10

‘Ik zoek Mrs. X,’ hijg ik terwijl ik over de balie van het ziekenhuis hangend probeer op adem te komen na het stukje rennen vanaf Jarndyce.

‘Moment, ik kijk even.’ De beveiligingsman in pak met das glimlacht vriendelijk naar me en laat zijn vinger langs de lijsten glijden die hij voor zich heeft. ‘Weet u wie haar behandelend arts is?’

‘Ik… nee. Ze heeft borstkanker…’

Hij glimlacht bemoedigend.

‘Haar zoon, Grayer… Zestien? Lang, blond? Hij heeft me een minuut geleden ge-sms’t dat hij hier was.’ Ik bijt op mijn onderlip.

‘Hij zit met dokter Rosen in de bibliotheek.’ Een andere beveiligingsman sluit zijn telefoongesprek af, staat op en wijst naar de glazen schuifdeuren. ‘Daardoor. En dan de hoek om.’

‘Dank u! Ontzettend bedankt!’ Ik rep me door de deuren de lichte gang met daklichten in en kijk naar iedere deur die ik passeer. Receptie. Lab. Zitten ze in de bibliotheek? Ik blijf staan bij een dubbele deur naar een serene ruimte vol boekenkasten, maar de leunstoelen en tafels zijn onbezet. Ik kijk nog eens de gang in en zie het hartverscheurende beeld van twee uitgemergelde patiënten in rolstoelen en een kale vrouw die een kruiswoordpuzzel maakt, maar de X’en zijn nergens te bekennen. Ik loop de bibliotheek weer in en zie op een van de tafels medische boeken in een lage krans lamplicht liggen, met ertussen een notitieboekje vol slordige aantekeningen.

Snuf.

Ik draai me bliksemsnel om. Een clubfauteuil in de hoek is naar de muur gedraaid. Boven de hoge rugleuning zie ik de capu chon van een sweatshirt met een gebogen hoofd eronder. Ik kijk nog eens naar het notitieboekje op tafel en zie de slappe koerierstas vol vertrouwde graffiti eronder liggen. ‘Grayer?’

Hij schraapt zijn keel, maar draait zich niet naar me om.

‘Het spijt me vreselijk. Ik kon niet uit die bespreking weg. Ik ben gekomen zodra…’

De capuchon knikt aarzelend op en neer.

‘Waar is je moeder? Gaat het wel goed met haar?’

‘Thuis. Nee.’

‘Grayer, wat erg voor je.’ Ik pak een stoel, ga achter hem zitten en zet mijn tas tussen mijn voeten. ‘Wat weet je precies?’

‘Wat weet jíj eigenlijk?’ Zijn stem klinkt schor. Boos.

Ik zucht. ‘Nou, ik weet dat je moeder borstkanker heeft, maar dat ze hier alle zorg krijgt die ze nodig heeft.’

Zijn schouders schieten omhoog in een korte, kille lach. ‘Alle zorg die ze nodig heeft,’ herhaalt hij.

‘Is dat grappig?’ vraag ik vriendelijk.

‘Hilarisch.’

‘Oké…’

Hij schraapt zijn keel weer. ‘Ga nou maar gewoon weg.’

‘Je hebt me ge-sms’t. Ik wil niet zomaar weggaan. Je bent van streek. Begrijpelijk. Dit is iets enorms om te bevatten, Grayer. Je zou dit niet alleen moeten doen. Ik kan… Ik kan…’

‘Ja?’ Hij draait zijn hoofd naar me toe, maar ik zie alleen het profiel van zijn neus uit de capuchon steken.

‘Ik kan uitzoeken wie haar artsen zijn en we kunnen een afspraak met ze maken. En ik ga met je mee en we kunnen een antwoord op al je vragen krijgen…’

‘Zoals: gaat ze dood?’ Hij wendt zijn hoofd weer af.

Ik kijk naar de capuchon. ‘Ja, bijvoorbeeld.’

‘Want dat staat hier niet in.’ Zijn wijsvinger komt tevoorschijn uit een tot aan de knokkels naar beneden getrokken mouw en priemt in de richting van de medische boeken. ‘En het staat niet op internet. En de vader van mijn vriend, die hier chirurg is, heeft me afgescheept. En zij wil me niet vertellen wie haar artsen zijn, dus veel geluk ermee, omdat ze me niet nog erger van stréék wil maken…’ Zijn stem begeeft het en hij slaat een hand voor zijn gezicht. ‘Ik kan het Stilton niet aandoen… Ik kan het hem niet vertellen als ik niet alle informatie heb. Hij zou het niet aankunnen. Hij heeft haar nog nodig, hij is afhankelijk van haar. Ik kan het niet…’

Ik leg een hand op zijn schouder en hij zakt naar voren. Zijn capuchon raakt zijn knieën en zijn schouders zwoegen. Zijn bedekte hoofd zinkt in zijn gespreide vingers. ‘Het is niet goed dat je hier alleen voor staat. Ik wil je helpen.’

