1
‘Waar ben jij mee bezig?’
Bij het horen van de stem van mijn man draai ik me om op de ladder, waarop ik sta te proberen een lap gordijn aan een stokoude spijker te hangen. Mijn man staat in de deuropening van de verder lege kamer. Hij veegt zijn rood aangelopen gezicht af met de onderkant van zijn klamme Harvard-t-shirt. ‘Hé, hallo,’ zeg ik.
‘We wonen nog maar drie weken in een bouwput en mam is al gek geworden, Grace,’ zegt Ryan tegen onze golden retriever van twaalf, die log de laatste traptreden neemt naar de derde verdieping van ons nieuwe huis. Onder het licht van het kale peertje aan de roos op het plafond zien we hoe ze prompt haar flostouw naast zijn sportschoenen laat vallen. ‘Brave meid.’ Ryan aait haar over haar kop en ze kuiert naar de ladder om me te begroeten. Haar poten zijn grijs van het vuil van Riverside Park.
‘Heb je lekker met pappie gerend?’ vraag ik, maar ze sjokt al naar haar waterbak in onze slaapkamer hiernaast. We horen een luid geklots.
‘Er komt een Starbucks op de plek van dat afgebrande proeflokaal,’ zegt Ryan, die zijn voeten uit zijn Nikes wurmt en op zijn sokken naar me toe loopt.
‘En dan de parfumerieën, en dan de banken. Wij zijn de voorhoede.’
‘Ja.’ Hij wrijft met zijn bezwete bruine haar langs mijn blote dij voordat hij zich omdraait om zijn T-shirt af te stropen. ‘Waar ben je nou mee bezig?’
‘Ik heb de gordijnen gevonden!’
‘Ik zie het.’ Op weg de kamer uit raapt hij zijn Nikes van de vloer.
Ik rek me uit om het andere uiteinde van het hemelsblauwe linnen gordijn aan een tweede spijker te hangen die uit het gefossiliseerde behang steekt, hou me met een hand in evenwicht aan het koude metaal van de ladder en leun achterover om te zien hoe het is geworden. Ik strijk met mijn andere hand over de vouw die is ontstaan doordat de gordijnen een maand in een doos hebben gezeten en herinner me dat ik ze twee jaar geleden op een vlooienmarkt in Uppsala heb gekocht om de sombere Zweedse winter op te fleuren, niet dat je mij hoort klagen. Nadat Ryan voor zijn werk bij de VN was overgeplaatst van Haïti naar Zuid-Afrika en vervolgens naar het noorden van Afrika, was ik allang blij dat we eens seizoenen hadden, ook al sneeuwde het in drie van de vier.
Ik hang het gordijn zo dat het de talloze gaten van de moker hamer bedekt die Steve, onze aannemer, in de muur heeft geslagen om te ‘onderzoeken’ of er een raam zou kunnen worden geplaatst. De openingen konden ook om de een of andere reden ergens in de vorige eeuw zijn dichtgemetseld. Omdat de muur anders zou instorten, bijvoorbeeld.
‘Nan?’
‘Kom eens naar mijn raam kijken?’ Ik klauter van het trapje af en zie Ryan met een handdoek om zijn middel in de deuropening opduiken. ‘Ik wil oma’s rode bureau eronder zetten, dan wordt het mijn hoekje.’
Hij loopt naar me toe, slaat zijn armen om me heen en drukt me tegen zijn bezwete lijf. De wollige badstof strijkt langs mijn benen. ‘We hebben meer dan tweehonderdvijfenzeventig afbrokkelende vierkante meter…’
‘… om iets van te maken.’
‘… om iets van te maken. Jij krijgt je hoekje en je raam, en mag ik vragen of je zó naar de overdracht van het huis van mijn ouders gaat?’ Hij trekt zijn eigen oude sweater omhoog, die ik heb aangeschoten omdat mijn ochtendjas nog steeds zoek is. ‘Het zou mij namelijk nogal afleiden.’
‘Ik dacht dat ik daarom met je meeging, om je af te leiden.’ Ik trek de handdoek van zijn middel.
‘Om me te steunen. En we moeten voortmaken.’ Hij pakt de handdoek terug en geeft me een tik op mijn billen. Dan beent hij door de korte gang naar de enig bruikbare badkamer in onze tweehonderdvijfenzeventig afbrokkelende vierkante me ter. ‘Ik heb mijn vader beloofd dat hij er geen omkijken naar zou hebben, dus we moeten binnen het kwartier hier weg.’
‘Oké, maar ik moet eerst een kop koffie hebben en het apparaat heeft het net begeven,’ vertel ik hem vanuit de deuropening van mijn toekomstige werkkamer. ‘Er is weer een stop doorgeslagen in de keuken.’
‘Dus we zitten nu op…’
‘Drie: de gang, de slaapkamer en de badkamer. Is Steve al ergens te bekennen?’
‘Nog niet.’
‘Het loopt tegen negenen. Ik moet hem bellen.’
‘Je probeert de boel te rekken! Bel hem maar vanuit de taxi!’ Ik hoor het weigerachtige gekrijs van leidingen die warm water moeten doorlaten. ‘En tel vijf minuten bij de reistijd op als je ergens onderweg koffie wilt drinken!’
‘Wat ik wíl, is zo’n bolletje crack dat ze aan de overkant verkopen!’ gil ik terug, maar Ryan staat al onder de douche. Ik loop naar de slaapkamer, waar Grace even opkijkt van onze matras waarop ze zich heeft laten zakken, en ik kijk naar de wand van dozen met onze kleren erin. ‘Jij zou ook een bolletje crack willen als hij jou dwong terug te gaan naar Park Avenue 721.’
Een halfuur later schiet de taxi vooruit over Park Avenue, waar alle lichten tegelijk op groen springen, een gemeentelijk detail dat ik altijd volmaakt vond passen bij de verstikkende regels in die buurt: iedereen is er gedwongen hetzelfde te doen, en in hetzelfde tempo. Ik herinner me hoe gestrest ik raakte van die genadeloze verkeerslichten toen ik hier nog werkte, nu meer dan tien jaar geleden. Terwijl ik pogingen deed een naar een schone luier snakkend, spartelend kind naast me op de achterbank te sussen, brak het koude zweet me uit omdat we te laat zouden kunnen komen voor wat de volgende bizarre activiteit ook maar was: bloemschikken voor kleuters of tai chi voor dreumesen, en dan vond ik het jammer dat de ondergrondse waarmee ik samen met de rest van de mensheid van en naar mijn werk reisde niet veilig was bevonden voor kleine Elspeth.
