12

‘Mijnheer Tagomi, dit is mijnheer Yatabe,’ zei Ramsey. Zelf trok hij zich terug in een hoek van het vertrek en de slanke, oudere heer trad Tagomi tegemoet.

Deze stak zijn hand uit en zei: ‘Ik ben vereerd u hier thans te mogen ontmoeten, mijnheer.’

De hand van zijn bezoeker voelde zo licht en breekbaar aan, dat Tagomi bang was hem te beschadigen en hem slechts heel licht drukte. Hij keek hem in het gezicht en de aanblik deed hem goed. Een man met geest, streng en beheerst. Alle goede oude tradities waren in dit gezicht overgeleverd. En toen drong het plotseling tot Tagomi door, dat hij tegenover generaal Tedeki stond, de voormalige chef-staf van het keizerlijke leger. Hij boog diep.

‘Generaal,’ zei hij vol eerbied.

‘Waar is de derde man?’ vroeg generaal Tedeki.

‘Hij is met spoed op weg hierheen,’ antwoordde Tagomi, ‘ik heb hem onmiddellijk in zijn hotelkamer opgebeld.’ Hij was nu totaal in de war en liep verscheidene stappen in gebogen houding achteruit. Hij was nauwelijks in staat nog overeind te komen.

Generaal Tedeki ging zitten. Ramsey schoof zijn stoel aan. Nuchter, zonder overdreven eerbied. Hij wist kennelijk niet wie hij voor zich had.

Na enig aarzelen ging Tagomi op een stoel tegenover generaal Tedeki zitten.

‘Wij verbeuzelen nu onze tijd,’ zei deze, ‘spijtig, maar onvermijdelijk.’

‘Dat is waar,’ bevestigde Tagomi.

Na tien minuten, waarin niemand een woord zei, vroeg Ramsey: ‘Neemt u mij niet kwalijk, maar als u mij niet nodig heeft, kan ik beter gaan.’

Tagomi knikte en Ramsey verdween.

‘Thee, generaal?’ vroeg Tagomi.

‘Nee, mijnheer.’

‘Generaal,’ zei Tagomi ineens, ‘ik moet toegeven dat ik bang ben. Ik heb het gevoel, dat deze ontmoeting iets verschrikkelijks zal uitlokken.’

De generaal boog zich luisterend naar voren.

‘Mijnheer Baynes,’ zei Tagomi, ‘die ik thuis heb ontvangen, noemt zichzelf een Zweed. Bij nader onderzoek raak ik er echter steeds meer van overtuigd, dat hij een of andere hooggeplaatste Duitser is. Ik zeg dit omdat…’

Hij aarzelde, maar Tedeki zei: ‘Gaat u alstublieft door.’

‘Dank u, generaal. Zijn opwinding over deze bijeenkomst deed mij ergens een relatie met de politieke problemen over Bormanns opvolging in het Reich vermoeden.’

‘Nu geeft u geen informatie, mijnheer,’ zei de generaal met een twinkeling in zijn ogen, ‘nu probeert u naar iets te vissen.’

Tagomi accepteerde de vriendelijk geuite kritiek zonder erop in te gaan en vroeg: ‘Mijnheer, is mijn aanwezigheid op deze conferentie alleen maar verlangd om de nazi-spionnen te kunnen misleiden?’

‘Natuurlijk,’ zei generaal Tedeki, ‘wij zijn erin geïnteresseerd een bepaalde façade op te houden. De heer Baynes is vertegenwoordiger van de Tor-Am-fabrieken in Stockholm, zakenman zonder meer, en ik ben Shinjiro Yatabe.’ Ja, dacht Tagomi, en ik ben Tagomi. Dat klopt tenminste. ‘Ongetwijfeld hebben de nazi’s de activiteiten van de heer Baynes hier nauwkeurig gevolgd,’ zei generaal Tedeki, kaarsrecht zittend met zijn handen vlak op zijn knieën, ‘maar het zal zeer moeilijk voor hen zijn achter zijn ware identiteit te komen.’

De huistelefoon zoemde, Ramsey’s stem: ‘Mijnheer Tagomi, de heer Baynes is hier. Kan hij binnenkomen?’

