19
‘Sorry, kun je nog eens uitleggen wat we hier doen?’ vraag ik op donderdagochtend.
Steve, die op het stoepje van het huis staat, draait zich naar me om en verplaatst zijn gewicht naar zijn rechter Timberland, die op de eerste tree staat. ‘Je zei dat je wilde weten hoe het er voor stond.’
‘Omdat ik hier morgen weer moet gaan wonen. Ik dacht dat we naar binnen zouden kunnen. Ik begrijp niet waarom je me hierheen laat komen als er niets te zien is. Door de telefoon wekte je de indruk dat we naar binnen zouden gaan.’
Hij laat zijn hoofd op zijn flanellen shirt zakken, uitgeput door mijn gezeur. ‘Hoe kan ik het hier bewoonbaar maken als we een week moeten wachten tot de dampen van het schimmeldodende middel zijn opgetrokken? En dan moeten we nog maar afwachten of het heeft gewerkt. Misschien moet het nog een keer. Als de schimmel zo erg is, weet je het maar nooit.’
‘Hm-hm, hm-hm, dus er is niets nieuws te melden. Er is geen enkele vordering geboekt.’ Ik adem diep in om mezelf te kalmeren en probeer dichter bij het begin te beginnen. ‘Je hebt me weken geleden een schema beloofd, Steve, een duidelijk tijdschema voor een trap en twee bewóónbare verdiepingen, dus compleet met elektriciteit, water en een trap om bij die verdiepingen te komen.’
‘En daar ga ik ook voor zorgen.’
Ik lik langs mijn bovenlip en stap achteruit op de stoep. ‘Oké.’ Ik geef hem met een armgebaar de ruimte om zijn tijdschema te openbaren.
Hij schraapt zijn keel. ‘Zodra de giftige dampen zijn opgetrokken, stuur ik mijn mensen hierheen en gaan we aan de slag. Je trap plaatsen, muren metselen, elektriciteit installeren. Alles.’
‘Ja, maar wannéér?’
‘Nou… dat hangt ervan af wanneer mijn ploeg klaar is met de andere klussen.’
‘Andere klussen?’
‘Ja.’
‘Hoezo?’ Mijn hand schiet naar mijn voorhoofd.
‘Nou, we hadden die onderbreking…’
‘Nee! Niks onderbreking, Steve! Werk aan het dak, aan de gevel, aan de raamkozijnen. Het is van onder tot boven een puin zooi, er is altijd wel iets aan dit huis te doen.’
‘Ja, goed, wanneer denken jullie me te kunnen betalen?’ Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes en slaat zijn armen over elkaar.
‘Betalen?’
‘Ja. Want die schimmelbestrijding heeft weer zo rond de tienduizend dollar gekost en dat komt nu uit mijn zak…’
‘Tienduizend?’
‘Zoiets. Twaalf, veertien. Ik wacht op het definitieve bedrag.’
‘Ik… Wíj hebben niet nog eens twaalf of veertien mille.’ Mijn BlackBerry gaat. Ik steek mijn vinger naar Steve op en neem het gesprek met droge mond aan. ‘Hallo?’
‘Nan? Met Gene. Zou je over een halfuurtje hier kunnen zijn?’
‘Zeker.’ Want Steve zegt dat dit níét het moment is om in verzet te komen.
‘Ik ben op het dak, bezig met de voorbereidingen voor het grote gebeuren van morgen.’
‘Ik kom eraan!’ Ik hang op en wend me weer tot Steve, die aan de leuning van het stoepje prutst.
‘Weet je, dat beton zit best los.’ Hij veegt zijn handen af aan zijn spijkerbroek. ‘Dat zou je ook op je lijst moeten zetten.’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik zeg het maar. Ik ben helemaal uit Jersey gekomen voor deze afspraak, hoor.’ Hij waaiert met zijn hand bij zijn zwetende nek. ‘Jij wilde weten hoe het er voor stond.’
‘De mensen die mij betalen zodat ik jou kan betalen – god, nog eens tiendúízend dollar – hebben me nodig. Ik moet ervandoor, Steve, fijne dag nog.’ Ik wijs met mijn BlackBerry naar de stoep. ‘Morgenavond moet ik daarbinnen kunnen wonen. Vrijdagavond.’
‘Nou, ik wacht nog tot de dampen zijn opgetrokken.’
‘Zet dan een gasmasker op. Neem een nieuwe ploeg aan. Huur een containerwoning voor me. Doe eens íéts wat me een beetje het idee geeft dat je aan onze kant staat, Steve. Doe iets aan dat stomme beton! Doe iets. Morgenavond!’ Terwijl ik me naar de ondergrondse haast, met mijn BlackBerry aan mijn oor om nog eens naar het kantoor van Mr. X te bellen, roep ik nog: ‘Of anders trek ik met mijn hond bij jou in!’
Ik ren gewapend met Ingrids verslag de witte entree van Jarndyce in, waar de receptioniste me de weg wijst onder de imposante trap en de net onthulde poort door, de voltooide, gedempt verlichte gang in naar de achterkant van de school, waar ik een ritmisch gebeuk hoor. Bij elke twintigste stap op de glazen mozaïektegels moet ik over een opgerolde rode loper stappen. Ik kom in een halletje met een lift, waar een groep timmer mannen in elkaar gedoken groene latwerken in elkaar zit te zetten. De liftdeur gaat open en we worden beschenen door paars licht.
