VOORUIT EN ERUIT
De Diepte, streng beveiligde gevangenis, Atlantis
Turnball Root wist zijn entertainment werkelijk overal vandaan te halen. Streng beveiligde gevangenissen liepen over het algemeen niet over van lol en vluchtig vermaak. De bewakers waren nors en niet erg behulpzaam. De bedden waren hard en je kon er niet lekker op springen, en qua kleur was de inrichting gewoonweg spuuglelijk. Overal olijfgroen. Walgelijk. In zo’n omgeving moest je elk middel tot enige verlichting dat je tegenkwam aangrijpen.
Bij Turnball was nog tot maanden na zijn arrestatie door zijn broer, commandant Julius Root, en die naïeve, fatsoenlijke Holly Short, de stoom uit zijn oren gekomen. Hij had weken achter elkaar in zijn cel geijsbeerd en zijn haat tegen de muren laten stuiteren. Soms tierde hij en werd razend en smeet hij zijn meubels kapot. Hij realiseerde zich op een gegeven moment echter dat hij alleen zichzelf maar had met dit vertoon. Dat was tot hem doorgedrongen toen hij een maagzweer had gekregen, en aangezien hij door toedoen van misbruik en verwaarlozing al lang geleden zijn toverkracht had verspeeld, had hij zich genoodzaakt gezien om een medische demonenmeester te hulp te roepen om zijn organen weer op orde te krijgen. De vlegel was zo te zien niet veel ouder geweest dan het gevangenisuniform dat Turnball droeg, en had uitermate neerbuigend tegen hem gedaan. Hij had hem ‘opa’ genoemd. Opa! Herinnerden die vlegels zich dan niets? Wie hij was? Wat hij allemaal had gepresteerd?
Ik ben Turnball Root, had hij willen bulderen, ware het niet dat de genezing zijn kracht helemaal had weggezogen. Kapitein Turnball Root, de vijand van de elfbi. Ik heb alle goudstaven uit de Eerste Elfen Spaarbank gestolen. Ik heb met de Crunchbal Finale ter ere van het eeuwfeest gesjoemeld. Hoe durf je mij opa te noemen!
‘De jeugd van tegenwoordig, Leonoor,’ mompelde Turnball tegen zijn afwezige, innig geliefde vrouw. ‘Geen enkel respect.’
Toen tot hem doordrong wat hij had gezegd, huiverde hij. ‘Bij de goden, lieveling. Ik klink wel erg oud.’
En dat hij een uitdrukking als ‘bij de goden’ gebruikte hielp ook niet echt.
Zodra Turnball genoeg had van zijn zelfmedelijden, besloot hij er maar het beste van te maken.
Mijn kans komt nog wel, en dan kan ik weer bij je zijn, Leonoor. Waarom zou ik het mezelf, tot het zover is, niet zo gemakkelijk mogelijk maken?
Dat was niet al te moeilijk geweest. Na maanden van opsluiting was Turnball het gesprek aangegaan met de gevangenisdirecteur, Tarpon Vinyáya, een plooibare afgestudeerde die nog nooit bloed onder zijn gemanicuurde nagels uit had hoeven spoelen, en had hem zo nu en dan een brokje informatie verschaft om aan zijn zus bij de elfbi te sturen, in ruil
voor wat onschuldig comfort. Turnball had er totaal niet mee gezeten om zijn oude onderwereldcontacten te verraden, en als dank voor zijn moeite mocht hij dragen wat hij wilde. Hij koos voor zijn oude gala-uniform van de elfbi, compleet met overhemd met ruches en driekantige steek, maar wel zonder onderscheidingstekenen. Door twee visumvervalsers te verraden die vanuit Cuba werkten, kreeg hij beperkte toegang tot het computernetwerk van de gevangenis. En het adres van een criminele dwerg die als inbreker in Los Angeles opereerde leverde hem een donzen sim-dekbed op voor op de plank die als bed dienstdeed. De directeur was wat dat bed betrof echter onverbiddelijk. Iets waarvoor zijn zus ooit zou moeten boeten.
Turnball had menig gelukkig uur doorgebracht met bedenken hoe hij de directeur ooit uit wraak voor deze belediging zou vermoorden. Maar het moest gezegd worden dat Turnball zich niet al te veel zorgen maakte over het lot van Tarpon Vinyáya. Hij was er veel meer in geïnteresseerd hoe hij zijn vrijheid kon bemachtigen en zijn vrouw ooit weer diep in de ogen kon kijken. En om die doelen te bereiken zou Turnball nog wat langer de weke, onzekere verdoemde moeten spelen. Hij smeerde de directeur nu al meer dan zes jaar stroop om de mond, dus wat deden die paar dagen extra er dan nog toe?
En dan transformeer ik tot mijn ware ik, dacht hij, terwijl hij zijn vingers tot strakke vuisten balde. En dit keer is mijn kleine broertje er niet meer om me in te rekenen, tenzij die jonge deugniet, die Artemis Fowl, iets bedacht heeft waarmee hij de doden weer tot leven kan wekken.
Een nucleair geladen schot, waardoor de deur van Turnballs cel knetterend in rook opging, bespoedigde de overgang naar een volgende fase. In de deuropening stond meneer Vishby, de man die de afgelopen vier jaar Turnballs vaste bewaker was geweest en die hij eindelijk had weten om te kopen. Turnball mocht Vishby niet – hij had een hekel aan alle Atlantiselfen met hun vissenkoppen, kwijlende kieuwen en dikke tongen –maar Vishby had de kiem van ontevredenheid in zijn hart en was daardoor zonder het te beseffen Turnballs slaaf geworden. Turnball was bereid iedereen te verdragen die hem kon helpen uit deze gevangenis te ontsnappen voor het te laat was.
Voor ik jou kwijtraak, liefste.
‘Ach, meneer Vishby,’ zei hij slijmerig, terwijl hij van zijn niet-rechtmatige bureaustoel opstond (drie makreel smokkelende vleugelelfen). ‘Wat ziet u er goed uit. Het gaat echt al een stuk beter met die kieuwrot, zie ik.’
Vishby’s handen vlogen naar de driedubbele strepen onder zijn minuscule linkeroor.
‘Vind je echt, Turnball?’ gorgelde hij, en zijn stem klonk dik en moeizaam. ‘Leeta zegt dat ze me niet eens kan aankijken.’
Ik begrijp Leeta heel goed, dacht Turnball, en toen: ooit had ik je een afranseling gegeven als je me bij mijn voornaam had genoemd. Voor jou is het ‘kapitein Root’, begrepen?
In plaats van deze bepaald niet complimenteuze gedachten te ventileren, pakte hij Vishby, terwijl hij nauwelijks merkbaar ineenkromp van afkeer, bij diens glibberige elleboog. ‘Leeta heeft geen idee hoe gelukkig ze is,’ zei hij gladjes. ‘Ze mag blij zijn dat ze u aan de haak geslagen heeft, vriend.’