‘Ja, meteen!’ riep Tagomi. De deur ging open en Baynes trad binnen, gekleed in een bijzonder mooi en uitstekend zittend maatkostuum. Hij maakte een volkomen beheerste indruk. Generaal Tedeki en Tagomi stonden beiden op en de drie mannen bogen voor elkaar.

‘Mijnheer,’ zei Baynes tot de generaal, ‘ik ben kapitein Rudolf Wegener van de contraspionage-afdeling van de Duitse marine. Zoals u is meegedeeld, vertegenwoordig ik uitsluitend mij zelf en bepaalde niet nader te noemen individuen, dus geen afdeling of wat dan ook van de regering van het Reich.’

‘Herr Wegener,’ antwoordde generaal Tedeki, ‘ik ben hier eveneens als onofficieel en particulier individu en als iemand, die dank zij zijn vroegere positie bij het keizerlijke leger, naar men kan stellen, toegang heeft tot kringen in Tokio, die graag willen horen wat u te zeggen heeft.’

Rare discussie, dacht Tagomi, maar toch niet onaangenaam. Heeft een zekere bijna muzikale kwaliteit. Bijzonder verfrissend eigenlijk.

Zij gingen allen zitten.

‘Laten we er verder geen doekjes om winden,’ zei Baynes, ‘ik zou u en degenen, tot wie u dus toegang heeft, graag willen meedelen, dat er in het Reich een plan is, dat zich in een ver gevorderde staat van ontwikkeling bevindt. Het plan Löwenzahn, Paardenbloem.’

‘Juist,’ knikte generaal Tedeki, alsof hij daar al eerder van had gehoord, maar Tagomi had toch de indruk dat hij snakte naar de rest van Baynes’ verhaal.

‘Het plan Paardenbloem,’ zei kapitein Wegener, ‘begint met een incident in het grensgebied van de Rocky Mountain Staten en de Verenigde Staten.’

Generaal Tedeki knikte weer, met een fijne glimlach op zijn gezicht.

‘Troepen van de Verenigde Staten zullen worden aangevallen en zullen dan terugslaan door de grens over te steken en de nabij gelegerde Rocky Mountains-eenheden aanvallen. Het V.S.-leger bezit kaarten waarop de legering van de Rocky Mountains-troepen precies is aangegeven. Dat is de eerste stap. De tweede stap zal bestaan uit een krachtige verklaring, die Duitsland naar aanleiding van dit conflict zal afleggen. Een detachement vrijwilligers, bestaande uit parachutisten van de Wehrmacht, zal de Verenigde Staten te hulp worden gezonden. Dit is echter allemaal camouflage.’

‘Juist,’ zei generaal Tedeki, aandachtig luisterend.

‘Het eigenlijke doel van operatie Paardenbloem,’ zei Baynes, ‘is een enorme aanval met kernbommen op Japan zonder voorafgaande waarschuwing.’

Toen hij daarna zweeg, zei generaal Tedeki: ‘Met de bedoeling de keizerlijke familie, de defensieve strijdkrachten, de keizerlijke marine, de industrie en de burgerbevolking uit te roeien, zodat bovendien de overzeese bezittingen van Japan meteen door het Reich opgeslokt kunnen worden.’

Baynes zweeg.

‘En verder?’ vroeg de generaal.

Baynes keek niet begrijpend.

‘De datum, mijnheer,’ zei de generaal.

‘Alles is nu veranderd. Door de dood van Bormann. Voor zover ik weet, tenminste. Ik heb op het ogenblik geen contact met de Abwehr. Wat wij u aanbevelen is dat de Japanse regering zich met de binnenlandse politieke situatie in Duitsland gaat inlaten. Dat kwam ik tenminste voorstellen. Misschien is alles nu al weer anders geworden. Bepaalde groepen in het Reich zijn vóór de operatie Paardenbloem, andere zijn ertegen. Wij hadden gehoopt dat de tegenstanders van Paardenbloem na de dood van Bormann aan de macht zouden komen.’

‘Maar terwijl u hier was,’ zei Tedeki, ‘is Goebbels rijkskanselier geworden. De rust is hersteld. Maar hoe staan Goebbels en zijn aanhang tegenover operatie Paardenbloem?’

‘Zij zijn er sterk vóór,’ antwoordde Baynes.