‘Sorry, ik moet alleen…’ Ik schokschouder verontschuldigend naar de groep gehurkte meisjes in de lift, assistentes van een bloemist, zo te zien, en ze schuiven als eendjes voor me opzij. ‘Dank je!’ zeg ik als ik in de lift stap, maar ze hebben het te druk om me te horen; ze steken verse rode rozen in de latwerken die de prozaïsche wanden van de cabine moeten maskeren.
Ik druk op de bovenste knop en we gaan omhoog. De assistentes blijven vloekend rozen in de latwerken steken; het is een te secuur werkje om tuinhandschoenen bij te dragen en hun latex handschoenen zijn al aan flarden gescheurd door de doorns. De deur gaat open, ik knipper met mijn ogen in het felle daglicht en stap een glazen pergola in, die door de gevangen zonnestralen zelfs op dit vroege uur al zo broeierig is als een kas.
Verdrinkend in de wolkeloos blauwe lucht hou ik een hand boven mijn ogen en kijk naar het enorme dak, dat is afgezet met een plexiglazen leuning en in tweeën wordt gedeeld door de pergola waarin ik sta. De asfaltvlakte moet, veronderstel ik, wanneer het podium en de rijen klapstoelen weer zijn weggehaald, het heliplatform zelf zijn. Aan mijn andere kant zie ik een klein gazon, omzoomd met struiken die nauwgezet tot een centimeter of dertig hoogte zijn gesnoeid. Ik loop naar de glazen wand en zie een drom hoveniers de kleine struikjes in vorm snoeien met gereedschap dat nog het meest aan pincetjes doet denken.
Ik krijg het benauwd, duw de verzengend hete zilveren klink van de glazen deur aan de kant van het heliplatform naar beneden en stap het dak op. Naast de deur staat een man in een blauwe overall in zichzelf mompelend een paslezer te installeren; hij is maar één van de tientallen werklieden die zich over hun verschillende taken buigen.
Ik laveer tussen de mannen door en zie achter het podium twee mannen een groot, beschilderd toneeldoek ophangen. Het doet Italiaans aan, met villa’s tussen glooiende, met cipressen begroeide heuvels, en aan weerszijden staat een twee meter hoog Romeins beeld van een naakte jongeling. Een vrouw in een kaki blouse met zweetplekken strooit langzaam zakken zand leeg tussen de rijen stoelen voor het bestuur.
Ik krijg Gene in het vizier, die in zijn hemdsmouwen waakzaam toezicht houdt op de installatie van verzonken spotjes in de landingscirkel van het heliplatform.
‘Veranderen ze wel van kleur?’ hoor ik hem vragen terwijl ik naar hem toe loop. Hij houdt zijn handen op de achterkant van zijn broek. De elektricien knikt en veegt met de rug van zijn gehandschoende hand het zweet van zijn voorhoofd. ‘En is dat zichtbaar in de buurt?’
‘In het donker minstens tien straten ver.’
Gene knikt voldaan. ‘En u bent voor vijf uur klaar?’
‘Ik moest van mijn baas vragen hoe het met de betaling van deze overuren zit.’
‘We zijn een beetje overweldigd door alles wat er nog voor morgen gedaan moet worden, maar we zorgen dat iedereen zijn geld krijgt…’
‘Want jullie hebben de rekening voor het gebouw zelf nog steeds niet betaald.’
‘Ik zal het aan de administratie doorgeven,’ zegt Gene. Hij draait zich om en ziet me. ‘Nan! Fijn dat je er bent.’
‘Ja! Met het verslag over Ingrid. Sorry dat ik zo laat ben!’
‘Mooi, mooi.’ Hij vouwt het verslag dubbel en stopt het in zijn borstzak. ‘Het is hier een beetje chaotisch met de voorbereidingen voor morgen. O, heb je het al gehoord? Philip Traphagan vliegt over uit Stockholm om het lint door te knippen. Een afscheidscadeautje voor zijn jaren trouwe dienst.’
‘Ik wist niet dat hij zich had teruggetrokken, maar ik verheug me erop hem persoonlijk te bedanken voor het feit dat hij ons met elkaar in contact heeft gebracht.’
Gene steekt zijn handen op zijn rug in zijn broeksband en kijkt vol bewondering naar het podium. ‘Mooi decor, hè? Een van onze bestuursleden zit ook in het bestuur van het Met en hij heeft het achterdoek van L’ultimo giorno di Pompei voor ons geregeld. Ontzagwekkend. Het verwijst naar het hoogtepunt van de beschaving waaruit we zijn voortgekomen.’
‘Het ziet er geweldig uit. Het wordt een fantastisch evenement. Ik bespeur veel enthousiasme bij de docenten,’ jok ik.
‘Echt waar?’ Hij kijkt me zo hoopvol aan alsof ik hem net heb verteld dat zijn stiefkinderen de wc niet met zíjn tandenborstel schrobben.