Hij haalt diep adem om zich te vermannen. ‘Ik moet naar huis, naar mijn broertje.’

‘Ik ga met je mee.’

‘Bedankt, maar liever niet.’ Hij duikt onder mijn arm weg en staat op. ‘Ik heb alles onder controle.’

‘Zeker weten?’ vraag ik aan zijn brede rug.

Hij veegt met zijn mouw langs zijn neus. ‘Dat zeg ik toch?’ Met de capuchon nog voor zijn gezicht loopt hij naar de tafel om zijn spullen te pakken.

‘Nou…’ Ik ga ook staan. Ik weet niet wat ik moet doen, ik weet niet eens wat hij van me zou willen aannemen. ‘Ik ben blij dat je me hebt ge-sms’t.’

‘Ja hoor,’ bijt hij me toe terwijl hij het notitieboekje in zijn tas gooit en de rits dichttrekt. ‘Zodat je niet kon komen.’

‘Hé, ik ben er toch?’ Mijn stem verhardt zich. ‘Misschien weet je niet hoe het zit, maar het zit zo: er staat een volwassene tegenover je die aanbiedt je te helpen uitzoeken hoe het verder moet, ook al kan ze verdomme je gezicht niet zien.’

Hij draait zich om en kijkt me eindelijk in de ogen. De zijne zijn groot, ontzet. Ik hou mijn adem in en schaam me ervoor dat ik hem tot de orde heb geroepen in het St. Vincents Kankercentrum.

Hij zet de capuchon af en onthult schaapachtig de rode vlekken op zijn wangen.

Ik neem de geste met een vriendelijk knikje in ontvangst.

Hij slingert zijn tas over zijn schouder. ‘Je mag wel een Red Bull voor me kopen.’

‘Hè?’

‘Nu je er toch bent. Ik heb mijn laatste geld uitgegeven aan de taxi hierheen.’

‘Oké…’

‘Ik bedoel, dat heb ik nu nodig.’

‘Oké.’ Ik pak mijn tas van de vloer.

‘Oké.’ Hij loopt met me door de gang naar de glazen schuifdeuren.

‘Maar je krijgt alleen koffie van me.’ Ik wuif in het voorbijgaan dankbaar naar de beveiligingsman. ‘Red Bull jaagt je voortijdig het graf in.’

We stappen de frisse lucht in en lopen naar het koffiewagentje op de hoek. Grayer grijnst. ‘Leuk.’ Hij schiet in de lach en het dringt tot me door wat ik heb gezegd.

‘O, god, ik bedoelde…’

‘Hé, jij moet echt eens relaxen.’ Hij schudt zijn hoofd en bestelt nog steeds grinnikend koffie. Ik stop hem een dollar toe.

‘Dank je wel,’ zeg ik sarcastisch.

‘Ja, dank je,’ zegt hij zo zacht dat ik het me ook kan hebben verbeeld. Voordat ik iets terug kan zeggen, zet hij zijn capuchon weer op en rent met zijn beker koffie de trap van de ondergrondse af.

Die avond stap ik uit de ondergrondse in het uitgestrekte complex van het Columbia-Presbyterian Ziekenhuis. Ik zie de groene neonreclame van het café van verre oplichten in de troosteloze omgeving. Ik duw de deur open en zie Sarah op het eerste rode skaibankje zitten, al halverwege een pint en een cheeseburger. Ze kijkt op met net zo’n brede glimlach als de voetbalkampioenen van 1973 op de verschoten foto boven haar schouder. ‘Ik ben zo blij dat je belde,’ zegt ze.

‘Niet te geloven dat je vrij bent. Ik dacht dat je een spannen de date zou hebben op vrijdagavond.’

Ze schudt haar hoofd. ‘Ik heb van acht tot twaalf vrij en dan moet ik terug.’

‘Dat meen je niet.’ Ik schuif over de ribbel tussen twee ingesleten kontindrukken naar haar toe.

‘Ik zou gaan slapen, maar dit is leuker.’ Ze rolt de mouw van het Waffle Henley-shirt onder haar doktersjas op.

‘Ongelooflijk dat jij mag drinken voordat je aan het werk gaat.’

‘Ik mag één biertje.’ Ze steekt ter illustratie een vette vinger op. ‘Om acht uur, zodat het om twaalf uur vanavond volledig is afgebroken, en dan neem ik een dubbele espresso.’