Zonder dat de anderen het zagen, sloot Tagomi zijn ogen.

‘Wie zijn de tegenstanders?’ vroeg generaal Tedeki.

‘S.S.-generaal Heydrich,’ hoorde Tagomi Baynes zeggen.

‘Dat verrast mij,’ zei de generaal, ‘en het brengt mij aan het twijfelen. Zijn dit gedocumenteerde inlichtingen of zijn het slechts wat ideeën van u en uw vrienden?’

‘Het bestuur van het Oosten — het hele gebied dat nu Japans is — zal onder Buitenlandse Zaken vallen,’ lichtte Baynes toe, ‘onder de mensen van Rosenberg dus, die nauw met de kanselarij samenwerken. Dit is een heftig omstreden punt geweest tijdens de vele besprekingen, die de leidende figuren vorig jaar gehouden hebben. Ik heb fotokopieën van de toen gemaakte notulen. De S.D. eiste het gezag over het Oosten, maar dat werd afgewezen. De S.D. werd daarentegen belast met de kolonisatie van de maan en de planeten. Toen deze taakverdeling bekend was, werd de S.D. natuurlijk een vurig promotor van de ruimte-exploratie en een even fel tegenstander van de operatie Paardenbloem.’

‘Rivaliteit,’ begreep generaal Tedeki, ‘de leider speelt de ene groep tegen de andere uit, zodat hij zelf in het zadel blijft.’

‘Precies,’ zei Baynes, ‘daarom ben ik hierheen gezonden om u te vragen te interveniëren. Dat is namelijk nog steeds mogelijk. De situatie is nog steeds beweeglijk. Het zal maanden duren voordat dr. Goebbels zijn positie heeft geconsolideerd. Hij zal het hele politie-apparaat in zijn macht moeten krijgen en misschien Heydrich en andere topfiguren van de S.D. en de S.S. moeten laten executeren. Als dat eenmaal gebeurd is...’

‘Wij moeten dus onze steun geven aan de Sicherheitsdienst?’ onderbrak generaal Tedeki hem. ‘Aan de meest kwaadaardige sectie van de Duitse maatschappij?’

‘Dat klopt,’ zei Baynes.

‘De keizer zal een dergelijke politiek nooit goedkeuren,’ overwoog de generaal, ‘hij ziet de elite-korpsen van het Reich met hun zwarte uniformen en hun doodskoppen als het kwaad zelf.’

‘De Wehrmacht,’ legde Baynes uit, ‘is de enige organisatie in Duitsland, die de waterstofbom bezit. De paar keer dat de zwarthemden er gebruik van hebben gemaakt, was steeds onder supervisie van het leger. Onder Bormann heeft de kanselarij nooit toegestaan, dat de politie kernwapens in handen kreeg. De morele wandaden van de zwarthemden overtreffen die van de Wehrmacht in wreedheid en woestheid, maar toch is hun macht kleiner. Wij moeten ons richten naar de realiteit, naar de bestaande machtsverhouding. Niet naar ethische bedoelingen.’

‘Ja, wij moeten realisten zijn,’ zei Tagomi ineens hardop, zodat de twee andere mannen hem aankeken. Maar hij zweeg verder.

‘Wat raadt u ons nu precies aan?’ zei generaal Tedeki tegen Baynes, ‘dat wij contact opnemen met de S.D. hier in de Pacific Staat? Dat wij rechtstreeks gaan onderhandelen met… ik weet niet eens hoe de chef van de S.D. hier heet. Een of andere weerzinwekkende figuur, neem ik aan.’

‘De plaatselijke S.D. hier weet niets,’ zei Baynes, ‘de S.D.-chef, Bruno Kreuz vom Meere is een oude Partei-bons. Echt een van de oude jongens. Gewoon een imbeciel. Niemand in Berlijn zou er ooit aan denken hém in vertrouwen te nemen. Hij voert alleen routine-opdrachtjes uit.’

‘Met wie moeten we dan contact opnemen?’ vroeg de generaal. Zijn stem klonk nu boos, ‘met de Duitse consul hier of met de ambassadeur van het Reich in Tokio?’