‘Zeker weten. Het is een bewogen lente geweest, maar ik geloof dat de docenten zich erop verheugen volgend jaar terug te komen in een gebouw dat helemaal af is en alles de goede kant op te sturen.’ De kant die mijn schimmelbestrijding moet financieren. Gene ziet iets misgaan opzij van het podium en beent erheen. Ik moet moeite doen om hem bij te houden. ‘En ik verheug me ook heel erg op die volgende… fase.’
In de schaduw van het podium zitten drie vrouwen op hun knieën met airbrushpistooltjes bossen witte rozen rood te spuiten.
‘Wat doen jullie?’
‘Er is een vergissing gemaakt in de bestelling,’ stamelt een van de vrouwen door haar mondkapje. ‘We lossen het op.’
‘Rood is de kleur van de school.’
‘Deze gaan allemaal rood in de latwerken.’
‘En de shakespeare-tuin is veilig?’
‘We hebben alle planten vanochtend opnieuw vastgezet, zodat de schroef van de helikopter ze niet kan uitrukken.’
‘Goed, goed.’ Gene loopt weg van de verfdampen. ‘Sorry, waar waren we?’
‘Verheugd. Is er een probleem met de tuin?’
Hij vouwt zijn handen op zijn rug. ‘Nou, de helft van het bestuur wilde een heliplatform en de andere helft wilde het dak als groene ruimte inrichten.’ Hij kijkt naar een eenzame ballon die over Ninth Avenue zweeft en zijn stem sterft weg. ‘Eigenlijk gaat het niet samen. We hebben een beetje… bonsai moeten snoeien, maar alles wat ertoe doet, staat er: rozemarijn, viooltjes, venkel…’
‘… de roos en de tulp en de hyacint?’ maak ik de lijst voor hem af terwijl hij de deur voor me openhoudt en we de broeikasachtige pergola weer betreden.
Hij glimlacht. ‘Nan, wat ik je wilde vragen…’
‘Brand maar los!’
Hij kijkt naar de dichte liftdeur. ‘Je had je laten ontvallen dat je dik was met Mr. X.’
‘O, nee, ik…’ Bekijk het ook maar. ‘Ja, dat klopt.’
‘Mooi. We moeten hem spreken.’ Hij vist in zijn zak naar zijn mobieltje. ‘Wat is zijn rechtstreekse nummer?’ Huh?
‘Ik ben niet achterlijk,’ repliceert hij tactloos en met een zwaar accent van ergernis. ‘Cliff Ashburn kan hem niet te pakken krijgen en ik heb gezegd dat jij waarschijnlijk wel een rechtstreeks nummer had, een privélijn…’
‘Ik… dacht het niet.’ Ik doe mijn uiterste best om behulpzaam te zijn en denk aan mijn BlackBerry in mijn tas, het nummer dat erin staat en dat alleen naar de voicemail leidt.
‘Nan.’ Hij gaat op zijn tenen staan. ‘Dít is het moment om loyaal te zijn.’
‘Ja, dat begrijp ik…’
‘Wat is het nummer dan?’
‘Toevallig spreek ik hem morgen weer,’ zeg ik snel.
‘Super! Fantastisch!’ Hij stopt zijn mobieltje weer in zijn zak. ‘Waar?’
‘Pardon?’
‘Waar heb je met hem afgesproken? Dan wip ik ook even langs.’
‘O, ik heb nog geen vaste plannen. Ergens tegen het eind van de dag, denk ik, al hebben we nog geen definitieve…’
‘Bel me dan zodra je het weet.’ Hij drukt op de knop voor de lift. ‘Ik reken op je. Het bestuur rekent op je.’
‘Dan help ik!’ Ik salueer als een wanhopige malloot en Gene loopt de genadeloze zon weer in.
Ik ben die avond de laatste klant in de wasserette. De kleren die in de grote trommel draaiden, vallen naar beneden, de trommel zoemt en ik staak mijn geijsbeer rond de vouwtafel en ren naar de hete trommel. Terwijl ik de deur openklik, werp ik een blik op mijn gekmakende donkere BlackBerry op de vouwtafel, die knippert van alle telefoontjes van Gene die ik niet heb aangenomen. Waarom belt Mr. X verdomme niet terug? Binnen vierentwintig uur moeten we uit het hotel weg, en de tijd loopt. Ik breng de jongens morgen gewoon naar Greenwich, dat doe ik. Gene mag rijden. Het is er mooi. Er zijn zwanen en seringen. Ze redden zich wel in dat kantoor van hem. Het is nog groter dan die hotelsuite. En als zijn zoons voor hem staan, zal hij iets moeten doen. Ik zorg dat hij iets doet. Wij zorgen dat hij iets doet. En ik zet ze af met schone kleren en duidelijke verbandinstructies. En dan kopen Gracie en ik een zweep en gaan we ons uitleven op de kont van Steve.
Ik stort de warme lading op de vouwtafel en krijg een koesterende vleug wasverzachtergeur in mijn neus, met de suggestie van huiselijke orde. Dan denk ik terug aan de eerste keer dat Ryan en ik het huis bekeken. Wat was ik opgewonden bij het idee van onze eigen was-droogcombinatie in de kelder! De kelder die nu misschien permanent luchtdicht afgesloten moet worden, als een tyfusafdeling, als de schimmelbehandeling niet heeft gewerkt.