Ik schud vol ontzag om haar uithoudingsvermogen mijn hoofd. ‘Wat jullie je lichaam allemaal aandoen om anderen beter te maken…’

‘De ironie ontgaat me niet. Zo, wat is er?’ Ze neemt een stevige hap en ik verstrengel mijn vingers op het tafelblad.

‘Wat kun je me vertellen over borstkanker?’

Ze gaat theatraal over haar bord hangen.

‘Alsjeblíéft?’

‘Niks.’ Ze richt zich op, nu met een mosterdvlek op haar doktersjas. ‘Tussen acht uur en middernacht kan ik je niets over borstkanker vertellen. Ik kan je wel vertellen over Brad en Angelina die evenveel jongetjes als meisjes willen hebben of over de geriater met de mooie handen en het engelengeduld die me heeft ge-sms’t dat het “leuk” was geweest vrijdag. Wat bedoelt hij daarmee? Zo leuk als bridgen met je oma? Of echt waanzinnig leuk? Ik kan pas iets antwoorden als ik weet wat hij bedoelde.’

‘Je kunt dat ene woordje niet decoderen?’

‘Je hebt veel tijd om je in je innerlijke leven te verdiepen wanneer je iemand een klysma geeft.’

‘Dus, borstkanker,’ breng ik haar weer op het onderwerp terug.

‘Ja-ha,’ geeft ze langgerekt toe. Ze kijkt naar de brandwerende plafondtegels, laat haar schouders zakken en gaat door de knieën. ‘Wacht even.’ Ze wenkt de serveerster. ‘Ik heb me bedacht. Mag ik een portie kaasfrietjes? Jij ook iets?’

‘Ik wil graag een hamburger en hetzelfde wat zij drinkt, alstublieft.’

De serveerster knikt met haar knalrode haar en neemt de vettige kaarten mee.

Sarah neemt een slokje bier. ‘Weet je, je kunt het allemaal opzoeken op internet.’

‘Niet in mijn eentje in dat huis. Als je naar beneden scrolt, zie je onder aan elke site: “Nan Hutchinson, de lucht die je inademt geeft je hond en jou poliepen en asbestlongen.”’

‘Om wie gaat het?’ vraagt Sarah.

‘De moeder van Grayer.’

‘Tjeesus.’ Ze vertrekt haar gezicht. ‘Dat arme kind.’

‘Ja. En het is zijn taak om het aan zijn broertje van zeven te vertellen. Daarom zou ik er graag iets meer van willen weten.’

De serveerster zet met een klap een bord vol gepasteuriseerde smeerkaas waarin dunne frietjes drijven op tafel. ‘Brand maar los,’ zegt Sarah, die op het bord aanvalt.

‘Oké, nou, ik krijg dit allemaal in bedekte termen door, maar zo te horen krijgt ze een borstbesparende operatie en daarna chemotherapie.’

‘Oké, dat ze de borst kunnen sparen, is een goed teken. Ze hoeven geen drastische maatregelen te nemen, dus we mogen ervan uitgaan dat de lymfklieren niet zijn aangetast. Vervolgens gaat het allemaal om de kans op herhaling. Hoe eerder het terug komt, hoe somberder de prognose. En er kunnen uitzaaiingen zijn. Van de borst naar het brein.’

‘Ik denk dat hij dat in de bibliotheek heeft gelezen.’

‘Grayer?’

Ik knik.

‘Zorg dat hij niet op internet gaat zoeken. Er zijn wel tien miljoen sites die alleen maar tot doel hebben mensen doodsbang te maken. Als hij virtuele steun nodig heeft, stuur hem dan naar standup2cancer.org.’ Ze tekent de 2 met haar vette vinger in de lucht.

‘Dank je. Ik denk dat virtuele steun… zo ongeveer alle steun is die hij kan krijgen. Ik zou zo graag…’ Ik haal diep adem en zie weer voor me hoe hij in elkaar gedoken de trap van de ondergrondse af loopt. ‘Toen hij klein was, had hij afgrijselijke nachtmerries, en toen kon ik hem troosten. Nu is hij bang voor iets wat maar al te waar is en weet ik niet wat ik voor hem kan doen.’

Sarah steekt haar hand uit en geeft een kneepje in de mijne, waar een ketchupveeg op achterblijft. ‘Dít helpt. Ik zie het elke dag om me heen – de mensen die bloemen en kaartjes krijgen, ook al is hun familie er niet – je voelt de liefde die ze van alle kanten omringt. Het helpt als je er op alle manieren voor hem kunt zijn. Grayer voelt het, dat garandeer ik je.’

‘Dank je. Goed, volgende onderwerp.’ Ik veeg met een servet over de ketchup.

