9

Na twee weken bijna onafgebroken werken had Edfrank Speciale Sieraden haar eerste serie gereed. Daar lagen de sieraden te pronken op twee met zwart fluweel beklede plateaus. Dit geheel werd geplaatst in een vierkante rieten mand van Japanse makelij. McCarthy en Frink hadden ook naamkaartjes gedrukt. Ze hadden de firmanaam in een stuk vlakgom uitgesneden en rode inkt gebruikt. Ze hadden er zwaar kerstkaartenpapier voor genomen en het resultaat was heel aardig. In alles wat zij tot dusver gemaakt hadden, was hun professionele vakmanschap duidelijk herkenbaar: de werkplaats, de sieraden, de naamkaartjes, de wijze van presentatie. Zij hadden nu al een gevarieerde collectie sieraden te bieden. Manchetknopen van koper, brons, messing en zelfs van zwart smeedijzer. Oorhangers vooral van koper met wat versiering van zilver, zilveren oorringen, spelden van zilver of messing. Dat zilver vooral had hun veel geld gekost, evenals het zilversoldeersel. Zij hadden ook een aantal halfedelstenen moeten kopen om in de spelden te zetten: parels, jade, spinel, opaal. Als het goed liep, wilden ze het ook met goud en kleine diamanten gaan proberen.

Aan goud zouden ze het meest kunnen verdienen. Ze hadden al geïnformeerd naar de prijzen van goudschraapsel en van omgesmolten goud, maar zelfs dat bleek enorm veel te kosten. Maar toch, straks zou één gouden speld evenveel opbrengen als veertig spelden van koper. Voor een echt goed gemaakte gouden speld kon je van de winkeliers bijna iedere prijs krijgen die je vroeg.

Tot dusver hadden zij nog niet geprobeerd iets te verkopen. Zij hadden eerst hun fundamentele technische problemen opgelost. Die bestonden vooral uit een zeer solide werkbank met letterlijk alles wat daarbij hoorde. Ze hadden de beste gereedschappen en instrumenten gekocht. Voor een deel kwamen die uit Duitsland en Frankrijk. De tweeduizend dollar van Wyndham-Matson hadden ze er bijna volledig aan opgemaakt. Op de bankrekening van Edfrank Speciale Sieraden stond nu nog slechts 250 dollar. Maar zij hadden nu een legale basis en een officiële vergunning. Er bleef hun nu niets anders over dan hun sieraden te gaan verkopen.

Er is geen handelaar of winkelier die onze collectie grondiger kan inspecteren en bekritiseren dan wij zelf gedaan hebben, overwoog Frank Frink. Deze uitgelezen verzameling sieraden zag er werkelijk goed uit. Ze hadden er dan ook de grootste zorg en aandacht aan besteed. Vooral aan de ruwe randen, de scherpe kantjes, de lelijke plekken, de aansluitingen waarvan het smeed- of soldeerwerk niet al te goed was uitgevallen. Alles was perfect afgewerkt. Zij konden zich ook geen slordige monsters permitteren. Een door hen zelf niet opgemerkt zwart plekje op een zilveren halsketting en ze konden wel weer inpakken.

Op hun lijst stond de zaak van Robert Childan helemaal bovenaan. Maar daar kon Ed slechts alleen heengaan, want Childan zou zich Frank ongetwijfeld herinneren.

‘Het verkopen van de sieraden zul jij voornamelijk zelf moeten doen,’ had Ed tegen Frank gezegd, maar hij begreep, dat hij toch alleen naar Childan zou moeten gaan. Hij had voor dit eerste en bijzonder belangrijke bezoek een nieuw pak met een wit overhemd en een das gekocht om een goede indruk te maken. Niettemin voelde hij zich heel slecht op zijn gemak.

‘Ik weet dat wij goed zijn,’ zei hij voor misschien wel de duizendste keer, ‘maar allemachtig…’

De meeste sieraden hadden abstracte vormen. Warrelende figuren, lussen, in elkaar verweven absurditeiten. De gesmolten metalen hadden soms tot op zekere hoogte hun eigen vorm gekozen. Sommige stukken waren ragfijn en luchtig als spinnenwebben, andere bezaten een massieve, krachtige, bijna barbaarse robuustheid. Er was een verbluffende variatie in vormgeving voor zo’n betrekkelijk kleine collectie. Frank bedacht, dat één firma hun hele monsterverzameling zou kunnen kopen. Als er maar eenmaal een begin was. Als zij maar hun eerste orders kregen voor volgende leveranties.

Samen plaatsten zij de met fluweel beklede plateaus met de sieraden in de rieten mand. Wij zouden altijd nog iets voor de metalen kunnen terugkrijgen, als het ergste zou gebeuren, dacht Frank. En ook voor de gereedschappen en instrumenten. Natuurlijk zouden we er flink op verliezen, maar het zou in ieder geval iéts zijn.