Ryan gaat vast over de rooie als ik hem over die tien-, twaalf- of veertienduizend dollar vertel. Als hij ooit terugkomt. Zit hij daar wel echt vast? Het komt voor het eerst sinds zijn vertrek in me op. O, god, kiest hij er zelf voor schijnbaar voorgoed weg te blijven in plaats van naar huis te komen en met me te praten?
Terwijl ik die steile, gladde mentale helling op klauter, sla ik grote en kleine T-shirts en grote en kleine boxershorts uit. Ik hou Stiltons Batman-shirt onder het tl-licht en stel trots vast dat de vlekken van Grace’ gevallen taco er helemaal uit zijn.
Ik stop de stapeltjes schone was in de grote rode tas en hijs hem over mijn schouder. En ik moet bekennen dat het ongelooflijk bevredigend is, op een wasverzachterige manier, om eten voor de jongens te maken dat ze verslinden, hun vlekvrije wasgoed op te vouwen en ze te helpen met hun huiswerk. Temeer daar al het andere wat ik deze week heb geprobeerd op een grote mislukking is uitgedraaid.
Voor ik de sleutel zelfs maar in het slot heb gestoken, voel ik dat Grace binnen rondjes draait in afwachting van haar laatste wandeling. Die ze heeft verdiend, want ze heeft niet geblaft toen ik met de was uit de lift stapte. Ik duw tegen de deur, maar hij duwt terug. ‘Grayer, laat je me nog binnen?’
‘Sorry,’ zegt een mannenstem aan de andere kant. Ik duw verbaasd de deur open, die tegen de keukenkastjes slaat, en zie Mr. X, die om zich heen kijkt alsof hij de boel taxeert voor een veiling.
‘Jan, hallo,’ zegt hij afwezig terwijl Grace naar me toe waggelt om me te begroeten.
‘Hallo! O, wat ben ik blij dat u er bent… Ik heb u gebeld.’ Ik stap naar binnen en zet de tas op de vloer. ‘En, wat is het plan voor morgen?’
‘Hm? O, ja, ja, dat gaan we vanavond allemaal bespreken. Het is kleiner dan in mijn herinnering.’ Zijn hoofd zwenkt van de plafondtegels naar het projecttapijt. ‘Maar ik heb die paarden altijd mooi gevonden. Ik heb het hier goed gehad.’ Hij knikt in zichzelf. ‘Ben je zover, Grayer?’ Hij draait zich om en ik zie dat hij een rugkorset onder zijn colbert draagt, als een soort cummerband.
‘Gaat het wel goed met u?’ vraag ik.
‘Hè? O, dat… Het is gewoon… stress.’ Hij lacht blaffend.
‘We gaan,’ hoor ik achter me.
Ik draai me om naar Grayer, die straalt. Hij heeft een honkbalpetje en een sweatshirt in zijn hand. ‘Leuk! Goed, dan kunnen jullie het bespreken en dan vertelt Grayer me wel hoe het zit als hij terug is.’ Ik geef een klopje op de wroetende snuit van Grace.
‘Hm.’ Mr. X glimlacht nietszeggend.
‘En waar gaan jullie naartoe?’ vraag ik, vechtend tegen de drang Grace’ lijn om de nek van Mr. X te slaan.
‘Uit,’ zeggen ze als uit één mond.
Bij het woord ‘uit’ tilt Grace opgewonden haar voorpoten op en laat ze weer zakken.
‘Nog even, Grace.’ Ik kijk op de klok van het kabelkastje: 23:14. ‘Goed, eh, nou, ik ga zo slapen, denk ik, dus… veel plezier!’ zeg ik opgewekt.
‘Bedankt. Ik zie je.’ Terwijl zijn vader de deur openhoudt, zet Grayer zijn pet op en trekt met zijn ene hand het riempje strakker.
‘Ik zal alles inpakken voor morgen,’ zeg ik. ‘Voor als u ze komt halen na het werk. Een uur of zeven, denkt u?’ Ik overweeg Genes boodschap door te geven, maar besluit dat als hij van plan is ‘langs te wippen’, het beter kan lijken alsof ik er niets mee te maken heb.
‘Ja, zeker, nou. Tot ziens.’ Mr. X loopt achter Grayer aan de deur uit.
‘Tot zeven uur dan!’ roep ik naar de dichte deur. Zo. Fantastisch. Het is fantastisch. Ik leg een hand op Grace’ neus om haar tegen te houden, pak voor elk kind twee mogelijke schooloutfits uit de wastas en loop naar de jongenskamer, waar Stilton, uitgeteld na zijn schoolreisje naar de dierentuin, als een roos ligt te slapen, opgekruld naast de deuk die zijn broer heeft achtergelaten. In de deuropening draai ik me om naar Grace, die me verwachtingsvol aankijkt, en hoop uit alle macht dat wat er nu tussen Grayer en Mr. X gebeurt de proclamatie is van een vrolijk gezinsplan bij een kop warme chocolademelk, of desnoods de proclamatie van een vrolijk gezinsplan op Mr. X’ onkostenrekening bij de Hustler Club. Wat het ook wordt, ik ben er blij mee.
