2

‘Je weet wie ik ben,’ zegt hij vlak, en hij stapt achteruit bij het raam vandaan.

‘Grayer?’ zeg ik weer tegen het laatste aan mij toevertrouwde kind, dat de gedaante van een tiener heeft aangenomen.

Hij zwenkt uit het zicht, wat me ertoe aanzet de sloten open te prutsen. Ik pak Grace stevig bij haar halsband en ren net op tijd naar buiten om Grayer bij een lusje van zijn riem te pakken terwijl hij over het stoepje struikelt en over de vuilnisbakken braakt. Ik buig mijn knieën om tegenwicht te bieden tegen zijn hellende gewicht en merk dat de verwarming het enige is wat het uitstekend doet in het huis dat boven ons uittorent.

‘Oké… klaar,’ zegt hij met schorre stem, en ik hijs hem overeind. Zijn lijf, dat een penetrante alcohol- en nicotinegeur uitwasemt, is zo slap als een lappenpop. Hij veegt met de mouwen van zijn jas over zijn gezicht, wankelt achteruit en leunt tegen de dichte deur, waarachter Grace staat te grommen. Zijn blik lijkt weer scherp te worden.

‘Je bent langer dan ik,’ is het enige wat ik kan uitbrengen. Het dringt nu pas tot me door dat het allemaal echt gebeurt.

‘Heb je een pitbull binnen of zo?’

‘Een golden retriever.’

‘Ik heb een hond gehad… Ik was allergisch… als kind… Hij moest weg.’ Zijn ogen rollen achterover in hun kassen.

‘Je kunt maar beter binnenkomen.’ Ik gebaar naar de deurknop. Hij knikt en richt zich op, en ik manoeuvreer me onhandig langs hem heen om de deur open te doen. Grace pakt haar touw en springt op om ons te begroeten.

‘Hoho. Hé.’ Grayer geeft haar een klopje op haar kop, reikt met zijn andere hand naar de trapleuning en landt met een wijde boog op de onderste tree. Ik sluit de deur weer af en kijk naar Grayer in het licht van de straatlantaarn dat door het glas-in-loodraam boven de deur valt.

‘Grayer…’ stamel ik, mijn hersens pijnigend om de toespraak te vinden die ik ooit voor dit moment heb opgesteld. ‘Ik ben zo, zó…’

Hij laat zijn hoofd tegen de muur rusten. ‘Ben je een heks?’ vraagt hij.

‘Hè? Nee, ik…’

‘Heb je een drugslab?’

‘Zeg, ik sta niet kotsend bij jóú op de stoep.’

‘Nee, maar…’ Hij gebaart naar de vervallen hal, wat Grace opvat als een uitnodiging om kwispelstaartend naar hem toe te lopen en de resten van zijn ongelukje van zijn jas te likken.

‘Ik, eh, mijn man en ik zijn aan het opknappen.’ Ik sla mijn armen over elkaar op Ryans sweater. ‘Hoe heb je me gevonden?’

‘De dossiers van mijn moeder. Wat aantekeningen over de Hutchinsons en toen, je weet wel, Google.’

Het blijk van zijn slimheid maakt me onverwacht trots, maar dat gevoel zakt snel als ik hem een pakje sigaretten uit zijn zak zie vissen. ‘Nee.’ Grace deinst achteruit en trekt haar kop in. ‘Sorry, maar nee, je mag binnen niet roken.’

‘Noem je dit binnen?’ Hij houdt het pakje met twee handen vast. ‘Is dit niet de wachtkamer van de mutantengevangenis en komen die deuren niet uit op de dikste man van de wereld?’

‘Nee, dit is… Het heeft veel mogelijkheden.’

‘Ahá.’ Zijn ogen zakken dicht en de sigaretten glippen uit zijn hand.

‘Grayer…’

‘Ja.’

‘Wat kom je hier doen?’

‘Jou vertellen dat je dood kunt vallen.’ Hij snuift twee keer snel, met zijn ogen nog dicht.

Mijn maag verkrampt. ‘Oké.’

Zijn ogen gaan knipperend open en zoeken de mijne in het zwakke licht. ‘Oké?’

‘Ja, ik bedoel, ik begrijp het wel. Ik…’

‘Oké?’ Hij steekt zijn handen uit en schokt naar voren. Zijn ellebogen landen op zijn knieën. ‘Super! Dat is echt super! Want, weet je, je hebt wel veel praatjes voor iemand die ik verdomme moet googelen. Je wilde dat ze me aardig zouden vinden, hè? Maar je hebt me net zo in de steek gelaten als de rest, dus val dood.’ Hij laat zijn hoofd zakken en legt zijn handen in zijn nek.

‘Grayer.’ Ik steek mijn hand uit, maar hij wendt zich met een ruk af.

‘Wat nou,’ zegt hij met verstikte stem. O, mijn god, hij huilt. Ik zak door mijn knieën en probeer hem aan te kijken, maar zijn lange pony hangt als een gordijn tussen ons in. ‘Shit, wat ben ik ook een watje.’ Hij drukt zijn handen tegen zijn ogen. ‘We zijn gisteren teruggekomen van vakantie en hij is weggegaan, nu echt weg, en zij zocht het op om het als bewijsmateriaal te gebruiken en ik keek ernaar en weet je, weet je… Ik kén je niet eens.’ Hij stopt een hand in zijn jaszak en wurmt er iets uit. Als het loskomt, schiet zijn hand uit en raakt mijn wang zo hard dat het me duizelt. ‘Jezus… sorry. Ik wilde niet…’ Hij laat de videoband los, die op de gebarsten tegels tussen ons in klettert. Ik druk mijn ene hand tegen mijn wang en raap met mijn andere de band op. Ik hou hem schuin in de bundel gekleurd licht en zie het verbleekte ‘Nanny’ in haar beheerste handschrift op het etiket staan.

De nannycam-video. Ze heeft hem gezien… bewaard…

‘De dingen die je zei, en… weet ik veel…’ mompelt hij, en ik kniel, sla mijn armen om zijn volwassen lijf en trek hem tegen me aan. ‘Ik ken je niet.’

‘Ik ben Nanny, Grove, ik ben het, Nanny.’ En hij zakt bewusteloos tegen me aan.

‘Shit.’

Als ik de volgende ochtend mijn ogen opendoe, zie ik Grayer Addison X midden in mijn woonkamer – mijn toekomstige woonkamer – staan, die deels alleen een ondervloer heeft en deels met parket is belegd, met hier en daar een enkel geërfd meubelstuk dat kortgeleden uit de opslag is bevrijd. ‘Hé.’ Ik haal een hand door mijn haar en richt me op uit grootvader Hutchinsons oorfauteuil. ‘Hoe voel je je?’

Hij heeft een hand in zijn zij en houdt met de andere het lusje van zijn jas vast. Hij draait zich om en kijkt me wantrouwig aan, en dan begrijp ik dat hij stilletjes weg wilde glippen. ‘Ik kan mijn telefoon niet vinden.’

