VERBODEN LIEFDE
Turnball Root ontmoette Leonoor Carsby in de zomer van 1938 op het afgelegen Hawaiiaanse eiland Lehua. Leonoor was daar omdat ze met haar Lockheed Electra op de noordelijke helling van de vulkaan was neergestort en vanzelf het vreemd gevormde natuurlijke kanaal in was gedobberd, dat bekendstond onder de naam ‘Het Sleutelgat’, en dat het eiland in tweeën deelde. Turnball was daar omdat hij er op het voor de rest onbewoonde eiland een winterverblijf op na hield waar hij graag wijn dronk en naar jazzplaten luisterde terwijl hij zijn volgende kraak op touw zette.
Ze vormden een onwaarschijnlijk stel, maar hun eerste ontmoeting vond onder het soort extreme omstandigheden plaats dat harten vaak sneller doet slaan, waardoor die dan gaan denken dat ze verliefd zijn.
Leonoor Carsby was een menselijke erfgename uit Manhattan, maar ook mede-oprichtster van de Ninety-Nines, een organisatie van vrouwen in de luchtvaart, waarvan Amelia Earhart de eerste voorzitster was geweest. Toen Earhart spoorloos in de Stille Oceaan verdween, beloofde Leonoor Carsby plechtig dat zij de reis zou voltooien waaraan haar vriendin en heldin Amelia was begonnen.
In april 1938 vertrok ze vanuit Californië met een navigator en een extra grote brandstoftank. Zes weken later arriveerde Leonoor Carsby zonder het een nog het ander in Het Sleutelgat, want ze was ze allebei kwijtgeraakt op de gemene halvemaanvormige richel van Lehua. Het was een wonder dat ze het zelf had overleefd, want ze was onwaarschijnlijk genoeg alleen door de bolvormige cockpit van de Lockheed beschermd geweest.
Unix was de erfgename op zijn dagelijkse patrouille tegengekomen, met armen en benen gespreid liggend op een platte rots aan de waterkant. Ze was er slecht aan toe: uitgedroogd, een ernstige beenbreuk, ijlend en op het randje van de dood.
De vleugelelf meldde zijn ontdekking en verwachtte eigenlijk dat hij de opdracht zou krijgen haar te doden, maar het mensenvrouwengezicht dat Turnball op zijn scherm zag had iets wat hem boeide. Hij gaf Unix de opdracht om niets te doen, en te wachten tot hij ter plekke was.
Turnball nam de moeite om zich te scheren, zijn haar in een paardenstaart te binden en een schoon overhemd met ruches aan te trekken alvorens de lift van de onderaardse grot naar het aardoppervlak te nemen. Daar trof hij Unix op zijn hurken aan bij het meest oogverblindende wezen dat hij ooit had gezien. Zelfs in haar onnatuurlijk verdraaide houding en onder het bloed en de blauwe plekken, zag Turnball meteen dat ze van een verfijnde schoonheid was.
Toen hij zo over Leonoor gebogen stond, met achter zich de zon, die een lange schaduw over zijn gezicht wierp, opende de vliegenierster haar ogen, bekeek Turnball en zei twee woorden: ‘Mijn god.’ Toen werd ze opnieuw overvallen door een delirium.
Turnball wist niet wat hij ervan moest denken. Hij voelde de dooi intreden rond zijn hart, dat al tientallen jaren bevroren was geweest. Wie was deze vrouw die uit de lucht was komen vallen?
‘Breng haar naar binnen,’ zei hij tegen Unix. ‘Gebruik alle toverkracht die we hebben om haar beter te maken.’
Unix deed zoals gebruikelijk zonder morren wat hem was gezegd. Menig andere luitenant zou zo zijn twijfels hebben gehad bij de vraag of het wel verstandig was om de slinkende hoeveelheid toverkracht van de bende voor een mens te gebruiken. Er was een nieuweling in de groep die nog een halve tank in zich had. Als die op was, kon het wel ik weet niet hoe lang duren voor ze weer opgeladen waren.
Maar Unix klaagde niet, en de anderen ook niet, want iedereen was zich er terdege van bewust dat Turnball Root niet goed tegen klagen kon, en klagers kwamen over het algemeen op een heel onprettige plek terecht, in afwachting tot er iets heel pijnlijks met hen ging gebeuren.
Dus werd Leonoor Carsby naar de onderaardse grot gebracht en verpleegd tot ze weer gezond was. Turnball bemoeide zich er tijdens de eerste stadia niet al te veel mee; hij gaf er de voorkeur aan om ten tonele te verschijnen wanneer Leonoor op het punt stond om wakker te worden, zodat hij kon doen alsof hij de hele tijd bij haar was geweest. Aanvankelijk sliep en genas Leonoor alleen maar, maar na een paar weken begon ze te praten – eerst wat aarzelend, maar daarna vuurde ze de ene na de andere vraag af, zo snel dat Turnball ze bijna niet kon bijhouden.
‘Wat bent u?’
‘Hoe hebben jullie me gevonden?’
‘Leeft Pierre, mijn navigator, nog?’
‘Wanneer kan ik weer reizen?’
Over het algemeen kon Turnball net zo goed tegen vragen als tegen klagen, maar elke vraag van Leonoor Carsby maakte dat hij toegeeflijk moest glimlachen, waarna hij uitgebreid antwoord gaf.
Hoe komt dat, vroeg hij zich af. Waarom verdraag ik deze mens en gooi ik haar niet gewoon, zoals ik normaal gesproken zou doen, voor de haaien? Ik besteed in buitensporige hoeveelheden tijd en toverkracht aan haar.
Het kwam zover dat Turnball aan Leonoors gezicht dacht als hij er niet naar keek. Klaterend water deed hem aan haar lach denken. Soms wist hij zeker dat hij haar hoorde roepen, terwijl hij helemaal aan de andere kant van het eiland zat.
Word toch eens volwassen, sukkel, zei hij tegen zichzelf. Je bent helemaal geen romantische ziel.
Maar het hart liegt niet en Turnball Root merkte dat hij verliefd was op Leonoor Carsby. Hij zegde twee invallen bij een federale goudopslag af om maar bij haar te kunnen zijn en verplaatste zijn kantoor naar haar kamer, zodat hij kon werken terwijl zij sliep.
En Leonoor hield ook van hem. Ze wist dat hij geen mens was, maar toch hield ze van hem. Hij vertelde haar alles, behalve over het geweld. Turnball deed zich voor als een revolutionair die op de vlucht was voor een onrechtvaardige staat, en zij geloofde hem. Waarom ook niet? Hij was de charmante held die haar had gered en Turnball zorgde er wel voor dat geen van zijn handlangers deze illusie om zeep hielp.
Toen Leonoor genoeg was hersteld, nam Turnball haar in zijn shuttle mee naar de Mount Everest, en ze huilde tranen van verbazing. Terwijl ze daar omhuld door de koude witte mist zweefden, stelde Turnball de vraag die hij al twee maanden wilde stellen.
‘Lieveling, dat eerste moment, toen jij je ogen opsloeg, me aankeek en “mijn god” zei. Waarom zei je dat?’
Leonoor droogde haar ogen. ‘Ik was halfdood, Turnball. Je lacht me vast uit en je vindt me stom.’
Root pakte haar hand. ‘Dat zou ik nooit denken. Nooit.’
‘Goed dan. Ik zal het je vertellen. Dat zei ik, Turnball, omdat ik dacht dat ik was overleden en dat jij een vurige, knappe engel was die mij mee zou nemen naar de hemel.’
Turnball lachte haar niet uit en vond haar ook niet stom. Op dat moment wist hij dat dit beeldschone tengere vrouwtje zijn grote liefde was en dat hij haar móést hebben.
Dus toen Leonoor erover begon dat ze terug wilde naar New York en dat Turnball de sensatie van de stad zou zijn, prikte hij met een ganzenveer in de muis van zijn duim, tekende met het bloed het runenteken van een slaaf en bereidde een maaltijd van mandragora en rijstwijn voor zichzelf.
Venetië, Italië, nu
De reusachtige amorfobot droeg Turnball Root naar zijn geliefde die op de aanlegsteiger in de kelder van hun huis in Venetië op hem wachtte. Het huis was vier verdiepingen hoog en Turnball had in 1798 zelf de opdracht tot de bouw gegeven. Het was opgetrokken uit het mooiste samengestelde Italiaanse mar-
mer, dat vermengd was met elfenpolymeer, en zo de geleidelijke verzakking van de stad zou absorberen zonder barsten te vertonen. De reis duurde uren, en in die tijd hield de amorfobot Turnball en zijn mannen in leven door zo nu en dan even naar de oppervlakte te gaan en de cellen vol te zuigen met zuurstof en hen te voeden door in hun armen infusen met zout water aan te brengen. Tijdens de reis logde Turnball in op de computer in de buik van de amorfobot om te controleren of alles in gereedheid was voor de volgende fase van zijn plan.
Turnball vond het erg prettig werken in deze beschutte omgeving, terwijl de wereld aan hem voorbij flitste. Hij was geïsoleerd, maar had toch de touwtjes in handen.
Veilig.
Vanuit zijn ooghoek, door het wazige gelmasker, zag hij dat Bobb Ragby en Ching Mayle nu naar hem keken met een blik die op aanbidding leek, het gevolg van het spectaculaire karakter van hun ontsnapping. Aanbidding. Dat beviel hem wel.
Toen ze de Italiaanse kust naderden, voelde Turnball dat zijn kalme zelfingenomenheid hem verliet en als een nerveuze slang zijn maag in kroop.
Leonoor. O, wat heb ik je gemist.
Sinds Turnball een computer tot zijn beschikking had, was er geen dag voorbijgegaan dat ze elkaar niet hadden geschreven, maar Leonoor had geweigerd om aan videogesprekken deel te nemen, en Turnball begreep natuurlijk wel waarom.
Voor mij zul je altijd even mooi zijn, liefste.
De amorfobot ronkte over Canal Grande van Venetië, vlak langs de bergen afval en de lijken van vermoorde prinsen, tot hij voor de enige onderwaterpoort met een omnisensor stilhield. De bot knipoogde naar de sensor, de sensor knipoogde terug en de poort ging, aangezien iedereen nu dikke maatjes was, open zonder dat ze met de in de zuilen verzonken Neutrino-speren werden neergeschoten.
Turnball knipoogde naar zijn bemanningsleden. ‘Godzijdank, hè? Soms is die poort een beetje onvriendelijk.’ Praten ging moeilijk met die langzame stroom gel over je tanden, maar Turnball vond zijn opmerking dat wel waard. Leonoor zou die zeker weten te waarderen.
Turnballs bemanningsleden gaven geen antwoord; hun bewegingsruimte in de gelbot was wat benauwder dan die van hun kapitein. Ze zaten als gezouten slakken in een kegel op elkaar gepropt.
De bot maakte zich langer, zodat hij gemakkelijk door het smalle kanaal naar de ondergrondse aanlegsteiger van Turnball kon glijden. In het donker gloeide tl-verlichting, die hen onder het huis door leidde. Ze gingen steeds dieper, tot de bot Turnball zachtjes op een hellend dok afzette. Turnball trok zijn jas recht en zijn staart wat strakker en liep langzaam de loopplank over, naar de ranke gestalte toe die in de schaduw stond te wachten.
‘Breng de anderen in slaap,’ zei hij tegen de bot. ‘Ik moet met mijn vrouw praten.’
Er knetterde een plasmalading door de bot, waardoor de elfen die erin zaten meteen onder zeil gingen. Unix had amper tijd om met zijn ogen te rollen en was toen al diep in slaap.
Turnball zette aarzelend een stap, zo zenuwachtig als een puberelf die zijn eerste maanvlucht gaat maken.
‘Leonoor? Lieveling. Ik ben weer thuis. Kom, geef me een kus.’
Zijn vrouw kwam uit het duister naar voren gehobbeld. Ze leunde zwaar op een stok met een ivoren knop. Haar vingers waren knoestig, met gloeiende reumatische knokkels, haar lichaam was hoekig en onnatuurlijk, en door het dichte kant van haar rok staken scherpe botten. Eén ooglid hing en het andere oog zat helemaal dicht. De lijnen in haar gezicht waren door de tijd diep gegroefd en wierpen zwarte schaduwen.
‘Turnball. Net zo knap als altijd. Wat heerlijk om je als vrij man te zien.’ Leonoors stem maakte slechts een raspend geluid, moeizaam en pijnlijk.
‘Nu je weer thuis bent,’ zei ze na een hele tijd, ‘kan ik eindelijk sterven.’
Turnballs hart sloeg over. Hij voelde een strakke rode band van hitte om zijn voorhoofd. Alles wat hij ooit had gedaan, leek voor niets te zijn geweest.
‘Je mag niet sterven,’ zei hij woedend, terwijl hij over het kussentje van zijn duim wreef om het runenteken warm te maken. ‘Ik hou van je, ik kan niet zonder je.’
Leonoors oogleden fladderden. ‘Ik mag niet sterven,’ herhaalde ze. ‘Maar waarom niet, Turnball? Ik ben te oud om nog te leven. Alleen mijn verlangen om jou terug te zien heeft me in leven gehouden, maar mijn tijd is voorbij. Ik heb nergens spijt van, behalve dat ik nooit meer heb gevlogen. Dat wilde ik wel, maar ik heb het niet gedaan… Waarom eigenlijk niet?’
Mijn macht over haar wordt zwakker. De oude betovering is uitgewerkt.
‘Je hebt gekozen voor een leven met mij, lieveling,’ zei hij, en hij zette snel de laatste stappen om naast haar te gaan staan. ‘Maar nu ik het geheim van de eeuwige jeugd heb ontdekt, kun je weer jong zijn en kun je binnenkort overal naartoe vliegen waar je maar wilt.’ Toen ze met haar breekbare handje in zijn vingers kneep, voelde Turnball slechts een heel lichte druk. ‘Ja, dat zou ik graag willen, liefste.’
‘Natuurlijk, dat gaat ook gebeuren,’ zei Turnball, en hij loodste zijn vrouw in de richting van de kelderlift. ‘En nu moet je uitrusten. Ik heb nog een heleboel te organiseren voor we vertrekken.’
Leonoor stond toe dat hij haar meevoerde, want zoals altijd was ze volstrekt weerloos tegenover haar charismatische echtgenoot.
‘Zo ken ik je weer, Turnball. Je komt me altijd redden. Vandaag of morgen red ik jou.’
‘Jij redt mij al,’ zei Turnball oprecht. ‘Dag in dag uit.’
Hij voelde een steek van schuldgevoel in zijn hart, want hij wist dat hij Leonoor nooit kon toestaan om weer te vliegen. Want als ze kon vliegen, vloog ze misschien wel weg.