Eigenlijk is dit het ogenblik om de ‘I Ching’ te raadplegen. De vraag zou zijn: zal Ed succes hebben bij zijn eerste poging iets te verkopen? Frank was er echter te zenuwachtig voor. Het orakel zou zich ongunstig kunnen uitspreken en dat zou hij nu niet kunnen verdragen. Er was nu toch geen terugweg meer. Zij hadden hun eigen zaak opgericht en de sieraden waren klaar, wat de ‘I Ching’ daar nu verder ook van zou vinden. Het orakel kan ten slotte onze spullen niet verkopen, overwoog Frank, het kan ons geen geluk brengen.

‘Ik ga nu eerst maar naar Childans winkel,’ zei Ed, ‘dan hebben we dat tenminste gehad. Daarna ga jij op een paar zaken af. Je gaat toch zeker mee? Blijf jij maar in de bestelwagen zitten. Die zet ik dan zolang om de hoek neer.’ Toen zij in de auto stapten, dacht Frank: wie weet wat voor een geweldige verkoper Ed blijkt te zijn en wie weet hoe goed ik zelf ben? Natuurlijk kan er iets aan Childan worden verkocht. Het is maar net de manier, waarop je je sieraden en je zelf presenteert. Als Juliana hier was, peinsde hij, dan zou zij die winkel binnenstappen zonder met haar ogen te knipperen en de hele collectie in één slag verkopen. Zij was knap, zeer vrouwelijk en kon met iedereen over alles praten. Bovendien, het waren toch sieraden voor vrouwen. Juliana zou ze in die winkel zelf kunnen dragen en showen. Frank sloot zijn ogen en trachtte zich voor de geest te halen hoe zij er zou uitzien met een van hun armbanden of een van die lange zilveren halskettingen. Met haar zwarte haar, haar bleke huid en haar grote, diep kijkende ogen, en gekleed in een net iéts te strakke, grijze jersey trui, het halssierraad rustend op haar deinende boezem… God, hij zag haar ineens helemaal voor zich. Alsof zij daar stond, terwijl zij de sieraden, die Ed en hij gemaakt hadden, streng keurend door haar slanke handen liet gaan.

De oorhangers zouden haar het beste staan, dacht hij. Vooral die lange van messing. Maar dan met haar haar kort geknipt of strak langs haar hoofd, zodat haar nek en haar oren zichtbaar zouden zijn. Ed werd er enthousiast over: zij zouden dan ook foto’s van haar kunnen maken voor reclamedoeleinden. Ed en hij hadden ook al gepraat over een geïllustreerde catalogus, die ze over de hele wereld zouden kunnen versturen. Ze zou er geweldig uitzien met die sieraden, vooral ook omdat ze een prachtige huid had, gezond, glanzend en zonder één rimpel of verzakking. Zou ze het willen doen, als hij haar zou kunnen vinden? Het had toch niets te maken met hun persoonlijke leven. Het zou louter een zakelijke overeenkomst zijn natuurlijk. We zouden de foto’s door een beroepsfotograaf laten maken, bedacht Frank. Dat zou zij natuurlijk fijn vinden.

Ze zou nog wel even heerlijk ijdel zijn als altijd. Ze had het altijd zalig gevonden als mensen naar haar keken en haar bewonderden. Wie dan ook. Maar de meeste vrouwen zouden wel zo zijn. Zij eisten altijd alle aandacht voor zich zelf op. Och, eigenlijk waren het ook net kleine kinderen… Juliana had er nooit tegen gekund om alleen te zijn. Frank moest altijd in de buurt zijn om te zeggen hoe geweldig zij eruit zag. Natuurlijk zou er ook nu wel een of andere vent om haar heen hangen en haar aan één stuk door moeten vertellen hoe aantrekkelijk zij was. Haar lange benen. Haar zachte, slanke buik…

‘Hé, wat is er aan de hand?’ vroeg Ed ineens, hem van opzij aankijkend, ‘word je zenuwachtig?’

‘Welnee,’ zei Frink.

‘Ik zal daar binnen echt niet met mijn mond vol tanden staan,’ pochte Ed, ‘ik heb nog een paar ideetjes achter de hand. En ik zal jou nog wat anders vertellen: ik ben helemaal niet bang. Ik laat me heus niet zomaar afschrikken door een chique tent en door dat chique pak dat ik nou draag. Ik geef graag toe dat ik veel liever in een oud pak rondloop en dat ik me hierin niet lekker voel. Maar dat maakt allemaal niks uit. Ik ga naar binnen en zal die sukkel daar eens even van katoen geven.’

Flinke jongen, dacht Frank.

‘Ik wou dat ik daar naar binnen durfde gaan, zoals jij dat laatst gedaan hebt,’ ging Ed verder, ‘toen jij gewoon de rol van die butler van die Japanse admiraal speelde. Ik moet dat toch ook kunnen. Bovendien hoef ik hem alleen maar de waarheid te vertellen: dat wij echt goede, originele, met de hand vervaardigde sieraden voor hem hebben. Ik kom niet terug voordat ik daarbinnen wat bereikt heb. Hij móet zulk spul toch kopen. Als hij het niet doet, is hij knettergek. Ik heb overal gekeken en echt, zulke sieraden als wij hebben, die kun je nérgens krijgen. God, als ik eraan denk, dat die vent er misschien onverschillig naar staat te kijken en dan niets koopt, dan maakt me dat zó verdomd kwaad, dat ik er wel op los zou willen slaan.’