Voorbij Ninety-Sixth Street bloeien de dicht op elkaar staande tulpen welig in de middenberm, en ik herinner me hoe ik mijn grootmoeder, gewapend met haar troffel, de bollen hielp planten als kind. Tegen de tijd dat ik groot was en werk kreeg in de gebouwen aan weerszijden van die bloemperken, hadden mijn werkgevers die taak allang uitbesteed aan anderen, die Engels als tweede taal hadden, zoals ze elke taak uitbesteedden waarvoor ze door de knieën moesten. We komen langs een kalkstenen appartementencomplex waar ik in mijn eerste studiejaar nanny ben geweest, het adres waar ik ontdekte dat de tienerdochter een jongen uit een speelhal in Tompkins Square Park in haar inloopkast liet wonen. Ja, zeven jaar oppassen, twee zomers als au pair en drie jaar als voltijdnanny waren meer dan genoeg. Ik sta er nog steeds van te kijken dat ik na de laatste dag van mijn laatste baan, in het gebouw waar we nu naartoe zoeven, nog in staat was te wachten tot Grace haar inentingen had gekregen voordat we over de oceaan vlogen (in plaats van eroverheen te rennen) om bij Ryan in Den Haag te kunnen zijn.
De taxi stopt weer en mijn blik valt op een zwarte vrouw die een kind met vlashaar duwt dat de glazige, tevreden blik in zijn ogen heeft die kinderen in wandelwagens krijgen (als je boft). Opeens licht het gezicht van het kind op. Ik rek mijn nek en zie een blonde vrouw in een lavendelblauwe jurk op de hoek staan, breed grijnzend. Ze ziet het tweetal aankomen en strekt haar met tassen beladen armen uit. Dan haast de moeder zich met haar opgeplakte grijns naar het wandelwagentje en hangt zonder iets tegen het kind te zeggen haar zware tassen aan de titanium handvatten. Ze zegt nog iets tegen de vorige bestuurder en loopt dan vrolijk door. Het kind barst uit in een ontzet gekrijs, verzet zich tegen de nylon gordel van NASA-kwaliteit die het in bedwang houdt… en onze taxi trekt weer op. Ik voel dat ik onderuitzak op mijn stoel.
‘Nan…’
‘Ja, schat.’ Ik richt mijn aandacht op mijn BlackBerry en scrol naar het laatste bericht van mijn enige cliënt. Ik begin een antwoord op te stellen waarmee ik een overvloed aan doorverwijzingen hoop binnen te slepen. Wat, Deo volente, weer zal leiden tot een echt consultancybedrijf.
‘Je duikt weg alsof we langs een huis rijden dat je ooit in wcpapier hebt verpakt.’
‘Hm.’ Ik verzend het bericht en voel dat ik door Ryans stevige arm omhoog word gehesen uit mijn bijna horizontale houding.
‘Je bent drieëndertig, hoor.’ Hij trekt een wenkbrauw op.
‘Ja,’ beaam ik terwijl de taxi langs de stoeprand stopt en ik mijn BlackBerry weer in mijn tas opberg.
‘Je spreekt drie talen.’
‘Klopt.’ We reiken allebei naar onze portemonnee, maar hij wint en rekent af met een biljet van twintig dollar.
‘Dus…’
‘Dus dat was een heel eng mens.’ Ik klem mijn lippen op elkaar om mijn lipgloss te verdelen.
‘Maar nu kun jíj heel eng zijn.’ Zijn voorhoofd raakt het mijne wanneer hij zijn portemonnee weer in zijn achterzak stopt. ‘Jullie zouden een wedstrijdje kunnen houden.’
‘Liever niet.’ Ik draai me om naar de portier in uniform die het portier voor me openhoudt en hoewel alles in mij tegenspartelt, stap ik uit in de schaduw van de lichtgrijze luifel. Een tweede portier houdt de in messing gevatte glazen deur open naar de sombere schemering van de entree van de X’en, en ik draai me weer om naar de vertrekkende taxi zoals Grace rechtsomkeert maakt wanneer ze bij de dierenarts binnenkomt: O, dat? Hier? Maar dat is… Nee. Nee, dank je, ik ga wel…
Maar Ryan pakt mijn hand stevig beet en nadat we wat beleefdheden hebben uitgewisseld met de portiers, die ik gelukkig geen van beiden herken, lopen we naar de mahoniehouten liftdeuren.
‘Tot nog toe gaat het goed,’ fluistert Ryan terwijl hij op de knop met de pijl omhoog drukt, die rood oplicht.
‘Heb ik je ouders al bedankt voor hun verhuizing naar Hong Kong?’
‘Tijdens je toespraak op onze bruiloft. Twee keer.’
De deuren glijden open en ik buig mijn hoofd. Met mijn haar voor mijn gezicht tuur ik strak naar de blinkende marmeren tegels. Een paar zwartfluwelen pantoffels met op elke neus een aapje met een narrenkap stapt uit de lift, en ik knijp in Ryans hand.
‘Halló, Mr. Rallington,’ zegt Ryan nadrukkelijk terwijl hij me de mahoniehouten cabine in loodst. De deuren glijden dicht en Ryan drukt op 10. ‘Ik snap die sloffen niet.’
‘Daarom hou ik van je.’ Ik kijk op naar zijn bruine ogen en zie lachrimpeltjes in de hoeken verschijnen.
‘Hm, ons oude trefpunt,’ mompelt hij. Hij laat zijn hand over mijn rug glijden en ik leun naar hem over voor een vurige kus, want ik herinner me hoe ik in uitgerekend deze lift stond te hopen dat ik hem tegen zou komen – HH, de Harvard Hottie die twee verdiepingen boven mijn werkgevers woonde. Wanneer de lift stopt en de vertrouwde vestibule zichtbaar wordt, happen we naar adem. ‘Je hebt het gered!’ Ryan houdt mijn hand boven mijn hoofd alsof ik een wedstrijd heb gewonnen en zoekt in zijn trenchcoat naar de sleutels.
Wanneer de voordeur achter ons dichtvalt en we opgesloten zijn in het lege, jarenlang onderverhuurde huis, lachen we niet meer, maar staan we bedremmeld in de hal. Ryan laat me los en trekt zijn jas uit, en dan wagen we ons schoorvoetend in het appartement dat van zijn ouders is geweest. Het geluid van onze voetstappen klinkt hol nu er geen meubels meer zijn om het te dempen.
Ik pak een tissue uit mijn tas om de vegen lipgloss na de kus af te nemen en besef dat we onszelf een rad voor ogen hebben gedraaid. Al onze gesprekken over deze laatste inspectie, maar een paar weken na het afscheid van ons eigen huis, draaiden erom of ik het lef zou hebben naar dit gebouw te gaan, in deze buurt die ik koppig heb gemeden wanneer ik een vakantie in de stad doorbracht. We hadden het erover of we van punt A naar punt B konden komen zonder háár te zien, Mrs. X. Over punt B zélf repten we met geen woord, over hoe het voor Ryan zou zijn om de sleutels van het huis van zijn jeugd over te dragen. Of hoe het voor mij zou zijn om in een leeg appartement te staan met dezelfde indeling als dat van de X’en.