Vishby probeerde niet te verhullen dat híj ineenkromp. ‘Aan de h-haak?’
Turnball zoog scherp en schuldbewust zijn adem in. ‘O ja, neem me niet kwalijk, Vishby. Waterelfen van Atlantis worden niet graag letterlijk aan de haak geslagen. Ik bedoelde dat u een prachtexemplaar bent en dat elk vrouwtje dat goed bij haar verstand is zichzelf gelukkig zou prijzen als ze u als partner had.’
‘Dank je wel, Turnball,’ mompelde Vishby gesust. ‘Hoe gaat het tot nog toe? Met het plan?’
Turnball kneep in de elleboog van de waterelf om hem eraan te helpen herinneren dat er overal ogen en oren waren.
‘O, mijn plan om een model van de aquanaut Nostremius te bouwen? Dat plan? Dat verloopt prima. Gevangenisdirecteur Tarpon Vinyáya is uiterst meewerkend. We zijn aan het onderhandelen over lijm.’ Hij liep met Vishby naar zijn computer. ‘Ik zal u mijn meest recente blauwdruk laten zien. Mag ik zeggen dat ik het bijzonder op prijs stel dat u hier belangstelling voor toont? Mijn eerherstel hangt af van interactie met nette individuen zoals u.’
‘Eh… oké…’ zei Vishby, die niet goed begreep of hij nu net een complimentje had gekregen of niet.
Turnball Root wapperde met zijn hand voor het beeldscherm heen en weer en activeerde aldus het v-bord op het bureau (van echt hout: identiteit dieven, Nigeria).
‘Hier, kijk. Ik heb het probleem met de ballasttanks opgelost, ziet u wel?’
Toen activeerde hij met een soepele drievingercombinatie de vervormer die Vishby voor hem de gevangenis in had gesmokkeld. De vervormer was een organische stoorzender, die in de Atlantisvestiging van de inmiddels ter ziele gegane Koboi Laboratoria was gekweekt. De vervormer was een afdankertje dat uit het afval was gevist en dat alleen maar een druppeltje silicone nodig had gehad om weer operationeel te worden.
Er wordt in de industrie zoveel verspild, had Turnball tegen Vishby verzucht. Geen wonder dat we midden in een grondstoffencrisis zitten, toch?
De minuscule vervormer was van groot belang voor Turnball, want die maakte alle andere dingen mogelijk. Zonder de vervormer zou hij geen verbinding met de zich elders bevindende hoofdcomputer hebben; zonder de vervormer zouden de autoriteiten hier in de Diepte in staat zijn elke aanslag op zijn toetsenbord te registreren en konden ze precies zien waar hij in werkelijkheid mee bezig was.
Turnball tikte tegen het beeldscherm. Het was in twee compartimenten opgedeeld. Op het ene stond een opname van een paar uur geleden: een arena vol gemesmeriseerde mensen die allemaal over elkaar heen klauterden. Op het tweede een real-time-opname vanuit het oog van een bot van een brandende shuttle op een met ijs bedekte toendra.
‘Eén tank is kapot en de andere is overbodig, dus ik besteed het liever uit dan dat ik er nog meer tijd aan verspil.’
‘Heel verstandig,’ zei Vishby, die nu voor het eerst de landbewonersuitdrukking ‘boven mijn pet’ begon te begrijpen.
Turnball Root liet zijn kin in één hand rusten, in de stijl van een bejaarde acteur die voor een portretfoto poseert. ‘Ja, meneer Vishby. Nog even en mijn model is af. Een van de belangrijkste onderdelen is al onderweg hiernaartoe, en als dat arriveert is er geen elf meer in Atlantis over… Eh, ik bedoel dat er geen elf meer is die nog onverbluft is van mijn model.’
Het was een zwaktebod, dat wist hij. Was ‘onverbluft’ eigenlijk wel een woord? Maar er was geen reden tot paniek, want hij werd door niemand meer in de gaten gehouden. Al jaren niet meer. Hij werd niet meer als een bedreiging beschouwd. De wereld in het algemeen was de in ongenade gevallen kapitein Turnball Root vergeten. Degenen die hem kenden, konden maar moeilijk geloven dat dit haveloze oude baasje echt zo gevaarlijk kon zijn als in zijn dossier stond.
Het is Opal Koboi dit en Opal Koboi dat, dacht Turnball vaak verbitterd. Nou, we zullen wel eens zien wie hier als eerste ontsnapt.
Turnball liet het scherm met een knippende beweging van zijn vingers verdwijnen. ‘Vooruit en eruit, Vishby. Vooruit en eruit.’
Vishby glimlachte plotseling, hetgeen bij zee-elfen gepaard ging met een slurpend geluid, doordat ze hun tong terugtrokken om plaats te maken voor de tanden. Glimlachen was zelfs een onnatuurlijke expressie voor zee-elfen, en ze deden het alleen maar om anderen te laten weten hoe ze zich voelden.
‘O, ik heb goed nieuws, Turnball. Ik heb eindelijk mijn pilotenbrevet terug, na de ontsnapping van Turf Graafmans.’
‘Fijn voor u, meneer.’
Vishby was een van de begeleiders van Turf Graafmans ge weest toen die aan de elfbi was ontsnapt. De hele sub-shuttle-crew moest in het bezit zijn van een brevet, voor het geval de eerste piloot werd uitgeschakeld.
‘Alleen voor noodtripjes. Maar over een jaar of twee ben ik weer helemaal in de roulatie.’
‘Nou, ik weet hoe graag u weer een onderzeeër bestuurt, dus laten we hopen dat er geen noodevacuaties komen, hè?’
Vishby dreigde te gaan knipogen, wat moeilijk was, aangezien hij geen oogleden had en hij zichzelf al snel zou moeten besproeien om het vuil dat zich op zijn onderste ooglid had verzameld, weg te spoelen. Zijn versie van een knipoog bestond eruit dat hij zijn hoofd guitig schuin hield.
‘Noodevacuaties. Nee, die moeten we niet hebben.’
Oogvuil, dacht Turnball. Walgelijk. En: deze vissenjongen is on geveer net zo subtiel als een stoomwals met een sirene erbovenop. Ik kan beter van onderwerp veranderen, voor het geval iemand toevallig op de bewakingsmonitoren kijkt. Dat zul je altijd zien.
‘Goed, meneer Vishby. Er was zeker geen post voor me, vandaag?’
‘Nada. Geen post, voor de zoveelste dag op rij al niet.’ Turnball wreef in zijn handen als iemand die dringend iets te doen heeft. ‘Goed. Ik zal u niet langer van uw werk houden, en ik moet zelf ook verder met mijn model. Ik heb mezelf een schema opgelegd, snapt u, en daar moet ik me aan houden.’