‘Ja, je telefoon!’ Ik sta op en voel een pijnscheut in mijn stijve nek. ‘Ik, eh…’ Ik wrijf in mijn nek en loop naar de schoorsteenmantel. Grace springt op en draait achtjes om ons heen. ‘Ik weet het. Je moet plassen.’ Ik klop op haar bewegende rug en pak het toestel van het beroete marmer. ‘Hier.’ Ik reik het Grayer aan, en hij steekt zijn hand uit zonder een stap dichterbij te komen. Ik sta er klungelig bij terwijl hij zijn jas over zijn arm hangt om zijn e-mail te controleren.

‘Grayer, ik ben heel blij dat je me hebt gevonden,’ begin ik mijn toespraak, die helemaal verkeerd klinkt in het daglicht dat door de met kranten bedekte ramen wordt gefilterd.

Hij knikt met een afwezig glimlachje – het glimlachje waarmee hij zich vast ook van zijn moeder afmaakt – en scrolt met geloken ogen door zijn berichten.

‘Wat ik maar wil zeggen is, eh…’ Opeens voelt het alsof ik probeer hem over te halen me een brunch aan te bieden nadat we samen dronken de nacht hebben doorgebracht.

‘Ik moet weg.’ Hij tilt de arm met de jas erover op en we ruiken allebei tegelijk de geur van zijn braaksel.

‘Ik geef je een tas! Om die jas in te stoppen. Zó wil je er niet mee over straat,’ kweel ik als een vrouw uit een Febrezespotje.

‘Graag.’ Hij loopt achter me aan door de met gereedschap overladen werkplek die ooit mijn eetkamer moet worden naar de gestripte keuken, waar ik in de enige kast rommel tot ik de plastic tassen heb gevonden.

‘We hebben alles leeggehaald voor de aannemer, zodat hij kan beginnen. Hij zal officieel al wel begonnen zijn, maar god, wat duurt het lang voordat hij op gang komt. Dus… kijk eens aan!’ Ik schud met een knal een tas uit en hij stopt de jas erin en zet een pas achteruit. ‘Heb je zin in koffie? O, shit, de zekering is gesprongen. Ik zou het apparaat in de badkamer boven kunnen zetten. Een glas water misschien?’ Ik pak Grace’ bak van de vloer en strooi haar ontbijt erin.

‘Ik hoef niets.’

Ik zet de bak neer en Grace stort zich erop alsof het een doodgewone dag is. ‘Goed, maar… ik vind dat ik je iets zou moeten aanbieden of zoiets…’

‘Ik moet weg. Bedankt.’ Hij draait zich om en ik moet rennen om hem in te halen op weg naar de voordeur. Ik kijk naar zijn brede rug, zoekend naar moed, en besef dat ik niet weet of wat ik nu wil zeggen, voor hem of voor mij is bestemd. In de hal blijft hij staan en kijkt naar zijn instappers. ‘Ik was best wel… dronken vannacht, dus wat ik ook heb gezegd…’

‘Geen punt.’ Ik wuif het nadrukkelijk weg.

‘Dank je dat je me, eh, op de bank hebt gelegd.’

‘Vanzelf. Je bent een stuk zwaarder geworden.’ Ik glimlach, maar zijn gezicht verstrakt.

‘Nou, goed dan…’

‘Grayer, luister, ik moet dit zeggen, dus wil je alsjeblieft…’

‘Ik kan het niet.’ Hij omklemt de plastic hengsels van de tas en kijkt over mijn hoofd naar de barsten in het plafond. ‘Mijn ouders hebben het moeilijk en ik had het even niet meer, niets aan de hand. Ik red me wel. Het is allemaal… prima. Sorry dat ik je lastig heb gevallen.’

‘Maar dat heb je niet gedaan! Ik heb helemaal geen last van je gehad…’

‘Want je bent je Fight Club-rekruten aan het inwerken?’

Ik lach verbaasd en hij grijnst even. Zo ken ik hem weer. ‘Je bent echt geestig. Je bent altijd al geestig geweest.’

‘Zou je…’ Hij gebaart met de tas naar de deur.

‘Ja.’ Ik maak alle sloten open en hou de deur voor hem open. ‘Je bent vrij.’

Grace dribbelt vanuit de keuken de hal in, haar blonde snuit likkend.

‘Tot ziens.’ Grayer legt zijn hand, die zo groot is als haar hele kop, tussen haar oren. ‘Tot ziens.’ Hij draait zich naar me om en geeft me een hand, zoals het hem is geleerd. Ik schud zijn hand. Dit is fout. Ik doe het weer fout.

‘Kom nog eens terug,’ zeg ik zonder erbij na te denken.

‘Oké.’ Hij stapt de felle zon in en stampt het stoepje af.

‘Wacht.’ Hij draait zich om en tuurt naar me. ‘Je zei dat je je portemonnee kwijt was. Ik geef je wat geld voor een taxi.’

‘Ik loop wel.’ De stevige lentebries strijkt langs zijn overhemd en plakt het aan zijn lijf.

‘Toe, Grayer, laat me je dan in elk geval een jas van mijn man geven…’

Maar hij loopt de straat uit, met de tas gedraaid aan zijn pols, zijn handen diep in zijn zakken en zijn schouders gekromd tegen de kou, terwijl ik wanhopig zoek naar iets – maakt niet uit wat – wat ik kan zeggen om hem te laten blijven, een paar minuten extra te winnen om dit in orde te maken, maar ik besef met een misselijkmakende zekerheid dat niets hem ertoe zou kunnen brengen zich om te draaien.

Het is de tweede dag zonder Steve en ik kijk met mijn hoofd schuin naar het plekje knalroze verf op de badkamermuur, wachtend tot het borrelend loslaat. Zoals de tekst op de doos van het heteluchtpistool beloofde. Die kloterige dozen van elektrisch gereedschap met hun zelfverzekerde vrolijke kleuren en foto’s van fris ogende mensen met een hand op een in denim gestoken heup terwijl ze met de andere het betreffende stuk gereedschap in de lucht houden alsof het zo licht is als een veertje. Geen zweet, geen blaren, geen tekstballon met een vloek erin uit een blij glimlachende mond. Alsof de fotograaf ze heeft betrapt terwijl ze overwogen of ze een appel zouden eten of gewoon dat stuk gereedschap zouden pakken en een douche installeren. Niets duidt op de pijnlijke armen, stijve rug, verbrande vingers of god mag weten hoeveel lagen walgelijke roze verf die lachen om het lauwe straaltje lucht waarmee ik ze bewerk.

Bij het geringste zweterige blijk van chemische scheiding leg ik het heteluchtpistool op de rand van de wasbak en begin te schrapen en te schuren, schrapen en schuren. Ik mag dan niet in staat zijn erachter te komen waar in die beerput van een kelder de reserveaardlekschakelaar zit, ik mag dan niet in staat zijn ook maar één elektricien de komende week naar deze buurt in het noorden te lokken, ik mag dan niet in staat zijn mijn ellendige aannemer te pakken te krijgen, die na zijn openingszet, het strippen van twee badkamers en een keuken, een oorverdovende stilte heeft laten vallen, en ik mag dan niet in staat zijn Grayer over te halen naar een martelend late verontschuldiging te luisteren, maar ik zál die afgrijselijke roze verf van dat… @#%^* houtwerk krijgen. ‘Kut!’