Turnball was erg geschrokken van Leonoors zwakheid, en dat maakte hem ook bang. Het feit dat ze met een elf was getrouwd had er op de een of andere manier voor gezorgd dat haar verouderingsproces langzamer was verlopen, maar nu zag het ernaar uit dat hij haar aftakeling niet langer kon tegenhouden. Turnball zette de angst voor zijn vrouw om in woede en vierde die bot op zijn bemanning.
‘Dit is een historische kans,’ schreeuwde hij tegen het groepje dat zich in de bibliotheek op de eerste verdieping had verzameld. ‘We kunnen onze oude vijand in het hart treffen en tegelijk een voorraad toverkracht bemachtigen die nooit zal opraken. Als een van jullie, stelletje nutteloze gevangenisratten, deze klus, waaraan ik lange eenzame maanden heb gewerkt, niet tot een goed einde brengt, is er geen plek op deze aarde te vinden waar hij veilig voor me is. Ik zal hem opjagen tot ik hem te pakken heb, en de huid van zijn kop trekken. Is dat begrepen?’
Ze begrepen het. De dreigementen van Turnball stonden er van oudsher om bekend dat ze nogal vaag en stijlvol waren, dus als de kapitein in details trad, was zijn grens bijna bereikt.
‘Mooi zo.’ Turnball haalde diep adem. ‘Is alles klaar, kwartiermeester?’
Kwartiermeester Ark Sool trad naar voren. Sool was een ongewoon lange gnoom die tot voor kort officier Binnenlandse Zaken van de elfbi was geweest. Na een onderzoek naar de ethiek van zijn eigen methoden was Sool gedegradeerd tot gewoon medewerker en had hij zijn dienstjaren verzilverd en besloten dat hij de kennis die hij in die tientallen jaren van misdaadonderzoek had verzameld, zou gebruiken om wat van het goud te vergaren waar gnomen zich bijna als gehypnotiseerd tot aangetrokken voelden. Hij adverteerde met zijn diensten in de Bezopen Papegaai en werd al snel door Turnball benaderd; aanvankelijk anoniem, maar er volgde spoedig een persoonlijke ontmoeting.
‘Alles is klaar, kapitein,’ zei hij op afgemeten toon en met rechte rug. ‘De shuttle die we van het elfbi-terrein hebben meegenomen is als een Atlantisambulance uitgerust. Ik ben erin geslaagd het budget een beetje omlaag te brengen en ben zo vrij geweest om een paar nieuwe galapakken voor u te bestellen.’
‘Uitstekend werk, kwartiermeester,’ zei Turnball. ‘Je aandeel is net met drie procent gestegen. Initiatief loont, vergeet dat nooit.’ Hij wreef zich in zijn handen. ‘Wanneer kunnen we vertrekken?’
‘Zodra u het zegt, kapitein. De ambulance ligt aan de steiger en is klaar voor vertrek.’
‘De laser?’
‘Die is aangepast, zoals u hebt gevraagd. Hij is nu zo klein dat hij in uw zak past.’
‘Ik begin je wel een beetje te mogen, Sool. Ga zo door, dan ben je binnenkort een volwaardige partner.’
Sool maakte een lichte buiging. ‘Dank u wel, meneer.’
‘Zijn er nog slachtoffers gevallen toen jullie boodschappen deden?’
‘Aan onze kant niet, meneer,’ zei Sool.
‘En de andere kant interesseert ons niet, of wel soms?’
Turnball vond het een heerlijke gedachte dat er bloed vloei de. Daardoor leek deze hele exercitie echt de moeite waard.
‘Goed, we weten allemaal dat ik een egoïstische elf ben; dat heeft ervoor gezorgd dat we allemaal nog in leven zijn en het goed maken, afgezien van dat klusje van laatst om de Raad een plezier te doen. Als ik krijg wat ik wil, varen we er allemaal wel bij. Ik wil een bron van toverkracht die zo sterk is dat mijn vrouw weer jong wordt. En als die bron van toverkracht ook jullie dromen kan doen uitkomen, des te beter. Tot voor kort bestond er geen onuitputtelijke bron, maar de demonen zijn teruggekeerd uit Limbo en hebben een machtige demonenmeester meegenomen. Een jonge, die naar de ongebruikelijke naam “Nummer Een” luistert.’
‘Een slijmerig nieuwkomertje,’ zei Sool. ‘Hij weigert te salueren en een uniform te dragen.’
‘Ik neem één procent van de aandelen terug omdat je me onderbroken hebt,’ zei Turnball vriendelijk. ‘Als je dat nog een keer doet, kost het je een arm.’
Sool deed zijn mond open om zijn verontschuldigingen te maken, maar bedacht toen dat nog een buiginkje wel voldoende was.
‘Je bent nieuw, je leert het nog wel. En als je het niet leert, krijgt meneer Ragby in elk geval een lekker maaltje. Hij is dol op ledematen.’
Ragby benadrukte dit door met zijn grote tanden te knarsen.
‘Goed, om dan nu zonder verdere onderbrekingen door te gaan: er is een demonenmeester in Haven. Als we hem te pakken kunnen krijgen, schermt hij ons voor altijd af en brengt hij mijn Leonoor bij me terug. Verder nog vragen?’
Bobb Ragby stak zijn vinger op.
‘Ja, meneer Ragby?’
‘Is het niet moeilijk om bij die Nummer Een te komen?’
‘Uitstekende vraag, meneer Ragby. Je bent dus toch niet zo stom als je eruitziet. En je hebt gelijk. Over het algemeen wordt iemand die zo belangrijk is net zo goed verstopt als de laatste stinkworm op een slijkpoelfeestje voor dwergen, maar als zich op zee een ramp voordoet die de medische staf niet aankan, wordt zo’n machtige demonenmeester verzocht met de heelmeesters mee te werken. Dus we vinden hem ongetwijfeld in de aquanaut Nostremius, het drijvende ziekenhuis.’
Er trok een brede glimlach over Ragby’s gezicht. ‘En we hebben een nepambulance.’
‘Inderdaad, Bobb. Wat ben je vlug van begrip.’
Ching had ook een vraag. ‘Zo iemand, met zo veel macht, achter zo iemand gaat de elfbi toch meteen aan?’
Dit was precies de vraag waar Turnball op had gehoopt. Hij was zeer ingenomen met het verloop van deze presentatie. ‘Ik zal je vraag beantwoorden met een wedervraag, gewoon om je hersens aan het werk te zetten, want ik heb er alle vertrouwen in dat je niet zomaar een stomme kobold bent. Weet je waarom ik die ruimtesonde op de gevangenisshuttle heb laten crashen?’
Chings reptielachtige gezicht vertrok in concentratierimpels en terwijl hij nadacht likte hij afwezig over zijn oogbollen. ‘Ik denk dat u dat hebt gedaan om de elfbi’ers te laten denken dat we dood zijn.’
‘Helemaal juist, meneer Mayle. Ik heb een gigantische ramp in scène gezet zodat iedereen zal denken dat we daarbij om het leven zijn gekomen.’ Turnball haalde zijn schouders op. ‘Daar heb ik geen spijt van. We zijn in oorlog met de elfbi. Als je in een oorlog partij kiest, kun je verwachten dat je een doelwit wordt. De volgende ramp zit me alleen niet zo lekker. Ik heb een zwak voor ziekenhuizen; ik ben zelf in een ziekenhuis geboren.’
Bobb stak dezelfde vinger nog een keer op. ‘Eh… kapitein, was dat een grapje?’
Root glimlachte stralend en charmant. ‘Precies, meneer Ragby, dat was een grapje.’
Bobb Ragby begon te lachen.
De Atlantistrog, nu
Artemis Fowl voelde de tentakels van de reuzenpijlinktvis om zijn lichaam verstrakken. Ronde zuignappen ter grootte van schoteltjes zogen zich aan zijn hogedrukpak vast en slobberden eroverheen op zoek naar houvast. Elk kommetje was om-
ringd met rijen vlijmscherpe chitinetanden, die gemeen in Artemis’ beschermde ledematen en bovenlichaam beten.
Acht armen, als ik het me goed herinner, dacht Artemis. Dat is twee keer vier. Ga dood! Ga dood!
Artemis moest er bijna van giechelen: zelfs in de doodsgreep van de grootste pijlinktvis die een mens ooit had gezien, ging hij gewoon door met zijn dwangmatige gedrag.
Nog even en ik ga mijn woorden ook weer tellen.
Toen de bijtende zuignappen niet bij het zachte vlees bin nenin konden komen, hield de pijlinktvis Artemis op een afstand van de reusachtige mantel vast.
De volgende fase van de aanval bestond eruit dat de pijlinktvis Artemis in elkaar wilde beuken met een van de twee langste tentakels, waar het dier als een strijdknots mee slingerde. Artemis voelde de krakende dreun, maar zijn pak scheurde niet.
‘Eén twee drie vier vijf,’ riep Artemis uitdagend. ‘Ik hou het pak lekker aan mijn lijf.’
Getallenpoëzie. We zijn weer terug bij af.
De pijlinktvis sloeg nog drie keer, trok Artemis toen dicht naar zich toe in omwikkelingen van dikke tentakel en nam zijn hele hoofd in zijn tandenknarsende bek. Het geluid was precies zoals Artemis zich altijd al had voorgesteld dat het zou klinken als een reuzenpijlinktvis zijn zeehelm probeerde te kraken.
Als ik dit overleef, zal ik als een normale jongen van vijftien eens over meisjes gaan nadenken.
Na een paar bloedstollende minuten gaf de pijlinktvis het blijkbaar op, want hij gooide Artemis omlaag in een nest van botten en zeepuin dat hij op een hoge richel langs een onderwaterklif had verzameld.
Artemis lag op zijn rug en keek hoe het wezen zijn mantelholte met honderden liters zeewater vulde, de mantel toen samentrok en zichzelf het bijna pikzwarte water in schoot.
Artemis vond dat gegeven de omstandigheden een plat woord wel kon.
‘Wauw,’ fluisterde hij. ‘Van alle dingen die me bijna hebben gedood was dit wel het engste.’
Na een paar minuten was Artemis’ hartslag dermate gekalmeerd dat het knipperende hartje op zijn pak doofde en hij het gevoel had dat hij zich weer kon bewegen zonder te hoeven overgeven.
‘Ik ben van positie veranderd,’ zei hij voor het geval Foaly’s telefoon, die in de helm boven zijn voorhoofd was bevestigd, het nog deed. ‘Ik wil proberen vast te stellen waar ik me bevind, zodat jullie me kunnen komen redden.’
‘Van positie veranderd?’ klonk Foaly’s vage stem, die door middel van trilling door het polymeer van de helm heen werd doorgegeven, zodat het leek alsof hij van alle kanten kwam. ‘Dat is een understatement. We zullen proberen om bij je te komen.’
‘Kijk of je herkenningspunten ziet,’ zei een andere stem, die van Butler. ‘Die kunnen we met Foaly’s telefoon trianguleren om je positie te bepalen.’
Dit was in het beste geval een hoopvol plan, maar Artemis vond dat hij beter iets te doen kon hebben dan dat hij hier gewoon bleef wachten tot zijn zuurstof op was.
‘Trouwens, hoeveel lucht heb ik nog?’
Op die technische vraag moest Foaly natuurlijk antwoord geven. ‘Het pak beschikt over functionerende kieuwen die zuurstof aan de oceaan onttrekken, dus dat blijft, ook als jij allang dood bent, nog ademen, als het ware. Niet dat je doodgaat, hoor.’
Artemis rolde zich om en duwde zich op handen en voeten omhoog. Als hij daar al moeilijkheden bij ondervond, kwam dat doordat zijn lichaam in shock verkeerde na de aanval van de koppotige en niet door het hogedrukpak, dat uitstekend functioneerde en later nog een ontwerpprijs zou krijgen voor de prestaties die het die dag had geleverd.
Zet vijf stappen, drong Artemis bij zichzelf aan. Gewoon vijf. Wat je ook doet, stop in elk geval niet bij… één minder dan vijf.
Artemis deed vijf schuifelende stappen, ging op de tast de richel langs en zorgde er ondertussen voor niet in de afgrond te schuifelen. Hij zou de val waarschijnlijk wel overleven, maar hij had geen zin om weer omhoog te moeten klimmen.
‘Ik zit op een lange platte richel, op de rand van de trog,’ zei hij zacht, want hij wilde vooral geen trillingsgevoelige wezens alarmeren – haaien bijvoorbeeld.
Hij realiseerde zich dat de pijlinktvis hem in een soort nest had laten vallen. Misschien sliep het wezen hier niet echt, maar zo te merken at het hier wel en verzamelde het er spullen die het interesseerden. Er lagen diverse skeletten, inclusief de reusachtige ribresten van een potvis, die Artemis aanvankelijk voor een scheepswrak aanzag. Er lagen kleine boten, enorme koperen propellers, grote brokken glanzende kwarts, fosforescerende rotsen, diverse kratten en zelfs een gehavende oranje onderzeeër met daarin grijnzende skeletten.
Artemis ging snel een eind bij het voertuig vandaan, ook al verzekerde zijn verstand hem dat de skeletten niets konden doen.
Neem me niet kwalijk als ik mijn verstand de laatste tijd niet meer helemaal vertrouw.
Hij zag dat er tussen alle rommel zo op het oog geen door elfen gemaakte voorwerpen lagen, ook al lag Atlantis net één heuvel verderop.
Toen zag Artemis dat hij zich vergiste. Nog geen tien meter verderop leek een kleine, gestroomlijnde, metallic computer-kubus met de onmiskenbare elfentekens erop vlak boven de richel te zweven.
Nee, wacht, hij zweeft niet, hij hangt in gel.
Artemis prikte voorzichtig in de gel en toen er geen reactie kwam, afgezien van een zacht sissende vonk, stak hij zijn omhulde arm tot aan de schouder in de gel en pakte hij een hoek van de kubus beet. Met behulp van de servomotoren van het pak kon hij de kubus er zo uit trekken.
Wrakstukken van de sonde misschien, dacht hij, en toen zei hij hardop: ‘Ik heb hier iets. Het zou relevant kunnen zijn. Kun jij het ook zien, Foaly?’
Er kwam geen antwoord.
Ik moet terug naar het schip, of naar de krater van de crash. In elk geval weg bij de reuzenpijlinktvis die aan mijn vlees wil knabbelen en mijn merg wil opzuigen.
Artemis had onmiddellijk spijt van dat ‘mijn merg opzuigen’, want dat was veel te beeldend, en nu moest hij weer bijna overgeven.