‘Groot gelijk, Turnball,’ zei Vishby, die allang vergeten was dat híj de boel moest afkappen, en niet omgekeerd. ‘Ik wilde je alleen laten weten dat ik mijn brevet weer heb. Want dat stond in míjn schema.’
Turnballs glimlach haperde geen moment en hij hield hem stralend door zichzelf te beloven dat hij zich van deze idioot zou ontdoen zodra hij hem niet meer nodig had.
‘Mooi zo. Bedankt dat u bent langsgekomen.’
Vishby was het luik bijna helemaal door, maar draaide zich toen om om nog een flater te slaan.
‘Laten we hopen dat we geen noodevacuatie krijgen, hè, kapitein Root?’
Turnball kreunde inwendig.
Kapitein. Nu noemt hij me opeens kapitein.
De nieuwe jongen, Orion Fowl, controleerde zijn sokken en ondergoed.
‘Geen compressiesokken,’ verkondigde hij. ‘Ik heb de afgelopen weken een paar keer met het vliegtuig gereisd, maar toch draagt Artemis nooit compressiesokken. En ik weet dat hij zich bewust is van het gevaar van trombose; hij kiest er gewoon bewust voor de risico’s te negeren.’
Dit was Orions tweede tirade in evenveel minuten – de vorige ging over Artemis’ gebruik van non-hypoallergene deodorant – en Holly begon er genoeg van te krijgen.
‘Ik zou je een kalmeringsmiddel kunnen toedienen,’ zei ze opgewekt, alsof dat de meest voor de hand liggende aanpak was. ‘We plakken een verdovingspleister in je nek en laten je in het restaurant voor de mensen liggen. Einde sokkendiscussie.’
Orion glimlachte vriendelijk. ‘Dat zou je nooit doen, kapitein Short. Ik zou kunnen doodvriezen voordat er hulp arriveert. Ik ben onschuldig. Bovendien heb je gevoelens voor me.’
‘Onschuldig!’ proestte Holly – en daar was wel een heel bizarre mededeling voor nodig, hoor, om haar aan het proesten te krijgen. ‘Je bent Artemis Fowl! Je bent jarenlang publieksvijand nummer één geweest.’
‘Ik ben Artemis Fowl niet,’ wierp Orion tegen. ‘Ik deel zijn lichaam en onder andere zijn kennis van de Gnommisj-taal, maar ik heb een volslagen andere persoonlijkheid. Ik ben wat wel een “alter ego” wordt genoemd.’
Holly snoof minachtend. ‘Ik geloof niet dat daar in de rechtszaal iets van overeind zal blijven.’
‘O, jawel hoor,’ zei Orion blij. ‘Te allen tijde.’ Holly kronkelde langs de helling van wafelderrie omhoog naar de rand van de krater waarin het groepje beschutting had gezocht.
‘Geen vijanden te bekennen. Ze zijn blijkbaar naar de ondergrondse kraters afgedaald.’
‘Blijkbaar?’ zei Foaly. ‘Kun je niet wat specifieker zijn?’ Holly schudde haar hoofd. ‘Nee. Ik moet het alleen van mijn ogen hebben. Al onze instrumenten liggen eruit. We hebben geen link buiten ons eigen lokale netwerk. Ik vermoed dat de sonde de communicatie blokkeert.’
Foaly was druk bezig zichzelf schoon te maken en trok lange stroken plakkerige nanowafels van zijn flank. ‘Die is zo ontworpen dat hij, als hij aangevallen wordt, een breed spectrum stoort, zodat communicatiemiddelen en wapens worden uitgeschakeld. Het verbaast me dat Artemis’ kanon toch een schot heeft afgevuurd en ik neem aan dat jouw wapens inmiddels onklaar zijn gemaakt.’
Holly controleerde haar Neutrino: zo dood als een pier. Op de display van haar helm was ook niets te zien, behalve een langzaam ronddraaiend icoontje van een rood doodshoofd, dat aangaf dat er sprake was van een rampzalige systeemuitval.
‘D’Arvit,’ fluisterde ze. ‘Geen wapens, geen communicatie. Hoe moeten we dit ding dan tegenhouden?’
De centaur haalde zijn schouders op. ‘Het is een sonde, geen slagschip. Zodra de radar hem oppikt moet hij vrij eenvoudig te vernietigen zijn. Als dit het complot van een meesterbrein is om de elfenwereld te vernietigen, is dat meesterbrein niet veel soeps.’
Orion stak een vinger omhoog. ‘Niet om het een of ander, hoor, en zeg het vooral als Artemis het zich niet goed herinnert, maar is het niet zo dat jullie instrumenten om te beginnen al jammerlijk hebben verzuimd om deze sonde waar te nemen?’
Foaly fronste zijn voorhoofd. ‘Ik begon net te denken dat je eigenlijk leuker bent dan die ander.’
Holly stond er stram bij. ‘We moeten de sonde volgen. Uitzoeken waar hij naartoe gaat en dat op de een of andere manier aan Haven doorgeven.’
Orion glimlachte. ‘Weet je, juffrouw Holly, je ziet er heel dramatisch uit zo met dat vuur achter je. Heel aantrekkelijk, als ik zo vrij mag zijn. Ik weet dat je een moment passionné met Artemis hebt gehad, dat hij vervolgens met zijn bekende lompe gedrag heeft verpest. Ik wil je even iets ter overweging meegeven terwijl wij achter die sonde aan gaan: ik ben wel net zo gepassioneerd als Artemis, maar niet zo lomp. Ik zal niet verder aandringen, maar denk er eens over na.’
Dat was genoeg voor een moment van oorverdovende stilte, zelfs midden in een crisis, waar Orion zich heel gelukzalig niets van leek aan te trekken.
Foaly nam als eerste weer het woord. ‘Wat sta je daar nou te kijken, kapitein Short? Wat gaat er op dit moment door je hoofd? Niet nadenken, gewoon zeggen.’
Holly sloeg geen acht op hem, maar dat weerhield de centaur er niet van gewoon door te praten.
‘Heb jij een hartstochtelijk moment met Artemis Fowl gehad?’ vroeg hij. ‘Ik kan me niet herinneren dat ik dat in je rapport heb gelezen.’
Holly bloosde misschien wel, of het kwam doordat ze, zoals reeds gezegd, zo dramatisch van achteren werd uitgelicht. ‘Het stond niet in mijn rapport, nee. Er is namelijk helemaal nooit een hartstochtelijk moment geweest.’ Zo gemakkelijk gaf Foaly het niet op. ‘Dus er is niets gebeurd, Holly?’
‘Niets noemenswaards. Toen we teruggingen in de tijd raakten mijn emoties een beetje van slag. Het was tijdelijk, oké? Kunnen we gewoon bij de les blijven? We zijn professionals, ja?’