Ik laat het schuurblokje vallen en prop mijn bloedende knokkel in mijn mond. Grace waggelt naar me toe, met haar kop gebogen in de veronderstelling dat zij iets goed te maken heeft voor elke krachtterm die ik bezig. ‘Al goed,’ mompel ik om mijn gekromde vingers heen. ‘Niets aan de hand.’ Ik reik over haar pogingen tot likken heen naar de kraan. Het water schiet in drie spastische bruine stoten uit de opening en wordt dan een gestaag druppelen, waaronder ik mijn schrijnende wond hou.

Terwijl het koude water over mijn vingers sijpelt, haal ik diep adem en ga op de rand van de badkuip zitten. ‘Zie je dat?’ Ik knik naar de vijftien centimeter kaal hout van het raamkozijn die ik in vijf uur zwoegen heb blootgelegd. ‘Dat heb ik allemaal gedaan.’ Grace legt haar kop op mijn knieën. ‘Fijn dat je er bent.’ Ik buk me om haar harige snuit te zoenen en zie het scherm van mijn mobieltje oplichten bij de gereedschapskist.

Een spoor van rode druppels in de bladders verf trekkend pak ik het op. Ik hoop dat het Ryan is die terugbelt, zodat ik hem over Grayer kan vertellen, maar tot mijn verbazing zie ik het Zweedse landnummer. ‘Hallo?’

‘Nan?’ zegt een oude kraakstem aan de andere kant van de lijn. ‘Spreek ik met Nan Hutchinson?’

‘Ja, daar spreekt u mee.’ Ik laat mijn stem zakelijk een octaaf zakken. ‘Wat kan ik voor u doen?’

‘Je spreekt met Philip Traphagen.’

‘Ja?’

‘Mijn secretaresse heeft je naam van de universiteit gekregen. Je was… afgelopen herfst, geloof ik, als consultant werkzaam bij mijn bedrijf hier in Stockholm.’

‘Ja! Ja, het Tipton Fund.’ Ik zie een snelle diashow van mijn laatste stage voor mijn geestesoog voorbijtrekken: blanke man, blanke man, blanke man – het enige verschil zat hem in de kleuren van de initialen op de manchetten van hun maatoverhemden. Geen idee. ‘Natuurlijk. Wat kan ik voor u doen, Mr. Traphagen?’

‘Nou, ik zit in het bestuur van mijn oude school in Manhattan… Daar woon jij nu toch?’

‘Ja, dat klopt.’ Ik kijk door het raam naar de plastic tassen die als bloesems aan de boom in de achtertuin hangen.

‘Het is een uitstekend voorbereidend instituut, maar we hebben een consultant nodig.’

‘Wat leuk dat u aan me hebt gedacht.’ Ik veeg mijn natte hand af aan mijn t-shirt en omklem de telefoon met mijn rug recht en mijn portemonnee open.

‘Nou, wij waren een stelletje ouwe chagrijnige zeurpieten en jij hebt wat orde bij ons geschapen.’ Ik denk terug aan de weken sessies die het me heeft gekost om de Tipton-traditie van het promotie geven op basis van ‘een goed gevoel’ te vervangen door geformaliseerde functioneringsbeoordelingen. ‘En de school zit in een lastig parket – de manager personeelsontwikkeling, wat je in míjn tijd de bovenmeester noemde, maar goed, ik zit pas twintig jaar in dat bestuur…’ Hij snuift afkeurend. ‘Hoe dan ook, dat mens zou gisteren terugkomen van zwangerschapsverlof, maar in plaats daarvan heeft ze ontslag genomen. Ze denken dus dat er een ander moet komen, maar ik heb tenminste doorgedrukt dat het een parttimebaan wordt. We hebben onze vingers gebrand, zie je.’

Ik hum vrijblijvend om mijn begrip te tonen.

‘Er waren bedenkingen tegen het aannemen van weer een vrouw, maar ik heb gezegd dat jij al een compleet gezin hebt en dus niet zo onbetrouwbaar bent.’

Ik haal adem door mijn ver opengezakte mond. ‘In feite heb ik geen…’

‘En ze moeten zo snel mogelijk iemand hebben. Ik heb mijn oude studiegenoot aanbevolen, het vroegere hoofd van Choate, heeft nu zijn eigen consultancybedrijf, maar ze willen weer een consultant voor het bedrijfsleven, iemand die onze taal spreekt. Maar goed, het schuift driehonderd.’

‘Driehonderd?’

‘Per uur. Maximaal.’

Ik stomp opgetogen met mijn gewonde hand in de lucht. ‘Tja…’ – ik hou mijn stem in bedwang – ‘… als het om een school gaat, wil ik er wel over nadenken.’

‘Fantastisch. Sinds ze met verlof is gegaan, heb ik ik weet niet hoeveel weekends verspild aan telefoongesprekken met die lui en hun klachtencommissie. Het onderwijzend personeel is een rumoerig, ruzieachtig volkje. Je kent die academici, ze horen zichzelf graag praten. De directeur verwacht je vanmiddag op school voor je sollicitatiegesprek.’

Ik rommel in de gereedschapskist, vind een potlood en loop naar een leeg stuk roze muur om te beschrijven. ‘Goed, even mijn agenda pakken…’

‘Mijn secretaresse belt je nog om de details door te geven. Heel erg bedankt.’

‘Graag gedaan.’

‘Er zitten een paar grote namen uit de zakenwereld in het bestuur, goed voor je netwerk,’ zegt hij nog, alsof het hem net te binnen schiet. Ik maak een vreugdehuppeltje en Grace houdt haar kop schuin.

‘Ik verheug me erop ze te ontmoeten,’ zeg ik met vaste stem.

‘Mooi zo. Tot ziens.’

‘Tot ziens.’ Klant nummer twee van Nan Hutchinson Consulting is binnen!

Een uur later, als ik nog steeds roze verf onder mijn nagels vandaan zit te peuteren, trekt de taxi op en remt weer in de opstopping van het spitsuur.

‘Wilt u ik neem Fourteenth Street?’

Ik pak mijn BlackBerry uit mijn tas om het adres nog eens te controleren. ‘Het is aan Sixteenth Street, ter hoogte van Ninth.’

‘Meatpacking District. Ik neem Fourteenth Street.’

‘Prima.’ Ik pak mijn tas, waarin een haastig opgesteld en vrij algemeen plan zit om de ‘ruis’ van het onderwijzend personeel te doorbreken. De taxi is afgeslagen en kruipt nu door een Fourteenth Street die ik ken uit de dvd’s van Sex and the City, maar die me als New Yorker toch verbijstert. Zo te zien hebben alle belangrijke vlaggenschipwinkels uit Madison Avenue het anker gelicht en zijn ze naar het zuiden gedreven, waar ze weer hebben aangelegd in wat ik me uit mijn tienerjaren herinner als een stinkend stuk godvergeten, van bloed doorweekte klinkers. Misschien deelt Intermix nu zijn opslagruimte met hangende koeienkadavers. Misschien heeft de mode het eindelijk gewonnen en wordt er in Manhattan helemaal niet meer gegeten.

‘Is hier.’ De taxichauffeur houdt zijn hoofd schuin en ik vis geld uit mijn portemonnee terwijl ik door het raam naar het grote witte gebouw met rijen markante ronde ramen kijk.