Uren later, als ik nog steeds lig te malen over de spanning op het gezicht van Gene, de onaangedaanheid op dat van Steve en de ontzetting die me wacht op dat van Ryan, gaat mijn deur open. ‘Grayer?’ Ik ga rechtop zitten.
‘Waar is hij?’ vraagt Stilton, die naar het bed schuifelt.
‘Hij is weggegaan, Stilton. Hij komt gauw terug. Gaat het?’
Stilton slaat het bed open, klimt er plompverloren in, rolt zich op en legt zijn verbonden hand op het kussen, zoals ik hem heb geleerd. ‘Ik blijf hier slapen tot hij terug is, Nan.’
Ik kijk naar zijn lijfje in de geruite pyjama, die verfrommeld raakt wanneer hij zich dieper in het bed nestelt. ‘Goed.’ Ik ga weer liggen, hervat mijn wake over het plafond en probeer niet te denken aan de dreigende scheiding.
Bons!
Woef!
Woef!
Turend in de weerspiegeling van de roze ochtendgloed in de glazen wolkenkrabber tegenover het hotel sla ik het beddengoed van me af en ren met Stilton op mijn hielen de slaapkamer uit. Grace staat met ontblote tanden bij de deur.
‘Hallo?’ roep ik om haar heen naar het kijkgaatje manoeuvrerend.
‘Opendoen! Politie!’
Ik kijk door het gaatje en zie een man in een slechtzittend pak en een nog foutere snor naast een agent in uniform. ‘Opendoen, dame!’
Ik laat de dievenketting zitten en hou de deur op een kier. ‘Eh, goedemorgen. Mag ik uw penning zien?’ De agent haalt hem tevoorschijn en steekt hem door de kier.
‘Nan, wat komt de politie doen?’ vraagt Stilton vanachter Grace.
‘Ik weet het niet. Ga Grayer wakker maken.’
‘U wordt uitgezet, dat komt de politie hier doen,’ zegt de man met de snor met een afgemeten Brits accent, en hij schikt zijn pochet.
‘Uitgezet? Maar dit is mijn suite niet.’
‘Precies! Ik zeg nog zo, agent, dit moet afgelopen…’
‘Moment,’ kap ik hem af. ‘Ik ga die penning controleren.’ Ik doe de deur dicht en loop naar de telefoon bij de bank.
Stilton komt terug uit de jongenskamer. ‘Hij is er niet.’
Ik kijk naar hem en zie hem met een ontdaan gezicht aan zijn pyjamajasje trekken. ‘O, nou, geen paniek. Hij is gisteren met je vader op pad gegaan, is dat niet leuk?’ Alsjeblieft, o, alsjeblieft. ‘Hij wilde je niet wakker maken, maar hij heeft gezegd dat ik je een dikke knuffel van hem moest geven. Waarschijnlijk hadden ze het zo leuk dat ze de tijd zijn vergeten.’ Is het liegen als ik niet helemáál zeker weet of het gelogen is? ‘Dus, Stilton,’ zeg ik vriendelijk, ‘ga een plas doen en je tanden poetsen. Ik ga pap maken.’ Ik woel door zijn zwarte haardos. ‘Maak je geen zorgen, het is gewoon een bizar misverstand en ik heb het allemaal onder con…’
Bons!
Woef!
‘Ik kom al!’ Zodra de baliemedewerker heeft bevestigd dat de penning klopt, loop ik terug, maak de deur helemaal open en geef agent Velasquez zijn penning terug. ‘Neem me niet kwalijk, maar ik lees de krant.’
‘Nee, dat is juist verstandig van u.’ Hij knikt en stopt de penning weer in zijn zak.
‘Goed, wat is het probleem precies?’ Ik strijk het haar uit mijn gezicht en probeer gezag uit te stralen in mijn pyjama terwijl Grace en Stilton tegen mijn benen duwen.
De snor steekt zijn kin in de lucht alsof we stinken. ‘Het probleem is dat u een huurachterstand hebt en dat ik een uitzettingsbevel heb!’ Hij zwaait met een dun, roze formulier.
‘Nou, dat moet een vergissing zijn, deze suite is van een hedgefonds. Misschien moet u op een ander nummer zijn?’
‘X Vermogensbeheer heeft niet gereageerd op aanschrijvingen, telefoontjes en gerechtelijke bevelen.’
‘Het spijt me, mevrouw,’ zegt agent Velasquez, en hij lijkt het te menen, ‘maar u moet eruit.’
‘Maar natuurlijk,’ verzucht ik. ‘Mag ik me tenminste nog even aankleden en hem klaarmaken voor school?’
De snor trekt aan zijn revers – waarschijnlijk doet hij de hele dag niets anders dan zijn herschikte kleding herschikken. ‘We wachten in de hal. Als u om acht uur nog niet beneden bent, moet ik u arresteren.’