Ik weet niet eens welke kant ik op moet, besefte Artemis. Deze hele onderneming is niet goed aangestuurd. Hoe groot was de kans dat ik op de bodem van de oceaan een aanwijzing zou vinden?
Een ironische opmerking, naar later zou blijken, aangezien hij een cruciale aanwijzing in zijn handen hield.
Artemis draaide zijn hoofd alle kanten op om te kijken of datgene waar de lichtbundel van zijn helm op viel hem misschien op een idee kon brengen. Niets, alleen een bijna doorzichtige vis die zijn opgeblazen lichaam met stompjes van vinnen voortbewoog en door zijn ronde neusgaten plankton naar binnen filterde.
Er moet nu wel iets gebeuren, dacht Artemis een beetje wanhopig. Hij bedacht dat hij hier moederziel alleen was, onder tien verpletterende kilometers oceaan, met niet eens een idee wat hij nu moest doen. Artemis had altijd goed onder druk gepresteerd, maar dat was meestal de intellectuele druk die iemand aan het eind van een zware schaakpartij ervoer, niet het soort druk waardoor je botten konden verbrijzelen en elk luchtbelletje uit je longen kon worden geperst. Echte waterdruk, dus.
En laat er nou nog echt iets gebeuren ook… De pijlinktvis kwam terug en had in zijn grootste tentakel iets wat zo te zien de neuskegel van de ruimtesonde was.
Waar zou hij die voor nodig hebben, vroeg Artemis zich af. Het is bijna alsof hij daadwerkelijk een stuk gereedschap hanteert.
Maar met welk doel? Welke noot zou een reuzenpijlinktvis nou willen kraken?
‘Mij,’ wist Artemis. ‘Ik ben de noot.’
Artemis had durven zweren dat de pijlinktvis naar hem knipoogde alvorens het vijf ton wegende brok ruimteschip met een zwaai op het stukje vlees in zijn blauwe omhulsel te willen laten neerkomen.
‘Ik ben de noot!’ riep Artemis weer – een beetje hysterisch, dat wel. Hij liep over de richel achteruit, waarbij de motoren van het pak hem wat snelheid verleenden. Net genoeg meters per seconde om wel de kracht van de zwaai te voelen, maar niet het metaal zelf. De boeg van de sonde sneed door de rots heen als een mes door boter en maakte een v-vormige geul die tussen de zolen van Artemis’ voeten liep.
Daar ga je dan als genie, dacht Artemis bitter. Eén machtige zwaai en ik ben vissenvoer.
De pijlinktvis rukte zijn wapen los uit de rots en bracht het hoog boven zich, waarbij hij zijn mantelholte vol water pompte voor de volgende krachtsinspanning. Artemis stond letterlijk met zijn rug tegen de muur. Hij kon nergens heen en vormde daarmee een gemakkelijk doelwit.
‘Butler!’ riep Artemis, zuiver uit gewoonte. Hij verwachtte niet echt dat zijn bodyguard op miraculeuze wijze naast hem zou opduiken, en als dat wel gebeurde, zou het alleen zijn om daar te sterven.
De pijlinktvis deed één groot oog dicht en richtte zorgvuldig.
Die dingen zijn slimmer dan de wetenschappers denken, dacht Artemis. Ik zou echt willen dat ik er een artikel over had kunnen schrijven.
De boeg kwam met volle kracht neer, drukte het water samen en daarna opzij. Artemis zag alleen nog maar metaal en hij bedacht dat dit al de tweede keer was dat uitgerekend deze boeg hem bijna verpletterde.
Behalve dan dat het dit keer niet bijna is.
Maar het werd toch bíjna. Er knipperde een oranje cirkel in de display van Artemis’ helm en hij bad dat dit betekende dat de elektromagnetische verbinding tussen zijn pak en het schip hersteld was.
En dat was ook zo. Artemis voelde een zacht rukje en toen een harde ruk waardoor hij van de richel getrokken werd, regelrecht omhoog naar het zwevende huurlingenschip. In de lichtbundels van zijn pak kon hij een magnetische plaat in de buik van het schip zien. Onder hem liet de pijlinktvis zijn geïmproviseerde voorhamer voor wat die was, en hij balde zich samen om de achtervolging in te zetten.
Ik zal waarschijnlijk vaart minderen voor ik tegen die plaat aan sla, dacht Artemis hoopvol.
Hij minderde geen vaart, maar de klap was veel minder pijnlijk dan een dreun van een gewapende reuzenpijlinktvis.
Over het algemeen wordt de duiker onmiddellijk naar binnen gehaald, maar in dit geval leek het Holly beter om Artemis maar te laten waar hij was en te zorgen dat ze uit de buurt van die pijlinktvis kwamen. Later zou Artemis beamen dat dit de juiste beslissing was, ook al krijste hij het op het moment zelf uit.
Artemis reikhalsde om de reusachtige bolvorm van het hoofd van de pijlinktvis achter zich aan te zien schieten, terwijl de tentakels als springtouwen achter die kop aan golfden – springtouwen met vlijmscherpe zuignappen en met genoeg kracht om een pantservoertuig te verpletteren, om nog maar te zwijgen over het vermogen om gereedschap te hanteren.
‘Holly!’ riep hij. ‘Als je me kunt horen: sneller!’
Blijkbaar kon ze hem horen.
Holly stuurde het schip diep de inslagkrater in, en toen ze honderd procent zeker wist dat de pijlinktvis van hun radar was verdwenen, draaide ze de magnetische plaat om en werd Artemis in de luchtsluis gedumpt, terwijl hij nog steeds de elfenkubus tegen zijn borst geklemd hield.
‘Hé, moet je kijken,’ zei Turf zodra de luchtsluis was leeggelopen. ‘Dat is die noot.’ Hij rende in kringetjes om de nis heen en gilde: ‘Ik ben de noot. Ik ben de noot.’ De dwerg bleef even staan om te lachen. ‘Om te gillen, echt.’
Butler liep snel naar Artemis toe. ‘Laat hem even met rust, Graafmans. Hij heeft net met een reuzenpijlinktvis in de clinch gelegen.’
Turf was niet onder de indruk. ‘Ik heb een keer zo’n ding gegeten. Een grote, niet zo’n kleintje als die daar.’
Butler hielp Artemis met de helm. ‘Heb je niks gebroken? Kun je je vingers en tenen bewegen? Wat is de hoofdstad van Pakistan?’
Artemis hoestte en strekte zijn nek. ‘Niks gebroken. Alle kootjes mobiel en de hoofdstad van Pakistan is Islamabad –een bijzondere stad die met opzet als hoofdstad is gebouwd.’
‘Oké, Artemis,’ zei Butler. ‘Je mankeert niets. Ik zal je niet vragen tot vijf te tellen.’
‘Ik tel liever in vijftallen, als je het niet erg vindt. Foaly, gefeliciteerd dat je zo’n stevige telefoon hebt gebouwd, met een uitstekend opsporingsprogramma.’
Holly zette de watervinnen uit om de voorwaartse beweging van het schip wat af te remmen. ‘Heb je nog iets gevonden?’
Artemis stak haar de kubus met hardware toe. ‘Een wrakstuk uit de sonde. Het was bedekt met een soort gel. Interessante textuur, vol kristallen. Iets van jou, Foaly?’
De centaur kwam klepperend naar hen toe en pakte het metalen doosje aan. ‘Dit is het hart van een amorfobot,’ zei hij liefdevol. ‘Die gastjes zijn de beste fourageerders die er zijn. Ze kunnen alles in zich opnemen, zelfs elkaar.’
‘Misschien hebben ze die Turnball en zijn maten wel opgeslokt,’ zei Juliet, min of meer als grapje.
Artemis wilde net in neerbuigend eenvoudige bewoordin gen uitleggen waarom uitgerekend dat niet kon, maar toen bedacht hij dat het wel degelijk kon – en dat niet alleen, nee, dat het nog heel waarschijnlijk was ook.
‘Ze zijn niet geprogrammeerd om als reddingsvoertuigen op te treden,’ zei Foaly.
Holly keek boos. ‘Als je nog één keer zegt dat die amorfobots niet geprogrammeerd zijn om iets te doen, zal ik je achterkant kaal moeten scheren terwijl je slaapt.’
Artemis kroop naar de stalen bank. ‘Wil je beweren dat jullie al die tijd op de hoogte waren van het bestaan van die amorfobots?’
‘Natuurlijk waren we daarvan op de hoogte. Ze hebben ons in IJsland aangevallen, weet je nog?’
‘Nee. Toen was ik bewusteloos.’
‘Dat is waar ook. Het lijkt alweer een eeuwigheid geleden.’ ‘Dus ik heb helemaal voor niets die beproeving met die pijl inktvis doorstaan?’
‘O nee, niet voor niets. Het had me minuten gekost om de verbinding tot stand te brengen en zelfs dan was het slechts een theorie geweest.’ Foaly tikte een code in zijn telefoon in, waardoor die losliet van de helm van het hogedrukpak. ‘Terwijl we nu de programmering kunnen controleren.’
Foaly verbond de telefoon met het brein van de bot en zag tot zijn grote blijdschap de display oplichten. Hij checkte een paar dingen en kon al heel snel het schaduwprogramma identificeren. ‘Dit is een beetje vreemd. De bot heeft van het controlelichaam nieuwe missieparameters toegezonden gekregen. Allemaal leuk en aardig, maar daarin staat dat de gel ons op dit moment moet doden. Dat is de reden waarom we nooit enige storing van buitenaf hebben waargenomen – die was er namelijk ook niet. Het is gewoon een schaduwprogrammaatje, een paar codes, meer niet. Zo onschadelijk te maken.’ Dat deed hij dan ook met een paar aanslagen op het toetsenbord.
‘Waar is dat controlelichaam?’ vroeg Artemis.
‘In mijn laboratorium, in Haven.’
‘Kan daarmee geknoeid zijn?’
Daar hoefde Foaly niet lang over na te denken. ‘Uitgesloten, en dat is nu eens niet mijn bekende verhaal over dat mijn apparatuur er onmogelijk schuld aan kan hebben. Ik controleer dat ding bijna elke dag. Ik heb gisteren nog een volledige controle uitgevoerd en toen was er in de geschiedenis van het lichaam niets afwijkends te vinden. Degene die dit heeft georganiseerd moet de sonde al weken, zo niet maanden, instructies geven.’
Artemis sloot zijn ogen om de glinsterende viertallen buiten te sluiten die in zijn gezichtsveld verschenen, door de shuttle zweefden en kwaadaardig naar hem sisten.
Ik ben erin geslaagd een aanval van een reuzenpijlinktvis te overleven en nu maak ik me zorgen over sissende viertallen. Geweldig.
‘Ik wil dat iedereen op een rij gaat zitten, op het bankje tegenover me, van klein naar groot.’
‘Dat is het Atlantiscomplex, Modderjongen,’ zei Holly. ‘Verzet je ertegen.’
Artemis drukte de muizen van zijn handen tegen zijn oogkassen. ‘Alsjeblieft, Holly. Doe het voor mij.’
Turf vond het een enig spelletje. ‘Moeten we elkaars hand vasthouden, of moeten we chanten? Wat dacht je van: vijf voelt lekker in mijn lijf, vier interesseert me geen zier?’
‘Getallenpoëzie?’ zei Artemis sceptisch. ‘Bespottelijk. Doe nou gewoon wat ik vraag en ga alsjeblieft zitten.’ Ze gingen zitten, met tegenzin en mopperend, en Foaly en Turf bakkeleiden er nog even over wie van hen twee de kleinste was. Over wie de grootste was viel niet te twisten. Butler zat aan het eind in elkaar gedoken, met zijn kin bijna tussen zijn knieën. Naast hem zat Juliet, daarna Foaly, toen Turf en tot slot Holly, die haar schip in zijn vrij had gezet.
Vijf, dacht Artemis. Vijf vrienden om me in leven te houden.
Hij ging zitten, nog steeds in het exoskeletpak, keek naar zijn vrienden, verzamelde moed en liet zijn ideeën vorm aannemen.
Op een gegeven moment zei hij: ‘Foaly, er moet een tweede controlelichaam geweest zijn.’
Foaly knikte. ‘Dat was er ook. We kweken altijd een back-up. In dit geval hebben we de kloon gebruikt omdat het origineel beschadigd was. Het was maar heel geringe schade, oké, maar met ruimtereizen kun je het risico niet nemen. De eerste is weggestuurd om daar verbrand te worden.’
‘Waar naartoe?’
‘Naar Atlantis. De Koboi Laboratoria hebben het contract ge kregen. Dat was uiteraard voor we doorhadden hoe gestoord Opal was.’
‘Dus als we even aannemen dat Turnball Root het tweede controlelichaam te pakken heeft gekregen en door Vishby heeft laten repareren, of wie er verder ook voor hem werkte, dan zou de sonde dus de bevelen uit dat lichaam opvolgen.’
‘Uiteraard, dat staat buiten kijf. Ze kunnen door elke computer met een satellietverbinding verstuurd worden.’
Butler stak een vinger op. ‘Mag ik iets zeggen?’
‘Natuurlijk, goede vriend.’
‘Foaly, die beveiliging van jou is zo lek als een mandje. Wanneer leren jullie het nou eens? Een paar jaar geleden hebben de kobolden een shuttle gebouwd en nu laat je gedetineerden jullie ruimteprogramma bestieren.’
Foaly stampte met een hoef. ‘Hé, vriend, niet dat veroordelende toontje, zeg. We zijn duizenden jaren onontdekt gebleven. Zo goed is onze beveiliging dus.’
‘Vijf tien vijftien twintig!’ schreeuwde Artemis. ‘Alsjeblieft, zeg. We moeten snel te werk gaan.’
‘Mogen we je daar later nog mee plagen?’ vroeg Turf. ‘Ik weet echt iets heel leuks.’
‘Later,’ zei Artemis. ‘Voorlopig moeten we erachter zien te komen waar Turnball naartoe gaat en wat zijn einddoel is.’
Toen er geen tegenwerping kwam, ging hij verder. ‘Als we ervan uitgaan dat Turnball zijn controlelichaam gebruikt om de sonde aan te sturen en die amorfobots heeft gebruikt om hem mee te voeren, kunnen we dan het spoor van de amorfobots volgen?’
Foaly’s hoofd deed iets wat tussen knikken en schudden in zat. ‘Het zou kunnen. Maar niet lang.’
Artemis begreep het. ‘De gel lost op in zout water.’
‘Precies. De wrijving tussen het water en de bots maakt de gel dunner, maar zodra die zich van het brein losmaakt, begint hij op te lossen. Geen lading, geen samenhang. Ik zou zeggen dat je met een bel ter grootte van een meloen een paar uur de tijd hebt.’