‘Denk eraan dat je hem vooral vertelt, dat het geen doublé is,’ waarschuwde Frank, ‘maar dat koper koper en messing messing is.’

‘Laat mij nu maar zelf bepalen hoe ik het aanpak,’ zei Ed scherp, ‘ik heb echt wel een paar goede ideeën.’

Ik zal een paar sieraden — Ed zal dat echt niet erg vinden — inpakken en naar Juliana sturen, bedacht Frank ineens. Dan kan zij zelf zien, wat ik nu doe. De posterijen zullen haar wel weten te vinden. Ik stuur het pakje gewoon aangetekend naar haar laatste adres. Wat zal ze zeggen als zij dat pakje opent? Ik zal er natuurlijk een briefje bij moeten doen om uit te leggen dat wij een zaak hebben opgericht en dat ik die sieraden zelf maak. Als ik het goed doe, zal haar fantasie geprikkeld worden en zal zij er meer over willen weten…

‘Geef mij een van die marihuana-sigaretten,’ zei Ed vanachter het stuur, ‘dat zou me nu fijn kalmeren.’

Frank reikte hem zijn pakje ‘Hemelse Muziek’ aan, die Chinese sigaretten die hij bij Wyndham-Matson had leren roken. Ik ben er zeker van dat zij nu met een of andere vent leeft, dacht hij. Ze slaapt natuurlijk met hem, alsof zij zijn wettige vrouw is. Ik ken Juliana. Dit is de enige manier voor haar om zich te handhaven. Ik weet hoe zij zich voelt als het avond wordt, koud en donker, en als de mensen gezellig bij elkaar in hun huizen zitten. Zij is nooit bestemd geweest voor een eenzaam bestaan. En ik trouwens ook niet.

Misschien is het wel een erg aardige jongen. Een of andere verlegen student, die zij ergens heeft ontmoet. Zij zou een goede vrouw zijn voor een aardige jonge kerel, die nog nooit echt werk van een vrouw heeft durven maken. Ze is niet hard of cynisch en zou veel goeds voor zo’n jongen kunnen doen. Ik hoop verdomme, dat ze niet met een oudere kerel is. Daar zou ik niet tegen kunnen. Een ervaren, uitgekookte, ordinaire kerel, die met een tandenstoker in zijn mond zit en de baas over haar speelt.

Hij voelde dat hij ineens zwaar begon te ademen. Hij zag een zwaar gebouwde, behaarde bruut voor zich, die Juliana afbeulde en haar een ellendig leven bezorgde. In dat geval zal ze uiteindelijk zelfmoord plegen, dacht hij. Dat zit er in voor haar, als zij niet de goede man vindt. Dat wil zeggen een aardige, vriendelijke, gevoelige man, een student of een tikje intellectueel, die begrip heeft voor al haar gedachten. Ik was zelf al te ruw voor haar, dacht hij, en ik ben niet een van de kwaadste. Er zijn een hele hoop kerels, die veel beroerder zijn dan ik. Ik kon toch wel aardig begrijpen wat zij dacht, wat zij wilde, als zij zich eenzaam of neerslachtig voelde. Ik heb heel wat over haar afgetobd. Maar het was toch niet genoeg. Zij verdiende meer. Veel meer.

‘Ik zet de wagen hier neer,’ zei Ed. Hij had een plaats in de buurt van Childans winkel gevonden en reed, over zijn schouder kijkend, de bestelauto er nu achteruit in.

‘Luister,’ zei Frank, ‘kan ik een paar sieraden naar mijn vrouw sturen?’

‘Ik wist niet, dat jij getrouwd was,’ antwoordde Ed, die zijn aandacht bij het parkeren had, ‘maar natuurlijk kan dat, als je maar geen zilver neemt.’

Hij schakelde de motor uit, nam een laatste trekje marihuanarook, drukte de sigaret uit op het dashboard en liet het stompje op de grond vallen.

‘We zijn er,’ zei hij, ‘wens me maar geluk.’

‘Veel succes,’ zei Frank gehoorzaam.

Ed gaf het pakje sigaretten terug aan Frank, maar ontdekte toen een Japans gedicht dat op het pakje stond gedrukt. Hij las het voor:

 

‘Toen ik een koekoek hoorde roepen,

keek in de richting,

waar het geluid vandaan kwam.

Maar wat zag ik?

Alleen de bleke maan tegen de glorende dageraad.’

 

Toen sloeg hij Frank op zijn rug, grijnsde, opende de deur van de auto, nam de rieten mand met de sieraden op en stapte uit.

‘Gooi jij maar een kwartje in de meter,’ zei hij nog tegen Frank. Binnen een paar seconden was hij tussen de andere voetgangers op het trottoir verdwenen.

Juliana, dacht Frank, ben jij net zo eenzaam als ik?

Hij klom ook uit de wagen om een munt in de meter te stoppen. Hij was ineens bang voor dit hele avontuur met die sieraden. Wat moest hij beginnen als het mislukte? Het orakel had hem gewaarschuwd.