‘Raar, hè?’ Ryan slaat zijn armen over elkaar, met de opgevouwen trenchcoat eronder, en trekt zijn schouders op. Hij staat er een beetje verloren bij.
‘Ja,’ zeg ik zacht terwijl ik over zijn schouder wrijf.
‘Ik denk dat we maar…’
‘Moeten gaan kijken?’
Hij draait zich om en gaat me voor. Hij blijft in elke kamer staan en knikt dan kort. Wanneer we aan het eind van de gang met slaapkamers zijn, voel ik verdriet opkomen in mijn borst, als een blauwe plek.
‘Grovers…’
‘Mijn…’
‘… kamer,’ zeggen we precies tegelijk. Ryan gaat naar binnen. De lentezon valt door de blinden op het kale visgraatparket. Hij loopt naar het raam en ik loop langs hem heen naar de aangrenzende badkamer. Ik blijf in de deuropening staan en voel het schokken van Grayers snikken toen we twee verdiepingen lager op de rand van de badkuip zaten – de verschrikking van het niet weten wat te doen, hoe ik hem kon helpen adem te halen, de machteloosheid terwijl zijn koorts steeds hoger werd, de hete damp van de douche die mijn panische waas versterkte: het leven van dat kind van vier lag in mijn eenentwintigjarige handen.
‘Ongelooflijk!’
Ik draai me om en zie hoe Ryan zich onder de blinden bukt, de radiator opzij duwt en iets pakt waarin ik alleen een smerige haarbal herken. ‘Han Solo.’ Hij bevrijdt het poppetje van het aangekoekte vuil. ‘Ik had hem hier verstopt omdat mijn kleine broertje de hele tijd met al mijn gave spullen wilde spelen. Waanzinnig.’ Hij richt zich op en klopt zijn broek af. Het stof wolkt in de strepen licht die door de blinden vallen. Het duurt even voordat het tot me doordringt dat hij steeds nadrukkelijker staat te knikken. Hij omklemt het bruine plastic en kijkt me aan, met getuite lippen en flonkerende ogen. ‘Ik wil dit hebben.’
‘We kunnen het niet betalen, weet je nog? We bouwen ons eigen huis op uit een bouwval in een achterbuurt.’
‘Nee, dít. Een gezin, kinderen… Een kind.’
Ik knik en strijk een lok haar achter mijn oor. ‘Dat krijgen we ook.’
‘Waar wachten we nog op?’
‘Eh, vier nieuwe zekeringen, een keuken. Mijn bedrijf moet eerst van de grond komen. We moeten eens langer dan een jaar in hetzelfde land blijven…’
‘Ik ben er klaar voor.’ Hij kijkt om zich heen in de kamer, met een grijns van oor tot oor alsof hij het licht heeft gezien. ‘Ik ben er klaar voor, Nan. We gaan geen twee verdiepingen verhuren. We verhuren er één en houden de andere vrij voor de kinderen…’
‘Meervoud?’ vraag ik. Ik zie hem als door een waas in het stoffige licht staan.
‘Een baby. Ik wil een baby. Van jou. Nu.’ Hij loopt naar me toe en pakt vurig mijn beide handen. Het Star Wars-poppetje drukt pijnlijk in onze handpalmen.
‘Ik…’ Ik bevrijd me uit zijn greep. Han Solo duikelt op de vloer en ik word weer overspoeld door de weerzin van toen ik hier nog werkte. ‘Ik… Het zou ons hele leven op zijn kop zetten, we zouden de volle verantwoordelijkheid hebben voor het leven van een ander, zijn geluk, dag en nacht, net zo lang tot we dood zijn. We hebben het niet over een impulsaankoop om nostalgische redenen.’
‘Oké.’ Hij raapt het poppetje van de vloer. ‘Ik geef het aan jou omdat we hier zijn. Het is jouw snoepje van de week.’
‘Dank je wel.’ Ik bijt op mijn onderlip.
‘Nan, doe nou niet alsof we het er nooit eerder over hebben gehad.’
‘Ja, maar niet zo direct. Ik weet niet of ik eraan toe ben.’
‘Hoe kun je dat nou zeggen? Je was een fantastische nanny!’
‘Dat maakt me nog geen fantastische moeder! Dat is iets heel anders.’ Ik maai met mijn armen en mijn tas zakt naar mijn pols. ‘Totaal anders.’
‘Hallo!’ galmt de zangerige stem van de makelaar door de hal, begeleid door sleutelgerinkel. ‘Mr. Hutchinson, u kunt beter opschieten, de kopers kunnen elk moment komen. Hebben de onderhuurders alles tiptop achtergelaten?’
Kort nadat de inspectie is afgerond, staan we achter in de stalen lift van het notariskantoor, als haringen in een ton, want het is lunchpauze. Ryan pakt mijn hand en het lukt me hem een geruststellend kneepje terug te geven. De lift komt op de zesendertigste verdieping tot stilstand en we wurmen ons door de opgestoken armen met afgehaalde etenswaren de gang in. Mijn hakken zakken weg in de dikke groene vloerbedekking en ik pak Ryans arm. We slaan links af en komen in de gedempte ontvangstruimte. Ik probeer het gezicht op te zetten van een geestelijk gezonde, elegante echtgenote, zo eentje die haar man om de haverklap vergezelt naar dit soort kantoren om stapels belangrijke documenten te tekenen, niet zo eentje die de onbedwingbare neiging heeft onder haar rok te reiken, haar voortplantingsorganen er met blote handen uit te rukken en ze tegen de mahoniehouten lambrisering te smijten.
‘Ryan!’ Een gezette raadsheer op leeftijd haast zich door de aangrenzende dubbele deur, zijn ene mollige hand uitgestoken voor een handdruk, de andere voor een klopje. ‘Wat een uitstekend begin van de week! Hoe is het met je? En met je vader?’ roept hij uit op een manier die doet vermoeden dat hij altijd een sigaar in zijn mondhoek klemt. ‘Jammer dat ze niet zelf konden overkomen om dit af te handelen. Man, ze verkopen precies op het goede moment. De zeepbel schijnt op knappen te staan.’
‘Tja.’ Ryan maakt zijn hand los. ‘Ik vind het heel jammer dat ze het moeten verkopen, maar mijn vader wil een vestiging in Seoul openen en beginkapitaal is beginkapitaal.’
‘Wie het zich kan veroorloven zich nu op de Aziatische markt te wagen, kan zich geen buil vallen. Dus we hebben alle volmachten – een mooi moment om iets te verduisteren, hè?’ Hij grinnikt en leunt samenzweerderig over naar Ryan. ‘Zullen we iets verduisteren?’
‘Gordon, dit is mijn vrouw, Nan.’ Ik steek mijn vingers uit om hem erin te laten knijpen.