‘Het is al uren geleden. Hoe lang hebben we dan nog?’
‘Het is misschien al te laat. Als ik uit mijn schoolbank zou mogen, kon ik het jullie misschien vertellen.’
‘Natuurlijk, ga je gang.’
Foaly zwaaide zijn armen naar voren, hees zich uit zijn onhandige zithouding en klepperde naar de cockpit, waar hij snel de chemische samenstelling van de gel in de rudimentaire computer van de gyro invoerde en een filter voor de patrijspoorten liet zakken.
‘Gelukkig hebben de huurlingen besloten de scanners intact te laten. Iedereen moet een raam kiezen. Ik heb een scan gedaan op specifieke straling en het gelspoor zou als lichtgevend groen te zien moeten zijn. Roep maar als je iets ziet.’
Ze gingen allemaal voor een patrijspoort staan, behalve Holly, want die ging in de pilotenstoel zitten, klaar om te vertrekken in de richting die het spoor aangaf.
‘Ik zie iets!’ riep Turf. ‘Nee, wacht. Dat is een heel boze pijlinktvis op zoek naar zijn nootje. Sorry. Ik weet dat het ongepast was, maar ik heb honger.’
‘Daar!’ riep Juliet. ‘Ik zie iets, aan bakboord.’
Artemis kwam bij haar staan. Uit de diepten van de krater kronkelde een sliertig stroompje glanzende belletjes omhoog, dat verdween terwijl zij ernaar keken. De laagste belletjes splitsten zich in weer kleinere en tegen het eind van het spoor waren sommige helemaal verdwenen.
‘Holly, snel,’ zei Artemis dringend. ‘Achter die belletjes aan.’
Holly gaf gas. ‘Goh, nooit gedacht dat ik ooit nog eens zo’n bevel uit jouw mond zou horen,’ zei ze.
Ze vlogen in de huurlingengyro achter het belletjesspoor aan, hoewel Foaly beweerde dat het technisch gesproken geen belletjes maar druppeltjes waren – informatie die hem van Juliet een dreun tegen zijn schouder opleverde.
‘Hé, niet stompen,’ protesteerde de centaur.
‘Technisch gesproken was dat een tik, geen stomp,’ verbeterde Juliet. ‘Kijk, dit… dit is een stomp.’
Het spoor werd voor hun ogen vager, en telkens als de druppeltjes van richting veranderden, programmeerde Holly snel een mogelijke koers in, voor het geval ze helemaal zouden verdwijnen.
Artemis zat in de stoel van de copiloot met een hand voor één oog, terwijl hij zijn tweede hand voor zijn gezicht hield en bestudeerde.
‘De duim wordt over het algemeen tot de vingers gerekend,’ zei hij tegen Holly. ‘In dat geval zijn we veilig, want dat maakt vijf vingers. Maar sommige deskundigen beweren dat de duim volslagen anders is en een van de dingen waardoor wij ons van de dieren onderscheiden, en in dat geval hebben we aan elke hand maar vier vingers. En dat is foute boel.’
Hij gaat achteruit, dacht Holly bezorgd.
Butler was met stomheid geslagen. Als iemand Artemis be dreigde, lag de juiste handeling om hem te beschermen meestal wel voor de hand: de slechterik neerknuppelen en hem zijn wapen afnemen. Maar nu was de slechterik de geest van Artemis zelf, die hem tegen iedereen, inclusief Butler, opzette.
Hoe kan ik de opdrachten die Artemis me geeft nou nog vertrouwen, vroeg de bodyguard zich af. Het kan net zo goed een list zijn om me uit de weg te ruimen. Net als toen in Mexico.
Hij ging op zijn hurken naast Artemis zitten. ‘Je hebt nu toch vertrouwen in me, hè Artemis?’
Artemis probeerde hem aan te kijken, maar kreeg dat niet voor elkaar. ‘Ik probeer het, goede vriend. Ik wil het echt, maar ik weet dat ik er zo meteen de kracht niet meer voor heb. Ik heb hulp nodig, en snel ook.’
.Ze wisten allebei wat Artemis eigenlijk wilde zeggen: Ik heb hulp nodig voordat ik helemaal gek word.
Ze volgden het gelspoor in oostelijke richting door de Atlantische Oceaan en rond de punt van Gibraltar tot in de Middellandse Zee. Aan het begin van de middag hield het spoor plotseling op. De laatste groene bel kwam omhoog en plotseling waren ze vijftien meter onder water, drie kilometer in de Golfo di Venezia met alleen maar zeiljachten en gondels in de scoop van de gyro.
‘Dat moet Venetië zijn,’ zei Holly, terwijl ze het schip op periscoopdiepte bracht en meteen van de gelegenheid gebruikmaakte om de luchttanks te vullen en de druk in evenwicht te brengen. ‘Recht voor ons.’
‘Venetië is een grote stad,’ zei Butler. ‘En bepaald geen gemakkelijke stad om te doorzoeken. Hoe moeten we die lui in hemelsnaam vinden?’
Het amorfobotbrein dat Foaly in zijn hand hield, begon plotseling te bliepen: het had contact gelegd met zijn broeders. ‘Ik denk niet dat dat een probleem wordt. Ze zijn dichtbij. Heel dichtbij. Heel, heel dichtbij.’
Artemis was niet bepaald blij met deze melodramatische mededeling. ‘Heel, heel dichtbij? Echt, Foaly? Je bent een wetenschapper. Hoe dichtbij precies?’
Foaly wees naar het luik van de gyro. ‘Zo dichtbij.’
Er volgden twee heel hectische minuten, waarin het leek als of alle gebeurtenissen van de dag in een paar ogenblikken werden geperst. Artemis en Foaly kregen er niet meer van mee dan wat kleurflitsen en wazige beweging. Butler, Holly en Juliet zagen wat meer, want zij waren ervaren soldaten. Butler slaagde er zelfs in van de bank op te staan, maar daar schoot hij niets mee op.
Het luik van de gyro maakte een geluid als van een reusachtige plastic fles waar iemand met een reusachtige voet bovenop gaat staan, en verdween toen gewoonweg. Althans, het luik léék te verdwijnen. In werkelijkheid werd het met grote kracht naar achteren getrokken en toen de lucht in gesmeten. Het luik kwam uiteindelijk vast te zitten in de schacht van de klokkentoren op het San Marcoplein, wat in de stad voor nogal wat consternatie zorgde, vooral voor de schilder wiens touw door het rondtollende luik werd doorgesneden en die dertig meter naar beneden viel en op de rug van zijn broer belandde. De broers hadden toch al ruzie, en dit maakte het er niet beter op.
De gyro zelf liep onmiddellijk vol met water, maar het grootste deel van de beschikbare ruimte werd gevuld door de rollende gestalten van zes amorfobots, die het ruim in stroomden en kwebbelend hun doelwitten uitkozen. Het was allemaal binnen een seconde voorbij. De bots stortten zich op hun doelwitten, overspoelden ze binnen een mum van tijd met gezwollen gel en lieten ze in het azuurblauw van de Middellandse Zee verdwijnen.
Terwijl ze in allerijl naar de donkere vorm van een elfenschip in de diepte werden gevoerd, had elke gevangene zo zijn of haar eigen gedachten over wat er was gebeurd.
Artemis verbaasde zich erover dat deze ontvoering hem herinnerde aan de tijd dat hij zich door het denkscherm in zijn eigen brein probeerde heen te vechten.
Holly vroeg zich af of haar wapen in die derrie zou werken of dat het weer onklaar was gemaakt.
Foaly voelde onwillekeurig toch enige genegenheid voor de amorfobot die hem gevangenhield, want hij had hem immers zelf in zijn laboratorium opgekweekt.
Juliet probeerde Butler in het oog te houden. Zolang ze haar broer kon zien, voelde ze zich betrekkelijk veilig.
Butler spartelde even hevig, maar realiseerde zich al snel dat dat niets uithaalde, dus trok hij zijn armen en benen in als een pasgeboren baby en bewaarde hij zijn energie voor één explosief moment.
Turf dacht ook over een explosief moment na. Hij kon dan misschien niet ontsnappen, maar hij kon er in elk geval voor zorgen dat dat kloddergeval er spijt van kreeg dat hij hem had opgepakt. De dwerg trok zijn knieën langzaam naar zijn borst en liet het gas in zijn darmen tot lange bellen samentrekken. Op een gegeven moment had hij dan genoeg kracht om zich eruit te schieten, anders zou hij blijven rondzweven in wat wel de grootste lavalamp ter wereld leek.
Turnball Root had het behoorlijk naar zijn zin. Hij zou het helemaal super gevonden hebben als zijn geliefde Leonoor in de conditie verkeerde waarin hij haar graag zou zien, maar hij was bang dat Leonoor, mocht hij in staat zijn haar weer helemaal op krachten te brengen, snel tot de conclusie zou komen dat hij helemaal niet de principiële revolutionair was die hij altijd had beweerd te zijn, en dat hij haar liefde zou verspelen. Leonoor had een sterk normbesef en zou beslist stennis schoppen over het feit dat Turnball een demonenmeester gevangen had genomen om haar de eeuwige jeugd te bezorgen. Turnball keek even naar het runenteken voor de slaaf op zijn duim. De ingewikkelde spiralen en tekens hadden Leonoor gekluisterd, maar de kracht werd met de minuut zwakker. Zou ze hem zon-
der dat teken verlaten hebben? Misschien. Waarschijnlijk.
Turnball was wellicht de grootste deskundige ter wereld op het gebied van runentekens. Ze waren heel geschikt voor zijn situatie, aangezien hij er maar een klein vonkje toverkracht voor nodig had om ze te activeren en ze daarna op de energie van de symbolen zelf liepen. Iedereen reageerde anders op sturing door een runenteken. Sommige mensen kon je tientallen jaren onder controle houden, en anderen moesten niets van de zwarte magie hebben en werden ogenblikkelijk gek. Leonoor was de ideale slaaf geweest, doordat een groot deel van haar wilde geloven wat Turnball haar vertelde.
Met zijn aangepaste laser kon Turnball wie hij maar wilde tot slaaf maken, zolang het hem maar niets uitmaakte hoe diegene over hem dacht, en zonder dat daar ook maar een vonkje toverkracht aan te pas kwam.
Neem deze nieuwe gevangenen nou. Een ware schatkist vol talent, waar hij naar believen gebruik van kon maken. Je wist nooit wanneer je een pubergenie nodig had, of een technisch onderlegde centaur, en al helemaal omdat het alom bekend was dat de kleine demon hen allebei vertrouwde. Met die twee en de demonenmeester kon hij als hij dat wilde zijn eigen vorstendom beginnen.
Ja, ik heb het best naar mijn zin, dacht Turnball. Maar nog even en dan heb ik het super naar mijn zin. Nog even een groepje mensen doden. Of twee groepjes.
De amorfobots waren de ambulance via de luchtsluis binnen gegaan en waren in de enige cel van de ambulance tot één bot samengesmolten. De bot die Turf Graafmans vasthield was overigens niet in de samensmelting opgegaan, aangezien de
andere bots de chemische samenstelling van de gasbellen in het lichaam van de dwerg niet konden duiden, en bovendien beviel die hele Turf hun toch al niet zo, dus werd de bot, hoewel hij probeerde met de andere samen te smelten, verstoten en stond hij eenzaam in de hoek te wankelen.
Turnball Root daalde de wenteltrap vanaf de brug af en kwam letterlijk de cel in geparadeerd om zich te verlustigen.
‘Moet je hier kijken,’ zei hij tegen Unix, die naast hem stond, even bars als altijd. ‘De beste elfengeesten en menselijke geesten, allemaal bij elkaar in één cel.’
Ze hingen voor hem in de gel, waar ze niet veel anders konden doen dan oppervlakkig ademhalen en zich als slaperige zwemmers voortbewegen.
‘Bespaar je vooral de moeite om om hulp te bellen of om je schietend een weg naar buiten te banen,’ ging Turnball verder. ‘Ik heb al jullie telefoons en wapens geblokkeerd.’ Hij boog zich dicht naar het glinsterende oppervlak van de bot toe. ‘Hier heb je een van de puppy’s van Julius. Hebben we haar niet al een keer neergeschoten, Unix?’
De kaak van de vleugelelf verstrakte onder een uitgekookte glimlach, en dat maakte hem er niet bepaald vriendelijker op.
‘En de grote Foaly. De Redder van het Volk. Dat is verleden tijd, pony’tje van me. Nog even en dan ben je mijn slaaf, en nog blij toe ook.’ Turnball wiebelde met zijn duimen naar de gevangenen, zodat ze de rode runentekens konden zien die hij erop geschilderd had.
‘En wat hebben we hier?’ Turnball bleef voor de Butlers staan. ‘De Gestoorde Beer en de Jadeprinses. Jullie zijn al een keer aan me ontsnapt, maar dat zal geen tweede keer gebeuren.’
‘En ik dan?’ wist Turf nog uit te brengen, en de bot zette de trillingen van zijn strottenhoofd om in geluid.
‘Wat is er met jou?’
‘Krijg ik geen omschrijving? Ik ben ook gevaarlijk, hoor.’
Turnball moest lachen, maar deed dat wel zacht, zodat Leo noor, die boven in de kooi lag te slapen, niet wakker zou worden. ‘Ik mag jou wel, dwerg. Je hebt pit, maar dat neemt niet weg dat ik je zal doden zodra ik niks meer aan je heb, tenzij je een baan als nar ambieert. Een dikke, stinkende nar. Ik ga er tenminste van uit dat je stinkt. Zo zie je er in elk geval wel uit.’
Turnball ging verder met Artemis. ‘En dan natuurlijk Artemis Fowl. Voormalig crimineel meesterbrein en op dit moment psychotisch. Hoe gaat het met het complex, Artemis? Ik wil wedden dat je een slecht getal hebt. Wat is dat, vijf? Vier?’ Artemis moet even ineengekrompen zijn, want Turnball wist dat hij het goed had geraden. ‘Vier dus. En hoe weet ik dat jij aan het Atlantiscomplex lijdt? Vraag dat maar aan je vríénd Foaly. Die heeft me de foto’s bezorgd.’
Artemis was helemaal niet verbaasd dat een deel van zijn paranoïde denkbeelden juist bleek te zijn.
Turnball beende de rij langs als een generaal die voorafgaand aan een veldslag een peptalk afsteekt. ‘Ik ben zeer verheugd dat jullie hier allemaal zijn, echt oprecht verheugd. Want jullie kunnen iets voor me doen. Mijn vrouw is namelijk heel oud en om haar leven te redden en haar haar jeugd weer terug te geven, heb ik een heel machtige tovenaar nodig.’