Een mens wordt geconfronteerd met de donkerder wordende schaduwen van zijn leven. De weg naar het graf. Als zij hier maar was, zou het allemaal lang zo erg niet zijn. Lang zo erg niet.

 

Juliana lag met Joe Cinnadella in haar armen op een deken op de vloer van de voorkamer van haar flat. Het was warm en benauwd in de kamer in het zonlicht van de middag. Haar lichaam en dat van de man naast haar waren nat van het zweet. Een druppel rolde van Joe’s voorhoofd, bleef even aan zijn wang hangen en viel toen op haar keel. ‘Je druipt nog van het zweet,’ fluisterde zij.

Hij gaf geen antwoord. Zijn ademhaling ging langzaam, regelmatig, deinend. Het was als de oceaan, dacht zij. Wij bestaan toch ook hoofdzakelijk uit water.

‘Hoe was het?’ vroeg ze hem.

Hij mompelde iets onduidelijks. Het was blijkbaar goed geweest.

Dat dacht ik al, zei Juliana tegen zich zelf. Zo iets voel je zelf aan. Nu moeten we allebei overeind, we moeten even flink zijn.

Hij bewoog zich even.

‘Ga je opstaan?’ vroeg ze en omklemde hem stevig met haar beide armen. ‘Niet doen. Nog niet.’

‘Moet jij dan geen les gaan geven?’ vroeg hij.

Ik ga niet naar die judoschool, dacht Juliana. Weet jij dat dan niet? We gaan samen ergens heen. We zullen hier niet te lang meer blijven. We moeten ergens heen, waar we nog nooit geweest zijn. Het is nu tijd.

Zij voelde dat hij zich van haar begon los te maken. Hij werkte zich op zijn knieën en haar hand gleed van zijn natte, gladde rug af. Ze hoorde zijn blote voeten op de vloer. Hij ging een douche nemen. Het is weer voorbij, dacht ze. Nou ja. Ze zuchtte.

‘Ik hoor je wel,’ riep Joe uit de badkamer, ‘je maakt weer moedeloze geluiden. Jij zit ook altijd in de put, niet? Zorgen, angst, achterdocht, over mij en over al het andere in de wereld.’

Hij stak zijn gezicht, dat glansde en droop van het water, even om de hoek en vroeg: ‘Hoe zou jij het vinden om samen met mij ergens heen te gaan? Een klein reisje?’

Haar hart bonsde. ‘Waarheen?’

‘Och, naar de een of andere grote stad. We zouden naar het noorden kunnen gaan, naar Denver. Dan fuif ik je daar op een leuk uitje. Ik koop kaartjes voor een of andere voorstelling, we gaan eten in een fijn restaurant, nemen een taxi en je krijgt een avondjurk of wat je ook nodig hebt van mij. Goed?’

Ze kon hem nauwelijks geloven, maar ze wilde het, ze probeerde het.

‘Redt die Studebaker van jou het, dacht je?’ riep Joe.

‘Makkelijk,’ zei Juliana.

‘We kopen allebei wat leuke kleren,’ ging hij verder, ‘en gaan een fijne tijd hebben. Misschien wel voor de eerste keer in ons leven. Anders knap jij nog eens helemaal af.’

‘Hoe komen wij aan geld?’

‘Heb ik,’ zei Joe, ‘kijk maar in mijn koffer.’

Hij sloot de deur van de badkamer. Het lawaai van het water maakte verdere conversatie onmogelijk. Zij pakte zijn oude valies uit de kast en vond in een zijvak inderdaad een envelop met geld. Er zaten een heleboel kerngezonde bankbiljetten van de Deutsche Reichsbank in. Zij konden dus op reis. Misschien houdt hij me toch niet alleen maar een beetje op sleeptouw, dacht ze. Ik wilde dat ik eens in zijn binnenste kon zien.

Onder de envelop vond ze een grote, cilindervormige vulpen. Daar leek het tenminste op. Er zat in ieder geval een klem aan, om hem in je binnenzak te steken. Maar hij was wel erg zwaar. Nieuwsgierig schroefde ze de dop eraf. Ja, het leek wat op een grote pen met een gouden punt, maar toch…

‘Wat is dit eigenlijk?’ vroeg zij aan Joe, toen die terugkwam van zijn bad.

Hij nam het ding van haar af en draaide de dop er weer op. Heel, heel voorzichtig. Het viel haar op en het benauwde haar.

‘Nog meer sombere gedachten?’ vroeg Joe. Hij scheen in een luchtige, opgewekte stemming, zoals zij hem tot dusver nog niet had meegemaakt. Met een enthousiaste kreet sloeg hij zijn handen om haar middel en tilde haar hoog in de lucht. Hij zwaaide haar heen en weer en stoeide met haar tot ze het uitschreeuwde.

‘Nee!’ riep ze, ‘ik ben… ik moet me gaan aankleden!’

Ze had eigenlijk willen zeggen: ‘Ik ben bang voor je,’ maar zij durfde dat ook niet te zeggen.