‘Je bent een schoonheid! Ryan senior heeft je tekortgedaan.’ Ook ik krijg een schouderklopje. ‘Jammer dat we niet naar jullie bruiloft konden komen. God, dat moet nu al, hoelang…’
‘In juni zes jaar geleden,’ zeg ik.
‘O, ja, dat is ook zo, het was in het weekend dat Max afstudeerde aan Stanford. En, hebben jullie al kleine Hutchinsons gemaakt? Je vader zal wel snakken naar een kleine Ryan de Vierde.’
Ryan en ik kijken elkaar met zoveel echtelijke dreiging aan dat er zuurstofmaskers uit het plafond zouden moeten vallen. ‘Nog niet,’ zeg ik met mijn geestelijk gezonde glimlach van een elegante echtgenote.
‘Nou, wacht niet te lang. Ik raad al mijn cliënten tegenwoordig aan een ivf-clausule in hun huwelijkse voorwaarden te laten opnemen.’
‘Pardon?’
‘Ivf-clausule. Als de vrouw een ton, anderhalve ton vergooit aan behandelingen zonder resultaat, kun je het bedrag bij echtscheiding van de schikking aftrekken.’
‘O,’ zeg ik terwijl ik probeer mijn oogleden te ontspannen. ‘Leuk. Zullen we maar beginnen?’ Ik loop door een gang met een laag plafond en wanden die zijn behangen met gesigneerde John Grisham-posters, terwijl de mannen, die voor me uit lopen, bespreken wanneer Gordon en mijn schoonvader voor het laatst een balletje hebben geslagen. Was het in Hongkong? Was Hongkong toen nog in Britse handen? Hahaha, lach ik mee om een racistische mop over een Aziatische vrouw en een golfbal die ik gelukkig niet goed heb gevolgd.
‘Daar zijn we dan.’ Gordon houdt de deur van een vergaderkamer voor ons open en onze blik wordt onmiddellijk naar een glazen wand getrokken die uitzicht biedt van Central Park tot aan onze nieuwe buurt in het noorden.
‘O, mijn god! Nan!’ Een beeldschone vrouw veert op van de koperskant van de tafel en stort zich op me.
‘Citrine,’ zeg ik verbaasd, want ik had niet verwacht haar hier te zien.
‘O, mijn god, dit is ongelooflijk! Zijn jullie de verkopers? Gestoord gewoon! Kom, ik stel je voor aan mijn man!’ Ze pakt mijn beide handen en leidt me om de grote rechthoek van de tafel, langs hun jurist en makelaar, naar een stug uitziende man van dik in de veertig die zich wel lekker lijkt te voelen in zijn maatpak en met zijn achterovergeplakte haar. ‘Schat, dit is Nan Saunders.’
‘Het is tegenwoordig Hutchinson,’ zeg ik en ik wijs naar Ryan, die zo te zien weer een mop van Gordon over zich heen laat komen.
‘Ja, natuurlijk, je bent getrouwd! We hebben samen op Chapin gezeten, schat.’ Ze slaat een arm om mijn middel en ik ruik kamperfoelie. ‘We kennen elkaar al sinds ons vijfde! Dit is mijn man, Clark.’
‘Daar gaan we weer.’ Clark staat op en reikt me een vlezige hand. ‘Citrine lijkt geen stap te kunnen verzetten zonder een kennis tegen te komen. Ben je er klaar voor?’
‘Clark,’ zegt Citrine vermanend tegen Clark, die op zijn Patek Philippe kijkt. Ze wendt zich tot mij. ‘Het toonbeeld van een bankier,’ zegt ze. ‘Kun je het je voorstellen? Ik, de kunstenares, getrouwd met een bankier.’ Ze laat me los en rolt de mouwen van haar jasje op. De in elkaar grijpende C’s vangen de zon en haar vingers vol verfvlekken die haar kunstenaarschap moeten bewijzen komen tevoorschijn. Mijn blik wordt naar haar grote, groene ogen getrokken. ‘Wacht eens, jullie zaten toch in Stockholm?’ vraagt ze.
‘Nee,’ zeg ik. Ik deins iets achteruit voor haar indringende blik. De tractorbundels die klasgenootjes dwongen hun barbies, armbanden en vriendjes af te staan, zijn met de jaren niet milder geworden. ‘Ik bedoel, ja, maar we zijn een maand geleden teruggekomen. We woonden overal waar mijn man voor zijn werk bij de VN naartoe werd gestuurd.’ Ik hoor hoe het klinkt. ‘Ik ben afgestudeerd.’
‘Wauw, wat idioot – de makelaar zei dat de Hutchinsons een ouder echtpaar waren dat in het buitenland woonde.’ Ze kijkt vragend naar haar man, die knikt. ‘Jullie moeten meer aan je pr doen.’
‘O,’ zeg ik met een lach. ‘Nee, het is het appartement van Ryans ouders. Die zijn ook naar het buitenland gegaan; ze zitten nu iets meer dan tien jaar in Azië. Ryan handelt de overdracht alleen maar voor ze af. Ryan?’
‘Hallo.’ Ryan verontschuldigt zich bij Gordon en de makelaar, loopt naar ons toe en steekt een hand op ter begroeting. ‘Ryan Hutchinson.’
Citrine wijst met een priemende vinger naar zijn borst. ‘Ken je me niet meer?’
Hij schudt zijn hoofd en zet dan plotseling grote ogen op. ‘Citrine? Ik herkende je niet zonder hoofdband. Zullen we foxtrotten?’ Hij stapt naar voren alsof hij haar ten dans vraagt en Citrine schiet in de lach.
‘Hebben jullie samen op Knickerbocker gezeten?’ vraag ik.
Clark geeft Ryan een hand. ‘Clark Cilbourne. Wat is Knickerbocker?’
‘De dansschool van de brugklas,’ zeggen we alle drie als uit één mond.
‘Alle coole meiden brachten op donderdag hun jurk mee naar school,’ herinner ik me met een zucht. ‘Tatiana had een gebloemde Laura Ashley met pofmouwen die ik helemaal het einde vond.’
‘Jij zat niet op Knickerbocker,’ zegt Ryan. Het schiet hem om de paar jaar weer te binnen.
Ik schud spijtig mijn hoofd. ‘Mijn vader wilde niet dat ik erheen ging, want híj had erop gezeten en in zijn herinnering was het een grote marteling…’
‘Dat was het ook,’ zegt Ryan.
‘Máár,’ vervolg ik, ‘het was wel de enige kans om jongens te ontmoeten. Of je ging naar Knickerbocker en deed de twostep met jongens die amper tot je schouders reikten om vriendschapsbanden te smeden die zouden blijven tot de krankzinnige kalverliefde erop volgde… of je moest tot na het eindexamen wachten. Er zat weinig tussen.’
Iedereen lacht en Ryan knijpt stiekem in mijn bil.
‘Oké, zitten en tekenen!’ Gordon klapt vanaf het hoofd van de tafel met een hol geluid in zijn handen.