‘Nee, dat is Safe Harbor House,’ zeg ik, doelend op de opvang voor weggelopen tieners. Ik kijk weer naar het adres in mijn BlackBerry.

‘Is straat,’ zegt de chauffeur vol overtuiging. Het achterportier zwaait open en een tiener met een Louis Vuitton-rugzak met monogram steekt haar hoofd naar binnen.

‘Sorry,’ zegt ze, maar ze blijft zo staan.

Ik schuif opzij om uit te stappen en tuur naar het spookachtige silhouet van de woorden ‘Safe Harbor’ in de betonnen gevel. Ik ruil in een walm van parfum en Marlboro Light van plaats met het meisje en een vriendin, ontwijk hun uitgestoken konten en bereik de dubbele deur van gematteerd staal. Tot mijn opluchting zie ik een discreet glazen bord dat in de geëtste blokletters van een duur hotel verkondigt dat hier THE JARNDYCE ACADEMY 1878 is gevestigd.

Het intrigeert me. Ik loop door naar een witte, galerieachtige ruimte, waar ik word begroet door een goedgeklede receptioniste achter een witte balie. ‘Wat kan ik voor u doen?’

‘Ik ben Nan Hutchinson. Ik heb een afspraak met de directeur.’

‘Moment, alstublieft. Ik laat Gene weten dat u er bent.’ Ze pakt haar telefoon.

Ik haal een hand door mijn haar en kijk naar de glanzend gelakte vloer en de cirkel witte krukjes, gemaakt van harsboomstammetjes onder een kroonluchter, ik geloof van Chihuly, die vanaf het vijf meter hoge plafond naar beneden druppelt in een miljoen witte, gedraaide glazen slierten, zijn licht werpend op het uurtarief dat Philip me heeft genoemd. Mijn ogen vinden de gang achterin, waar een trap gek genoeg in de steigers staat.

‘Mrs. Hutchinson?’ Ik kijk om en zie een jonge vrouw door een deur rechts komen. ‘Het is al goed, Meredith. Ik neem het over. Sorry voor het wachten…’

‘Welnee, ik kwam net binnen.’

‘O, gelukkig. Gene heeft me gevraagd u op te vangen; hij komt het volgende uur naar mijn lokaal en het leek hem leuk voor u om de leerlingen in actie te zien.’ Ze haalt haar hand uit de zak van haar lange trui. ‘Ingrid Wells. Geschiedenis, spreekvaardigheid en mentor van de vijfde klas.’

‘Nan, mogelijk de nieuwe manager personeelsontwikkeling.’ We geven elkaar een hand, waarbij haar bedeltjes zilverig rinkelen. ‘Ben ik gek of was dit vroeger een opvanghuis voor weggelopen tieners?’

Ze knikt. ‘En nu is het voor…’

‘… weggelopen tieners,’ vul ik aan.

Ze lacht. ‘Kom mee, dan gaan we achterom.’ Ze gebaart naar de trap in de steigers. ‘Het is verboden terrein voor de leerlingen, maar het gaat een stuk sneller. Het gebouw is bijna klaar.’

‘Zat Jarndyce vroeger niet in de East Fifties?’

‘Ja, de basisschool en de onderbouw zitten er nog steeds, maar het bestuur heeft de luchtrechten van dat gebouw een paar jaar geleden verkocht en van de opbrengst dit gekocht en helemaal verbouwd. Het Jarndyce van het nieuwe millennium is…’ – ze gebaart naar de kroonluchter waar we onderdoor lopen – ‘… luxeonderwijs.’ Ik volg haar door de cirkel stamme tjes naar een triplex deur onder in de steigers, die uitkomt op een trappenhuis met gipsmuurtjes. ‘Hier zou alleen de bovenbouw komen,’ vertelt Ingrid op de trap naar de eerste verdieping, ‘maar de ouders waren het er niet mee eens dat ze hun chauffeurs naar twee verschillende locaties moesten sturen voor het halen en brengen van de kinderen, dus komt de onderbouw er volgend jaar bij, op deze verdieping.’ Ze maakt de deur op de eerste verdieping open en mijn blik wordt onmiddellijk naar de nepantieke spiegelpanelen op het plafond getrokken. Ja, precies wat brugklassertjes nodig hebben: reflectie. ‘En het bestuur heeft kortgeleden een pand gekocht voor de basisschool, hier vlakbij.’

‘Wauw.’ Ik loop achter haar aan de gang in, over de plankenvloer die zich zo lang als een straat uitstrekt, aan weerszijden geflankeerd door van achteren uitgelichte bukshouthagen in smalle, rechthoekige zinken potten. ‘En ik vond het al super dat ik een kluisje had.’

‘Ja, hè? Een aantal personeelsleden heeft zijn stekels opgezet. Er zijn er vorig jaar een paar met vervroegd pensioen gegaan, maar ik persoonlijk…’ – ze leunt samenzweerderig naar me over – ‘… vind het geweldig. Ik woon in Bedford-Stuyvesant, maar overdag zit ik in een fotoreportage van een duur tijdschrift over binnenhuisarchitectuur. Ik weet niet of het ook maar iets heeft gedaan voor het gevoel van eigenwaarde van de kinderen, maar het mijne is er enorm door opgekrikt.’ Ik lach en ze kijkt me aan. Het bruine knotje op haar hoofd maakt slagzij. ‘Zo, dus jij zou de nieuwe Shari kunnen worden?’

‘Shari?’

‘Shari Oleson. Onze ambassadeur bij het bestuur.’

‘Ambassadeur, dat bevalt me wel. Ik heb altijd gevonden dat ik in mijn baan wel wat diplomatieke onschendbaarheid kon gebruiken. Ja, ik kom solliciteren.’

We lopen naar de volgende dubbele deur, waar de gang naar links afbuigt, en ze haalt haar handen uit de zakken van haar keperkatoenen matrozenbroek.

‘En hier…’ – ze duwt de deuren open – ‘… komen de exacte vakken, waar ik momenteel mijn lokaal heb. We wachten nog op wat tafels uit Duitsland, dus een paar verdiepingen doen nog dubbele dienst.’

‘Ik snap het.’

We lopen het volgende stuk gang in, waar de muren tussen de zwarte deuren van lokalen zijn behangen met levensgrote hologrammen van beroemde wetenschappelijke onderzoekers, van Marie Curie tot en met Stephen Hawking. ‘Dit is dus mijn tijdelijke lokaal.’ Ze gebaart naar de deur achter haar, waar het rumoer van een beheerste chaos doorheen klinkt. ‘Ik ga even kijken of ze elkaar niet door de vloer heien. Gene kan elk moment komen, wil je even wachten?’

‘Ja, natuurlijk, bedankt voor de rondleiding.’

‘Geen dank, en succes,’ zegt ze en ze haast zich naar binnen. Ik kijk naar Mathilde Krim, die haar microscoop vasthoudt en terugkijkt.

‘Is het niet fantastisch?’ roept een man die vanaf de andere kant van de gang naar me toe loopt. ‘We proberen de harrypotterfactor op te voeren. Gene DeSanto, directeur, hoe maak je het?’ Hij beent naar me toe en geeft me een stevige hand.

‘Nan Hutchinson, hallo! Is er een harrypotterfactor?’