‘Luister,’ zei hij, haar nog steeds hoog in de lucht houdend, ‘wij gaan samen op mars, net als de Duce en zijn mannen op weg naar Rome. Mijn oom Carlo was daar ook bij. Nu maken wij onze eigen kleine mars. Minder belangrijk, komt ook niet in de geschiedenisboeken.’ Hij kuste haar zo hard op haar mond, dat hun tanden tegen elkaar stootten.

‘Wat zullen we er fijn uitzien in onze nieuwe kleren!’ ging hij enthousiast verder. ‘En dan moet jij me vertellen, hoe ik moet praten en hoe ik mij moet gedragen. Goed? Jij gaat mij manieren leren.’

‘Je kunt je aardig redden, dacht ik,’ antwoordde Juliana, ‘je praat vlotter dan ik.’

‘Niet waar,’ zei hij, ineens somber, ‘ik praat erg slecht. Ik heb een echt macaroni-etersaccent. Is dat jou niet opgevallen, toen je mij voor het eerst in dat eethuisje hoorde?’

‘Misschien wel,’ zei ze. Zij vond het helemaal niet belangrijk.

‘Alleen een vrouw weet iets van goede manieren in het maatschappelijk verkeer,’ vond Joe, terwijl hij haar van heel hoog met een enorme plof op het bed liet vallen. ‘Zonder een vrouw in de buurt praten wij alleen over race-auto’s, paarden en naar bed gaan en vertellen we elkaar smerige grappen. Wij hebben geen beschaving.’

‘Dat geld, is dat jouw loon?’ vroeg ze, terwijl ze zich ging aankleden. ‘Heb je dat gespaard? Ik heb hier wel meer vrachtwagenchauffeurs gesproken, maar ik heb nooit de indruk gekregen dat zij zo goed in hun geld zaten.’

‘Wie zegt jou, dat ik een chauffeur ben?’ vroeg Joe abrupt. ‘Luister, ik zat niet in de auto om te sturen, maar om ongure typen uit de buurt te houden. Kijk, zo ziet een chauffeur eruit, die naast zijn collega in de cabine zit te maffen.’

Ineens lag hij uitgezakt achterover in een stoel in de hoek van de kamer, ogen dicht, met open mond snurkend. ‘Kijk goed,’ zei hij.

Zij zag eerst niet wat hij bedoelde, maar plotseling ontdekte zij een lang, dun mes in zijn hand. Hemel, dacht zij, waar is dat vandaan gekomen? Hij moest het in een tiende seconde te voorschijn getoverd hebben. Uit zijn mouw misschien. Of zo maar uit de lucht.

‘Daarom hebben die lui mij in dienst genomen,’ legde hij uit, ‘om mijn militaire ervaring. Zo beschermden wij ons tegen de Britse commando’s.’ Zijn zwarte ogen glinsterden en hij grijnsde tegen Juliana.

‘Weet je wie Haselden, de kolonel van die commando’s, ten slotte te pakken heeft gekregen?’ ging hij verder. ‘Op een nacht, maanden na de slag op Caïro, overvielen ze ons, omdat ze benzine nodig hadden. Ik stond op wacht. Haselden probeerde mij zelf te grazen te nemen. Ze hadden hun gezicht en handen zwartgemaakt, maar werkten die keer niet met ijzerdraad. Ze hadden alleen machinepistolen en handgranaten. Veel te lawaaierig. Haselden probeerde mijn strottehoofd te verbrijzelen, maar ik kreeg hem net op tijd te pakken.’

Hij sprong ineens lachend op uit zijn stoel en riep: ‘Kom, laten we gaan inpakken. En bel die lui van de judoschool op, dat je een paar dagen vrij neemt.’

Joe’s verhaal overtuigde Juliana helemaal niet. Hij was misschien helemaal niet in Noord-Afrika geweest, was misschien helemaal niet in het leger geweest. En wat voor ongure typen bedoelde hij? Zij had nog nooit eerder gehoord, dat er gewapende ex-soldaten als bewakers meereden in de vrachtwagens die van de oostkust kwamen. Misschien kwam hij zelfs niet uit de Verenigde Staten en had hij ook dat maar bedacht. Om romantisch te doen, indruk op haar te maken. Misschien is het wel een gek, dacht zij. Wat een ironie: straks zou zij haar judo nog werkelijk voor haar zelfverdediging moeten gebruiken. Om haar lichaam te beschermen? In ieder geval haar leven. Het leek haar echter waarschijnlijker, dat Joe gewoon maar een arbeider, een zwerver van Italiaanse afkomst was, die graag opschepte en nu graag — met een mooi meisje — een paar dagen een groot leven wilde leiden, om daarna terug te zinken in de naamloze vergetelheid.

‘Goed, ik zal de school opbellen,’ zei ze.

Toen ze terugkwam, zat Joe vol overgave in ‘De sprinkhaan ligt zwaar’ te lezen, fronsend van ergernis.

‘Mocht ik het niet van je lezen?’ vroeg ze.

‘Misschien tijdens de autorit.’

‘Wat bedoel je? Rijd jij dan? Het is mijn auto!’