‘Ik niet, hoor,’ zei Orion opgewekt. ‘Ik ben gewoon een puber met gierende hormonen. En mag ik zeggen, schone jongedame, dat ze jouw kant op gieren?’
Holly deed haar vizier omhoog en keek de hormonale puber recht aan. ‘Ik help je hopen dat dit geen spelletje is, Artemis. Als je niet een of andere ernstige psychose hebt, zul je het nog bezuren.’
‘O, reken maar dat ik gek ben. Ik heb psychoses zat,’ zei Orion vrolijk. ‘Meervoudige persoonlijkheid, waandenkbeelden, dwangneurose. Ik heb ze allemaal, maar ik ben vooral gek op jou.’
‘Dat is aardig gezegd,’ mompelde Foaly. ‘Hij is beslist Artemis niet.’
Holly stampte de derrie van haar laarzen. ‘We hebben twee doelen. Om te beginnen moeten we het bewijs van de elfentechnologie, dat wil zeggen de shuttle, voor nieuwsgierige mensen verstoppen tot we een opsporingsteam van de elfbi kunnen sturen om het naar onder de grond te verslepen. En ons tweede doel is dat we op de een of andere manier die sonde niet uit het oog mogen verliezen en Politie Plaza moeten laten weten dat die zich hierboven bevindt.’ Ze keek Foaly even doordringend aan. ‘Zou dit gewoon een storing kunnen zijn?’
‘Nee,’ zei de centaur zeer beslist. ‘En daar ben ik echt heel zeker van. Die sonde is met opzet opnieuw geprogrammeerd, en de amorfobots ook. Die waren nooit bedoeld om als wapen te worden ingezet.’
‘Dan hebben we dus een vijand. Politie Plaza moet op de hoogte worden gebracht.’
Holly draaide zich om naar Orion. ‘Nou, suggesties?’
De wenkbrauwen van de jongen gingen een fractie omhoog.
‘Bivak?’
Holly wreef over de plek op haar voorhoofd waar een hoofdpijn was komen opzetten.
‘Bivak. Briljant.’
Achter hen klonk plotseling een wrikkend geluid doordat de shuttle als een verslagen krijger iets verder in het ijs wegzakte.
‘Weet je,’ mijmerde Foaly, ‘dat schip is behoorlijk zwaar en de rots is niet al te…’
Voor hij zijn zin kon afmaken verdween de hele shuttle in het landschap en sleurde het restaurant mee, alsof ze allebei door een onderaards monster werden opgeslokt.
Een paar seconden later tuimelde het nanowafelkanon, de ijskubus van Artemis, in de kersverse spleet.
‘Dat ging wel heel erg geruisloos,’ zei Orion. ‘Als ik het niet gezien had, zou ik het niet geweten hebben.’
‘Dit terrein is net dwergenkaas. Vol gaten,’ zei Holly, en toen kwam ze overeind en was ze weg. Ze rende over het ijs naar de nieuwe krater toe.
Orion en Foaly namen de tijd en wandelden op hun gemak, gezellig kletsend, de gletsjer over.
‘Het voordeel is weer wel,’ zei Foaly, ‘dat ons eerste doel nu bereikt is: het bewijsmateriaal is weg.’
Orion knikte en vroeg toen: ‘Dwergenkaas?’ ‘Kaas gemaakt door dwergen.’
‘O,’ zei Orion opgelucht. ‘Die máken ze. Dus het is geen…’
‘Nee. Wat een vreselijke gedachte.’
‘Zeg dat wel.’
Het gat in het ijsoppervlak bracht een spelonkachtige onderwereld aan het licht. Er stroomde een onderaardse rivier doorheen, die brokstukken meesleurde van wat er van het Great Skua-restaurant over was. Het water was donkerblauw en bewoog zich met zo’n kracht voort dat het bijna leek te leven. Grote brokken ijs, sommige wel zo groot als een olifant, braken van de oevers af, vielen tegen de stroming in en gaven zich toen over aan diens wil, waarna ze vaart wonnen tot ze tegen het gebouw aan sloegen en wat ervan over was verder verpulverden. Het enige geluid was dat van ziedend water; het gebouw leek zich zonder slag of stoot over te geven.
De shuttle was vast komen te zitten op een ijsrichel in de ondergrondse rivier, een ijsoever die het beukende water niet lang zou overleven.
Het luchtschip was door de brute kracht van de natuur geheel ontmanteld, tot er nog maar een klein deel van over was, dat als een pijlpunt van obsidiaan in het ijs en de rotsen geramd zat.
‘De ontsnappingscapsule van de shuttle,’ riep Holly. ‘Natuurlijk.’
Doel twee, de sonde volgen, was nu daadwerkelijk mogelijk. Als ze aan boord van de capsule konden gaan en als de capsule nog wat brandstof overhad, konden ze de sonde volgen en proberen om het hoofdkwartier van de elfbi op de hoogte te brengen.
Holly probeerde het kleine luchtschip met haar helm te scannen, maar de stralen werden nog steeds geblokkeerd.
Ze draaide zich om naar de centaur. ‘Foaly? Wat denk je ervan?’
Foaly begreep meteen wat ze bedoelde. Het ging maar om één ding: de ontsnappingscapsule die onder hen in het ijs vastzat.
‘Die dingen zijn praktisch onverwoestbaar en zo gebouwd dat desnoods de hele crew erin kan. Bovendien bestaat de brandstof uit een massief blok, dus er zijn geen bewegende delen waar iets mee kan misgaan. Alle gebruikelijke communicatiemiddelen zijn aan boord, plus een fijne ouderwetse radio, die onze geheime vijand best eens vergeten zou kunnen zijn, al durf ik te betwijfelen, als je bedenkt dat hij eraan gedacht heeft om het schild van de sonde zo te programmeren dat hij onze eigen sensoren afstoot, of hij veel dingen over het hoofd heeft gezien.’
Holly wurmde zich naar voren tot ze met haar bovenlichaam over de rand heen hing en de nevel van de onderaardse rivier een waas op haar vizier schilderde.
‘Dus dat is onze uitweg, als we beneden weten te komen.’
Foaly klepperde met zijn voorste hoeven. ‘We hoeven niet al lemaal naar beneden. Sommigen van ons zijn een pietsie minder lenig dan anderen – degenen met hoeven bijvoorbeeld. Jij zou naar beneden kunnen springen en dan met de capsule omhoog kunnen vliegen om de rest op te halen.’
‘Dat klinkt logisch,’ zei Orion. ‘Maar dan moet ík gaan. De hoffelijkheid eist dat ik het risico neem.’
Foaly keek hem fronsend aan. ‘Kom op, Holly. Breng die idioot in vredesnaam onder zeil.’