‘Hoe is het met Ryan? Hebben jullie al een liefdesbaby?’

‘Mijn echtgenoot lost eigenhandig de globale graanschaarste op vanaf een geheime locatie waar hij maar sporadisch mobiel kan bellen en de e-mail wordt gecensureerd, maar mijn hond is deze week nergens doorheen gezakt, dus dat is een lichtpuntje. O, en er is als bij toverslag een overijverige elektricien komen opdagen – ik mag niet vragen hoe – en nu lopen er verontrustende sleuven door alle muren, ook gevaarlijk dicht bij mijn gloednieuwe traptreden.’

‘Dus die tapdansstudio die je op de bovenste verdieping wilde openen zal nog even moeten wachten?’

‘Heb ik al verteld dat mijn ouders misschien uit hun huis worden gezet?’

‘Ga wég!’

‘Maar het geeft niet, want dan trekken ze toch gewoon bij mij in? En mam kan de tapdansstudio leiden terwijl ik me kapot werk voor het salaris van de nanny en mijn man zich aan de andere kant van de wereld net iets prettiger voelt in de wetenschap dat hij een kind heeft.’ Ik bezwijk voor de kleffe aantrekkingskracht van de friet en pak een bosje.

‘Goed,’ zegt Sarah. Ze veegt haar vingers af, trekt het rode elastiekje uit haar paardenstaart en schuift het om haar pols alsof het een kabbala-armband is. ‘Om te beginnen: jij hébt tenminste een man. Ik heb een sms’je en chlamydia, maar niet van dezelfde vent. Jij hebt je eigen koophuis. Ik blijf in mijn betonnen celletje tot ik mijn coschappen heb gelopen.’

‘Chlamydia?’

‘Ja, het stelt niet zoveel voor. Ik bedoel, ik werk op de plek waar de antibiotica ontstaan. Het is gewoon ranzig. Ik bedoel, ik had al veertien maanden geen seks meer gehad en dít spoort me niet aan meer tijd vrij te maken voor een privéleven.’

‘O, Sarah, wat rot voor je.’

‘Tja.’ Ze neemt nog een hap van haar cheeseburger en de jukebox verwisselt ‘Angel of Harlem’ voor ‘One’. Ik pijnig mijn hersenen naar iets uit mijn saaie leven wat net zo persoonlijk is, maar niet nog eens onderstreept hoe getrouwd ik ben. ‘Citrine is zwanger.’

‘Ga je nog steeds met haar om?’ zegt Sarah ongelovig.

‘Ze is leuk. En ze leest veel.’

‘Nan, ze gooide brandende lucifers naar ons.’

‘Dat was Alex.’

‘Dan is ze medeplichtig. Het was een stelletje valse krengen. Dat is het nog steeds.’ Ze ziet mijn pijnlijk vertrokken gezicht. ‘Wat is er?’

‘Ik weet niet… Gewoon…’

‘Nou?’

‘Als zij net zo’n jeugd hebben gehad als Grayer, kan ik me wel voorstellen waarom die meiden zo kwaad waren. Ze hadden niet de dingen die wij hadden. Zoals een verhaaltje voor het slapengaan en… aandacht. Ik heb medelijden met ze.’

‘Nou, ik niet.’ Ze maakt een prop van haar servet en gooit hem op het restje ijsbergsla op haar bord. ‘Ik heb medelijden met de zwangere moeder die een auto-ongeluk heeft gekregen en van wie ik vanochtend een been geamputeerd zag worden. Ik heb medelijden met de jongen die positief is getest op aids. Ik heb geen medelijden met de verwendenestenbrigade.’

‘Sarah.’

‘Ja?’

‘Wat ga je tekeer.’

Ze glimlacht. ‘Neem me niet kwalijk. Sorry. Ik lijd aan een overdosis perspectief. Op dit moment lijkt alles wat niets met reanimatie te maken heeft me een dagje aan het strand, verpakt in een suikerspin en gegarneerd met jonge poesjes. Ik beloof je dat ik na mijn coschappen zal overlopen van medelijden met Citrine en Tatiana. Wie weet, misschien word ik hun dermatoloog wel.’

‘Of hun gynaecoloog.’

‘Of hun cardioloog. Als ze een hart hebben.’

‘Maar tegen die tijd kun je al in Omaha zitten,’ zeg ik. Bij de gedachte dat ik deze vriendschap weer moet verliezen, voel ik een steek in mijn hart.

‘Dat kan,’ beaamt ze, ‘maar ik kom weer terug. Als ik mijn opleiding af heb.’ Ze drinkt haar glas leeg. ‘Dit is New York. Iedereen komt hier terug. Kijk maar naar jezelf.’