Joe gaf geen antwoord. Hij las gewoon verder.

 

Robert Childan stond bij zijn toonbank en zag een lange, slanke, donkerharige man zijn zaak binnenkomen. Hij had een keurig, maar toch niet helemaal modieus pak aan en droeg een rieten mand. Dat moest een vertegenwoordiger zijn, hoewel hij toch niet de stralende lach van dit soort bezoekers op zijn gezicht torste. Zijn verweerde kop had eerder een grimmige, sombere uitdrukking. Eigenlijk zag hij er nog meer uit als een loodgieter of een elektricien, dacht Childan.

Na een klant te hebben afgeholpen, vroeg Childan: ‘En wie vertegenwoordigt u, mijnheer?’

‘Edfrank Speciale Sieraden,’ zei de man onduidelijk. Hij had zijn mand op de toonbank gezet.

‘Nooit van gehoord,’ zei Childan en hij slenterde in de richting van de mand, die door de man met veel onnodige en overdreven gebaren werd geopend.

‘Allemaal unica. Met de hand vervaardigd. Volkomen oorspronkelijk werk. Koper, messing, brons. Zelfs zwart smeedijzer.’

Childan keek met afkeer in de mand. Metaal op zwart fluweel. Eigenaardig.

‘Nee, dank u. Dat verkoop ik niet,’ zei hij.

‘Dit is eigentijdse Amerikaanse kunstnijverheid. Het is wel degelijk iets voor u.’

Childan schudde zijn hoofd en liep terug naar zijn kassa. De man bleef daar nog een poos staan scharrelen met zijn mand en de fluwelen plateaus. Hij scheen er geen idee van te hebben wat hij eigenlijk aan het doen was. Met gevouwen armen stond Childan hem te observeren, terwijl hij aan heel andere dingen dacht. Om twee uur moest hij iemand een paar koppen van oud Amerikaans porselein laten zien. En om drie uur zou weer een aantal kunstvoorwerpen van het laboratorium terugkomen, waar hij hun echtheid had laten testen. Hij had de laatste paar weken, sinds dat beroerde incident met die nagemaakte Colt .44 een groot aantal artikelen op het laboratorium laten onderzoeken.

‘Dit is geen doublé,’ zei de man met de mand, terwijl hij een armband in de lucht stak, ‘het is echt solide koper, geloof dat maar.’

Childan knikte zonder te antwoorden. De man zou daar nog wel een poosje blijven rondzeuren, maar ten slotte zou hij heus wel vertrekken.

Een poosje later zei de man met de mand: ‘Wij vervaardigen deze sieraden ook op bestelling. Als een klant wat eigen ideeën heeft, staan wij voor hem klaar.’

Zijn stem klonk vreemd geknepen en hij schraapte luid zijn keel, terwijl hij van Childan naar de mand met sieraden keek. Hij wist kennelijk niet, hoe hij zijn vergeefse bezoek moest afronden.

Childan bleef vriendelijk glimlachen en zei niets. Ik ben verder niet verantwoordelijk voor zijn gedoe, dacht hij. Hij moet nu zelf maar verder zien hoe hij op de beste manier mijn zaak verlaat. Natuurlijk, het is beroerd voor de man, maar daar hoef je heus geen vertegenwoordiger voor te zijn. We hebben het allemaal moeilijk. Neem mij zelf nou. Mij zitten die Jappen, zoals die Tagomi, de hele dag in mijn haar. Als er maar even iets gebeurt, maken die je het leven zuur.

Ineens kwam er een briljante gedachte in Childan op. Die knaap had kennelijk weinig of helemaal geen ervaring. Dat zag je zo. Misschien kon hij wat van die sieraden op de pof krijgen. Het was in ieder geval het proberen waard.

‘Hé!’ riep Childan.

De man keek vlug op en staarde naar Childan.

Die liep, zijn armen nog steeds over elkaar gevouwen naar hem toe en zei vaderlijk: ‘Het is op het ogenblik rustig hier. Ik beloof u niets, maar u mag nu wel even uw sieraden hier uitstallen. Schuift u die rekken daar maar wat naar achteren.’

De man knikte, maakte wat ruimte vrij op de toonbank en begon opnieuw met zijn mand en zijn fluwelen tableaus. Childan was ervan overtuigd, dat hij zijn hele collectie nu pijnlijk zorgvuldig zou gaan uitstallen. Heel keurig en heel smaakvol. Hij zou er alle tijd voor nemen, intussen hopend en biddend dat hij, Childan, er iets van zou kopen. Al was het maar één stuk.

‘Als u alles hebt geëtaleerd,’ zei Childan, ‘zal ik er echt even serieus naar kijken. Als ik dan tenminste nog tijd heb…’

De vertegenwoordiger ging koortsachtig aan het werk, alsof hij door een bij was gestoken.