Orion schraapte zijn keel. ‘Dat is niet bepaald kies met het oog op mijn ziekte, centaur.’ Holly overwoog even serieus om de jongen een kalmeringsmiddel toe te dienen, maar schudde toen haar hoofd. ‘Artemis… Orion heeft gelijk. Eén van ons moet gaan.’
Holly trok een klimtouw van de spoel aan haar riem en sloeg dat snel om een van de stalen balken van de fundering van het restaurant die bloot waren komen te liggen.
‘Wat doe je?’ vroeg Orion.
Holly beende kordaat naar het gat. ‘Wat jij over vijf seconden wilde gaan doen.’
‘Heb je je klassieken dan niet gelezen?’ riep Orion. ‘Ík moet gaan.’
‘Inderdaad,’ zei ze. ‘Jij moet gaan.’ En ze sprong de ondergrondse ruimte in.
Orion maakte een dierlijk geluid, als het dier tenminste een tijger was waarvan de staart in de knoop zat, en hij stampvoette er nog bij ook.
‘Wauw,’ zei Foaly. ‘Stampvoeten. Dan moet je wel echt boos zijn.’
‘Je zou het bijna zeggen,’ zei Orion en hij tuurde over de rand.
‘Over het algemeen wordt er aan de andere kant gestampvoet, aangezien jij degene bent die Holly meestal tot razernij drijft. Je andere ik.’
‘Ik kan niet zeggen dat het me verbaast,’ zei Orion, die enigszins kalmeerde. ‘Ik kan onuitstaanbaar zijn.’
De jongen ging plat op het ijs liggen.
‘Je ligt goed op koers, Holly,’ zei hij, bijna in zichzelf. ‘Ik weet zeker dat ze niet tegen die grote ijswand aan komt.’
‘Ik durf het te betwijfelen,’ bromde Foaly, en de centaur bleek gelijk te krijgen.
Kapitein Short daalde veel sneller af dan ze had gewild, en dat was geheel en al te wijten aan slecht functionerende apparatuur. Als de spoel aan haar riem niet tijdens de amorfobotaanval van daarstraks beschadigd was geraakt, zou hij haar afdaling automatisch hebben geremd, en dan had Holly de klap, die zonder meer moest komen, kunnen vermijden. Nu viel ze min of meer op volle zwaartekracht naar beneden met hooguit een geringe spanning van het klimtouw om haar val iets te breken.
Er schoot een gedachte door Holly’s hoofd, nog sneller dan het ijs langs haar heen kon flitsen.
Ik hoop dat ik niets breek; ik heb geen toverkracht meer om het te genezen.
Toen knalde ze met haar knieën en ellebogen tegen de ijswand aan. Die was nog harder dan rots en scherper dan glas, en sneed door haar uniform alsof dat van papier was gemaakt. Kou en pijn schoten door haar armen en benen en er klonk een krakend geluid, maar dat was afkomstig van het oppervlakteijs en niet van haar botten.
De wand liep geleidelijk af naar de oever van de ondergrondse zijrivier van de gletsjer, en Holly Short gleed er hulpeloos af, buitelde halsoverkop verder en landde louter door geluk op haar voeten. Terwijl de dreun van de klap zich door haar benen verplaatste, pufte de laatste zucht lucht uit haar longen. Ze bad om een vonkje toverkracht, maar er kwam niets om de pijn weg te nemen.
Dóór, soldaat, zei ze tegen zichzelf, en ze stelde zich voor dat Julius Root haar dat bevel gaf.
Ze klauterde over de ijsoever en zag haar eigen verwrongen spiegelbeeld in het ijs met verwilderde blik naar haar terugkijken, als een wanhopige zwemmer die onder een schaatsvijver gevangenzit.
Moet je die kop zien. Ik zou wel een dag in een modderbad kunnen gebruiken, dacht ze.
Meestal gruwde Holly van de gedachte om ter ontspanning tijd in een kuuroord te moeten doorbrengen, maar nu leek het haar wel een aanlokkelijk vooruitzicht.
Regeneratiemodder en komkommerschijfjes op je ogen. Heerlijk. Het had echter geen zin om daar nu over te dromen. Er was werk aan de winkel.
Holly krabbelde naar de ontsnappingscapsule. De rivier joeg voorbij, beukte tegen de romp en sloeg barsten in het ijs.
Ik haat die kou. Echt, ik haat het.
Er steeg in ijskoude wolken mist van het water op, die een spookachtig blauwe tent over de reusachtige stalactieten legde.
Een spookachtig blauwe tent, dacht Holly. Misschien moet ik eens een gedicht schrijven. Wat zou er op verbrijzeld rijmen?
Holly schopte tegen het ijs dat aan de onderkant van de capsule samengeklonterd zat, en maakte het luik vrij. Gelukkig zat de deuropening niet helemaal onder, want zonder haar Neutrino had ze die met geen mogelijkheid kunnen vrijmaken.
De kapitein bracht al haar frustraties van die dag samen in een paar minuten keihard schoppen. Holly stampte op het ijs alsof dat er op de een of andere manier verantwoordelijk voor was dat de shuttle was opgeblazen, alsof de ijskristallen schuldig waren aan de aanval van de sonde. Waar Holly haar kracht ook vandaan mocht halen, haar inspanningen wierpen vruchten af en al snel werd de omtrek van het luik zichtbaar onder een doorzichtige laag geplet ijs.
Er zweefde een stem naar beneden. ‘Halloooo… Holly… Alles goed?’
Aan het eind kwam nog een zin. Die klonk gesmoord. Zou het kunnen dat die Orion haar weer ‘schone vrouwe’ had genoemd? Holly hoopte vurig van niet.
‘Ja… alles… goed!’ bromde ze, terwijl ze elk woord kracht bijzette met nog een klap tegen de ijslaag.
‘Probeer niet te gestrest te raken,’ zei de echoënde stem. ‘Doe een paar ademhalingsoefeningen.’
Ongelooflijk, dacht Holly. Deze jongen woonde zo lang in Artemis’ hoofd dat hij geen idee heeft hoe hij met de echte wereld moet omgaan.
Ze wurmde haar vingers in het verzonken handvat en stootte een paar hardnekkige klontjes ijs weg die het blokkeerden. Het luik werkte zuiver op mechaniek, dus er was geen probleem met stoorzenders, maar dat hoefde niet voor de besturing van de capsule op te gaan. In theorie kon de sonde zich net zo gemakkelijk in het besturingssysteem van de capsule hebben geboord als hij hun communicatie had platgelegd.
Holly zette een laars op de romp en trok het luik open. Er kwam een stortvloed van roze ontsmettingsgel naar buiten gestroomd, die rond haar tweede laars een plas vormde en toen snel tot mist verdampte.
Ontsmettingsgel. Voor het geval de shuttle door iets bacterieels was vernietigd.