‘Nou, Rowling legt de lat hoog, weet je, als het om de verwachtingen van kinderen gaat. Ze verwachten tegenwoordig veel opwinding.’

Ik voel mijn gezicht ‘sidderen van ongeloof’, zoals Ryan het noemt, en richt het snel weer op de hologrammen. ‘Ik verwachtte als schipbreukeling door een hengst te worden gered, maar dat leek Chapin niets te kunnen schelen.’ Hij lacht terwijl ik me verman. ‘Leuk je te ontmoeten, Gene. Ik ben heel blij dat ik er ben, dat je school aan mij heeft gedacht.’

‘Insgelijks, insgelijks. Philip Traphagen was laaiend enthousiast over je werk. Shari heeft ons echt laten stikken, hoor.’ Hij is jonger dan ik had verwacht, hooguit vijfenveertig. En tot mijn verbazing heeft hij een licht Long Island-accent; ik dacht niet dat dat in deze kringen op prijs werd gesteld. Ik dacht dat ze het hier meer op een bekakt stemgeluid zouden hebben.

‘Ja, ik heb het gehoord, heel vervelend voor jullie. Maar uit wat Philip me heeft verteld, leid ik af dat mijn bedrijfsachtergrond me heel geschikt maakt voor Jarndyce.’

‘Ja, ons bestuur wil graag de efficiency van ondernemingen met winstoogmerk toepassen op het onderwijs.’

‘Goh, boeiend. Het is juist dat vacuüm dat me ertoe heeft gedreven van de non-profitsector over te stappen naar het bedrijfsleven. En hoewel ik nog een cliënt heb, ben ik ervan overtuigd dat ik een en ander op elkaar af kan stemmen…’

‘Mooi, want we hebben op dit punt in het schooljaar gewoon geen tijd om een grootscheepse zoektocht te houden.’ Hij krabt in zijn nek.

‘Dus er zijn geen andere kandidaten?’

Zijn wangen worden rood. ‘Nou, ik bedoel, Philip was blij met je, en het bestuur wil de functie niet helemaal laten vervallen. Ze hebben liever een buffer tussen zichzelf en het onderwijzend personeel.’

Buffer van driehonderd dollar per uur meldt zich. ‘Ik wil jullie met alle plezier helpen, Gene.’ Ik leg mijn hand geruststellend op zijn arm. ‘Misschien kun je me iets meer over de functie vertellen?’

‘Natuurlijk. Zoals je ziet, is ons instituut hard op weg het allermodernste te worden. Het állermodernste.’ Hij helt iets naar voren, zo enthousiast is hij. ‘We hebben een team het land in gestuurd, van het mit naar Stanford, om te onderzoeken wat de nieuwste onderwijstechnologie is. En die wordt híér geïmplementeerd.’ Hij wijst naar de vloer tussen zijn Dock siders. ‘Dat gaat uiteraard gepaard met wat organisatorische aanpassingen. Shari was de intermediair tussen het bestuur en het onderwijzend personeel om die aanpassingen tot stand te brengen.’ Hij tuit zijn lippen en trekt een zuur gezicht. ‘Weet je, we waren op dezelfde dag begonnen en ik vond haar super, maar ze heeft me echt van de sokken geblazen door het bijltje er zomaar bij neer te gooien. Ze schijnt het gewoon heerlijk te vinden om met haar kind thuis te zitten. Maar goed… waar het om gaat, is dat we bijna klaar zijn met aanpassen, maar dat we jou achter de hand willen houden voor eventuele personeelsontwikkelingsbehoeften. Je krijgt natuurlijk een voorschot,’ besluit hij alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Wauw. Wie subsidieert dit schooltje?

‘We komen er vast wel uit. Het lijkt me een spannende tijd om bij jullie team te komen. Wat was jullie campagnekapitaal, als ik vragen mag?’

‘Natuurlijk! Vijftig miljoen,’ verkondigt hij trots. Zijn borst zwelt onder zijn donkerblauwe blazer, zodat de wapentjes op zijn messing knopen het licht vangen. ‘We hebben het budget natuurlijk nét iets overschreden.’ Hij schraapt zijn keel. ‘Maar onder leiding van onze nieuwe voorzitter, Cliff Ashburn, hebben we onze gelden nu ondergebracht bij X Vermogensbeheer, en ik ga de fondsenwerving dit najaar naar een hoger plan tillen – we zijn hard op weg de Harvard onder de scholen te worden.’

‘X Vermogensbeheer?’ Is die naam toeval of heeft Mr. X niet alleen zijn gezin, maar ook de bank verlaten? ‘Is dat dé X?’

‘Ken je hem dan?’ Hij houdt zijn hoofd schuin.

‘Ja, vroeger…’ Ik zwijg even. ‘Ik heb… hun zoon gekend.’ Het klinkt absurd. ‘Ik was zijn nanny.’

Zijn hoofd komt weer recht te staan. ‘Ben jij nanny geweest?’

‘Tijdens mijn studie. Vóór mijn doctoraal.’

Hij schrikt alsof ik hem heb verklapt dat ik mijn studie heb bekostigd door de hoer te spelen. ‘Tja…’ probeert hij het goed te praten, ‘het is wél een indrukwekkende familie. Hebben jullie nog contact?’

Eerlijk zeggen? ‘Grayer is gisteren nog bij me thuis geweest.’

‘Magnifiek.’ Dat geeft de doorslag. ‘Langetermijninvestering in kinderen – daar geloven we in, hier op Jarndyce.’

‘Zo, en waar hebben ze jou weggekaapt?’ schakel ik snel over.

‘Assistent-onderdirecteur van gemeenteschool 348 in Nassau County,’ zegt hij op de vlakke toon die bestemd is voor het toegeven van gênante feiten die algemeen bekend zijn. Zoals wanneer beroemdheden op de rode loper aan de tand worden gevoeld over hun laatste YouTube-fiasco.

‘O, wat goed!’ zeg ik met een tomeloos enthousiasme, maar het antwoord maakt zijn aanwezigheid hier alleen maar raadselachtiger. Particuliere scholen van dit kaliber zijn net betaald voetbal. Je hebt topclubs en gewone clubs en er gelden strenge regels. De New Yorkse scholen kapen hun hoofden weg van particuliere scholen in Cleveland, Boston of Philadelphia. Ze worden niet uit de aardbeienveldjes van Long Island geplukt. De gelederen van de onderwijselite mijden bij het kiezen van een consultant is één ding; bij het kiezen van een schoolhoofd wordt het een heel ander geval. ‘Dat is vast een goede leerschool geweest voor…’

‘Het bestuur heeft me binnengehaald om ons door deze overgang heen te loodsen,’ zegt hij kortaf. ‘Het oude hoofd deelde de visie van het bestuur niet.’ Hij schraapt zijn keel. ‘Zullen we naar binnen gaan?’ Als hij zijn arm uitstrekt naar de deurknop, piept er een Livestrong-armbandje onder zijn manchet uit.

‘Heel goed,’ zeg ik met een glimlach. Dus wat Gene mist aan afkomst, maakt hij goed met zijn vermogen een visie te delen.