De twee daaropvolgende uren worden er onophoudelijk stapels papieren doorgegeven en ondertekend. Ik ben niet betrokken bij de procedure en kan Ryan dus alleen maar in stilte steunen terwijl hij met de ene pennenstreek na de andere afstand doet van de herinneringen van tientallen jaren. Citrine zit in hetzelfde steunschuitje en wanneer haar man voor de nog vreeswekkender taak staat voor zesenhalf miljoen dollar aan cheques en promessen uit te schrijven – zesenhalf miljóén – glimlachen we solidair naar elkaar. In een gebouw waar niet meer dan vijftig procent financiering is toegestaan. Ik hoop dat die kinderen in het meervoud die we schijnen te gaan krijgen blije, goed aangepaste mensen worden met tien vingers, tien tenen en een passie voor investeringsbankieren.
Ten slotte, als ook het laatste document is ondertekend, notarieel bekrachtigd en bestempeld, mogen we weg. Ryan controleert zijn BlackBerry en loopt naar de glazen wand om iemand te bellen. Ik gebaar dat ik op de gang op hem zal wachten en ga samen met Citrine op zoek naar de wc’s. We lopen door de doolhof aan gangen in het binnenste van het gebouw, langs ruimtes vol uitgeputte, niet-gedouchte twintigers die het geld voor de van ramen voorziene vennoten verdienen.
Citrine houdt de zware formica deur voor me open. ‘Ik vind het zo enig om je weer te zien.’
‘Insgelijks,’ zeg ik.
‘Ik heb Wonderboys helemaal gelezen,’ zegt ze.
‘O?’ Ik wil net de deur van een wc-hokje openmaken.
‘Je had het me aangeraden. Op onze tiende reünie.’
‘O, mijn god.’ Nu herinner ik me het feest weer waarvoor ik al mijn airmiles had ingewisseld. ‘Ja, nou je het zegt, ik was toen wild van Chabon. Hoe vond je het?’
‘Fantastisch. Heb je Straight Man gelezen?’ hoor ik haar vanachter het grijze tussenschot vragen.
‘Van Richard Russo? Ik was het wel van plan… Ik moet het eens kopen…’
‘Nee, niet doen!’ kapt ze me af terwijl ze naar de wastafels loopt, haar jasje uittrekt en het over haar arm hangt om haar handen te wassen. Eronder draagt ze een Rage Against the Machine-t-shirt. Ik voeg me bij haar en ze glimlacht naar me in de spiegel. ‘Dit is mijn we-gaan-naar-een-dure-notarisoutfit – mooi?’ Ik glimlach terug. ‘Maar goed, ik geef het atelier en de wanden vol pockets eraan. Heb je zin om te komen eten? Dan kan ik je volproppen.’
Ik kan mijn oren niet geloven. Nodigt ze me uit? ‘Heel graag,’ zeg ik.
‘Ooit zullen ze nog eens een zeep uitvinden waarmee je die verf eraf krijgt.’ Ze droogt haar veelkleurige, niet schoon te krijgen handen af, maakt haar tas open en diept er een visitekaartje uit op, steenrood aan de ene kant en Miró-blauw aan de andere, met haar naam en informatie over haar galerie in knalgeel. ‘Wat dacht je van woensdag?’
‘O, ja, perfect, zeg ik,’ en ik geef haar mijn eigen visitekaartje uit de kopieerwinkel met een logo dat mijn oma heeft ontworpen.
‘Super.’ Ze trekt de pen uit haar knot en laar haar fameuze roodblonde lokken tot aan haar middel vallen als in een Garnier-spotje. Met de pen tussen haar tanden draait ze de knot weer op en zet hem weer vast. ‘Bel maar als er iets is. Anders haal ik je van de L-trein.’
‘De L-trein?’
‘Ik woon in Williamsburg.’ Ze wijst naar haar Chanel-jasje. ‘Beoordeel een kunstenares nooit op haar getrouwde-damesknoopjes.’
‘Schat!’ Oma zwaait de gematteerd stalen deur van haar nieuwe loft open, gehuld in een kimono en zwartsatijnen slippers. ‘Waar is Ryan?’ vraagt ze. Ze geeft me snel een zoen en gaat dan verder met de voorbereidingen voor het etentje waarbij ze mijn vrienden zal terugzien, voor wie ze altijd een surrogaatgrootmoeder uit een sprookje is geweest. Ik laat mijn zware tas zakken, die vol materiaal zit na een middag oriëntatietraining voor mijn cliënt.
‘O, Ryan kon niet weg van kantoor. Het spijt hem,’ zeg ik, stiekem opgelucht dat ik een paar uur kan doorbrengen met oude vrienden en een drankje voordat we verdergaan met Het Babygesprek en Babygesprek: het vervolg.
‘Nou, poep,’ zegt Josh, mijn beste vriend van de universiteit, en hij staat op van de grijze velours bank in het immense zitgedeelte van de loft.
‘Poep, poep,’ herhaalt zijn dochtertje Pepper van drie vrolijk terwijl ze achter hem langs galoppeert en haar armen om mijn knieën slaat.
‘Ik had me erop verheugd hem weer te zien,’ zegt Josh. Hij geeft me een begroetingszoen over Wyatt van drie maanden heen, die in een draagdoek op zijn borst hangt.
‘Waar is Jen?’ vraag ik op mijn beurt. Ik til Pepper op en zet haar op mijn heup, en zo kuieren we allemaal terug naar het zitgedeelte.
‘De markt slaapt nooit.’ Hij stopt Wyatts uitgespuugde speen terug en gaat zitten.
‘Nou, dan zijn we met de vrije meiden onder elkaar en kunnen we lol maken,’ zeg ik, en ik steek mijn hand op en maak het duivelsteken.
‘Het is daar een krankzinnige toestand sinds ze Bear Stearns hebben overgenomen. Ze moest haar zwangerschapsverlof met een maand bekorten.’
‘Kan dat zomaar?’ Ik leun achterover voor het evenwicht, want Pepper probeert giechelend aan het haar van haar vader te trekken.
‘Ja hoor.’ Hij biedt Pepper zijn hoofd aan. ‘Het is alle hens aan dek. Jen is gewoon blij dat ze bij de winnaars hoort.’
Net als de bel gaat, duikt oma met een dienblad vol van haar beroemde gevulde eieren met truffel op vanachter het geëmailleerde scherm dat haar keuken afbakent. ‘Nan, doe jij even open?’
‘Ik ga al.’ Ik loop met Pepper op mijn heup naar de deur en laat Sarah binnen, mijn hartsvriendin van Chapin, die ons beiden omhelst.
‘Jij ruikt naar kots,’ deelt Pepper haar mee.
‘Heel opmerkzaam van je.’ Sarah geeft een zoen op Peppers blonde kruin. ‘Het lekte ontzettend boven onze kleedkamer, dus ik kon me niet verkleden.’ Ze fluistert me toe: ‘En het is geen kots, het zijn ingewanden.’