Deze besprekingen zullen mislukken, dacht Tagomi. Wat er ook op het spel staat. Wij kunnen dat monsterachtige schizofrene moeras van gewelddadige nazi-intriges niet betreden. Onze gasten kunnen dat niet bevatten.

‘Het moet heel delicaat worden aangepakt,’ zei Baynes, ‘via een aantal bemiddelaars. Iemand die nauw contact heeft met Heydrich, maar buiten het Reich, in een neutraal land is gestationeerd. Of iemand die heen en weer reist tussen Berlijn en Tokio.’

‘Denkt u aan iemand in het bijzonder?’

‘Ja, aan de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, graaf Ciano. Een intelligent, betrouwbaar en zeer moedig man, die zich geheel gewijd heeft aan het verbeteren van de internationale betrekkingen. Hij heeft echter geen contact met de S.D.-top, maar dat kan hij misschien via zijn relaties in Duitsland bereiken, de Krupps, generaal Speidel of zelfs de Waffen-S.S. Deze laatste is namelijk minder fanatiek, maakt meer gewoon deel uit van de Duitse gemeenschap.’

‘Maar uw eigen dienst, de Abwehr… heeft het geen zin te proberen Heydrich via de Abwehr te bereiken?’

‘Die zwarthemden verfoeien ons. Zij proberen al twintig jaar lang toestemming van de partijleiding te krijgen om ons allen te liquideren.’

‘Loopt u zelf hier dan geen groot gevaar?’ vroeg de generaal, ‘ik hoor dat de S.D. hier aan de oostkust aardig actief is.’

‘Actief maar onbekwaam,’ antwoordde Baynes, ‘de consul, Reiss, is wel kundig, maar werkt de S.D. tegen.’

‘Ik zou uw fotokopieën graag willen hebben,’ zei generaal Tedeki, ‘voor mijn regering. En al het andere materiaal dat u heeft met betrekking tot die gesprekken over operatie Paardenbloem. Bewijsmateriaal. Objectieve bewijzen.’

‘Zeker,’ zei Baynes. Hij stak zijn hand in zijn binnenzak en haalde een platte zilveren sigarettenkoker voor de dag.

‘U zult zien dat iedere sigaret een kokertje met een microfilm bevat.’

Hij overhandigde de koker aan generaal Tedeki.

‘En de koker zelf?’ vroeg deze, terwijl hij de sigaretten eruit begon te halen. ‘Die lijkt mij te kostbaar om zo maar weg te geven.’

Glimlachend zei Baynes: ‘De koker ook.’

‘Dank u wel,’ zei generaal Tedeki. Hij glimlachte nu ook en liet de koker in zijn binnenzak glijden.

De huistelefoon zoemde weer. De stem van Ramsey: ‘Mijnheer Tagomi, er is een groepje S.D.-kerels beneden in de hal. Ze proberen binnen te dringen en zijn nu op de vuist met de bewakers van de Nippon Times. De militaire politie is al onderweg hierheen, evenals de Kempeitai.’

Uit de verte klonk nu vaag het geluid van een sirene. ‘Dank u, mijnheer Ramsey,’ zei Tagomi, ‘u heeft ons het nieuws bijzonder tactvol meegedeeld.’

Generaal Tedeki en Baynes zaten beiden in grote spanning te luisteren.

‘Heren,’ zei Tagomi tegen hen, ‘wij zullen die S.D.-schurken zeker gedood hebben voordat zij deze etage bereiken.’

En tegen Ramsey via de huistelefoon: ‘Laat de stroom van de liften uitschakelen.’

‘Zeker, mijnheer Tagomi,’ antwoordde Ramsey en hij verbrak de verbinding.

‘Wij zullen rustig afwachten,’ zei Tagomi. Hij opende een lade van zijn bureau en haalde er een teakhouten kistje uit. Hij opende het met een sleuteltje en hield ineens een prachtig onderhouden Colt .44 revolver, zoals die in de Amerikaanse Burgeroorlog omstreeks 1860 werden gebruikt, in zijn rechterhand. Hij zette ook een doosje met los kruit en kogels op zijn bureau en begon de revolver te laden. Baynes en generaal Tedeki zaten met grote ogen toe te kijken.