We lopen Ingrids lokaal in, waar de leerlingen op de rubberen vloeren er maar wat bij hangen en te kletsen tussen de lege roestvrijstalen tafels waarop ooit bunsenbranders en potjes met specimens zullen staan. Wanneer ze het hoofd zien binnenkomen, gaan ze min of meer rechtop zitten en worden de lusteloze gezichten iets levendiger. Ik zie Ingrid aan de andere kant van het lokaal een lezenaar opstellen, geholpen door een minuscule leerlinge met een zwart strohoedje op. Ingrid gaat zitten en het meisje laat zich op de vloer zakken en vlijt als een trouwe spaniël haar hoofd tegen een poot van de stoel. Ik loop achter Gene aan naar het eind van het lokaal, waarbij ik de in salons gemanicuurde nagels mijd van meisjes die liggen te loungen in zwarte minirokjes met plooien en zwarte kousen tot over de knie, waartussen repen bekoorlijke dij zichtbaar zijn. Sommige meisjes hebben een zwarte sweater of een zwart vest over hun pastelkleurige t-shirt met lange mouwen en laag uitgesneden hals gedrapeerd; in de plooien is een opgenaaid schoolembleem zichtbaar. De jongens hangen in zwarte broek tussen hun koerierstassen en Apple-spullen. Hun overhemden piepen hagelwit en gesteven onder zwarte blazers uit, die eveneens zijn voorzien van het schoolembleem, en de zoete kleurtjes van hun dassen weerspiegelen de shirts van hun vrouwelijke medeleerlingen. Apart kunnen ze allemaal zó in Teen Vogue, maar allemaal bij elkaar wordt het iets te psychedelisch.

Terwijl Ingrid naar de lezenaar loopt, vindt Gene een staanplaats voor ons bij een anatomische tekening. Hij hervindt zijn charisma en wendt zich tot mij. ‘Weet je, Nan, mijn voorganger vond het gewoon niet spannend om te veranderen. Zelfs de verhuizing naar de nieuwe buurt stond hem niet aan. Ze hebben zijn appartement verkocht en mijn gezin en mij een flat in Chelsea gegeven.’

‘O, ik ben dol op Chelsea,’ jubel ik op een toon alsof hij me heeft gevraagd bij hem in te trekken. Goddank zie ik wat leerlingen die zich in een rij opstellen bij het podium, waarmee dit soort-van-sollicitatiegesprek even wordt onderbroken en ik de zaken op een rijtje kan zetten. Kort samengevat: Shari heeft een kind gekregen en is vertrokken, waarmee ze Gene heeft gekwetst en het bestuur kwaad heeft gemaakt, al heeft ze de ‘aanpassingen’ bijna helemaal doorgevoerd, en nu wil het bestuur mij tegen betaling ‘achter de hand houden’ voor het geval er een ‘buffer’ nodig is – wat géén deel uitmaakt van de functieomschrijving van het schoolhoofd – voor mogelijke organisatorische aanpassingen in de toekomst? Nee, het is me nog niets duidelijker dan toen ik onder de kroonluchter door liep, een kwartier geleden.

‘Agnès b. heeft ze voor ons ontworpen,’ fluistert Gene trots in mijn oor.

‘Pardon?’

‘De uniformen.’

‘De laatstejaars komen mededelingen doen,’ roept Ingrid vanaf haar stoel, en drie leerlingen banen zich een weg door de zittenden.

‘De hockeywedstrijd tegen Dalton begint om vier uur. Kom je team alsjeblieft aanmoedigen!’

‘Vandaag begint de kaartverkoop voor De Kaukasische krijtkring van de toneelvereniging. Kom na school bij onze stand langs om een kaartje en een veganistische brownie te kopen!’ De jongens staan niet echt achter de lezenaar, maar leunen er meer tegenaan om elkaar te steunen.

Terwijl de laatste eindexamenkandidaat, die een ingewikkelde verentooi draagt, naar voren stapt, trek ik mijn trenchcoat uit en hang hem over mijn arm. ‘De Red Venetië Club verkoopt deze hele week zelfgemaakte maskers in het studielokaal voor laatstejaars. Elke dollar van de opbrengst gaat direct naar Venetië.’

De dorpsomroepers vertrekken weer en Ingrid neemt plaats achter de lezenaar. Gene wuift en ze zwaait terug. ‘Hallo, jongens! En welkom, schoolleider DeSanto! Goed, het is de derde dinsdag van de maand, dus vandaag houden we de laatste ronde van onze strijd om wie van onze klas de toespraak mag houden bij de opening van ons heliplatform op de vrijdag vóór Memorial Day. Begin maar, Chassie.’ Het kleine meisje dat tegen Ingrids stoel geleund zat staat op, zet gehaast haar hoedje af en loopt met een stapel kaartjes met geheugensteuntjes naar de lezenaar. Ze heeft vuilblond haar, in beide betekenissen, en kleine vingers die ze van de zenuwen onder haar kin verstopt.

Ingrid gaat weer zitten en houdt haar handen als een toeter voor haar mond. ‘Een applausje voor Chassie, mensen!’ Hier en daar klinkt een halfhartig klapje.

Chassie werpt een snelle, dankbare blik op Ingrid, schraapt haar keel, duwt haar schouders naar achteren en begint. ‘Ik geloof dat het heliplatform de perfecte metafoor is voor het afscheid van Jarndyce. Volgend jaar gaan we hier weg, toegerust om een hoge vlucht te nemen en de wereld in een immens perspectief te zien,’ zegt ze met een klein stemmetje. Haar kin komt maar net boven de lezenaar uit. ‘Maar niet zonder dubbele gevoelens. Hoe graag we onszelf ook zouden willen zien als de “Chums of Chance” van Thomas Pynchon, die in hun luchtscheepje stappen en naar het middelpunt van de aarde reizen, we zullen het ook moeilijk vinden om de school te verlaten die ons heeft gekoesterd.’ Chassie gaat door, steeds zachter, met verwijzingen uit alle tijden, van Jason en de Argonauten tot en met Kubricks 2001: A Space Odyssey, waarbij ze af en toe een steelse blik werpt op een groepje jongens dat vals zit te gniffelen. ‘Uiteindelijk kunnen we onze opleiding aan Jarndyce alleen eer aandoen door tot grote hoogte te stijgen.’

‘Dank je, Chassie.’ Ingrid stapt naar voren en klopt Chassie zichtbaar onder de indruk op de rug van haar vest. De leerlingen klappen. Chassie, die knalrood is, gaat opzij en dan kijkt iedereen naar een bovenmaatse jongen in het midden van het groepje jongens. Ze hebben allemaal hetzelfde kapsel, alsof ze net als iemand van middelbare leeftijd hun haar naar één kant hebben gekamd om een kale schedel te verdoezelen, of alsof ze de bobpruiken van hun oma hebben gevonden en die achterstevoren hebben opgezet en opzij gekamd. Het joch in het midden zit er verdwaasd bij. ‘Kom op, DZ!’ moedigt een van de kapsels hem aan, waarop de jongen bij zinnen komt en zich overeind hijst. Ik geloof dat DZ stoer wil lopen, maar zijn benen zijn te lang en zijn lijf is te log. Met dat uiterlijk zou hij ergens in een maïsveld moeten footballen, echt keihard spelen, in plaats van achter een lezenaar te staan.