Verscheidene klanten kwamen vervolgens de winkel binnen. Childan verwelkomde hen en wijdde al zijn aandacht aan hen, zodat hij de collectie sieraden eigenlijk helemaal vergat. De vertegenwoordiger, die dit aanvoelde, trachtte zich toen zo onopvallend mogelijk te gedragen. Heel stil en voorzichtig ging hij door met het uitstallen van zijn stukken. Intussen verkocht Childan een oude Amerikaanse scheerkom, verkocht bijna een handgeweven tapijt en ontving vast een vooruitbetaling op een Afghaans kleedje. De tijd vloog voorbij. Ten slotte waren alle klanten verdwenen en was de winkel weer leeg, op Childan en de sieradenman na. Hij had zijn volledige collectie nu uitgestald op het zwarte fluweel.

Robert Childan stak een marihuana-sigaret van het merk ‘Land van de glimlach’ op en liep rustig naar de toonbank toe waar hij, heen en weer wiegend op zijn hakken, neuriënd naar de sieraden keek. Geen van beiden sprak een woord.

Eindelijk wees Childan naar een speld en zei: ‘Die vind ik wel aardig.’

‘Dat is een heel goede,’ zei de vertegenwoordiger snel, ‘u zult er geen ruw plekje op vinden. Hij is helemaal met rood poetspoeder gepolijst. En het metaal wordt ook niet dof. We hebben er een laagje plastic over gespoten, dat jaren goed blijft. De beste industrielak, die te krijgen is.’

Childan knikte.

‘Wij hebben dus geprobeerd,’ zei de man, die steeds vlugger sprak, ‘de erkende technieken uit de metaalindustrie toe te passen bij het vervaardigen van sieraden. Voor zover ik weet, heeft niemand anders dat eerder gedaan. Er zijn geen gietvormen gebruikt. Alles metaal op metaal. Gesmeed, gesoldeerd, gebronsd.’

Childan nam twee armbanden op en bekeek ze. Daarna een andere speld. Nog een speld. Hij stond er een poosje mee in zijn handen en legde ze toen opzij. Er verscheen een glimp van hoop op het nerveuze gezicht van de vertegenwoordiger.

Childan bekeek het prijskaartje aan een halsketting en zei: ‘Deze prijs…’

‘Dat is uw winkelprijs. U betaalt ons de helft van dat bedrag. En als u voor, pak weg, zo’n honderd dollar koopt, krijgt u nóg twee procent korting van ons.’

Childan legde steeds meer sieraden apart en zijn bezoeker begon steeds drukker te praten. Hij denkt echt dat hij mij van alles gaat verkopen, dacht Childan, die het spelletje bleef doorspelen zonder dat er op zijn gezicht iets te lezen was.

‘Ja, dit is een heel bijzonder mooi stuk,’ ratelde de man door, toen Childan tot besluit een paar grote oorhangers had opgepakt, ‘ik geloof dat u onze mooiste heeft uitgekozen. Onze Allermooiste. U heeft werkelijk een uitstekende smaak.’

Hij lachte en zijn ogen flitsten van het ene sieraad naar het andere. Hij rekende in gedachten uit wat het totale bedrag was van de stukken die Childan opzij had gelegd.

‘Met artikelen, die wij hier nog nooit uitgeprobeerd hebben, werken wij natuurlijk alleen in commissie,’ zei Childan ineens.

De vertegenwoordiger scheen het niet te begrijpen. Hij staarde Childan zwijgend aan en herhaalde ten slotte: ‘In commissie?’

Childan glimlachte vriendelijk en zei: ‘Als u het liever allemaal weer meeneemt…’

De man zweeg weer en zei ten slotte, bijna stotterend: ‘U bedoelt dus dat ik het hier kan laten en dat u later betaalt, als het u lukt het te verkopen…’

‘U krijgt dan tweederde van wat ik ervoor krijg. Dat is veel gunstiger voor u. Natuurlijk moet u dus wel even wachten, maar ja…’

Childan haalde zijn schouders op, wachtte even en ging verder: ‘U moet het zelf weten. Misschien kan ik wel een paar stukken in mijn etalage leggen. Als ze inderdaad goed gaan, misschien dat ik dan later, over een maandje of zo, wat sieraden rechtstreeks van u kan kopen.’

Childan realiseerde zich dat de vertegenwoordiger nu al langer dan een uur in zijn winkel was. Hij zou ook weer lange tijd nodig hebben om alles weer even keurig in zijn rieten mand te installeren.

‘Ik zal een ontvangstbewijs voor u uitschrijven,’ zei Childan tegemoetkomend en liep naar zijn kantoor achter in de zaak. Hij maakte een lijstje van de sieraden die hij hield, ondertekende het en gaf het aan de vertegenwoordiger, die moedeloos zweeg.

‘Bel me over een maand of zo maar op,’ zei hij, ‘dan kan ik u zeggen hoe het loopt.’

Hij verzamelde de stukken, die hij wilde houden, en liep ermee naar het achterste gedeelte van zijn winkel. Ik had toch eigenlijk niet gedacht dat hij erin zou trappen, zei hij tegen zich zelf. Zo zie je dat het altijd de moeite waard is om het te proberen. Ik vaar hier altijd wél bij. Hij was niet verantwoordelijk voor wat de man hier achterliet. Als er Straks bij de afrekening wat ontbrak, kon hij altijd zeggen dat het gestolen was. Dat gebeurde toch in winkels als de zijne.