‘Dit behoort tot mijn verzameling,’ legde Tagomi uit, ‘ik heb er al heel wat mee gestoeid. IJdel geoefen in het snel trekken en vuren in mijn vrije tijd. Ik moet bekennen, dat ik in onderlinge wedstrijden steeds een goed figuur heb geslagen.’

Met de revolver in zijn hand, de loop naar de grond gericht, nam hij in zijn stoel een afwachtende houding aan.

 

In hun werkplaats in de kelder was Frank Frink druk bezig aan de draaibank. Hij was een zilveren oorring aan het bijslijpen en het slijppoeder spatte tegen de glazen van zijn lasbril en maakte zijn nagels en handen zwart.

‘Je verkoopt dat zilver beter als het niét zo glanst,’ merkte Ed op, ‘zilver moet er oud en dof uitzien.’

Verkopen, dacht Frank bitter, ze hadden nog helemaal niets verkocht. Behalve die Childan, die wat sieraden in commissie had gehouden, had niemand iets van hen genomen, laat staan ervoor betaald. En ze waren nu al in vijf zaken geweest. De sieraden stapelden zich op, al hun geld verdween en er kwam niets binnen.

Het klemmetje van de oorring werd door het wiel gegrepen, het sieraad werd uit Franks hand gerukt, vloog tegen het scherm en viel toen op de grond. Hij schakelde meteen de motor uit.

‘Laat die spullen nou niet uit je handen vliegen,’ zei Ed, die zelf aan het solderen was.

‘Allemachtig, dat ding is zo klein als een doperwt. Ik had er helemaal geen houvast aan.’

‘Ik zou het toch maar oprapen.’

Laat de hele boel maar barsten, dacht Frank opstandig.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Ed McCarthy, toen hij zag dat Frank geen aanstalten maakte de oorring op te pakken.

‘We stoppen al ons geld hier voor niks in,’ zei Frank nors. ‘We moeten toch eerst wat maken om te kunnen verkopen.’

‘We verkopen niks,’ hield Frank vol, ‘gemaakt of niet gemaakt.’

‘Ach wat, we zijn in vijf zaken geweest. Dat is toch nog niets.’

‘We moeten maar naar een adres zoeken, waar we metaal-afval kwijt kunnen.’

‘Goed,’ zei Ed, ‘houd jij er dan maar mee op.’

‘Ik ben er al mee opgehouden.’

‘Ik ga wel alleen door,’ zei Ed en ging weer aan het werk. ‘Hoe zullen we de boel verdelen?’

‘Ik weet niet. We vinden wel een oplossing.’

‘Koop mij eruit,’ stelde Frank voor.

‘Voor geen prijs.’

Frank rekende even en zei toen: ‘Betaal me zeshonderd dollar.’

‘Nee, neem maar de helft mee van alles.’

‘Ook de helft van de motor?’

Ze zwegen beiden.

‘Nog eerst drie winkels,’ zei Ed, ‘en dan praten we er verder over.’

Hij zette zijn masker op en ging weer aan het werk. Frank Frink raapte de oorring op en legde hem in de doos met nog onafgewerkte sieraden.

‘Ik ga even buiten een sigaretje roken,’ zei hij en liep de trap op.

Even later stond hij op het trottoir, een marihuana-sigaret tussen zijn vingers. Het is voorbij, zei hij tegen zich zelf, daar heb ik het orakel niet voor nodig om dat te weten. Ik herken het moment wanneer het daar is; ik ruik de geur van de nederlaag.

Terwijl hij daar onder de uitstekende gevel van het gebouw stond, snel aan zijn sigaret trok en naar het verkeer keek zonder iets te zien, kwam er een man op hem af slenteren. Een blanke van middelbare leeftijd.

Een uiterst onopvallend type.

‘Mijnheer Frink? Frank Frink?’ vroeg hij.

‘Klopt,’ zei Frank.

De man haalde een legitimatie uit zijn zak en zei droog: ‘Ik ben van de politie van San Francisco. Ik heb hier een bevel om u te arresteren.’

Hij pakte Frank bij de arm.

‘Waarom?’

‘Aanklacht van een mijnheer Childan wegens bedrog.’

De politieman duwde Frank vooruit. Van de andere kant kwam een tweede, eveneens in burger, en samen werkten zij hem in een wachtende auto, een Japanse Toyopet. Frank kwam achter in de wagen tussen de twee mannen te zitten. Aan het stuur zat een agent in uniform. Terwijl ze wegreden, vroeg een van de mannen: ‘Heeft u een advocaat?’