Oma zeilt op haar af om haar een gevuld ei en een zoen aan te bieden. ‘Gooi dat maar in de wasmachine naast het fornuis, dan krijg je wat yogakleren van me.’ Een paar minuten later is Sarah fris in Lululemon-lycra en Donna Karan-kasjmier gestoken.
‘God, wat heb ik dit gemist,’ zeg ik wanneer ik met een glas wijn op een lekker zittende eetkamerstoel zak. ‘Internationale avonturen worden zwaar overschat.’
‘Nee, schat,’ zegt oma, die dampende lamsstoofpot op een van de roze Limoges-borden schept die de grote zuivering hebben overleefd. ‘Dat is nou precies waarom je avonturen beleeft, om die saaie avondjes bij oma misbaar te maken. Lust Pepper lamsvlees?’
Pepper kijkt op van de Engelse boerentafel waarop ze haar pluchen nijlpaard een schone luier omdoet. ‘Van bèèh?’ zegt ze.
‘Dan zeg je: “Nee, dank u.”’ Josh reikt naar de koerierstas aan zijn voeten en haalt er een sandwich met pindakaas en jam uit. Oma geeft hem een bord en hij rangschikt de vier stukjes aantrekkelijk. ‘Alsjeblieft, Pep, je lievelingskostje.’
Pepper klautert op de stoel naast hem en knikt goedkeurend.
‘Pindakaas – jij durft,’ zegt Sarah, die het laatste gevulde ei naar binnen werkt.
‘Een communicatiestoornis.’ Josh schenkt zichzelf een glas wijn in. ‘Jen maakt zulke lange dagen bij de bank dat ík degene ben die altijd met Pepper naar de dokter gaat. Ik maak aantekeningen en de meeste belangrijke dingen geef ik wel door, maar op de een of andere manier ben ik vergeten te zeggen dat pinda’s de nieuwe kinderkiller zijn. Maar goed, Jen heeft het wurm altijd op zaterdag, zodat ik mijn deadlines kan halen, en op een dag was ik vroeg klaar, ging naar de speelplaats en ontdekte dat Jen ons dametje al pindakaas voert sinds ze tandjes heeft.’
Pepper kijkt op en ontbloot haar met jam bedekte parelwitte tandjes naar ons.
‘Is het niet gestoord?’ zegt Sarah. ‘Toen wij nog kinderen waren, was geen mens allergisch voor pinda’s. Josh, je zou er een artikel over moeten schrijven. Op de spoedeisende hulp wemelt het van de peuters met verstopte luchtwegen. Het is geen hypochondrie van de ouders; die kinderen hebben een veel te hoog hartritme.’
‘Jíj droeg brandgevaarlijke pyjama’s,’ zegt oma, en ze tikt me op mijn neus. ‘En je hebt het overleefd. Proost!’ We heffen allemaal het glas, en Pepper haar tuitbeker. ‘Op avonturen en herenigingen!’
‘Op avonturen en herenigingen,’ herhalen we al klinkend.
Ik zet mijn glas op tafel. ‘Over herenigingen gesproken,’ zeg ik, ‘raad eens wie ik bij de notaris tegenkwam?’
‘Hm, doet hij ook echtscheidingen? Dat maakt de keus groter…’ zegt Josh peinzend terwijl hij een kloddertje jam van Peppers kin veegt.
‘Nee. Ik heb het over de overdracht van het huis van de Hutchinsons. Over de kopers.’
‘Geen idee,’ zegt Sarah, en ze slurpt genietend van haar stoofschotel.
‘Néé!’ Sarah laat haar lepel op haar bord kletteren en geeft me een duw.
Ik richt me tot Josh om het hem uit te leggen. ‘Het snoepje van de middelbare school.’ Ik lik suggestief langs mijn lepel.
‘Heeft zíj het appartement van de Hutchinsons gekocht?’ Sarah gaapt me aan. ‘Dat is krankzinnig. Ik bedoel, ik heb gehoord dat haar werk goed loopt, maar ze is toch geen Damien Hirst geworden toen ik even niet oplette?’
‘Ze is met een vent getrouwd die in financieringen doet.’
‘Godver!’ Sarah slaat zo hard op tafel dat het bestek klettert. ‘Waarom kan ik niet trouwen met een vent die in financieringen doet? Elke avond bid ik: lieve God, laat me alstublieft een vent strikken die in financieringen doet, maar nee, ik krijg Harry met de geperforeerde maagzweer en de doorligzweren.’
Josh nipt van zijn wijn. ‘Lieverd, je probeert in het verkéérde ziekenhuis iemand op te duikelen,’ zegt hij.
‘En, hoe was ze?’ vraagt Sarah terwijl ze het kapje van een baguette scheurt. ‘Heeft ze iets van je gejat? Of je een stomp gegeven?’
‘Zij stompte niet, dat was Pippa. Ze heeft me te eten gevraagd.’
‘Néé!’ kraait Sarah. Haar nee’s zijn zo gevarieerd van intonatie als een Aziatische taal.
‘Ik denk dat ik het doe. Misschien is ze volwassen geworden. We zijn allemaal veranderd.’
‘Nee. Zo’n bitch kan met geen mogelijkheid een ziel ontwikkelen.’
‘Bitch,’ herhaalt Pepper.
Sarah is ontzet. ‘Sorry.’
‘Ze heeft een taalradar,’ zegt Josh schouderophalend. ‘Zolang ze bij het toelatingsgesprek voor de kleuterschool maar niet…’
– hij mimet kut – ‘… tegen die lui zegt, is er niets aan de hand.’
‘Hoor eens,’ zeg ik, ‘jullie werken als gekken en Josh vadert dat het een aard heeft. Ik moet nieuwe vrienden zoeken om bang te maken.’
‘Let op het woordje “bang”,’ zegt Sarah, en ze trekt een wenkbrauw op.
‘Nou, ik ben in elk geval blij dat je nieuwe vrienden aan deze kant van de Atlantische Oceaan maakt. Wil er nog iemand aardappels?’ Oma bet haar mondhoeken voorzichtig om haar roze lippenstift niet uit te smeren. ‘Ze staan op het fornuis.’
‘Ik ga wel.’ Sarah schuift haar stoel naar achteren. ‘Hé, Fran,’ begint ze vanachter het scherm, ‘over avonturen gesproken – dit is een fantástisch huis, maar ik wil wedden dat ze het in jouw kringen een beetje schokkend vinden. Nan wilde me een rondleiding geven, maar ik moest het uit je eigen mond horen. Man en paard.’ Ze komt terug met de koekenpan en schuift wat gebakken nieuwe aardappels op onze borden.
‘Hèhèhè,’ hinnikt oma, en ze schraapt met haar gekromde hoef over het tafelblad.
‘Hèhèhè,’ doet Pepper haar na, en ze begint te giechelen.