Om één minuut over acht ben ik klaar met inpakken voor drie, heb ik me aangekleed, een hond uitgelaten, een kind te eten gegeven en klaargemaakt voor school, en al die tijd heb ik dat kind glimlachend voorgespiegeld dat er niets aan de hand is terwijl ik me panisch afvroeg waar zijn broer was. Als we onder het waakzame en minachtende oog van de snor beneden op onze weekendtassen zitten, laat ik het mobiele nummer van Mr. X voor wat het is en bel hem op zijn werk. ‘Het nummer dat u probeert te bereiken is afgesloten. Controleer het nummer nog eens en probeer het opnieuw.’ Watte? Ik doe het. En ik bel het nummer van het kantoor. En het doorkiesnummer. En Inlichtingen. Afgesloten. Afgesloten. Geen nummer.
Stilton springt op. ‘Grayer!’
‘Wacht hier, oké?’ Ik geef hem Grace’ riem en been door de hal de straat op. ‘Waar heb jij in vredesnaam gezeten? Is dat je vader?’ Ik zie een Lincoln wegrijden en zet het op een rennen.
Grayer pakt me bij de zoom van mijn jasje. ‘Dat is hem niet.’
Ik draai me om en neem hem op. Hij ziet er beroerd uit, wat voor een tiener van alles kan betekenen: op die leeftijd zien de mooiste en ergste nacht van je leven er de volgende dag nog hetzelfde uit. ‘Waar was je?’ Ik loop met hem mee het hotel in.
‘Ik heb de ondergrondse genomen… Wat krijgen we nou?’
‘Grayer, Grayer!’ Stilton stort zich op Grayer en Grace besnuffelt zijn kuiten.
‘We zijn uitgezet. Hoezo, de ondergrondse? Wat is er gisteravond met je vader gebeurd?’
Grayer glimlacht sardonisch naar de bezittingen van zijn broer en hem, die verspreid door de hal van het Buena Vida liggen. ‘Maar natuurlijk.’
‘Wat zei pap?’ vraagt Stilton. ‘Gaan we nu in het kantoor wonen?’
Grayer klopt op Stiltons wippende hoofd. ‘Nee.’
‘Wat is het plan dan? Hoe laat komt hij jullie vanavond halen?’
‘Zover is hij niet gekomen.’
Stilton trekt met twee handen aan Grayers sweatshirt. ‘Waar gaan we dan wonen, Grayer?’
‘Ik heb geen idee.’ Shit.
‘Het komt allemaal goed, Stilton, oké?’ zeg ik in een poging deze ramp weer op de rails te krijgen. ‘Grayer, trek een schoon shirt aan en dan naar school.’ Ik trek een overhemd dat ik heb gestreken uit Grayers tas en een pakje wetties uit de mijne. ‘Kleed je uit.’
‘Hier?’ Hij kijkt naar de snor.
‘Je maakt zijn hele dag goed.’
We laden alles in een taxi en ik stap met alle aardse bezittingen van de jongens en een hond uit bij Park Avenue 721.
‘Oké,’ zeg ik, mikkend op een gezaghebbende toon terwijl ik me het tegenovergestelde voel. Ik geef de jongens de haastig gekrabbelde briefjes met excuses omdat ze te laat zijn, hou het portier met mijn heup open en voel Grace aan haar riem trekken. ‘Dus jullie hebben geen sleutel?’
‘Nee,’ bromt Grayer van achter de chauffeur. ‘Ik heb toch gezegd dat de deur altijd open is?’
‘Goed, ik zal het uitzoeken. Grayer, breng jij Stilton hier na school naartoe?’
Hij staart alleen maar lodderig naar het groezelige tussenschot.
‘Gaan we naar huis?’ Stilton, die naast Grayer zit, slaat opgetogen zijn armen om mijn nek. Hij ruikt naar kaneel. Ik moet mijn hoofd erbij houden.
‘Ja,’ zeg ik. Ik maak me van hem los en haal een hand door zijn haar. ‘Succes met je spreekbeurt over Neil Armstrong. Fijne dag, jongens!’ Ik sla het portier van de taxi dicht en kijk hem na als hij wegrijdt.
Ik bind Grace vast aan het smeedijzeren hek, loop achter de portier met de bagage aan door de bronzen dubbele deur en zet me schrap voor de volgende zet. ‘Hallo! Dit kan zo naar de X’en, dank u!’
‘O.’ De portier blijft met aan elke hand een weekendtas staan. ‘Geen pakjes. Ze is er niet.’
Ik knipper verbaasd met mijn ogen naar het vergulde plafond. ‘Is ze nog niet terug?’ vraag ik, hoewel ik al zo’n donkerbruin vermoeden had, want alle telefoontjes van Stilton om zijn moeder welterusten te wensen, gingen regelrecht naar de voicemail.
‘Nee.’ Hij trekt het goudgalon van zijn epauletten op. ‘Ze is nog in het ziekenhuis. En ik mag geen pakketjes aannemen.’
‘Oké, maar dit is geen pakketje, dit is de bagage van haar zoons.’
Hij zet de tassen op de vloer. ‘Ik wil wel een taxi voor u bestellen.’
‘Alleen hoef ik geen taxi, want deze tassen blijven in dit gebouw omdat het de bezittingen zijn van twee bewoners van dit gebouw die vanavond thuiskomen. Ik kan die tassen dus hier laten staan of ze naar boven brengen, wat ik met alle plezier wil doen,’ zeg ik knarsetandend.
‘Hebt u een sleutel?’