Ingrid vervolgt enthousiast: ‘En nu Darwins toespraak!’ Darwin? O, mijn god. Ik leun naar voren en herken het meest gestoorde van de gestoorde kinderen uit mijn hoogtijdagen als nanny, het joch dat zijn verzorgster, Sima, in elkaar sloeg terwijl zijn moeder werkeloos toekeek. Het brede voorhoofd, de mopsneus, de vooruitstekende kin – trekken die nog geen geheel vormen. Heel anders dan Grayer, sta ik mezelf toe te denken. Grayer is prachtig geworden. Vanbuiten, althans.

‘Alles kits?’ Hij steekt zijn handpalm op naar zijn fans en overziet het lokaal. ‘Oké, eh, dus vandaag ga ik een toespraak houden over, eh…’ Hij omklemt de rand van de lezenaar en leunt achterover, alsof hij terugdeinst voor zijn taak. Hij heeft geen kaartjes en zijn ogen schichten door het lokaal, op zoek naar… ‘Ja.’ Hij kijkt nu strak naar de muur tegenover hem. ‘Ik ga vandaag spreken in de geest van onze lijfspreuk.’ Hij wijst naar een rood vel knutselpapier op een memobord waarop in een boog Nostrum Amicus, Nostrum Defero, Nostrum Universitas staat geschreven. De eerste persoon meervoud komt er wel vaak in voor, voor een lijfspreuk. ‘Wat mijn tegenstandster heeft verzuimd te noemen, is… wie nemen we mee wanneer we van dat platform opstijgen in het weidse blauw van onze toekomst? Onze vrienden.’ Hier en daar klinkt een juichkreet. ‘De vrienden die we hier hebben gemaakt, in ónze gemeenschap. En we gaan hier samen weg om ónze wereld te dienen.’ Hij begint al improviserend op dreef te komen, en het zelfvertrouwen verspreidt zich als een olievlek van zijn mond naar zijn hele gezicht, dat iets veel aantrekkelijkers krijgt dan het zou mogen hebben. Hij gunt zijn publiek een brutale grijns, en nu weet ik zeker dat als ik nog vijftien was, ik de hele dag zou proberen zijn aandacht te trekken. En waarschijnlijk zou ik heel veel spijt krijgen als het me eenmaal was gelukt.

‘Onze school is in 1878 gesticht door een groep mensen, zakenvrienden, sociëteitsvrienden, die een plek wilden scheppen waar zij het voor het zeggen hadden en waar ze hun jonge zoons konden vormen naar hun eigen evenbeeld. Die traditie is van generatie op generatie doorgegeven en heeft zowel de revolutie van het gemengde onderwijs van de jaren zeventig als het debacle van de positieve discriminatie van de jaren tachtig overleefd.’ Hier en daar gaat een wenkbrauw omhoog. ‘Tot we in de jaren negentig besloten ons beurzenstelsel uit te breiden en mensen van buiten ons milieu toe te laten.’ Zijn vrienden knikken. ‘Maar dat is niet de… helikopter die onze stichters in gedachten hadden. Ik vind dus dat we deze gelegenheid moeten aangrijpen om… om dankbaar te zijn voor onze gemeenschap en onze vrienden en te hopen dat de wereld die op ons wacht er net zo goed uitziet en net zo goed voelt als Jarndyce.’

‘Oké!’ Ingrid haast zich naar voren. ‘Dank je, Darwin. Goed, we gaan stemmen. Wie vindt dat Chassie heeft gewonnen?’ De leerlingen kijken elkaar weifelend aan. Op DZ stemmen en een toespraak kiezen die klinkt als Leni Riefenstahls versie van de schoolbrochure, of… wat? Uit de groep worden gestoten? Met je kop in een wc-pot worden geduwd? Wat halen de kinderen tegenwoordig met elkaar uit? Er klinkt een lauw applausje op, dat ruimte genoeg overlaat voor gejuich. ‘En wie stemt er op Darwin?’ vraagt Ingrid op dezelfde toon. De leerlingen wachten even, alsof ze zich willen herinneren hoe enthousiast ze daarnet zijn geweest, en klappen dan precies zo lauw als tevoren. Darwins rood aangelopen gezicht betrekt en Chassie duikt weg in haar zwarte vest. ‘Goed, dan mag ik het zeggen, en dan heb jij gewonnen, Chassie, op basis van je voorbereiding,’ verklaart Ingrid. Ze geeft Chassie een hand. ‘Gefeliciteerd! En jij ook goed gedaan, Darwin. Misschien kun je je de volgende keer iets beter voorbereiden?’ Ik begin te schatten hoeveel tegels en armaturen ik zou kunnen kopen als ik een sliert andere cliënten binnenhaal en mijn inkomen hier blijf houden. Want hoewel er zeker wel een leerling (of vijf) baat bij zou hebben boven Soedan uit een vliegtuig gedropt te worden, lijkt het onderwijzend personeel de wind er wel onder te hebben.

Chassie reikt Darwin de hand, maar die stormt weg. Ze ziet eruit alsof ze een klap in haar gezicht heeft gekregen. De bel gaat. Het is niet het agressieve gesnerp van een traditionele schoolbel, maar een melodieuze gregoriaanse gong. Hangt die in de torenspits? Hebben ze hier hun eigen gebochelde? Is het het vorige schoolhoofd?

‘Digitaal,’ fluistert Gene me het antwoord in terwijl de leerlingen zo snel als de wind hun Vuittons, Mulberry’s en Goyards met monogram pakken en het lokaal uit stromen. Er blijft er niet één even staan om met Chassie te praten, die uiteindelijk met haar hoedje in haar hand achter de laatste treuzelaars aan sjokt, nadat ze nog een laatste bemoedigend kneepje in haar arm heeft gekregen van Ingrid.

‘Ingrid.’ Gene werkt zich met mij in zijn kielzog stroomopwaarts naar haar toe.

‘Ja?’

‘Heb je even?’

‘Zeker, Gene.’ Ze is bezig het ‘Red Venetië’-kraampje te ontmantelen.

‘Sorry, Nan, zou je ons even alleen willen laten?’

‘Natuurlijk!’ Ik zet een paar passen achteruit, blijf opgelaten staan en besluit me met mijn BlackBerry te amuseren.

‘Ik vraag me af of we wel de goede beslissing hebben genomen,’ zegt Gene met gefronst voorhoofd. O?

‘O?’ Ingrid schuift de rollen knutselpapier bij elkaar en neemt ze in haar armen.

‘Darwin had het met een beetje begeleiding wel gered, denk je ook niet?’

Ingrid glimlacht. ‘Gene, hij kletste maar wat. Hij had er nog geen minuut aan besteed. En ik heb hem ook goed voorbereid meegemaakt, hij kan het heus wel.’

‘Maar er was een kernidee.’

‘Jarndyce heeft vanaf het eerste jaar beurzen gegeven. Het was een essentieel onderdeel van Ralston Jarndyce’ visie, en dat niet zo kleine gegeven vind ik juist zo goed aan deze school.’

‘Ja, natuurlijk, maar denk je niet dat je zijn metafoor verder had kunnen uitwerken? Dat is toch jouw taak?’