‘Tja, schat, op een gegeven moment besef je dat al die snoezige spulletjes die je hebt verzameld iemand anders in de niet al te verre toekomst veel hoofdbrekens gaan kosten. Dan vraag je die iemand anders te eten en ze kijkt naar al je snoezige spulletjes alsof ze er nu al hoofdpijn van krijgt, dus besloot ik proactief op te treden. In plaats van het gebruikelijke “na mij de zondvloed” vroeg ik me af of er iets was wat ik heel graag wilde, maar mezelf nooit had gegund. Toen besefte ik dat ik van het huis van mijn ouders naar kostschool naar het huis van mijn man was gegaan, en toen wilde ik een vrije twintiger zijn. Terwijl ik in de tachtig ben! Ik had dus het fantastische voorrecht mijn spullen weg te geven zolang ik ze nog dank je wel kon horen zeggen. En daar zit ik dan.’ Ze maakt een weids armgebaar en we kijken allemaal naar de enorme ruimte, van de banken die in het midden zweven en haar hemelbed dat drie meter achter het zitgedeelte staat tot helemaal aan haar pottenbakkerswiel en schildersezel bij de ramen aan de achterkant. ‘Ik heb het een beetje opgeknapt – een kennis had het geniale idee de betonnen vloeren met hoogglans polyurethaan af te werken – is het niet schitterend? Maar ik heb de gastenbadkamer pas gisteren helemaal afgemaakt. Het heeft me meer dan een jaar gekost om het originele behang te vinden, maar Nan, je moet het zien.’
‘Ik ga meteen!’ Ik leg mijn homp brood neer en haast me naar de stalen schuifdeur. Tot mijn verbijstering beland ik in een replica van oma’s gastenbadkamer aan Fifth Avenue, met hetzelfde perzikkleurige chintz behang als achtergrond voor dezelfde ingelijste Franse papieren poppetjes, en dezelfde kroonluchter aan het plafond. Ik ben voor de tweede keer op één dag ontroerd. Ik slik het brok in mijn keel weg en zak met tranen in mijn ogen op de wc-bril.
‘Nan?’ Oma klopt op de deur en schuift hem een stukje open, net als ik naar het wc-papier reik om mijn ogen te betten. ‘Gaat het wel?’
‘Ja, ik stel me een beetje aan. Je hebt de badkamer gehouden,’ probeer ik door het uit elkaar vallende wc-papier te jubelen.
‘Herschapen.’ Ze komt binnen en schuift de deur achter zich dicht.
‘Waarom?’
‘Nou…’ begint ze weifelend, en ze reikt naar het parelmoeren doosje met perzikkleurige tissues op het glazen planchet achter mijn hoofd. ‘Toen ik het oude huis wilde verkopen, was het enige wat me ervan weerhield, de enige onverwezenlijkte droom – ik bedoel, ik had er feestjes voor je gegeven op het terras, ik had elke kamer verhuurd aan elk soort kunstenaar dat je maar kunt verzinnen – het enige wat ik nog niet had gezien, was hoe jouw dochter salon hield in de kamer waar haar moeder zich het liefst verstopte.’ Ze wijst naar de stugge plooien van de volant onder de porseleinen wastafel.
Bij die woorden sla ik mijn handen voor mijn ogen en zie dikke tranen op mijn rok spatten.
‘En…’ – ze tilt mijn kin op en strijkt met een zachte vinger het klamme haar uit mijn gezicht – ‘… als ik me verdwaald voel, kan ik hier mijn wortels terugvinden.’
‘Voel jij je verdwaald?’ Ik snuit mijn neus en kijk naar de naad tussen het marmer en het glanzende beton onder de deur. ‘Jokkebrok!’
‘Dat is juist spannend, Nan! Ik ben bang voor mensen die altijd weten waar ze naartoe gaan.’ Ze loopt langs me heen om in de spiegel te kijken of haar lippenstift nog goed zit. ‘Die denken niet genoeg na.’
‘Maar als dat kleine meisje nu eens…’
‘Lieverd, ik zet je niet onder druk.’ Ze pakt een linnen gastendoekje van de ring en reikt het me aan.
‘Je zet me niet onder druk? Je werkt een jaar aan een speelkamer voor mijn ongeboren kind – mijn ongeboren dóchter…’
‘Ik discrimineer niet. Kom op, we gaan taart eten.’
Ik knik en sta op om haar een knuffel te geven voordat ze wegloopt. Ik spat wat water op mijn gezicht en probeer niet te kijken naar die volwassene met rode oogjes in de spiegel waarvoor ik vroeger op mijn tenen moest gaan staan. Met een diepe zucht hang ik het gastendoekje netjes terug en voeg me weer bij de anderen.
‘O!’ Sarah kijkt me bezorgd aan als ik weer ga zitten. ‘Gaat het?’
‘Ja, prima. Ik heb gewoon veel aan mijn hoofd.’
‘God, wat is het lang geleden dat iemand van ons moest janken.’ Sarah wrijft over mijn schouder. ‘Eigenlijk baal ik ervan dat je het niet hier hebt gedaan.’
‘Het was niet mijn bedoeling een kettingreactie te veroorzaken,’ zeg ik. Ik pak een punt pruimentaart en schenk mezelf nog een glas wijn in.
‘Dank je,’ zegt Josh, en hij aait over het donzige bolletje dat aan zijn borst ligt te slapen.
‘Nan, het spijt me dat ik zulke absurd lange dagen maak dat ik je niet vaker heb kunnen zien.’ Sarah geeft een klopje op mijn hand. ‘Ik vind het heel erg dat ik je in de armen van Citrine Kittridge heb gedreven.’
‘O, mijn god, maak je niet druk, dat is het helemaal niet.’ Ik schud mijn hoofd en geef een klein stukje taart aan Pepper door. ‘Alleen, we zijn nog maar een minuutje terug. We leven uit verhuisdozen, alles is chaotisch en bedekt met asbeststof, ik heb nog maar één cliënt kunnen strikken, Grace piest eindelijk niet meer zodra er iemand een boor aanzet en nu overvalt Ryan me vandaag opeens met zijn dringende kinderwens.’
‘Super,’ juicht Josh terwijl Pepper op haar taart aanvalt. ‘Gewoon doen. Jen wilde vicepresident worden voordat ze het zelfs maar in overweging wilde nemen, maar het leven had andere plannen. Zij heeft een flitsende carrière in de effectenhandel en ik heb me nog nooit zo goed vermaakt.’
‘Echt? Heb je het niet moeilijk met de zwangerschapsstriemen en tepelkloven?’ Ik hou mijn hoofd schuin.
‘Is je epi goed genezen?’ valt Sarah me bij.
‘Man.’ Ik zwaai dreigend met mijn vork naar Josh. ‘Ryan is altijd aan het werk; ik héb geen Josh en we hebben niet zoveel geld dat ík thuis kan blijven, dus ik zou echt niet weten waar we het van zouden moeten doen.’