‘U niet?’
‘Zeker niet.’ Hij gaat achter zijn balie staan.
‘Nou, maar iemand moet toch een sleutel hebben? Wie zorgt er voor de planten?’ Een bespottelijke vraag als het gaat om een vrouw die zou willen dat haar eigen kinderen levenloos waren. ‘Zal ik die spullen dan voorlopig hier laten staan en proberen Mrs. X in het ziekenhuis te bereiken?’
De portier schudt zijn hoofd. ‘Mag niet. Brandvoorschriften.’
‘Waarom kan ik de bagage dan niet boven in de vestibule of in de postkamer zetten?’ We kijken naar de torenhoge stapel tassen en sportgerei. ‘Ik kan ook gewoon even naar boven gaan en aan de deur voelen, want Grayer zei dat die meestal niet op slot zit, misschien is ze vergeten…’
‘U komt hier met spullen. Misschien zijn ze van bewoners, misschien niet. Ik ken u niet. Ik heb geen brief waarin iemand zich voor u garant stelt.’ Hij wijst naar een leren ordner die bol staat van dat soort brieven. ‘Het spijt me, maar ik kan er proble men mee krijgen. Neem me niet kwalijk.’ Hij loopt naar de deur en houdt hem open voor een koerier in een rood met geel jack. Had ik er maar aan gedacht een nepbrief voor in die ordner te schrijven.
‘Mrs. X,’ zegt de koerier. Ik spits mijn oren. ‘Ik sta foutgeparkeerd.’ Hij slingert de rood met gele envelop zo ongeveer naar het hoofd van de portier en houdt hem zijn klembord voor voor een handtekening terwijl hij al met één voet buiten de deur staat. De portier noteert de bezorging en legt de envelop op de balie. Ik draai mijn hoofd om de afzender te lezen: X Vermogensbeheer.
‘Waarom zou Mr. X haar iets helemaal uit Connecticut laten bezorgen als ze er niet eens is? Hij had het ook per post kunnen versturen.’
‘Ze haalt het op,’ zegt de portier al schrijvend.
‘Wát?’ Ik ga te dicht bij hem staan.
‘Het zijn mijn zaken niet.’ Hij steekt zijn hand op.
‘Meneer. Ik vouw de boxershorts van haar kinderen op. We zijn net uit de suite van hun vader gezet. Alstublíéft.’
Hij klemt zijn lippen even op elkaar en zegt dan zacht: ‘De ene koerier brengt een envelop en een andere komt hem halen en brengt hem naar het ziekenhuis.’
‘In Báltimore?’ Hebben die mensen nooit van postzegels gehoord?
‘Dat zei ze.’
Ik loop naar de deur, zie Grace’ hijgende profiel, plof in het volle zicht van de ontstemde portier op Stiltons rode weekendtas en pak mijn BlackBerry. De voorzitter van het bestuur mag me hier aan mijn haren wegslepen.
Ik haal diep adem, bel Inlichtingen en vraag het nummer van het borstkankercentrum van het Johns Hopkins. Ze moet zo langzamerhand een voogd aanstellen, me toestemming geven naar boven te gaan, wat dan ook. Ik krijg de telefoniste van de kliniek aan de lijn. ‘Het spijt me,’ zegt ze vriendelijk, ‘maar we hebben geen patiënt die zo heet.’
‘Weet u dat heel zeker? Wilt u het alstublieft nog eens controleren?’
Dat doet ze. Nada.
?!?!?!?!
Met gefronst voorhoofd bel ik het Waldorf, geef me uit voor onbetaald vertegenwoordiger van het Cirque du Soleil en krijg het nummer van Saz.
‘O, ja, de schoondochter van Dorothy Hutchinson, natuurlijk ken ik je nog. Wat lief van je, ja, ik wil ook bloemen sturen, maar ik had geen idee hoe je dat doet in Baltimore. Ik heb gelezen dat er veel bendegeweld is.’ Oké, ik ben dus niet gek. Daar zou ze moeten zijn. Misschien hebben ze haar behandelplan veranderd? Ik bel de andere vijf klinieken die volgens Sarah gespecialiseerd zijn in de behandeling van borstkanker, maar het is overal hetzelfde verhaal.
Dan kijk ik hoe laat het is en bel Gene.
‘Gene, hallo. Met Nan.’ Ik probeer geruststellend te klinken. ‘Ik wilde je even laten weten dat ik vanochtend helaas niet naar de opening kan komen, want ik, eh… ik ben toevallig bezig Mr. X voor je te pakken te krijgen. Hij… is zijn mobieltje kwijt, dus dat nummer is afgesloten, maar hij geeft me vanavond zijn nieuwe nummer. Oké, prima. Veel succes vandaag, en bedankt. Tot ziens.’ Ik verbreek de verbinding en laat mijn hoofd tussen mijn gebogen knieën zakken.
‘Nan?’ Ik spring op. ‘Wat doe jij hier?’ vraagt Citrine, die uit de schaduw van de liften opduikt met een piepklein Filippijns koppel in haar kielzog dat een complete set T. Anthony-koffers draagt.
‘Ik wacht op…’ Ik besef hoe ‘goddelijke interventie’ zou klinken en klap mijn mond dicht.
