorimasa. Ridder, ontmoet en doodt kwaad monster buiten het paleis van den keizer, de Purperen Zaal van de Noordster, 18, 19; ontvangt het zwaard Shishiwo als belooning, en trouwt met de Edele Ayame, 19.

Yorimitsu. Een beroemd held, die Kintaro tot zijn onderhoorige aanstelt, 360.

Yoritomo. Generaal, die de stad Kamakura gebouwd had, 64; na een nederlaag gered uit de macht van Oba Kage-chika door twee duiven, 266, 267.

Yorozuya. Echtgenoot voor Kimi bestemd, 104.

Yoshimasa, De Edele. De Shōgun. Spiegel aangeboden aan, 179.

Yoshimine-dera. Plaats in Kyōto; één van de drie en dertig plaatsen, aan Kwannon gewijd, 189.

Yoshisawa. Bevrijdt Shingé van de slang, 152; verdrinkt zich in de Violen-Bron, 152.

Yoshitomo. Vader van Yoshitsune, in een slag tegen de Taira gedood, 21; Tokiwa, de vrouw van, 21; verband met het verhaal van, 343.

Yoshitsune. Vergeleken met den Zwarten Prins en Hendrik V, 19; zijn vader, Yoshitōmo, gedood in een slag tegen de Taira, 21; zijn moeder, Tokiwa, dringt er op aan, den dood van zijn vader te wreken, 21; zijn omgang met den Koning der Tengu, 22; nieuws om trent de slechte gedragingen van Benkei, bereikt Benkei, 22, 23; geholpen door Benkei, verdrijft hij de Taira, 23, 24.

Yōshō. De eerste groote Japansche sennin, 347, 348.

Yosoji. Raadpleegt den toovenaar Kamo Yamakiko, 116; bezoekt den Fuji, 116, 117.

Yuki-onna. De Sneeuwvrouw, 133.

Yurine. Een arm man, die bij den Fuji woonde; verhaal van, 351; Koyuri, zoon van, 351353.

Yusai, Hakuōdō. Geeft raad aan Shinzaburō, 216218.

Z.

Zee. Legenden van de, 312331; Urashima in het paleis van den Zeekoning, 314316; Modderzee, bezocht door Shikaija Wasōbiōye, 366.

Zeegod. Zie God der Zee.

Zeestrand, De Geest van het. Is slecht gezind jegens Keizerin Jingo, 320.

Zelfmoord. Van Japansche gelieven heeft Jōshi “liefdesdood” of “hartstochtsdood, 128; Zie ook hara-kiri, of seppuku, 145.

Zembei. Vader van Shingé, 152, 153.

Zen. Secte; theedrinken in verband met het Buddhisme, door, 282.

Zeven Goden van het Geluk. Het geliefkoosde onderwerp van den Japanschen kunstenaar, 96; Shintōisme, Taōisme, Buddhisme en Brahmanisme, de bron van de, 97.

Zonnegodin. Ama-terasu, dochter van Izanagi en Izanami, de, 3; de dooden zijn bevreesd te staren op de, 90; de spiegel, waarin zij ziet, berust te Isé, 176; spiegelkoeken in verband met de, bij het Nieuwjaarsfeest, 205.

Zwaard. “Het Gras-Klievende”, een heilig wapen ontdekt door Sasa-no-o, 10; gegeven als een geschenk aan Prins Yamato, 34; de Geest van het, 325.