‘Nee,’ zei Frank.

‘Op het politiebureau kunt u er een op een lijst uitkiezen.’

‘Dank u.’

Toen ze in de garage van het politiebureau uitstapten, vroeg de andere politieman: ‘Is uw werkelijke naam misschien Fink?’

Frank Frink verstarde van angst.

‘Ja, Fink,’ herhaalde de man, ‘je bent een jood. Een vluchteling uit Europa.’

‘Ik ben in New York geboren,’ zei Frank.

‘In ieder geval bent u voor de nazi’s gevlucht,’ ging de man verder, ‘weet u wat dat betekent?’

Frank rukte zich los en rende naar de uitgang van de garage. Zijn bewakers schreeuwden en toen hij de garagedeur bereikte, was deze al geblokkeerd door een auto met gewapende politiemannen in uniform. Ze glimlachten tegen Frank en een van hen stapte uit, een revolver in zijn hand, en deed hem de handboeien aan.

‘Terug naar Duitsland,’ zei de man.

‘Ik ben een Amerikaan,’ zei Frank.

‘Jij bent een jood,’ zei de politieman.

Toen hij naar boven werd geleid, vroeg een van de agenten: ‘Wordt hij hier geboekt?’

‘Nee,’ antwoordde een van de anderen, ‘wij houden hem hier zo lang vast voor de Duitse consul. Hij wordt straks gevonnist krachtens de Duitse wet.’

Er bleek achteraf helemaal geen lijst met namen van advocaten te zijn.

 

Twintig minuten achtereen had Tagomi roerloos achter zijn bureau zitten wachten, zijn oude Colt naar de deur gericht. Baynes ijsbeerde door het vertrek en generaal Tedeki had na enig aarzelen een telefoongesprek aangevraagd met de Japanse ambassade in San Francisco. Volgens een mededeling van een employé was de ambassadeur, baron Kaelemakule, echter niet in de stad. Daarna had de oude generaal een spoedgesprek met Tokio aangevraagd.

‘Ik wil overleg plegen met het oorlogscollege,’ zei hij onverstoorbaar tegen Baynes, ‘want dat college zal dan contact kunnen opnemen met keizerlijke troepen die hier in de nabijheid gelegerd zijn.’

Over een paar uur hoogstens is alles achter de rug, dacht Tagomi. Misschien zouden er wel mariniers van een Japans vliegdekschip komen, bewapend met mortieren en machinegeweren. Er was op het ogenblik echter weinig anders dat hij zelf kon doen dan wachten.

‘Ik vraag me af of het zin heeft te trachten de Duitse consul te bereiken,’ zei Baynes.

In gedachten zag Tagomi zich zelf ineens druk bezig met het dicteren van een krachtige protestnota aan consul Reiss via de bandrecorder van zijn secretaresse.

‘Ik kan Herr Reiss op een andere lijn bellen,’ zei hij.

‘Graag,’ zei Baynes.

Met zijn Colt .44 nog steeds ferm in de hand, drukte Tagomi op een knop op zijn bureau en er kwam nu een niet geregistreerd telefoontoestel voor de dag, dat speciaal geïnstalleerd was voor geheime gesprekken. Hij draaide het nummer van het Duitse consulaat en vroeg naar de consul.

‘Een ogenblik alstublieft, mijnheer,’ zei een mannenstem en er volgde een zéér lang ogenblik. Het was doodstil in de hoorn, zelfs geen geklik van doorverbinden of wat ook. De vent zit me daar gewoon aan het lijntje te houden, dacht Tagomi, zit daar gewoon met de hoorn in zijn hand.

Tegen generaal Tedeki, die nog steeds op zijn gesprek met Tokio wachtte, en de ijsberende Baynes zei hij: ‘Ik word natuurlijk weer afgescheept.’

Eindelijk was de mannenstem er weer: ‘Spijt mij dat ik u moest laten wachten, mijnheer Tagomi…’

‘Dat is niet zo erg.’

‘De consul is helaas in bespreking, maar als u…’

Tagomi legde de hoorn neer.