Oma geeft de slagroom door. ‘O, hemel, en dan kom ik ook nog eens met mijn badkamer… Je hebt het zwaar te verduren.’
Sarah leunt naar me over en schenkt zichzelf nog eens bij. ‘Nou, ik heb dit kalenderjaar nog geen s-e-k-s gehad, dus ik zou het al een voorrecht vinden om te weten wie de vader van mijn kinderen werd.’
‘Ja, dat is ook zo,’ krabbel ik terug, ‘alleen…’
‘Wat?’ Oma knikt me bemoedigend toe.
‘We zijn zo vaak verhuisd dat we het er nog nooit serieus over hebben gehad. Ik bedoel, we hebben niet afgesproken wanneer we beginnen. Toen we dit huis kochten, wist ik eigenlijk wel dat dat het volgende gesprek zou worden, maar om dat nou aan Park Avenue 721 te voeren? Het is heel vreemd dat we het plotseling zo oneens zijn, helemaal als het om iets zo belangrijks gaat, en wat nog vreemder is, is dat ik niet weet waarom we het zo oneens zijn.’
‘Die tepelkloven misschien?’ zegt Sarah.
‘Ik ga er niet over liegen…’ zegt oma wrang terwijl ze de koekenpan pakt en ermee naar de keuken loopt.
Sarah en ik proppen Josh, Wyatt en een bewusteloze Pepper in een taxi en terwijl we naar station Franklin Street lopen, luister ik mijn voicemail af. ‘Hé, schatje, ik hoopte echt je aan de lijn te krijgen. Ik moet het laatste vliegtuig naar Washington nemen – graanrellen. Het spijt me ontzettend. Maar ik heb Grace uitgelaten en ik bel je als ik morgen even tijd heb, goed? Ik mis je nu al. Droom maar lekker.’ Balend omdat ik ben vergeten mijn mobieltje na de training weer aan te zetten sms ik Ryan dat het goed met me gaat, dat ik vol Provençaals lam zit en dat hij ook lekker moet dromen. Thuis tref ik een doos marshmallows en een bos bloemen in een verfemmer vol water aan. En ik zwijmel.
Uren later slaat Grace aan. Ik schrik op uit een diepe slaap terwijl zij op vier poten ronddraait.
‘Grace,’ vermaan ik haar nurks. Ik tuur door het donker naar haar; ze staat in de deuropening van de slaapkamer te staren alsof we in een horrorfilm zitten. Ik reik naar de magnetron, die dienstdoet als nachtkastje, zie dat het zeven voor halftwee is en tast naar mijn BlackBerry. Grace begint weer te blaffen, nu zo woest dat haar voorpoten telkens de lucht in schieten. Met tuitende oren pak ik het toestel. Het scherm licht op en ik lees dat mijn echtgenoot nu lekker ingestopt in het Radisson Hotel in Washington ligt. Ik hou mijn vinger boven het toestel, klaar om het alarmnummer te bellen, en dan hoor ik…
Zzzzzzz… zzzz… zzzzz.
‘Grace!’ roep ik vertwijfeld. Ze schrikt zich lam en kijkt om. ‘Dat is de bel,’ leg ik uit alsof dat ons gerust kan stellen. Ik schiet een yogabroek aan, hijs Ryans sweater over mijn hemdje en zoek met mijn voeten naar mijn sportschoenen.
Grace heeft zich beschermend in de deuropening geposteerd, maar als ze me aangekleed en in beweging ziet, pakt ze haar flostouw en dendert de trap af. ‘We gaan níét naar buiten. We gaan niet lopen.’ Ze kwispelt met een blindelings optimisme. Met mijn mobieltje in mijn hand tast ik naar het licht. Het kale peertje floept aan en verlicht de gang, de overloop en de hal beneden,
Zzzzzzzz.
Zzzzzzzz.
‘Shit,’ pruttel ik als ik bijna geveld door mijn losse veters de twee treden neem naar de ooit voorname, maar nu kotsgroene en van linoleum voorziene hal. Ik trek de hard geworden, vergeelde vitrage voor een van de zijraampjes van de deur open. Een glimp van een lange askegel aan de sigaret in een mannenhand drijft me met mijn rug tegen de muur. Grace hijgt om het gerafelde flostouw in haar bek heen en kijkt gespannen naar de kier onder de voordeur, wachtend tot ik hem opendoe. Mooi niet. Ik kijk naar het slot om te zien of de deur op het nachtslot zit en loop met dof bonzend hart terug naar de trap.
Zzzzz – klabaf! Het licht op de bovenverdieping floept uit. Nu hebben we dus nog maar twee zekeringen. Super.
‘Kut,’ hoor ik achter de voordeur. Ik kijk naar de bladderende verf met een concentratie die niet onderdoet voor die van Grace. ‘Doe nou gewoon open,’ smeekt een lallende stem. ‘Ik heb mijn geld in de taxi laten liggen… en ik moet gewoon… Ik heb je wel gehoord… Ik weet dat je… Kut.’ Ik hoor een bons en dan het geluid van iets zwaars dat langs de deur naar beneden glijdt.
Grace buigt haar kop en ruikt aan de deurpost. Ik zet behoedzaam een stap naar voren en schuif de vitrage een paar millimeter opzij. Het licht van een straatlantaarn beschijnt twee gespreide benen in kaki die eindigen in glimmende instappers. Ik zie slanke vingers die zich langzaam openen en een zwarte iPhone loslaten. Mijn goedgeklede belager verliest het bewustzijn. Of gaat hij dood?
‘Hé.’ Ik schrik zelf van mijn stem, die Grace weer tot blaffen aanzet. ‘Stíl.’ Ik sluit mijn handen om haar snuit om te luisteren… Niets. ‘Hé!’ Ik sla tegen de deur.
‘Ja?’ brengt hij kuchend uit. ‘Je bent thuis.’
‘Wie zoek je?’ Ik stap om Grace heen, die met gespitste oren zit te luisteren.
‘Eh…’ Ik hoor geschraap; hij probeert overeind te komen. ‘Ik zoek een… Nanny?’
Mijn keel wordt kurkdroog. Ik gluur door de rafelige vitrage voor het raampje tussen ons in. ‘Hè?’
‘Ga voor het raampje staan. Aan de rechterkant.’ Er gebeurt niets. ‘Hé!’
‘Ja?’
‘Aan je andere rechterkant.’
Plotseling doemt er een gezicht voor het raampje op. Een man, een jongen – iets ertussenin. Onder het warrige blonde haar, boven de neus met een sproetenwaas, zie ik twee bloeddoorlopen blauwe ogen. Ze kijken naar me vanuit de markante beenderstructuur die hij onmiskenbaar aan zijn moeder te danken heeft. Ik druk mijn voorhoofd tegen het koude glas en voel me tegelijkertijd zowel honderd als eenentwintig. ‘Grayer?’