Artemis zette grote ogen op. Hij begreep het direct. Dit was allemaal bedoeld om Nummer Een uit Haven weg te lokken.
‘Jullie vriend Nummer Een zal helpen met de gewonden in de Nostremius en dan gaan wij naar binnen, terwijl we ons voordoen als patiënten, en halen we hem met mijn super-de-luxe aangepaste laser naar buiten. We zaten alleen nog met het vervelende probleem dat het ventje er misschien in een magische flits vandoor gaat voordat ik hem in mijn macht heb. Maar nu gaat Holly Short, een van zijn beste vrienden op de hele wereld, hem voor me halen.’
Turnball draaide zich om naar Unix. ‘Zeg tegen de bot dat hij kapitein Short uitspuugt.’
Unix raadpleegde een computerweergave van de bot en diens inhoud op een wandscherm. Met een knipbeweging van zijn vinger trok hij Holly uit de gel. De bot deed bijna ogenblikkelijk hetzelfde. Holly had het gevoel alsof ze uit de buik van een beest op een koude metalen vloer werd gebraakt. Ze lag naar adem te happen, terwijl haar longen zich er weer op instelden om zuivere lucht in te ademen. Ze deed haar ogen open en zag dat Turnball grijnzend over haar heen gebogen stond.
‘Hoe langer het duurt, hoe meer ik me over jou herinner,’ zei hij, en hij gaf haar met een zwarte laars een harde schop tegen haar ribben. ‘Ik weet nog dat je me in de gevangenis hebt gezet. Maar dat doet er nu niet meer toe. Nu kun je dat goedmaken door voor mij iets te doen.’
Holly spoog een klodder gel op de vloer. ‘Weinig kans, Turnball.’
Turnball gaf haar weer een schop. ‘Spreek me aan met mijn titel.’
Holly sprak met opeengeklemde kaken. ‘Vergeet het maar.’
‘Ik vergeet het helemaal niet,’ zei Turnball, en hij zette zijn laars op haar keel. Hij haalde iets uit zijn zak dat op een heel smal zaklampje leek.
‘Dit ziet eruit als een zaklampje, hè?’ Holly kon geen woord uitbrengen, maar ze vermoedde dat het slanke cilindertje wel iets onheilspellenders was dan alleen maar een lampje.
‘Toch is het iets meer dan dat. Je had misschien al geraden dat runentekens uit de zwarte magie een soort hobby van me zijn. Illegaal, oké, maar bijna alles wat ik doe is illegaal, dus waarom zou ik me daar nu opeens druk over maken? Dit lasertje brandt het runenteken rechtstreeks in de huid van degene die ik tot slaaf wil maken. Er komt geen toverkracht bij kijken. Zolang ik het corresponderende runenteken zelf maar draag, ben jij voor altijd mijn slaaf.’
Turnball liet Holly zijn duim zien, die op het kussentje nog steeds het runenteken van Vishby droeg. Nu Vishby dood was kon de magie van dat teken op haar worden overgedragen. ‘En wat denk je, liefje? Er is net een plaatsje vrijgekomen in mijn organisatie.’
Root activeerde de laser en neuriede even, tot de punt rood werd. Toen drukte hij die tegen Holly’s hals en brandmerkte hij haar met zijn bindende runenteken.
Holly kreeg een zwartemagie-aanval, spartelde en zette een keel op.
‘Een stuk pittiger dan je eruitziet,’ merkte Turnball op, en hij deed voor de zekerheid een stap achteruit, buiten kotsbereik.
De aanval duurde nog geen minuut, waarna Holly helemaal verstijfd op de grond achterbleef, met een snellere ademhaling dan normaal en met fladderende oogleden.
Turnball likte aan het bloedrunenteken op zijn eigen duim. ‘Goed, juffrouw Short, zullen we dan nu maar een demonenmeester gaan ontvoeren?’ Holly stond op, met haar armen stram langs haar lichaam en een wazige blik.
‘Ja, kapitein,’ zei ze.
Turnball gaf haar een klap op haar rug. ‘Zo mag ik het ho ren, Short. Is het niet bevrijdend om geen keuze te hebben? Je doet gewoon wat ik zeg, en niets is jouw schuld.’
‘Ja, kapitein. Heel bevrijdend.’
Turnball overhandigde haar een Neutrino. ‘Voel je vooral vrij om iedereen te doden die je in de weg staat.’
Holly controleerde deskundig of het wapen geladen was. ‘Iedereen die mij in de weg staat, dood ik.’
‘Die lasers bevallen me wel,’ zei Turnball, terwijl hij met de runenpen friemelde. ‘Laten we nog iemand nemen. Zeg tegen de bot dat hij die jongen van Fowl uit zijn bubbel laat, Unix. Het lijkt me leuk om een genie als huisdier te hebben.’
Unix ging met zijn vinger over het touchscreen en Artemis viel happend naar adem op de vloer, als een vis die uit het water wordt gehaald.
De aquanaut Nostremius, Atlantistrog
De jeugdige demonenmeester die zich Nummer Een wenste te noemen voelde zich ontzettend verdrietig. Hij was een gevoelig baasje, hoewel je dat niet zou zeggen als je zijn huid van grijze pantserplaten zo zag en het gedrongen hoofd dat uit zijn bultige schouders leek te groeien, maar hij voelde andermans pijn, en volgens zijn meester maakte deze eigenschap hem juist tot zo’n uitstekende demonenmeester.
Er was heden ten dage heel veel pijn in de elfenwereld. De rampen met de Mars-sonde in IJsland en de trog van Atlantis waren de ergste elfenrampen van de laatste tijd. Voor de mens zouden ongevallen op deze schaal waarschijnlijk niet eens de grote nieuwsbulletins halen, maar het elfenvolk had een kleinere omvang en was van nature heel voorzichtig, dus als zich in één cyclus twee rampen met een sonde voordeden, was dat echt afschuwelijk. Maar in elk geval was een nog grotere ramp afgewend doordat Atlantis heel efficiënt was ontruimd.
Nummer Een had amper tijd gehad om om het verlies van zijn vrienden in IJsland te rouwen toen de elfbi hem had laten weten dat Holly, Foaly en Artemis het hadden overleefd. Commandant Trubbels Kelp verzocht hem om met het hospitaalschip Nostremius naar Atlantis te gaan en te helpen de gewonden van de schokgolf van de sonde te genezen. De kleine demon had onmiddellijk ingestemd, in de hoop dat hij zichzelf gedurende een korte periode in elk geval wat afleiding kon bezorgen door zijn krachten ten behoeve van anderen in te zetten. En nu was het nieuws doorgekomen dat Holly’s ontsnappingscapsule in zee was gezonken en dat vermoedelijk alle inzittenden dood waren. Hij kon het allemaal niet meer verwerken: dood, levend, toch weer dood. Als Holly nog een beetje toverkracht in haar systeem had, kon Nummer Een haar misschien ergens waarnemen, maar hij voelde niets.
Dus had Nummer Een zich de afgelopen paar uur het schompes gewerkt door de gewonden de hand op te leggen. Hij had botten aan elkaar laten groeien, snijwonden gedicht, gescheurde organen gerepareerd, zout water uit longen laten lopen, sluiers van kalmte over hysterie gedrapeerd en in een paar ernstige gevallen de hele opeenstapeling uit iemands geheugen gewist. Sinds Nummer Een als demonenmeester tot bloei was gekomen, voelde hij zich nu voor het eerst een beetje uitgeput. Maar hij kon niet meteen weg, want uit de speakers van de aquanaut was net de mededeling gekomen dat er nog een ambulance had aangelegd.
Ik moet slapen, dacht hij vermoeid. Maar niet dromen. Ik zou alleen maar over Holly dromen. Ik kan gewoonweg niet geloven dat ze er niet meer is.
Om de een of andere reden keek hij op dat moment net op en zag hij Holly Short een gang door lopen, in de richting van de quarantainedeur. Dat kwam zo totaal onverwacht dat Nummer Een vreemd genoeg niet eens verbaasd was.
Dat is Holly, maar ze beweegt vreemd. Alsof ze zich onder water bevindt.
Nummer Een maakte de botverbinding waar hij mee bezig was af en liet de afwerking verder aan een verpleegster over. Hij strompelde naar de beveiligingsdeur, waar Holly haar netvlies liet scannen. De computer accepteerde haar elfbi-legitimatie en de deur ging onder pneumatisch gesis open.
Nummer Een sprong naar buiten om Holly tegen te houden.
‘We moeten deze ruimte vrijhouden van bacteriën,’ zei hij. Het speet hem dat dit nou uitgerekend het eerste moest zijn wat hij tegen zijn wederopgestane vriendin moest zeggen. ‘En jij ziet eruit alsof je net uit giftig afval bent ontsnapt.’ Toen nam hij haar in een stevige omhelzing. ‘Je ruikt ook naar giftig afval, maar je leeft. Godzijdank. En, heeft Foaly het ook overleefd? Zeg alsjeblieft van wel. En Artemis? Ik was er helemaal kapot van toen ik hoorde dat jullie allemaal dood waren.’
Holly keek hem niet aan. ‘Artemis is ziek. Je moet met me mee.’
Nummer Een was meteen ten einde raad; zijn stemmingen wisselden nog sneller dan die van een klein kind. ‘Is Artemis ziek? O nee. Breng hem hierheen, dan kunnen we hem hier verzorgen.’
Holly liep terug naar waar ze vandaan was gekomen. ‘Nee. Hij kan niet vervoerd worden. Je moet met me meekomen.’
Nummer Een ging zonder ook maar een moment te aarzelen op een drafje achter zijn vriendin Holly aan. ‘Heeft Artemis soms iets gebroken, dat-ie niet vervoerd mag worden? Is met Foaly alles goed? Waar waren jullie naartoe?’
Maar de kleine demon kreeg geen antwoorden, en er zat voor hem dus niets anders op dan tussen de horden rondlopende gewonden door achter Holly’s rechte schouders aan te lopen, langs de veldbedden die in de gangen waren neergezet. De geur van ontsmettingsmiddel brandde in zijn neusgaten en het gejammer van de gewonden schroeide zijn hart.
Ik maak Artemis gewoon heel snel in orde. Dan misschien even een minuutje liggen, en daarna weer aan de slag.
Nummer Een was een goedgelovige ziel en het kwam geen moment in hem op om door te vragen om zeker te weten dat Holly wel helemaal zichzelf was. Het kwam geen moment in hem op dat een van zijn beste vrienden hem naar een leven van slavernij kon voeren.
Turnball zat aan Leonoors bed in de gestolen ambulanceshuttle en hield haar hand vast terwijl ze sliep. Hij voelde zich een beetje giechelig omdat hij op het laatste moment zijn plan nog had veranderd. Het was een heel ridderlijke zet van hem geweest en de adrenaline die door hem heen joeg, deed hem aan zijn jonge jaren denken.
‘Voor ik de gevangenis in ging deed ik alles puur op intuïtie,’ vertrouwde hij de slapende Leonoor toe. ‘Ik was kapitein bij de elfbi en bestierde tegelijkertijd de onderwereld. Eerlijk gezegd was het niet veel soeps, die onderwereld, totdat ik ten tonele verscheen. ’s Ochtends zat ik een vergadering voor van de strijdmacht die mij moest inrekenen, en ’s avonds sloot ik zwartemarktdeals met de koboldbendes.’ Turnball glimlachte en schudde zijn hoofd. ‘Leuke tijd.’
Leonoor reageerde niet, want het had Turnball verstandig geleken om haar een drupje slaapmiddel toe te dienen, tot de demonenmeester haar haar jeugd had teruggegeven. Doordat ze over de dood had gesproken, wist hij dat hij zijn grip op zijn vrouw verloor, en ze was niet sterk genoeg om nog een runenteken te overleven.
Slaap maar, lieveling. Slaap. Nog even en alles is weer bij het oude.
Zodra kapitein Short terug was met de demon. En als ze nou eens niet met hem terugkwam? Dan zou hij aan boord van de Nostremius gaan en de demonenmeester met geweld meenemen. Misschien verloor hij dan een paar bemanningsleden, maar die moesten blij zijn dat ze voor de vrouw van de kapitein hun leven mochten geven.
Een verdieping lager, in de scheepsgevangenis, hield Bobb Ragby de wacht – iets waar hij immens van genoot, want hij beschouwde het als een genoegdoening voor alle jaren dat bewakers over hém de baas hadden gespeeld. Het deed er voor Bobb niet toe dat zijn in gel gekluisterde gevangenen niet de mensen waren die hem hadden bewaakt; ze hadden domweg pech. Hij genoot er vooral van om Turf Graafmans te plagen, die hij lange tijd als een concurrent had beschouwd in de com-
petitie voor ‘criminele topdwerg’ die hij in gedachten had opgesteld tijdens de lange uren die hij met dank aan een dieet van geraffineerd voedsel op de wc had doorgebracht.
Turnball had hem opdracht gegeven de amorfobots om veiligheidsredenen te splitsen, en nu hing er in elke hoek van de cel één, als reusachtige wiebelende dooierzakken.
Als een van hen lastig wordt, mag je naar eigen inzicht de schokfunctie gebruiken, had Turnball gezegd. En als ze hier schietend weg proberen te komen, moet je zorgen dat we dat op beeld krijgen, zodat we er later nog eens flink om kunnen lachen.
Ragby had besloten dat hij bij de eerste de beste provocatie zonder meer de schokfunctie zou gebruiken, misschien zelfs al vóór de eerste provocatie.
‘Hé, Graafmans, waarom probeer je niet een hapje van die gel, zodat ik een excuus heb om je te elektrocuteren?’
Turf verspilde geen energie aan praten; hij ontblootte alleen maar zijn enorme tanden.
‘Ja?’ zei Ragby. ‘Zo groot zijn die nou ook weer niet. Hoe meer ik naar je kijk, Graafmans, hoe minder ik alle onzin geloof die die groupies van je in de Bezopen Papegaai rondbazuinen. Ik vind helemaal niet dat je er als een inbreker uitziet, Graafmans. Volgens mij ben je een nepperd. Een bedrieger, een verhaaltjes verzinnende leugenaar.’
Turf bracht een hand omhoog naar zijn gezicht. Gaap.
Zodra het brandmerken voltooid was, was Artemis weer overgeleverd aan de greep van zijn amorfobot, en hij had niks anders te doen dan in de klamme plooien van de bot te bedenken dat hij datgene wat er van zijn gehavende persoonlijkheid over was zo kon voelen wegglippen. Het runenteken in zijn hals had zijn wilskracht in een bankschroefachtige greep genomen, en hoewel hij op dit moment nog kon nadenken en praten, kostte het hem veel moeite en vermoedde hij dat hij alleen nog maar over die rudimentaire functies beschikte omdat Turnball hem vooralsnog geen specifieke instructies had gegeven. Zodra hij bevelen kreeg, zou hij daar geen verzet tegen kunnen bieden.