‘Verloren moeite,’ zei hij, uit het veld geslagen. Wie zou hij verder nog kunnen bellen? De Tokkoka was al gealarmeerd, de militaire politie was ook onderweg. Het was zinloos hen weer op te bellen. Een rechtstreeks gesprek met Berlijn? Met rijkskanselier Goebbels? Of met het keizerlijke militaire vliegveld in Napa, om hulp door de lucht aan te vragen?

‘Ik zal de chef van de S.D., Kreuz vom Meere, opbellen,’ zei hij ten slotte hardop, ‘en een scherpe klacht indienen. Ik zal hem eens flink de huid volschelden.’

Hij begon het nummer te draaien, dat formeel en ietwat eufemistisch in de telefoongids stond bij de ‘Dienst voor de bewaking van kostbare vrachtgoederen van de Lufthansa’. Toen hij de telefoon hoorde overgaan, zei hij: ‘Nu een flinke hysterische scheldkanonnade.’

‘Ja, maak er een goed nummer van,’ zei generaal Tedeki. Een Germaanse stem zei in Tagomi’s oor: ‘Met wie?’

Killer en zakelijker dan ik in mijn beste ogenblikken kan opbrengen, dacht Tagomi, maar ik laat me niet ontmoedigen.

‘Wilt u voortmaken?’ vroeg de Germaanse stem weer. Tagomi barstte los: ‘Ik gelast u de onmiddellijke arrestatie en berechting van uw troep moordenaars en dégénérés, die hier als krankzinnige beesten amok lopen te maken op een wijze, die niet te beschrijven is! Weet je wie ik ben, kerel? Ik ben Tagomi, raadsheer van de keizerlijke Japanse regering! Wij geven u nog vijf seconden en dan zullen stoottroepen van de Japanse mariniers die bende indringers van u met vlammenwerpers en fosforgranaten uitroeien! Uw optreden is een belediging van de beschaving!’ Tagomi hoorde de S.D.-er aan de andere kant van de lijn opgewonden stotteren en hij knipoogde tegen Baynes.

‘…en weten van iets dergelijks hier absoluut niets af…’ zei de stem uit de telefoon.

‘Leugenaar!’ riep Tagomi. ‘Dan hebben wij geen keus!’ Hij smeet de hoorn op het toestel.

‘Het is maar een loos gebaar,’ zei hij tegen zijn beide metgezellen, maar het kan in ieder geval geen kwaad. Bovendien is er altijd een kleine kans, dat zich zelfs in de S.D. nerveuze elementen bevinden.’

Generaal Tedeki opende zijn mond om iets te zeggen, maar op dat moment hoorden zij een geweldig kabaal in de gang. De deur vloog open.

Twee fors gebouwde mannen, beiden blanken, verschenen in de deuropening. Zij waren gewapend met pistolen met geluiddempers. Zij keken in het rond en hun blikken bleven rusten op Baynes.

Da ist er!’ zei een van hen en zij liepen op hem af. Tagomi, rustig achter zijn bureau, richtte zijn enorme en glanzende Colt .44 en haalde de trekker over. Eén van de S.D.-ers viel neer. De ander zwaaide zijn wapen in de richting van Tagomi en beantwoordde diens vuur. Tagomi hoorde geen knal, maar zag wel een beetje rook uit de loop komen en realiseerde zich toen ook, dat hij de kogel langs zich had horen fluiten. Met razende snelheid spande hij de haan van zijn Colt weer en vuurde opnieuw.

De kaak van de S.D.-er spatte uiteen. Stukjes been, vlees en tand vlogen door de lucht. In de mond geraakt, dacht Tagomi. Een afschuwelijke plaats, vooral als de kogel in opwaartse richting gaat. De ogen van de man bevatten nog steeds een spoor van leven, van bewustzijn. Hij ziet mij nog steeds, dacht Tagomi. Maar plotseling verloren de ogen van de S.D.-er hun glans, hij liet zijn pistool vallen, zakte in elkaar en maakte onmenselijke rochelende geluiden.

‘Walgelijk,’ zei Tagomi luid.

Er kwamen geen nieuwe S.D.-ers meer te voorschijn.

‘Misschien is het voorbij,’ zei generaal Tedeki na een poosje.