‘Bah, niet naar me kijken! Ik ben moddervet.’ Ze steekt afwerend haar handen op. ‘Ik wilde je bellen.’ Ze verschikt de camelkleurige kasjmieren omslagdoek op de schouders van haar kobaltblauwe mannenoverhemd. ‘Wat ga jij op je vrije dag doen?’
‘Vrije dag?’ zeg ik, en ik begin meteen te kwijlen alsof ze ‘popcorn’ heeft gezegd.
‘Memorial Day.’
‘O, wauw.’ Ik knik vaag. ‘Ik heb zo’n krankzinnige week achter de rug, zonder Ryan en met mijn werk, dat het me helemaal is ontschoten.’
‘Hé, we laten een stel mensen overkomen. Jullie tweeën moeten ook komen! Het is de eerste keer dat ik de gastvrouw ben en ik kan wel wat steun gebruiken.’
Ik sta perplex. Ik dacht dat ik uit haar telefoon was gewist, gezien de borstpomp die niet van kasjmier was en mijn verdediging van huishoudelijk personeel. ‘Dat is heel lief van je, maar Ryan zit nog in Afrika en ik zorg voor de jongens X zolang hun moeder in het ziekenhuis ligt, en ik heb Grace ook nog.’
‘Tja, Clark is allergisch voor honden, maar je moet de jongens gewoon meenemen! We hebben zeven slaapkamers.’ Ze legt een hand op mijn arm en vervolgt zachter: ‘Hé, laat me nou niet schieten omdat ik zwanger ben. We zouden eens echt kunnen bijpraten. Shit, ik moet weg, de heli staat te wachten.’
‘De heli?’ Ik kijk naar buiten, waar Grace wordt doodgeknuffeld door drie peuters.
‘Vanaf het heliplatform aan de East River. Kan het beter? Binnen drie kwartier landen we in East Hampton. Alsjeblieft, kom ook. We hebben een zwembad – het wordt super.’ Ze drukt me aan haar buik, die sinds dinsdag weer boller geworden is, ik zweer het. ‘En bedankt voor dat tietending. Ongelooflijk attent van je. Als ik borstvoeding ga geven, ga ik het absoluut gebruiken.’ Ze fladdert weg, gevolgd door de geur van kamperfoelie en het echtpaar, dat meer bagage en een doos wijn naar de wachtende limousine zeult. Opeens werkt een zweterige vent met dreadlocks in een cargoshort zich tegen de stroom in naar binnen. ‘Manhattan Minute, ik kom een pakje halen.’ Hij kijkt naar zijn elektronische notitieboekje. ‘Mrs. X?’
De portier geeft hem de envelop en ik pak mijn tas en loop achter hem aan naar buiten. In één vloeiende beweging stopt hij de envelop in zijn tas en hangt die over zijn schouder, zet zijn fiets recht en rijdt weg.
‘Ja?’ De vervoerscoördinator houdt de telefoon tegen zijn borst en kijkt door het plastic schot vol krassen naar me op.
‘Hallo. Ik ben Nan Hutchinson. Ik – god sta me bij – ik werk voor Mrs. X.’ Ik strijk nerveus met mijn handen over mijn rok. ‘En ik heb haar vanochtend iets gestuurd via uw bedrijf, vanaf haar huisadres, Park Avenue 721, maar ik ben bang dat ik me heb vergist in het adres. En ik wil het zeker weten.’
‘Waarom heb je niet gewoon gebeld?’ vraagt hij nors terwijl hij aan de bladderige huid achter zijn oor pulkt.
‘Dat heb ik gedaan, maar ik dacht dat ik meer geluk zou hebben als ik zelf kwam.’
‘Ze hebben je nee verkocht, hè? Meid, dit is zonde van je tijd.’ Hij trekt een velletje los en schiet het weg. ‘Het spijt me als dat mens iets heeft met je, weet ik veel, vriend, man, maar als ik die informatie doorgaf, zou ik geen werk meer hebben.’
Ik strompel de drie smalle trappen af naar Thirty-eighth Street, ontwijk de rook uit het Sichuan-grillrestaurant en vraag me af of de koeriers zich hier op vrijdag laten uitbetalen. Misschien kan ik die rasta gewoon opwachten en bidden en smeken en hem omkopen en… Ik krijg een adembenemende inval en pak mijn BlackBerry. ‘Hé, Josh, met Nan,’ begin ik na de piep. ‘Het spijt me ontzettend dat ik je lastig moet vallen en neem maar van me aan dat ik alle andere mogelijkheden heb geprobeerd voordat ik je belde, maar ik heb informatie nodig en ik hoop dat jij die kunt bemachtigen via je journalistieke netwerk.’ De zon duikt op boven het gebouw aan de overkant en ik knijp mijn ogen een beetje dicht. ‘Ik ben aan mijn lot overgelaten met de kinderen. Beide ouders zijn gewoon… weg. Er is vandaag een envelop voor haar afgehaald door Manhattan Minute, en ik moet weten waar die envelop naartoe is gegaan. Het moet in de stad zijn, want het was een fietskoerier. Ik weet me gewoon geen raad en ik moet het echt weten… Waar zit Mrs. X, verdomme?’