Turnball kan me opdragen wat hij maar wil, besefte hij.
Door het vertekenende veld van de gel heen zag Artemis dat Ragby Turf aan het sarren was, en het leek hem misschien wel een goed idee om aan de woordenwisseling mee te doen.
Het viel niet mee om door de gel heen te praten, want dat betekende dat je met opeengeklemde kaken woorden moest vormen, omdat je op die manier de gel buiten je mond hield, maar die wel de kans bood om de trillingen in je keel op te pikken.
‘Hallo, meneer Ragby,’ zei hij. De amorfobot stak een gel-speaker naar buiten en vertaalde de trillingen naar woorden.
‘Hé, kijk nou,’ zei Ragby. ‘De slaaf spreekt. Wat moet je, Modderjongen? Een schokje misschien?’
Artemis meende dat een geleerd intellectueel argument niet de juiste aanpak voor deze figuur was en besloot meteen maar op de persoonlijke belediging over te gaan.
‘Ik wil dat je in bad gaat, dwerg. Je stinkt.’
Ragby was dolblij met een beetje afleiding. ‘Wauw. Dat lijkt wel echte volwassen vechtersbaaspraat. Je weet toch dat je bodyguard uitgeschakeld is, hè?’
Als Butler was uitgerust met laseroogbollen, zouden er bij
Bobb Ragby gaatjes zo door zijn schedeldak heen geboord zijn.
Butler vroeg zich af wat Artemis in zijn schild voerde. Dit soort beledigingen is niks voor hem.
‘Ik heb geen bodyguard nodig om me van jou te ontdoen, Ragby,’ ging Artemis verder. ‘Alleen een emmer water en een staalborstel.’
‘Grappig,’ zei Ragby, hoewel hij al wat minder geamuseerd klonk dan daarnet.
‘Misschien ook wat ontsmettingsmiddel, zodat je bacteriën zich niet kunnen verspreiden.’
‘Ik heb een schimmelinfectie,’ zei Ragby. ‘Dat is een echte medische aandoening en het is heel kwetsend dat je daarover begint.’
‘Ai,’ zei Artemis. ‘Heeft de grote stoere dwerg pijn dan?’
Ragby had er schoon genoeg van. ‘Niet zo veel pijn als jij,’ zei hij, en hij droeg de bot op om een lading door diens gelzak te schieten.
Artemis werd aangevallen door flarden wit weerlicht. Hij schokte even als een marionet in de handen van een peuter heen en weer, ontspande zich toen en bleef bewusteloos in de gel drijven.
Ragby lachte. ‘Nu heb je geen praatjes meer, hè?’
Butler gromde, en dat zou dreigend geweest zijn, ware het niet dat zijn botspeakers het naar een robotachtig gesnor omzetten. Toen begon hij te duwen. Het had niet mogelijk moeten zijn dat hij zonder grip op de gel te krijgen schade kon veroorzaken, maar op de een of andere manier slaagde hij erin om de gel te laten uitzetten, waardoor de bot begon te kwetteren alsof hij gekieteld werd.
‘Jullie zijn echt om te gillen,’ zei Ragby, en hij liet Butler zichzelf nog een paar minuten vermoeien, maar toen kreeg hij ook daar genoeg van en gaf hij de bodyguard een schok. Niet genoeg om de grote mens uit te schakelen, maar wel om hem een beetje te kalmeren.
‘Twee geveld,’ zei hij opgewekt. ‘Wie volgt?’
‘Ik,’ zei Turf. ‘Ik ben de volgende.’
Bobb Ragby draaide zich om en zag dat Turf Graafmans zich tot een bol had opgekruld, met zijn achterwerk recht op Bobb zelf gericht. Het achterwerk was niet bedekt met stof, het was met andere woorden een blote kont, en dat betekende dat het ernst was.
Ragby, zelf een dwerg en abonnee van het maandblad Waar de Wind Waait, wist precies wat er te gebeuren stond.
‘Als je het maar laat,’ fluisterde hij. Hij wist dat hij Graafmans een schok moest toedienen, maar dit staaltje entertainment kon hij niet aan zijn neus voorbij laten gaan. Als het uit de hand liep, kon hij altijd op de knop drukken, maar tot het zover was kon het geen kwaad om even toe te kijken. Hij herinnerde zich net op tijd dat hij op de opnameknop van de beveiligingscamera moest drukken, voor het geval de kapitein het later ook wilde zien.
‘Toe maar, Graafmans. Als je echt ontsnapt, laat ik mijn eigen achterwerk zien, en dan zul je nog eens wat meemaken.’
Turf gaf geen antwoord; ademhalen was in de gel te moeilijk om zijn kostbare energie te verspillen aan beledigingen aan het adres van Bobb Ragby. In plaats daarvan sloeg hij zijn onderarmen om zijn scheenbenen en oefende hij druk uit op zijn dikke darm, die als een lange ballonslang was opgeblazen.
‘Toe maar, Turf!’ joelde Ragby. ‘Maak je soortgenoten trots. Als je maar weet dat dit over vijf minuten op het ethernet staat.’
De eerste bel die verscheen had de grootte van een cantaloupe. Deze grote bellen stonden onder dwergengravers bekend als kurken, uit de tijd dat er nog kurken in flessen zaten. Vaak moest een kurk verwijderd worden voordat de grote stroom op gang kon komen.
‘Mooi formaatje kurk,’ moest Bobb Ragby toegeven.
Zodra de kurk uit zijn systeem was, liet Turf er een vlaag van kleinere klappers op volgen, die met een aanvangssnelheid naar buiten kwamen die al snel door de gel van de bot werd geremd.
‘Was dat alles?’ riep Bobb, die eerlijk gezegd een beetje teleurgesteld was. ‘Heb je niks beters?’
Ja, Turf had nog wat beters. Er volgden nog een stuk of honderd knallen van wisselende kracht, een paar bollen, een paar ellipsen, en toen zou Ragby toch zweren dat hij een kubus zag.
‘Nou ben je je alleen maar aan het uitsloven!’ zei hij.
De bellen bleven komen, in verschillende vormen en maten. Sommige waren doorzichtig, sommige verdacht ondoorzichtig, en een paar bevatten een flard gas die knetterden toen ze tegen de gel aan sloegen.
De bot kwetterde zenuwachtig en het metalen hardwarehart knipperde oranje, doordat de ingebouwde spectrometer de grootst mogelijke moeite had om de samenstelling van het gas te analyseren.
‘Kijk, dát heb ik nog nooit eerder gezien,’ zei Bobb, terwijl zijn vinger boven de schokknop hing.
De bellen bleven maar stromen en bliezen de amorfobot tot twee keer zijn normale omvang op. Zijn gekwetter steeg octaven, tot op een gegeven moment het laboratoriumglaswerk uit elkaar spatte, en bereikte toen ultrasone geluidsgolven, zo hoog dat mens en elf ze niet meer konden horen.
Het gegil is opgehouden, dacht Bobb. Dat betekent vast dat het gevaar is geweken.
Hij had zich niet deerlijker kunnen vergissen.
Turf was nu praktisch niet meer te zien achter de bellen, en zijn beeltenis werd door het ronde oppervlak verwrongen en gebroken. Er werden steeds meer bellen geproduceerd. Turf leek wel het dwergenequivalent van de auto van een clown waar meer passagiers in konden dan volgens de wetten van de fysica zou moeten kunnen. De amorfobot werd tot barstens toe uitgerekt en het oppervlak begon onder de druk vlekken te vertonen. De bot stuiterde ter plekke op en neer en liet stralen mysterieus rokerig gas vrij.
‘Nou, Turf, dat was leuk,’ zei Bobb Ragby, en hij drukte schoorvoetend op de schokknop. Dat bleek geen verstandige zet. Zelfs de amorfobot probeerde het bevel te weigeren, maar Ragby hield vol en bleef de knop indrukken tot uit twee knooppunten op het metaalachtige hart het vertrouwde geknetter vonkte.
Elke beginnende scheikundestudent had Ragby kunnen vertellen dat je in de buurt van een niet nader geïdentificeerd gas geen vonken moet veroorzaken.
Spijtig genoeg had Ragby nooit beginnende scheikundestudenten ontmoet, dus was het voor hem een volslagen verras-sing toen de winden die Turf Graafmans liet, bel voor bel in een kettingreactie van mini-explosies vlam vatten. De bot zette uit en barstte, waarna er gelfonteinen uit zijn buitenlaag spoten. Hij stuiterde van de vloer naar het plafond, schoot toen als een balletje in een flipperkast de cel door en walste als een reusachtige autoband over Ragby heen. Het was een eerbetoon aan Foaly’s ontwerp en hoge normen dat de amorfobot zelfs onder dergelijke extreme omstandigheden overeind bleef. Hij hevelde gel van niet-geschroeide delen over en bracht die aan op de verwoeste plekken.
Ragby lag uitgeteld op de vloer en de bot kwam huiverend en hijgend tegenover het luik tot stilstand. In dit soort gevallen beschikte hij over een diepgewortelde opdracht tot zelfbehoud, die Turnball niet had willen opheffen. Mocht het gebeuren dat een van de amorfobots een stof binnenkreeg die gevaarlijk bleek te zijn voor het systeem van de bots, dan werd die stof ogenblikkelijk uitgestoten. En deze stinkende dwerg was beslist gevaarlijk, dus stootte de beschadigde amorfobot zich op Turf Graafmans uit, die op de geblakerde vloer lag na te roken.
‘Ik had die woelmuiscurry nooit helemaal moeten opeten,’ mompelde hij, en toen raakte hij buiten bewustzijn.
Bobb Ragby was de eerste dwerg die weer bij zinnen kwam.
‘Zo, zeg, wat een spektakel,’ zei hij, en spoog toen een brok verschroeide gel uit. ‘Je bent eruit gekomen, verdomd als het niet waar is, dus dan lijkt het me niet meer dan redelijk dat ik je mijn achterwerk aanbied om er een schop tegen te verkopen.’
Ragby liet zijn brede kont boven Turfs bewusteloze gezicht zakken, maar kreeg geen reactie.
‘Geen liefhebbers?’ vroeg hij. ‘Nou, als je later dan maar niet zegt dat ik het niet aangeboden heb.’
‘Hier,’ zei een stem achter hem. ‘Ik geef er wel een schop tegen.’
Ragby draaide net op tijd zijn hoofd om en zag een reusachtige laars op zijn achterwerk afkomen, en achter die laars een boos hoofd, dat vanuit Bobbs gezichtspunt misschien een beetje wazig was, maar onmiskenbaar de mens Butler toebehoorde.
Turf had nooit gedacht dat hij daadwerkelijk uit de buik van de amorfobot zou komen; hij had gehoopt dat hij Bobb Ragby even kon afleiden, zodat Foaly met een van zijn geniale techneutenplannetjes kon komen.
En dat was ook precies wat er was gebeurd. Terwijl Ragby naar de gastrobatiek van zijn mede-dwerg had staan kijken, was Foaly druk in de weer geweest om de botkern die Artemis op de plek van de crash had gevonden, aan te sluiten op de kern in zijn eigen amorfobot. In een laboratorium had het hem ongeveer tien seconden gekost om de verbinding te maken en een lange code te versturen waarmee de instructies van het gestolen controlelichaam konden worden geblokkeerd, maar nu hij zo in een amorfobot hing, had de centaur er minstens dertig seconden voor nodig. Zodra het lampje op groen schoot, sloot Foaly zich op de overige bots aan en gaf die de opdracht zich op te lossen.
Een halve seconde later kwakten Juliet en Foaly met tranen in hun ogen en gel in hun luchtpijp op de grond. Artemis lag er roerloos bij, nog steeds bewusteloos door de elektrocutie.
Butler kwam op zijn voeten neer, spoog op de grond en ging in de aanval.
De arme Bobb Ragby maakte geen schijn van kans, al deed Butler niet veel met hem. Meer dan één schop was niet nodig, want doodsangst had bezit van de dwerg genomen nadat hij recht tegen de rand van een metalen bed aan was geslagen. Hij zakte met een verrassend kinderlijke kreun in elkaar.
Butler draaide zich snel naar Artemis om en voelde diens pols.
‘Hoe gaat het met Artemis’ hart?’ vroeg Juliet, die zich bukte om te kijken hoe het met Turf was.
‘Het klopt,’ antwoordde haar broer. ‘Meer kan ik er niet over zeggen. We moeten hem in dat hospitaalschip zien te krijgen. Turf ook.’
De dwerg hoestte en mompelde toen iets over bier en kaassoufflés.
‘Bedoel je bier en kaassoufflés? Of bier-met-kaassoufflés?’ Juliet keek even naar haar broer. ‘Het kan zijn dat Turf een delirium heeft. Het is moeilijk te zeggen.’
Butler pakte het wapen van Bobb Ragby uit diens riem en gooide hem met een zwaai over Foaly’s brede rug.
‘Oké. Het plan is als volgt: we brengen Artemis en Turf naar de ziekenboeg van de Nostremius en dan haal ik als het nodig is Holly op.’
Juliet draaide als gestoken haar hoofd om. ‘Maar Foaly kan toch…’
‘Opschieten,’ baste Butler. ‘Nu meteen. Ik wil het er niet over hebben.’
‘Oké. Maar als je niet binnen vijf minuten bij ons terug bent, kom ik je halen.’
‘Dat lijkt me prima,’ zei Butler, terwijl hij Turf op de rug van Foaly legde, en daarna de bewusteloze Artemis. ‘En als je dan ook wat versterking kunt meebrengen, mocht je die onderweg tegenkomen, dan zou dat heel fijn zijn.’
‘Versterking aan boord van een hospitaalschip?’ zei Foaly, die zijn best deed om niet te ruiken wat er op zijn rug lag. ‘Dan heb je mazzel.’
Turfs tong hing uit zijn mond en bungelde tegen de nek van de centaur. ‘Mmm,’ mompelde de dwerg om zijn tong heen. ‘Paard. Lekker.’
‘Laten we gaan,’ zei Foaly zenuwachtig. ‘Nu meteen.’ De ambulance was een klein schip vergeleken met de enorme aquanaut die boven hen uit torende. Het scheepje had twee niveaus: beneden een ziekenboeg en een cel en boven de wenteltrap een brug met een kleine truckerscabine, en verder alleen nog een paar nissen om dingen in op te slaan en te recyclen, en de ruimte waarin ze gevangen hadden gezeten. Gelukkig voor Butler en de anderen liep de slurf naar de Nostremius over de benedenverdieping.