‘Dat doe ik elke week met hem bij spreekvaardigheid. Chassie had zich duidelijk goed voorbereid en dat verdient een beloning.’

‘Je laat je niet beïnvloeden omdat je overduidelijk dol op haar bent?’

‘Ze hangt dit semester een beetje aan me, maar dat was te verwachten, gezien haar thuissituatie. Ik zie haar bijna twintig uur per week, als je alle activiteiten bij elkaar optelt, dus het spreekt vanzelf dat ik het doelwit ben van haar… overdrachtssymptomen. Ik neem die verantwoordelijkheid ernstig op, Gene, maar dat doet nu niet ter zake. Heb je gezien hoe Darwin langs haar heen vloog…’ Ze schudt bezorgd haar hoofd.

Gene trekt zijn onderlip strak en zuigt lucht tussen zijn tanden. ‘Maar háár ouders zitten bij de opening van het heliplatform niet naast me op het dak, Ingrid. Grant Zuckerman komt op het podium te zitten.’

‘Ik weet het. Het verbaast me ook echt dat Darwin daar geen rekening mee heeft gehouden.’ Ze kijkt even naar mij.

‘De hele school – alle oud-leerlingen die iets voorstellen, zijn uitgenodigd – heel New York kijkt mee, Ingrid. Het moet een daverend succes worden, waarmee we de school symbolisch boven de concurrentie uittillen.’

‘Ik weet het. En Chassies toespraak zal inslaan als een bom.’ Ze houdt haar hoofd schuin en schudt haar pony uit haar ogen.

Gene kijkt naar de vloer en vervolgt omzichtig: ‘Ik ben heel blij met de weg die deze school is ingeslagen. Het bestuur is heel enthousiast.’ Hij slaat zijn armen over elkaar. ‘Het zou niet bevórderlijk zijn als ze de indruk kregen dat het onderwijzend personeel niet enthousiast is.’ Het valt me in dat Philip zich kan hebben verkeken op wie het ‘rumoerige, ruzieachtige volkje’ is.

‘Oké…’

‘Uitstekend, uitstekend,’ zegt Gene op een toon alsof de zaak rond is. Hij richt zich tot mij. ‘Nan, ik ben heel blij dat je bij ons team bent. Mijn assistente zal nog contact met je opnemen over je aanstelling en we zullen je zo nodig inschakelen.’

‘Dank je, Gene. Ik verheug me op de samenwerking.’

‘Ik moet nu helaas rennen, ik heb een vergadering, kom je er zelf uit?’

Ik knik. Ik hoop het maar, anders zou ik in een jiujitsukooi of in een deeltjesversneller terecht kunnen komen.

Hij wil weglopen, maar draait zich op de valreep bliksemsnel om. ‘Dus het wordt Darwin, Ingrid?’

Ingrid gooit de rollen knutselpapier weg en bijt op haar lippen. ‘Ik heb de leerlingen al verteld wie het wordt, Gene.’

Hij blijft even besluiteloos staan. ‘Denk er nog een paar uur over na en kom na de les naar mijn kamer.’ Hij knikt naar haar. Hij knikt naar mij. Hij laat ons achter bij de stalen tafels voor de bunsenbranders.

‘En dat was… Gene!’ zegt Ingrid gemaakt opgewekt als de deur langzaam dichtdraait om zijn hightechscharnieren.

‘Goed, wat voor soort ontwikkelingsmogelijkheden bood Shari jullie aan?’

‘O, je weet wel, workshops over aanpassing, sessies over rollen en verantwoordelijkheden, dat soort dingen. Ze had veel tijd kunnen winnen als ze ons gewoon kniebeschermers had gegeven. Toen we na de kerstvakantie terugkwamen, kregen we te horen dat ze op onze ziektekostenverzekering wilden beknibbelen ter compensatie van de inrichtingskosten. Dat was waarom iedereen over de rooie ging en haar lastigviel tijdens haar zwangerschapsverlof.’

‘Wauw. Maar dat is van de baan?’

‘Ja. Het had iets te maken met de opbrengst van het nieuwe investeringsplan.’

‘Ik snap het.’ Ik stop mijn BlackBerry in mijn tas en vang een glimp op van de videoband van Grayer die ik er op het laatste moment in heb gemikt in de hoop dat ze in de bibliotheek nog een videorecorder hebben. ‘Ingrid, heeft de school een audiovisuele ruimte?’

‘Maak je een geintje? Spielberg zou er jaloers op zijn.’

‘Ik heb eigenlijk alleen een videorecorder nodig. We hebben thuis alleen maar een dvd-speler.’ En geen hamsterwiel om hem mee aan te drijven.

‘Ik heb een combi-installatie in mijn lokaal die je wel mag gebruiken, als je wilt.’

‘Dat zou super zijn,’ zeg ik. Met een opnieuw opkomende mengeling van nieuwsgierigheid en twijfel pak ik de band uit mijn tas.

Nog geen kwartier later zit ik achterovergeleund met een afstandsbediening in mijn hand op een stoel in het verduisterde lokaal en zie de korrelige video van mijn eenentwintigjarige zelf die op de avond van mijn ontslag door de X’en met betraand gezicht een tirade houdt tegen een teddybeer. Wat me als eerste opvalt is dat ik er te jong uitzie, niet wereldwijs genoeg, om zo zeker van mijn zaak te zijn.

Hoe moet het voor Grayer zijn geweest om dat meisje, dat nog geen vijf jaar ouder is dan hij nu, warrig voor hem te horen pleiten?

Ik tuur naar de ingewikkelde afstandsbediening, vind de volume toets en zet de huilerige stem uit de op de flatscreen-tv aangesloten boxen harder. Daar ijsbeer ik op zonverbrande benen door Grayers slaapkamer, waar het speelgoed zoals altijd netjes op de planken is opgeborgen, terwijl het gezin ver weg in Nantucket zit. Mijn radeloze, vruchteloze smeekbede aan de ouders om Grayer te leren kennen en van hem te houden wordt onderbroken door drie seconden sneeuw en dan ga ik weer tekeer tegen Mr. X en zijn tekortkomingen als vader: ‘Een kind opvoeden is veel werk! Wat u zou weten als u het ooit langer dan vijf minuten achter elkaar had gedaan!’ Opeens begrijp ik waarom zijn vrouw die video heeft bewaard: voor het geval er ooit een strijd om de voogdij zou komen.

Ik kijk in mijn eigen roodbehuilde ogen, onthutst door mijn zekerheid. God, wat wist ik alles zeker. En wat deed ik het zelf allemaal goed. Ik leun naar voren en druk beverig de pauzetoets in terwijl mijn eenentwintigjarige zelf me verwijtend aankijkt en me vastberaden nog eens doordringt van wat het ouderschap inhoudt: de schade die je kunt aanrichten wanneer je welbewust de vereiste offers niet brengt, je verzet tegen de chaos die daarop volgt en je onttrekt aan je verplichtingen ten opzichte van het kinderhart dat je is toevertrouwd.

Dit weet ik wel: er is maar één manier om dit te doen – er recht op af rennen met honderd kilometer per uur, met wijd open ogen en armen.

En daar ben ik nog niet.

Nog beangstigender: misschien kom ik er ook wel nooit.