Tagomi, die druk bezig was zijn Colt opnieuw te laden, onderbrak zijn bezigheid even om de huistelefoon te pakken: ‘We hebben eerste hulp nodig. Er is hier een zwaar gewonde kerel.’

Geen antwoord, alleen een geruis.

Baynes bukte zich en raapte de pistolen van de beide Duitsers op. Hij gaf er één aan de generaal en hield de ander zelf.

‘Nu zullen we hen neermaaien als graan,’ zei Tagomi, die zich opnieuw met zijn Colt .44 achter zijn bureau had geïnstalleerd, ‘wij vormen nu wel een formidabel driemanschap in dit kantoor.’

Uit de gang klonk een luide stem: ‘Duits tuig, geef je over!’

‘Is al geregeld!’ riep Tagomi terug. ‘Liggen hier al dood te zijn of te sterven. Kom binnen en bekijk het zelf.’

Er verschenen enkele employees van de Nippon Times in de deuropening, gewapend met geweren, bijlen en traangasgranaten.

‘De regering van de Pacific Staat in Sacramento zou het Reich hiervoor rechtstreeks de oorlog kunnen verklaren,’ zei Tagomi, terwijl hij zijn pistool ontlaadde, ‘maar goed, het is nu voorbij.’

‘Zij zullen iedere medeplichtigheid ontkennen,’ wist Baynes, ‘dat is hun standaardtechniek. Zo hebben zij het al talloze keren gedaan.’

Hij legde het pistool met de geluiddemper op Tagomi’s bureau.

‘Japans fabricaat,’ zei hij.

Het was geen grap. Beide wapens bleken van Japanse makelij te zijn.

‘Het zijn ook geen Duitsers, die kerels,’ zei Baynes, hij had een portefeuille uit de binnenzak van een van de mannen gehaald.

‘Pacific staatsburger. Heet Jack Sanders en woont in San Jose. Uit niets blijkt enig contact met de S.D.’ Hij gooide de portefeuille op de grond.

‘Een gewone roofoverval,’ zei Tagomi, ‘ze hadden het op onze kluis gemunt. Geen politieke aspecten, dat is duidelijk. Mooi in elkaar gezet. We hebben geen enkel bewijs.’ Hij voelde zich duizelig worden, toen hij opstond. Eén ding was duidelijk: de poging van de S.D. om Baynes te vermoorden of te ontvoeren was in ieder geval mislukt. Dat wil zeggen: de éérste poging. En bovendien was het zeker dat de S.D. wist wie Baynes was en wat hij kwam doen.

‘De vooruitzichten zijn somber,’ zei Tagomi.

Hij vroeg zich af of de ‘I Ching’, het boek van het orakel, onder deze omstandigheden hulp zou kunnen brengen. Misschien zou het wijze orakel hen kunnen waarschuwen, adviseren, misschien beschermen.

Nog steeds zeer nerveus en verward door het gebeurde haalde hij de negenenveertig duizendbladstengels te voorschijn. De hele situatie is niet te bevatten voor het menselijk brein, dacht hij, het Duitse totalitarisme is een geheel verkeerde levensvorm, veel slechter dan de natuur zelf. Baynes, die Tagomi gespannen en afwezig met de duizendbladstengels zag manipuleren, begreep hoe groot zijn verwarring moest zijn. Dit doden of verminken van die twee mannen moest voor hem niet alleen verschrikkelijk zijn, maar ook onverklaarbaar en niet te verontschuldigen. Baynes vroeg zich af of hij iets zou kunnen zeggen, wat Tagomi zou kunnen troosten, kalmeren. De morele verantwoordelijkheid voor deze twee levens lag bij hem zelf en niet bij de Japanner. Zelf kon hij die verantwoordelijkheid wel accepteren, maar Tagomi had de daad gepleegd.

Generaal Tedeki kwam naast Baynes staan en zei zachtjes: ‘U bent er nu zelf getuige van hoe vertwijfeld de man is. Hij heeft ongetwijfeld een boeddhistische opvoeding gehad, ziet u. In ieder geval moet hij sterk door het boeddhisme zijn beïnvloed. Dat wil zeggen, dat hij geen levens van anderen mag nemen. Alle leven is voor de boeddhisten heilig.’