Ching Mayle tuurde door de slurf naar de andere kant, blijkbaar in afwachting van Holly en de demonenmeester.
‘Alsjeblieft,’ fluisterde Juliet toen ze de kobold bij het luik zag, ‘sta mij toe.’
Butler hield Artemis en Turf op Foaly’s rug in evenwicht. Over Bobb Ragby maakte hij zich niet zo’n zorgen. ‘Sla hem maar buiten westen.’
Juliet was een worstelaar en dat maakte dat ze niet zomaar op Ching Mayle af kon rennen en hem tegen de vlakte kon slaan, nee, ze moest er een beetje drama aan toevoegen.
Ze rende de gang door en gilde hysterisch: ‘Help me, meneer Kobold. Red me!’
Ching haalde zijn vingers van de bijtplekken op zijn hoofdhuid waar hij onafgebroken aan krabde, wat natuurlijk betekende dat ze nooit echt genazen.
‘Eh… je redden? Maar waarvan dan?’
Juliet snufte. ‘Een grote lelijke kobold probeert ons tegen te houden, terwijl wij het schip uit willen.’
Mayle pakte zijn wapen. ‘Wat voor iemand?’
‘Een grote lelijke vent, met allemaal van die ontstoken deuk jes in zijn hoofd.’
Ching likte aan zijn oogballen. ‘Ontstoken deukjes? Hé, wacht eens even…’
‘Eindelijk,’ zei Juliet, en ze maakte een pirouette als een kunstrijdster en gaf Ching Mayle een ram met haar jade ring. Hij viel de slurf in en gleed naar het laagste punt. Juliet ving zijn wapen op voordat het op de grond viel.
‘Weer een uitgeschakeld,’ zei ze.
‘Kon je hem niet gewoon een klap tegen zijn kop geven?’ mopperde Butler, terwijl hij Foaly langs haar heen leidde. ‘Boehoe. Help me, ik ben een meisje. Wat voor moderne vrouw ben jij eigenlijk?’
‘Een slimme,’ zei Juliet. ‘Hij heeft niet eens de kans gekregen om een schot te lossen.’
Butler was niet onder de indruk. ‘Hij had zijn wapen niet eens mogen aanraken. Volgende keer geef je die kobold gewoon een dreun. Je mag nog van geluk spreken dat hij geen vuurbal op je heeft afgeschoten.’
‘O nee,’ zei Foaly, en hij baande zich een weg door een gordijn van touwen die met een ontsmettingsmiddel leken te zijn bewerkt, en liep daarna de slurf in. ‘Geen vlammen in de buurt van de slurf. Dit is een buis die met een mix van zuurstof en helium onder druk is gezet; het overgrote deel is zuurstof, vanwege de druk. Als hier binnen ook maar één vonkje ontstaat, exploderen we eerst en dan barst de slurf en worden we door de oceaan geplet.’
Ze liepen voetje voor voetje de slurf in. Het was een waanzinnige constructie. Een dubbelwandige buis van doorzichtig supersterk plastic dat extra verstevigd was doordat er een laag achthoekig gaas omheen was gewikkeld. Over de hele lengte stonden luchtpompen luidruchtig te snorren en er brandden lichtschijven waar diepzeewezens op afkwamen, waaronder de reuzenpijlinktvis van Artemis, die zich om het middendeel van de slurf had geslagen en aan het frame van draad knaagde. Zijn met chitine gevoerde zuignappen schraapten langs het plastic en lieten langwerpige striemen op de buis achter.
‘Maak je maar geen zorgen,’ zei Foaly zelfverzekerd. ‘Dat beest komt er niet doorheen. We hebben wel duizend stress-tests gedaan.’
‘Met een echte reuzenpijlinktvis?’ vroeg Juliet, die zich heel begrijpelijk wel zorgen maakte.
‘Nee,’ gaf Foaly toe.
‘Dus je hebt alleen computertests gedaan?’
‘Helemaal niet,’ zei Foaly beledigd. ‘We hebben een norma le pijlinktvis gebruikt en een heel klein model slurf. Dat werkte prima, tot een van mijn labassistenten, een dwerg, zin kreeg in calamari.’
Juliet huiverde. ‘Ik heb het gewoon niet zo op reuzenpijlinktvis.’
‘Niemand toch?’ zei Foaly, en hij klepperde langs haar heen de slurf door.
De gang was vijftig meter lang, met aan het eind een lichte helling. Het pad onder hun voeten was bedekt met een laagje van een enigszins stroeve substantie om te voorkomen dat er per ongeluk een vonkje zou ontstaan, en op regelmatige afstand stond er een fragmentatiebom met brandblusmateriaal die de slurf in het geval van brand automatisch met poeder zou bedekken.
Foaly wees op een van de brandblusbommen. ‘Ik moet eerlijk toegeven dat die alleen voor de show zijn. Als hier ook maar een vonkje ontstaat, overleeft zelfs die pijlinktvis het niet.’ Ze liepen verder naar de aquanaut en voelden de kou van de oceaan door de wanden heen stralen, terwijl ze de scherpe zuurstofrijke lucht inademden. Het hospitaalschip Nostremius hing boven hen, vier verdiepingen hoog, met gewelfde groene wanden die bezaaid waren met wel duizend gloeiende patrijspoorten, en het was met wel tien ankers ter grootte van een bus aan de zeebodem vastgezet. Uit diverse toegangspoorten liepen slurven, en daarin zag je schimmige figuren van hun schip naar de Nostremius schuifelen. Het was een somber, surreëel tafereel.
Foaly ging voorop, met Artemis, Turf en een snurkende Bobb Ragby op zijn rug, en hij klaagde bij elke stap die hij zette.
‘Passagiers. Centaurs vervoeren geen passagiers. Dat we het lichaam van een paard hebben, betekent niet dat we ook het temperament van een paard hebben. Dit is ronduit vernederend.’
Noch Juliet, noch Butler sloeg acht op hem. Ze bevonden zich nu in een gevaarlijk stuk, en elke confrontatie moest snel worden gesust, anders kon die wel eens uitlopen op een waterig graf voor hen allemaal.
Artemis kreunde en bewoog wat op Foaly’s rug. Butler gaf hem een klopje op zijn schouder.
‘Slaap maar lekker door, jongeman. Je hoeft niet wakker te worden.’
Butler mocht nog zo veel respect voor Artemis’ kwaliteiten hebben, hij zag niet in wat ze daar in deze situatie aan hadden, vooral niet nu het gemeen ogende runenteken in zijn nek gebrand stond.
Ze waren op twee derde toen het luik aan de kant van de Nostremius opengleed en Holly naar buiten stapte, gevolgd door Nummer Een.
Holly’s ogen stonden emotieloos, maar ze schatte de situatie kalm in, haalde de Neutrino uit haar holster en richtte de loop op Butlers voorhoofd. Aan haar gezicht te zien had ze net zo goed op de kermis een pijltje op een doelwit kunnen schieten.
‘Nee, kapitein Short,’ klonk de stem van Turnball achter Butler. ‘Wapens zijn hier niet toegestaan.’
Turnball stond bij de ingang van de ambulance, zoals altijd met Unix aan zijn ene kant en Ark Sool aan de andere.
Juliet dekte de achterhoede. ‘Daar heb je de jolige piraat,’ riep ze naar haar broer, ‘met zijn vrolijke idioten. Ik denk dat we zonder wapens prima in vorm zijn. Moet ik ernaartoe en ze een beetje respect voor het leven bijbrengen?’
Butler stak twee vingers in de lucht. Wacht.
Dit was voor elke bodyguard een nachtmerrieachtig scenario: midden in een doorzichtige slurf vastzitten, een paar kilometer onder water, met aan de ene kant een moordlustige bende voortvluchtigen en aan de andere kant een betoverde, maar nog steeds zeer kundige politieagent.
De arme Nummer Een had geen idee in wat voor drama hij zich had begeven.
‘Holly, wat is er aan de hand? Bevinden we ons midden in een van jouw grote avonturen? Moet ik iemand uitschakelen?’
Holly stond er uitdrukkingsloos bij en wachtte op instructies, maar Butler hoorde wat Nummer Een had gezegd. ‘Geen toverkracht, Nummer Een. Eén vonk en dit hele platform gaat eraan.’
Nummer Een zuchtte. ‘Kunnen jullie nou nooit eens gewoon gezellig gaan picknicken of zo? Moeten er altijd explosies aan te pas komen?’
Artemis kreunde weer en gleed toen achter Turf van Foaly’s rug af en viel op het pad.
Turnball stond in de deuropening van de gestolen ambulanceshuttle, keek door de slurf naar Butler en realiseerde zich dat er een paar gemarkeerde kaarten in het spel zaten. ‘Ach,’ zei hij, ‘mijn kleine genie wordt wakker. Dat kan nog interessant worden.’
Butler draaide zich met zijn zijkant naar Turnball toe, zodat hij een kleiner doelwit vormde. Bij deze confrontatie zouden geen vuurwapens worden gebruikt, maar misschien wel messen. ‘Ga naar binnen,’ riep hij naar Nummer Een. ‘Ga naar binnen en sluit het luik.’
De demonenmeester tikte Holly op haar schouder. ‘Moet ik naar binnen, Holly? Denk je dat dat het beste is?’
Holly reageerde niet, maar bij die aanraking voelde Nummer Een de betovering door het runenteken, die zich als een parasiet aan haar geest had vastgemaakt. Het teken kwam paars en kwaadaardig op hem over, en op de een of andere manier ook als iets met bewustzijn. Hij zag voor zich hoe het reptielachtige teken dat in Holly’s brein in elkaar gedoken zat, naar hem grauwde en met giftanden naar hem beet.
‘O,’ zei Nummer Een, en hij trok snel zijn vinger terug.
Ik kan de betovering ongedaan maken, dacht hij. Maar ik moet wel heel voorzichtig te werk gaan om hersenbeschadiging te vermijden en er komen zeker vonken aan te pas.
Hij zette langzaam een stap naar achteren, maar Holly liep vlug om hem heen en sloeg de muis van haar hand in het mechanisme van de deur, waardoor die net zo lang werd afgesloten als de afdeling onderhoud nodig had om een elf naar beneden te sturen. En dat zou veel te lang duren.
‘Vluchten gaat niet door, jonge Meester Demon,’ riep Turnball. ‘Ik heb je toverkracht nodig.’
Mijn toverkracht, dacht Nummer Een. Er moet toch iets zijn wat ik kan doen. Voor de mesmer zijn geen vonken nodig.
‘Luister naar me, Holly,’ zei de demonenmeester, en hij voorzag zijn stem van extra laagjes toverkracht. ‘Kijk me recht aan.’
Verder kwam hij niet, want toen bracht Holly de rand van haar hand in een hakkende beweging omlaag en raakte ze Nummer Een heel precies in de opening tussen de pantserplaten op zijn borst en nek. Precies tegen zijn luchtpijp. De demon zakte happend naar adem op de grond in elkaar. Het zou minuten duren voordat hij zelfs maar weer kon piepen.
Turnball lachte wreed. ‘Het runenteken is de mesmer te slim af, zou ik zo zeggen.’
Butler probeerde de nog extremere omstandigheden te negeren, zoals het explosieve gas dat ze inademden en de reuzenpijlinktvis die hem van buiten de slurf gemeen aankeek, en hij probeerde de hele situatie als een doodgewoon opstootje in een steeg te bekijken.
Ik heb dit soort situaties al tien keer meegemaakt. Toegegeven, we zijn omsingeld, maar Juliet en ik kunnen deze lui wel aan, en nog wel tien meer ook. Holly kan vechten, maar ze is gemesmeriseerd en daardoor een stuk langzamer. Waarom is Turnball zo zeker van zijn zaak als hij alleen een gnoom en een vleugelelf aan zijn zijde heeft?
‘Klaar, zus?’ vroeg hij.
‘Op jouw teken.’
‘Ik neem Turnball en zijn vrienden. Jij houdt Holly in bedwang zonder schade te veroorzaken, als dat je lukt.’
‘Oké, broer.’
‘Wat moet ik doen?’ vroeg Foaly, die probeerde om vooral niet te hinniken.
‘Blijf bij Artemis en Turf. Zorg dat hun niets overkomt.’
‘Prima, Butler,’ zei de centaur, die zich volslagen hulpeloos voelde, zoals altijd in gewelddadige situaties. ‘Je kunt op me rekenen.’
Butler en Juliet verwisselden van kant en raakten daarbij even elkaars hand aan.
‘Wees voorzichtig. Holly is snel.’
‘Jij ook. Ik vertrouw die Turnball voor geen stuiver.’
Beide opmerkingen zouden kort daarna waar blijken te zijn. Jammer genoeg miste Butler twee cruciale stukjes informatie bij hun actieplan. Om te beginnen was Holly niet gemesmeriseerd, maar in de ban van een runenteken, en als de mesmer de betoverde persoon trager maakte, gold dat beslist niet voor de runentekens. Die verschaften het slachtoffer zelfs meer levenskracht dan hij normaal gesproken zou hebben, en dat is ook de reden waarom langdurige slaven niet te lang opgewonden mochten raken, omdat ze zichzelf dan letterlijk opbrandden. Het tweede beetje informatie waarover Butler niet beschikte was het feit dat Turnball zich erop had voorbereid zich misschien vechtend een weg door een slurf naar buiten te moeten banen en dat hij zich dan ook tot dat doel bewapend had.
De Butlers gingen vlak na elkaar in de aanval. Juliet rende in volle vaart naar Holly toe, zonder gekwebbel of overdreven worstelbewegingen – Holly was een serieuze tegenstander. De serieuze tegenstander stond er lusteloos bij, liet haar armen tot het laatst mogelijke moment langs haar lichaam bungelen en dook toen diep weg, maar wel zo snel dat het leek alsof er een spookbeeld bleef hangen op de plek waar ze net had gestaan, en ze trok de benen onder Juliets lichaam vandaan. Juliet sloeg met haar hoofd hard tegen het looppad en tegen de tijd dat haar gezichtsvermogen weer helder was, zat Holly op haar borst, met haar Neutrino op Juliets hoofd gericht.
‘Geen vonken,’ hijgde Juliet. ‘Geen vonken.’
‘Geen vonken,’ herhaalde Holly mat, en toen stak ze de loop van het wapen aan de voorkant in de bodystocking van de Jadeprinses en haalde de trekker over. Juliet kreeg één spierspasme en zakte in elkaar. Er waren geen vonken.
Aan het andere eind van de slurf was Butler met heel wat minder enthousiasme naar voren gestormd. Als hij mocht geloven wat hij zag, kon hij Turnball en zijn kleine handlangerelfen met gemak verslaan. Misschien kon hij ze door dreigend op hen af te komen al zo bang maken dat ze de benen namen.