Ze stak haar hoofd naar binnen. De bewegingssensoren verwarmden een paar fosforescerende platen in de dakpanelen.
Mooi zo. Eindelijk noodstroom.
De ontsnappingscapsule stond volledig op zijn kop en wees recht naar het midden van de aarde. Vanbinnen was hij Spartaans ingericht; hij was voor soldaten gemaakt, niet voor passagiers.
Dat zal Orion geweldig vinden, dacht ze, en ze hees zich in het tuig van de piloot. Dat telde zes afzonderlijke riemen, aangezien de gyroscopen en ophanging van dit luchtschip te wensen overlieten.
Misschien kan ik Artemis uit zijn eigen brein losmaken. Dan kunnen we samen tot vijf tellen.
Ze boog haar vingers en liet ze vervolgens boven het bedieningspaneel zweven.
Er gebeurde niets. Geen activering, geen plotselinge alertheidscontroles, geen icoontje dat om een startcode vroeg.
Het stenen tijdperk dus, dacht Holly, en ze boog zich zo ver naar voren als haar gordel toeliet, voelde onder het paneel naar een ouderwets stuur en naar de handmatige voortstuwingsknoppen.
Ze drukte op de ontstekingsknop en de motor kuchte.
Schiet op. Ik heb meer te doen.
Ze drukte nog een keer en de meelijwekkende motor van de ontsnappingscapsule sloeg aan, zo onregelmatig als de ademhaling van een stervende, maar hij sloeg in elk geval aan.
Bedankt.
Dit dacht Holly vlak voordat er zwarte rook door de ventila tiegaten de cabine in spoot, waardoor ze begon te proesten.
Er is wel schade, maar we zouden het moeten kunnen redden. Holly trok het voorste schietgat open en schrok van wat ze zag. Ze had verwacht het blauwe water van een onderaardse rivier tegen het doorzichtige polymeer te zien spatten, maar in plaats daarvan zag ze een afgrond. De capsule had zich in een reusachtige ondergrondse spelonk geboord die aan de rechterkant door de gletsjer leek te lopen die een duizelingwekkende diepte in stortte naar de rotslaag eronder. Onder haar strekten zich golvende ijswanden uit, verlicht door de blauwe flakkerende lichtjes van de sonde die een weg naar de diepte zocht.
Daar gaat-ie. Naar omlaag.
Holly drukte op de dooiknop voor het blok brandstof en trommelde ongeduldig met haar vingers terwijl dat werd opgewarmd.
‘Ik moet achteruit,’ mompelde ze in zichzelf. ‘En wel snel ook.’
Maar dat ging niet één-twee-drie. De gletsjerrivier wurmde zijn tentakels in de ijsrichel waar de ontsnappingscapsule op steunde en trok die snel weg. Heel even hing de capsule in de lucht, toen viel hij door het gat en zonder brandstof linea recta naar beneden.
Een paar minuten daarvoor had de jongen met het gezicht van Artemis Fowl nog aan de oppervlakte gestaan en naar Holly Short omlaag getuurd. Hij had waarderend naar haar inspanningen gekeken en haar gestalte bewonderd.
‘Dat is me er een, n’est-ce pas? Moet je zien hoe ze met de elementen vecht.’
Foaly kwam klepperend naast hem staan. ‘Kom op, Artemis. Mij neem je niet in de maling. Wat voer je in je schild?’
Orions gezicht stond glad. Bij hem zagen Artemis’ gelaatstrekken er open en vertrouwenwekkend uit. Dat was een knap staaltje, want bij Artemis maakten diezelfde gelaatstrekken een samenzweerderige en bijna onheilspellende – sommigen zouden zeggen achterbakse – indruk. Eén muziekleraar had dat woord zelfs in Artemis’ schoolrapport gebruikt, wat heel onprofessioneel was, maar we moeten er wel bij vertellen dat Artemis het keyboard van de goede man zo had geprogrammeerd dat het alleen nog maar ‘Jingle Bells’ speelde, welke toetsen je ook indrukte.
‘Ik voer helemaal niets in mijn schild,’ zei Orion. ‘Ik leef en ik ben hier, meer niet. Ik heb Artemis’ herinneringen, maar niet zijn karakter. Ik denk dat ik mijn plotselinge verschijning te danken heb aan wat elfen een Atlantiscomplex zouden noemen.’
Foaly zwaaide met een vinger. ‘Leuk geprobeerd, maar het Atlantiscomplex manifesteert zich over het algemeen door middel van dwangmatig gedrag en waanbeelden.’
‘Stadium twee.’
Foaly moest even bij zijn bijna-fotografische geheugen te rade gaan.
‘Stadium twee van het Atlantiscomplex kan ertoe leiden dat het slachtoffer tekenen vertoont van diverse volledig verschillende en onderscheidbare persoonlijkheden.’
‘En verder?’ drong Orion aan.
‘Stadium twee kan op gang gebracht worden door een gees telijk trauma of een lichamelijke schok, meestal elektrocutie, of door allebei.’
‘Holly heeft me neergeschoten. Dus daar ga je al.’
Foaly schraapte met een hoef over de sneeuw. ‘Dat is het probleem met wezens die zo intelligent zijn als wij. Wij kunnen de hele dag onze standpunten beargumenteren zonder daar ook maar iets mee op te schieten. Dat krijg je als je geniaal bent.’ De centaur glimlachte. ‘Kijk, ik heb de F van Foaly geschraapt.’
‘Knap werk,’ zei Orion. ‘Wat een rechte lijnen; daar komt echt hoefcontrole bij kijken.’
‘Ik weet het,’ zei Foaly. ‘Het is echt een talent, maar ik kan met deze vorm van expressie nergens terecht.’
Foaly was zich er terdege van bewust dat hij over hoeftekeningen kwebbelde om zichzelf van de huidige situatie af te leiden. Hij had Holly al door menig crisis heen geholpen, maar hij was zelden ter plekke aanwezig geweest om daadwerkelijk van die crisis getuige te zijn.
De videologs vangen nooit echt de emotie, dacht hij. Ik ben op dit moment doodsbang, maar dat kan niet door helmcamerabeelden worden overgebracht.
Foaly vond het doodeng dat iemand erin was geslaagd zijn ruimtesonde te hacken en de amorfobots te herprogrammeren. Hij vond het doodeng dat deze persoon geen eerbied voor het leven had, of dat nu van een elf, een mens of een dier was. En het allerengst vond hij nog wel dat als Holly, wat de goden mochten verhoeden, gewond raakte of erger, het de taak van hem en van deze simpele versie van de Artemis-persoonlijkheid was om Haven te waarschuwen, en hij had geen flauw idee of hij wel op deze taak berekend was, tenzij er plotseling behoefte was aan talent voor wijsneuzigheid en vliegensvlugge bediening van het v-bord. Artemis zou wel weten wat hem te doen stond, maar Artemis was op dit moment kennelijk niet thuis.