Toen hij terugkwam, merkte hij dat de vertegenwoordiger de overgebleven stukken bijna had ingepakt en op het punt stond te vertrekken. Hij stak zijn hand uit en wilde hem iets geven.

‘Wat is dat?’ vroeg Childan.

‘Ik zou ons kaartje graag bij u achterlaten,’ zei de man en overhandigde hem een vierkant, rood met grijs kartonnetje, ‘Edfrank Speciale Sieraden. Ons adres en telefoonnummer staan erop. Voor het geval dat u ons nodig heeft.’

Childan knikte glimlachend en ging weer aan zijn eigen werk. Toen hij even later opkeek, was de winkel leeg. De man met de mand was vertrokken.

Hij stopte een dubbeltje in de thee-automaat en dronk zijn beker hete sterke thee peinzend op. Daarna ging hij de sieraden nog eens goed bekijken. Het is niet erg waarschijnlijk dat ik er iets van zal verkopen, dacht hij. Hoewel, het is heel goed gemaakt en het is echt iets nieuws. Je ziet het hier nooit. De ontwerpen zijn heel opmerkelijk en het is zeer degelijk vakwerk. Ik zal ze in ieder geval veel hoger prijzen en de aandacht erop vestigen, dat het met de hand gemaakte unica zijn. Kleine kunstwerken aan uw pols of om uw hals, exclusieve creaties etcetera.

Bovendien, dacht Robert Childan, kan ik hiermee geen problemen krijgen over echt of onecht, want dat gedoe zou mijn hele Amerikaanse Kunstnijverheid N.V. nog eens te gronde kunnen richten.

Plotseling kreeg hij een goed idee. Twee vliegen in één klap! Hij sprong opgewonden van zijn stoel overeind. Hij zou het mooiste stuk van de collectie sieraden zorgvuldig inpakken, een feestverpakking, het prijsje eraf natuurlijk, en er dan om twee uur — hij zou zijn winkel voor deze keer dan vroeg sluiten — mee naar de flat van de Kasoura’s gaan. Mijnheer Kasoura, Paul, zou op zijn kantoor zijn, maar zijn vrouw Betty was vast thuis. Alleen.

Hij zou haar dit nieuwe, oorspronkelijke Amerikaanse kunstwerk ten geschenke geven. Het zou meteen een mooie reclame zijn voor zijn nieuwe artikel. Met de complimenten van mijnheer Robert Childan persoonlijk. Is deze niet mooi, Betty? Ik heb een hele collectie ervan in de winkel. Kom maar eens langs, als je zin hebt. Nee, deze is voor jou, Betty.

Childan beefde van opwinding. Alleen zij en ik daar samen in die flat, dacht hij. Hij had een prachtig, waterdicht voorwendsel. Ijzersterk.

Hij zocht een klein doosje, wat kleurig papier en lint op en begon zijn geschenk voor Betty Kasoura in te pakken. Hij zag haar voor zich. Donkere, mooie vrouw, slank in haar zijden kimono, hoge hakken. Of misschien vandaag in een huispyjama van blauw katoen, heel luchtig en comfortabel en informeel. Hij zuchtte diep.

Of was dit eigenlijk te doldriest? Zou echtgenoot Paul niet kwaad worden? Misschien zou het helemaal verkeerd vallen bij hem. Misschien moest hij toch wat langzamer van start gaan. Misschien was het beter het geschenk voor Betty aan Paul in zijn kantoor te gaan aanbieden. Het effect zou op de duur hetzelfde zijn, maar hij zou in ieder geval geen argwaan gaan koesteren. En dan kon hij, Childan, een of twee dagen later Betty thuis opbellen om te vragen hoe zij het sieraad vond. Dat was nog veel beter!

 

Toen Frank Frink zijn partner Ed terug zag komen na meer dan een uur, kon hij aan zijn gezicht en zijn loop zien dat het niet goed gegaan was.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij, terwijl hij de mand van Ed overnam en in de auto zette. ‘Jezus, je bent bijna anderhalf uur weg geweest. Had hij zoveel tijd nodig om nee te zeggen?’

‘Hij heeft geen nee gezegd,’ zei Ed. Hij zag er moe uit. Lusteloos klom hij in de auto.

‘Wat zei hij dan?’ vroeg Frank. Hij opende de mand en zag, dat een groot deel van de sieraden verdwenen was. De beste.

‘Hij heeft er een heleboel gehouden. Wat is er dan gebeurd?’

‘In commissie,’ zei Ed.

‘Heb je dat goed gevonden?’ vroeg Frank verontwaardigd. Hij kon het haast niet geloven. ‘We hadden toch afgesproken…’ zei hij.

‘Ik weet niet hoe het kwam.’

‘Christus,’ zei Frank.

‘Het spijt mij ook. Hij deed eerst net of hij echt wilde kopen. Hij had er een hele hoop opzij gelegd. Ik dacht echt, dat hij ze ging kopen. En toen ineens...’

Ze bleven nog een heel lange tijd zwijgend naast elkaar in de bestelwagen zitten.