Turnball maakte een beetje een geïrriteerde indruk en leek in het geheel niet bang. ‘Meneer Butler, even als bediende tegenover een groot strateeg; is het niet bij u opgekomen dat een andere groot strateeg zoals ik dit moment wel had zien aankomen, of een ander soortgelijk moment?’
De moed zonk Butler in de schoenen. Turnball is gewapend. Butler had nog maar één optie en dat was de afstand die tus sen hen in lag overbruggen voordat Turnball de kans kreeg om zijn wapen te richten. Het lukte hem bijna, maar ja, in een gevecht heb je aan bíjna net zoveel als aan rubberen naalden bij een breiwedstrijd.
Turnball maakte het korte en dikke wapen dat aan een koord op zijn rug hing los en schoot Butler acht keer in de borst en in het hoofd. De ogen van de bodyguard draaiden weg in zijn hoofd, maar door zijn vaart bleef hij naar voren komen, en Turnball moest vlug opzij springen om niet verpletterd te worden. Ark Sool en Unix hadden minder geluk. Butler kwam als een meteoor boven op hen terecht, perste de laatste ademteug uit hun lichamen en brak diverse ribben.
‘Olé!’ zei Turnball, die telkens als hij in Spanje was geweest per se een stierengevecht had willen bijwonen en nu niet al te zeer van slag leek door het verlies van zijn bemanningsleden.
Door de trillingen ging een van de brandblusapparaten af, dat heel scherp afgesteld moest hebben gestaan, en de slurf vulde zich met dwarrelend wit poeder.
‘O, the weather outside is frightful,’ zong Turnball, terwijl hij zijn wapen op Foaly richtte, die zijn best deed om in elk geval moedig uit zijn ogen te kijken. ‘Vind je mijn wapen mooi? Het is tijdens de eerste koboldopstanden ontwikkeld om grote menigten onder controle te houden. Het is puur chemisch. Het schiet kogels met het slaapmiddel zolpidemtartraat af. Het werkt op gas, met oplosbare hulzen: geen vonken. Soms is lowtech de beste optie.’
Artemis zoog plotseling zijn longen vol lucht, alsof hij net door het wateroppervlak van de oceaan boven was gebroken.
‘Ach, mijn genie wordt wakker. Sta op, Artemis. Doe wat ik zeg.’
Artemis schoot overeind; zijn hoofd en kleren zaten onder het witte poeder.
‘Wurg die centaur voor me, ja?’
Er volgde een ongemakkelijke minuut waarin Artemis houvast probeerde te krijgen op Foaly’s brede nek, en toen kneep hij met alle kracht die hij in zijn vingers had, en dat was niet erg veel. Foaly was eerder in verlegenheid gebracht dan dat hem pijn werd gedaan.
Turnball veegde een traan uit zijn oog. ‘O, dit wordt me te veel. Maar ik moet streng zijn voor mezelf; Leonoor wacht op me. Kom hier, Artemis, en jij ook, kapitein Short. Neem de demon mee. We moeten hier weg zijn voor de generator van de ambulance de lucht in vliegt.’
Artemis en Holly deden met de emotie van een robot wat hun gezegd was. Holly trok de arme, naar adem happende Nummer Een aan de kraag van zijn tuniek mee, en Artemis liep Foaly voorbij zonder hem ook maar een blik waardig te keuren. Buiten de slurf keken de vissen en de pijlinktvis aandachtig naar deze fascinerende vertoning, die wat afleiding bood van het saaie alledaagse onderwaterbestaan.
Plotseling wilde Turnball zo snel mogelijk weg.
‘Schiet eens een beetje op, slaven van me. Waar is die snel heid gebleven waar jullie bekend om staan?’
Artemis zette er wat meer de pas in en legde een lenigheid aan de dag waar iedereen die de jongen kende van zou opkijken.
‘Zo mag ik het graag zien,’ zei Turnball. ‘Misschien hou ik je wel, Artemis.’
‘Goed plan,’ zei de mensenjongen. ‘Als ik hem zie, zal ik het tegen hem zeggen.’
‘Eh…’ zei Turnball niet-begrijpend, en toen prikte de jongen die op Artemis Fowl leek Turnball met verstijfde vingers in zijn buik.
‘Dat heeft Butler Artemis wel duizend keer voorgedaan,’ zei de jongen. ‘Hij luisterde nooit, maar ik wel.’ Turnball wilde iets zeggen, maar kreeg geen lucht meer, en al had hij wel lucht gekregen, dan had hij nog niet geweten wat hij had moeten zeggen.
‘Want ik ben Artemis Fowl niet, laaghartige elf,’ zei Orion, en hij trok het wapen met een draai uit Turnballs vingers. ‘Ik ben de jonge romanticus die altijd al geweten heeft dat zijn tijd nog zou komen, dus heb ik naar Butler geluisterd en nu ben ik er klaar voor.’
Turnball had weer genoeg adem voor één woord. ‘Hoezo?’
‘Artemis wist dat hij aan de macht van het runenteken moest ontsnappen. Dat teken had hem in zijn macht, maar mij niet, dus heeft hij die achterlijke hielenlikker van jou zover gekregen dat hij hem een schok toediende, en daardoor ben ik vrijgekomen.’
Turnball greep naar zijn maag. Natuurlijk. Atlantis, fase twee. Hij zette zijn ellebogen op zijn knieën en zei hees tegen Holly: ‘Dood hem. Dood de jongen.’
Orion draaide zich honderdtachtig graden om en richtte het wapen op Holly. ‘Alsjeblieft, schone vrouwe, dwing mij niet, anders sla ik voor ieders bestwil toe.’
Holly trok Nummer Een opzij en rende in volle vaart zigzaggend de slurf door.
‘Artemis kon nooit schieten,’ snauwde ze.
Orion rechtte zijn schouders en stak zijn handen naar vo ren, waarbij hij zijn rechterhand met zijn linker ondersteunde. Zowel Artemis als Orion was links- en rechtshandig, maar in tegenstelling tot Artemis gaf Orion de voorkeur aan zijn rechterhand. Hij dacht aan wat Butler hem keer op keer had voorgehouden.
Langs je arm richten. Uitademen en knijpen.
De eerste kogel trof Holly op haar wang, de tweede op haar voorhoofd en de derde op haar schouder, waarna het nog even duurde voordat die naar binnen drong. Holly vloog door haar snelheid tot halverwege de gewelfde wand omhoog, en toen gaf haar lichaam het op en gleed ze naar omlaag, met haar gezicht naar beneden.
Orion draaide zich om naar Turnball, die hem besloop.
‘Hou je gemak, lage demon.’
‘Hé,’ zei Nummer Een, die weer op adem was gekomen.
‘Neemt u mij niet kwalijk, edele wijze,’ zei Orion. ‘Ik bedoel de mijn pirateske vijand.’
‘Vier,’ zei Turnball ietwat radeloos. ‘Vier vier vier.’
Orion lachte een hooghartige heldenlach. ‘Jammer maar he laas, Turnball Root. Je snode plannen zijn gedwarsboomd. Aanvaard je lot.’
Turnballs gezicht werd langzaam paars – een familiekwaal.
‘Ik moet die demon hebben,’ bulderde hij, waarbij er speeksel van zijn lippen sproeide. ‘Lever hem aan me uit, anders gaan we er allemaal aan.’
‘Voor loze dreigementen is het te laat, goede vriend. We zijn je te slim af geweest. Blijf stil zitten terwijl mijn compadre, het edele ros, je handen vastbindt.’
Turnball haalde piepend adem en ging stram rechtop staan. ‘Nee. Ik heb nog één kaart achter de hand. De ambulance is uitgerust met explosieven. De automatische piloot is kapotgeslagen en de generator ligt er open en bloot bij – er is geen weg terug. Geef mij de demon, dan loods ik de shuttle diep de trog in en dan ontsnap ik in de buik van een amorfobot. Daar is nog ruimte voor één extra persoon, naast Leonoor. In plaats van Nummer Een kan ik jou meenemen.’ Foaly zoog zijn lippen naar binnen. ‘Ach zo, oké. Maar er is een probleempje met dat plan: ik heb de bots laten oplossen.’
‘Dus dat was je van plan,’ zei Orion fel, terwijl hij met het wapen zwaaide alsof het een machete was. ‘Je was van plan om te pakken wat je wilde hebben en het bewijsmateriaal met die explosie te begraven.’
Turnball haalde zijn schouders op en was plotseling doodkalm. Hij had altijd wel geweten dat deze dag zou aanbreken. ‘Het heeft al eerder voor me gewerkt.’ Hij keek op een timer op zijn polscomputer. ‘Over vijf minuten explodeert de shuttle en zijn we allemaal dood. Als jullie me dan nu willen excuseren, ik moet naar mijn vrouw toe.’
Hij draaide zich om en zag dat zijn vrouw veel dichterbij was dan hij had gedacht. Leonoor stond in de omlijsting van het gordijn van de slurf en steunde zwaar op haar wandelstok. Haar gezicht zag bleek in de gloed van de lichtschijven.
‘Turnball, wat is er allemaal aan de hand?’ vroeg ze. Haar ademhaling ging moeizaam, maar ze had allebei haar ogen open en die stonden helder. Helderder dan ze sinds ze elkaar kenden ooit hadden gestaan.
Turnball liep op een drafje naar haar toe en ondersteunde haar met één arm.
‘Ja, lieveling. Je moet gaan liggen. Zo meteen gaat alles een stuk beter.’
‘Je zei net dat het schip gaat exploderen,’ zei Leonoor vinnig – iets wat ze lang niet was geweest.
Turnball zette grote ogen op van verbazing; zijn innig geliefde vrouw sprak nooit op die toon tegen hem. Niettemin bleef hij vriendelijk glimlachen. ‘Wat doet het ertoe, zolang wij samen zijn? Zelfs de dood kan ons niet scheiden.’ Leonoor haalde ergens de kracht vandaan om rechtop te blijven staan. ‘Ik ben klaar voor mijn lange slaap, Turnball. Maar jij bent jong, deze mensen zijn jong, en we liggen toch aan een hospitaalschip vastgemeerd?’
‘Ja, ja, dat klopt. Maar deze mensen zijn mijn vijanden. Ze hebben me achternagezeten.’ Turnball likte aan het runenteken op zijn duim, maar hij had geen macht meer over Leonoor.
‘Dat zou best eens je eigen schuld kunnen zijn, lieveling, maar ik was verblind door liefde. Ik heb altijd van je gehouden, Turnball, en ik zal altijd van je blijven houden.’
Orion begon zich zorgen te maken. De seconden tikten weg en hij had geen zin om zijn innig geliefde Holly de lucht in te zien vliegen.
‘Gaat u opzij, mevrouw,’ zei hij tegen Leonoor. ‘Ik moet dit schip diep de trog in sturen.’
Leonoor stak beverig haar stok omhoog. ‘Nee. Deze reis maak ik in mijn eentje. Ik ben al te lang op deze aarde gebleven en ik heb mijn ogen gesloten voor wat er om mij heen gaande was. Nu kan ik eindelijk daarheen vliegen waarvan ik altijd gedacht heb dat het onmogelijk was.’ Ze aaide Turnball over zijn natte wang en gaf hem een kus. ‘Eindelijk kan ik weer vliegen, Turnball.’
Turnball sloeg zijn armen teder om de schouders van zijn vrouw. ‘Je gaat ook vliegen, heus. Maar niet nu. Deze vlucht betekent je dood, en ik kan niet zonder je. Wil je dan niet terug wat we vroeger samen hadden?’
‘Die tijden zijn voorbij,’ zei Leonoor eenvoudigweg. ‘Misschien hadden ze nooit moeten aanbreken. Kom, laat me nu gaan, anders moet je nog proberen om me tegen te houden.’ Dit ultimatum had Turnball al gevreesd sinds hij het runenteken in Leonoors hals had aangebracht. Hij stond op het punt zijn vrouw te verliezen en er viel niets aan te doen. Zijn emoties schoten over zijn gezicht en rond zijn ogen verscheen een netwerk van lijntjes, alsof die daar door een onzichtbare pen waren getekend.
‘Ik moet gaan, Turnball,’ zei Leonoor zacht.
‘Vlieg dan, liefste,’ zei Turnball, en op dat moment was het net alsof hij even oud was als zijn vrouw.
‘Laat me dit voor jou doen, lieveling. Laat me je redden, zoals jij mij jaren geleden hebt gered.’ Leonoor kuste hem weer en verdween door het gordijn.
Turnball bleef even staan, met schokkende schouders en zijn kin omlaag, maar vermande zich toen.
Hij draaide zich om naar Orion en wees met zijn duim naar de ambulance. ‘Ik moet weg. Leonoor kan nooit alleen die trap op.’
En met die alledaagse woorden was hij weg en sloot het luik achter hem.
‘Ingehouden, maar elegant,’ zei Orion. ‘Een fraaie aftocht.’ De Butlers waren buiten bewustzijn, hetgeen later nog een bron van plagerijen en schaamte zou zijn, dus zagen ze niet dat de gestolen ambulanceshuttle zich van de slurf losmaakte en zich van de Nostremius verwijderde, met Leonoor en Turnball goed zichtbaar in de cockpit achter het bedieningspaneel. En ze maakten ook in het geheel niet mee hoe de shuttle met een lange sierlijke boog de trog van Atlantis in dook.
‘Wat een stuurmanskunst,’ zei Orion. ‘Ik denk dat ze nu elkaars hand vasthouden en moedig glimlachen.’
Een paar tellen later kwam er een bloem van vuur uit de diepte van de trog omhoog, maar de explosie werd snel gedoofd door de miljoenen tonnen water die hem neerdrukten. De schokgolven joegen echter over de verhoogde richel voort, trokken eeuwenoud koraal los en lieten de niet-verankerde kant van de slurf golven als een kind een springtouw. De pijlinktvis bracht zich snel in veiligheid.
Degenen die zich in de slurf bevonden werden tegen elkaar aan gesmeten, de slechteriken net zo goed als de helden, en sloegen tegen de deur van de Nostremius, die een paar tellen later werd opengemaakt door een verwarde technische medewerker, een geharde zeegnoom die toen hij oog in oog kwam te staan met een reusachtige, met wit stof bedekte mens, tot zijn eeuwige schande jankte als een babyvleugelelf.
‘Zombie!’ gilde hij, en jammer genoeg voor hem stonden er achter hem in de luchtsluis twee maten uit zijn ploegendienst. Het kostte hem drie weken aan toetjesrantsoen om hen hun mond te laten houden.