Foaly realiseerde zich met een schok dat de huidige situatie wel erg in de buurt van zijn ergste nachtmerrie kwam, vooral als het er uiteindelijk toe leidde dat Caballine hem moest scheren. Controle was heel belangrijk voor Foaly, en nu zat hij vast op een gletsjer en keek hij met een beschadigde mens hoe hun enige hoop op redding in gevecht was met een ondergrondse rivier.
Toen de ontsnappingscapsule, met Holly erin, plotseling in zijn geheel door het ijs werd opgeslokt, verschoof zijn huidige ergste nachtmerrie op slag naar de tweede plaats. Er vielen brokstukken omlaag die het gat vulden, en voordat Foaly tijd had gehad om geschrokken naar adem te happen was het net alsof het luchtschip er nooit was geweest.
Foaly liet zich door zijn voorbenen zakken. ‘Holly!’ riep hij wanhopig. ‘Holly!’
Orion was al net zo geschrokken. ‘O, kapitein Short. Ik wilde je nog zoveel vertellen, over hoe wij ons voelen, Artemis en ik. Je was zo jong en je had nog zoveel te geven.’ Dikke tranen stroomden over zijn wangen. ‘O, Artemis, arme, domme Artemis. Je had alles en je wist het niet.’
Foaly voelde zich helemaal uitgehold door een plotseling hartverscheurend verdriet. Holly was weg. Hun laatste kans om Haven te waarschuwen. Hoe kon hij nu nog hopen dat hij dit tot een goed einde kon brengen als hij alleen maar werd geholpen door een lummelende Modderjongen die elke tweede zin met het woord ‘O’ begon?
‘Hou je bek, Orion! Hou je bek. Er is iemand dood. Iemand van vlees en bloed.’ Het ijs voelde hard onder Foaly’s knieën, waardoor de situatie nog hopelozer leek.
‘Ik heb niet veel ervaring met mensen van vlees en bloed,’ gaf Orion toe, en hij zeeg naast de centaur neer. ‘Of met hoe je gevoelens naar de wereld vertaalt. Maar ik geloof dat ik nu verdrietig ben. En eenzaam. We zijn een vriendin verloren.’
Deze woorden kwamen recht uit zijn hart en Foaly voelde dat hij meelevend moest zijn. ‘Oké, jij kon er niets aan doen. We zijn allebei iemand verloren die heel bijzonder voor ons was.’ Orion snufte. ‘Goed. Misschien kun jij, waardige centaur, me dan op je rug een lift terug naar het dorp geven? Dan kan ik nog een paar centjes verdienen met mijn gedichten terwijl jij voor ons een schuur bouwt en voor voorbijgangers circuskunstjes opvoert.’
Dit was zo’n verbazingwekkende mededeling dat Foaly heel even overwoog om in het gat te springen en de benen te nemen.
‘Dit is niet elfenland, hoor. En we zitten ook niet in een roman. Ik ben niet van adel en ik beschik niet over een repertoire aan circuskunstjes.’
Zo te merken was Orion teleurgesteld. ‘Maar je kunt toch wel jongleren, hoop ik?’
De idioterie van Orion was precies wat Foaly nodig had om tijdelijk uit zijn verdriet geschud te worden. Hij sprong overeind en stampte in een kring om Orion heen.
‘Wat ben je? Wíé ben je? Ik dacht dat je dezelfde herinneringen als Artemis had. Hoe kún je zo stom zijn?’
Orion was niet van zijn stuk te brengen. ‘Ik heb alles met Artemis gemeen. Herinneringen en films zijn allemaal even echt voor me: jij, Peter Pan, het monster van Loch Ness, ik. Ze zijn allemaal echt – misschien.’
Foaly wreef over zijn voorhoofd. ‘We zitten diep in de nesten. De goden staan ons bij.’
Orions gezicht klaarde op. ‘Ik heb een idee.’
‘Ja?’ zei Foaly, en hij hoopte voorzichtig dat er nog een vonk je van Artemis over was.
‘Waarom zoeken we niet naar magische stenen die wensen in vervulling kunnen doen gaan? Of jij zou, als dat niet werkt, op mijn naakte lichaam kunnen zoeken naar een mysterieuze geboortevlek die betekent dat ik eigenlijk de prins van het een of andere oord ben.’
‘Oké,’ verzuchtte Foaly. ‘Weet je wat, we beginnen met die stenen en dan schraap ik wat magische runentekens in de sneeuw.’
Orion klapte doordringend in zijn handen. ‘Een uitstekend idee, edel wezen.’ En hij begon meteen stenen omver te schoppen om te kijken of er ook magische bij zaten.
Het complex schrijdt voort, besefte Foaly. Een paar minuten geleden was hij nog niet zo gestoord. Hoe wanhopiger de situatie wordt, hoe verder hij van de werkelijkheid verwijderd raakt. Als we Artemis niet snel terugkrijgen, is hij voorgoed weg.
‘Ik heb er een!’ riep Orion plotseling. ‘Een magische steen!’ Hij boog zich voorover om zijn vondst te bestuderen. ‘Nee, wacht, het is een schaaldier.’ Hij glimlachte verontschuldigend naar Foaly. ‘Ik zag hem bewegen, dus toen dacht ik…’
Foaly dacht een gedachte waarvan hij nooit had gedacht dat hij die ooit zou denken: ik had nog liever gehad dat Turf Graafmans hier was.
Deze gedachte bezorgde hem de rillingen.
Orion slaakte een harde gil en stoof achteruit. ‘Ik heb hem. Nee, nu echt. Kijk, Foaly. Kijk!’
Foaly keek, of hij nu wilde of niet, en zag tot zijn verbazing dat een van de stenen daadwerkelijk leek te dansen.
‘Dat kan niet,’ zei hij, en toen vroeg hij zich af: zuigt hij me op de een of andere manier in zijn waanvoorstellingen mee?
Orion was uitzinnig. ‘Alles is echt. Ik ben in de wijde wereld.’
De steen schoot de lucht in en tolde weg over het bevroren meer. Op de plaats waar hij gelegen had, boorde de zwarte romp van de ontsnappingscapsule zich door het ijs heen. Boven een laag motorgeronk uit, waardoor de ijsschotsen zo hard trilden dat ze aan stukken gingen, kwam de capsule omhoog, en omhoog.
Het duurde even voordat Foaly zich realiseerde wat er gaande was, maar toen raakte ook hij buiten zinnen.
‘Holly!’ riep hij. ‘Je hebt het gered. Je hebt ons niet in de steek gelaten.’
De ontsnappingscapsule schoot naar de oppervlakte en viel toen op zijn kant. Het voorste luik werd opengedraaid en in de opening verscheen Holly’s gezicht. Ze zag bleek en ze bloedde uit wel tien snijwondjes, maar haar ogen stonden helder en vastberaden.
‘Het duurde even voordat het brandstofblok was opgelost,’ legde ze boven het gebrul van de motor uit. ‘Instappen, jullie, en de riemen vastmaken. We moeten dat vuurspuwende monster te pakken zien te krijgen.’
Het was een eenvoudig bevel, en zowel Foaly als Orion kon daaraan gehoorzamen zonder dat hun werkelijkheden met elkaar in botsing kwamen.
Holly leeft, dacht Foaly.
Mijn prinses leeft, jubelde Orion. En we gaan achter een draak aan.
‘Foaly,’ riep hij de centaur achterna. ‘Ik vind echt dat we naar mijn geheime geboortevlek moeten zoeken. Draken zijn dol op dat soort dingen.’
Het brein van Artemis Fowl, nu
Artemis was niet helemaal weg, hij zat opgesloten in een virtueel kamertje in zijn eigen brein. De kamer leek op zijn kantoor in Huize Fowl, maar aan de wanden hingen geen beeldschermen. Er was niet eens een wand. Waar zijn verzameling gasschermen en digitale televisies had gehangen, zweefde nu een raam naar de werkelijkheid van zijn lichaam. Hij zag wat die idioot van een Orion zag, maar het gedrag van het romantische uilskuiken, dat de koers bepaalde – om maar eens een stuurmansuitdrukking te gebruiken die Butler en Holly wel op prijs zouden stellen – kon hij niet aansturen.
In de kamer van Artemis stonden een bureau en een stoel. Hij had een van zijn lichtgewicht maatpakken van Zegna aan. Hij kon het weefsel van draden op zijn arm zien en het gewicht van de stof voelen, maar Artemis wist dat al deze dingen illusies waren, door zijn eigen geest in het leven geroepen om enige orde in de chaos in zijn brein te scheppen.
Hij ging op de stoel zitten.
Vóór Artemis, op wat hij besloten had zijn denkscherm te noemen, waren gebeurtenissen in de echte wereld te zien. Hij kreunde toen de indringer, Orion, zijn klungelige charme tentoonspreidde.
Hij helpt mijn relatie met Holly volledig om zeep, dacht hij. Nu behandelde hij Foaly als een mythisch huisdier.
Maar in één ding had Orion gelijk: hij verkeerde in het twee de stadium van het Atlantiscomplex, een geestesziekte die hij had opgelopen door een combinatie van roekeloos liefhebberen in de elfentoverkunst en schuldgevoelens.
Dat schuldgevoel heb ik ook aan mezelf te danken, omdat ik mijn moeder aan Opal Koboi heb blootgesteld.
Artemis realiseerde zich plotseling dat hij wel in zijn eigen geest gevangenzat, maar dat de getallen geen invloed op hem hadden. En hij voelde ook geen enkele neiging om de voorwerpen op zijn bureau opnieuw te rangschikken.
Ik ben vrij.
Er viel een metaforisch gewicht van zijn allegorische schou ders, en Artemis Fowl voelde zich weer zichzelf. Vitaal, scherp, geconcentreerd – voor het eerst in maanden. De ideeën fladderden zijn geest uit als vleermuizen uit de opening van een grot.
Ik moet nog zoveel doen. Zo veel projecten. Butler… Ik moet hem zoeken.
Artemis voelde zich opgeladen en krachtig. Hij schoot vanaf zijn stoel naar het denkscherm toe. Hij zou zich een weg erdoorheen banen, zich naar buiten persen en het Orion-personage terugsturen naar waar hij vandaan was gekomen. Het volgende dat op zijn lijstje stond was excuses aan Foaly en Holly maken voor zijn onbeschofte gedrag en dan de ruimtesondekaping tot op de bodem uitzoeken. Zijn ijskubus was door de onderaardse rivier aan stukken geslagen, maar kon herbouwd worden. Over een paar maanden zou het project operationeel zijn.
En zodra de gletsjers veilig waren, kon hij misschien in regressietherapie gaan bij een van de minder flamboyante psychotherapeuten van het Volk. In elk geval niet bij die vent, ene Cumulus, die een eigen talkshow had.
Toen Artemis het scherm bereikte, merkte hij dat het minder stevig was dan hij aanvankelijk had gedacht. Nee, het was zelfs diep en brijig, het deed Artemis denken aan de plasmaleiding waar hij jaren geleden in het laboratorium van Opal Koboi doorheen gekropen was. Hij zette door en voelde al snel dat hij ondergedompeld was in een koude stroperige gel die hem met slappe vingers terugduwde.
‘Ik laat me niet afschrikken,’ riep Artemis, waarmee hij tot de ontdekking kwam dat hij in het denkscherm kon schreeuwen. ‘Ze hebben me in de wijde wereld nodig.’
En toen:
Afschrikken? Wijde wereld? Ik begin als die idiote Orion te klin ken.
Deze gedachte gaf hem kracht, en hij rukte aan de gordijnen van smurrie die hem gevangen hielden. Het voelde prettig om actief en positief te zijn. Artemis voelde zich weer de oude Fowl-erfgenaam: niet te stoppen.
Toen zag hij iets in de lucht voor zich, helder en sissend als Halloween-vuurwerk. En er waren er meer, tientallen, overal om hem heen, die langzaam door de gel zakten.
Wat waren dat voor dingen? Wat zouden ze betekenen?
Ik heb ze zelf gemaakt, dacht Artemis. Ík zou het moeten we ten.
En even later wist hij het ook. De sissende vuurwerksterretjes waren in werkelijkheid heel kleine gouden getallen. Allemaal hetzelfde getal. Allemaal vieren.
Dood.
Artemis deinsde achteruit, maar herpakte zich toen.
Nee. Ik weiger een slaaf te worden.
Een minuscuul cijfertje vier schampte langs zijn elleboog, waardoor er een schok door zijn hele lichaam ging.
Dit is een herinnering, meer niet. Mijn geest is de plasmaleiding aan het reconstrueren. Niets van dit alles is echt.
Maar de schokken voelden wel echt. Zodra de piepkleine viertjes zich realiseerden dat hij er was, dromden ze als een school kwaadaardige vissen samen en loodsten ze Artemis veilig terug naar zijn kantoor.
Hij viel hijgend achterover op de vloer.
Ik moet het nog een keer proberen, dacht hij.
Maar nu nog niet. De viertjes hielden hem in de gaten, leek het wel, en volgden zijn bewegingen.
Vijf, dacht Artemis. Ik heb vijf nodig om in leven te blijven. Ik probeer het zo meteen nog een keer. Zo meteen.
Artemis voelde iets zwaars op zijn borst neerdalen; zo zwaar dat het niet alleen in zijn verbeelding kon bestaan.
Ik probeer het zo nog een keer. Hou vol, vrienden.