14
Helen McCready’s nieuwe woning was op het eerste gezicht veel en veel beter dan de flat in Dorchester waar ze tot voor kort haar dochter slecht had opgevoed. Kenny Hendricks en zij woonden op 133 Sherwood Forest Drive in Nottingham Hill, een beveiligde gemeenschap op drie kilometer afstand van Route 1 in Foxboro. Van Foxboro wist ik alleen dat de Patriots daar acht keer per jaar speelden en dat het niet te ver van het outletcentrum in Wrentham was. Toen ik die twee feitjes op een rij had, kon ik niet verder. Einde van de lijst.
Het bleek dat er in Foxboro vijf beveiligde flatgemeenschappen met prachtige namen waren. Op weg naar Nottingham Hill kwam ik langs Bedford Falls, Juniper Springs, Wuthe ring Heights en Fragrant Meadows. Zoals ik al zei: allemaal beveiligd. Al begreep ik niet goed waarom, want Foxboro had extreem lage misdaadcijfers. Afgezien van parkeerruimte op een wedstrijddag zou ik niet weten wat iemand daar zou willen stelen, tenzij er plotseling tekort was aan barbecuespullen of grasmaaiers.
De poort van Nottingham Hill was niet moeilijk te passeren, want er was geen poortwachter. Een bord op het hokje luidde: TOETS BIJ DAGLICHT *958 IN VOOR BEVEILIGING. Twee autolengtes voorbij het hokje splitste de hoofdweg, Robin Hood Boulevard, zich in tweeën. Vier pijltjes bij de linker vertakking wezen me de weg naar Loxley Lane, Tuck Terrace, Scarlett Street en Sherwood Forest Drive. De weg was recht, en de huizen die voor me lagen, leken op het soort redelijk welvarende eenheidsworst dat ik had verwacht.
Rechts wezen de pijlen me de weg naar Archer Avenue, Little John Lane, Yorkshire Road en Maid Marian’s Meeting House, maar die weg leidde alleen naar een verzameling zandheuvels met boven op een daarvan een eenzame gele graafmachine. Ergens in de uitbreidingswoede van Nottingham Hill was de boel stopgezet.
Ik nam de linkerweg en vond 133 Sherwood Forest Drive aan het eind van een doodlopende straat. De achtertuinen hier bestonden uit hetzelfde geelbruine zand als de heuvels waar Maid Marian’s Meeting House moest komen, en zowel 131 als 129 stond leeg, met de bouwvergunningen nog in de met zaagsel bespikkelde ramen. De gazons aan de voorkant waren wel groen, zelfs die van de leegstaande huizen; blijkbaar geloofde iemand van de beheermaatschappij nog in goed onderhoud. Ik reed de doodlopende straat door, langzaam genoeg om te zien dat de gordijnen van de ramen van Helene en Kenny dicht waren, ramen die op het noorden, zuiden en westen uitkeken. De oostelijke ramen keken uit op de geelbruine zandheuvels aan de achterkant, dus die kon ik niet zien. Toch durfde ik te wedden dat die gordijnen ook dicht waren. Op de terugweg naar de straat telde ik nog twee borden met TE KOOP. Onder een daarvan bungelde een kleiner bord met SNELLE VERKOOP. DOE EEN BOD. ALSTUBLIEFT.
Ik reed naar Tuck Terrace en parkeerde bij een half afgebouwd ranchhuis aan het eind van weer een doodlopende straat. Huizen aan de rechter- en linkerkant waren voltooid, maar ze stonden leeg. De gazons en struiken waren kort geleden geplant en zelfs in december mooi groen, maar de paden wachtten nog op de stratenmakers. Ik liep door het geraamte van het half afgebouwde ranchhuis op 133 Tuck Terrace en stak een vlakte van geelbruin zand over, met houten paaltjes en blauw draad dat aangaf waar de toekomstige achtertuinen kwamen. Al gauw stond ik achter het huis van Helene en Kenny. Het was een huis in Italiaanse stijl van twee verdiepingen, zo voorspelbaar dat ik de granieten aanrechtbladen en de jacuzzi in de badkamer al op afstand kon ruiken.
Bij het verkennen van het huis en de omgeving had ik ongeveer veertig fouten gemaakt. Ik was zo langzaam langs de voorkant gereden dat zelfs een driepotige basset me kon hebben betrapt. Ik had mijn auto in de buurt geparkeerd – op een blok afstand, maar evengoed. Ik was over open terrein naar het huis toe gelopen. Ik was niet in het donker gekomen. Opvallender had ik me niet kunnen gedragen, of ik had al voor de deur moeten staan met een sandwichbord: GEZOCHT: DE SLEUTEL VAN DE VOORDEUR.
Het zou slim zijn geweest om het huis gewoon voorbij te rijden, in de hoop dat iemand die binnen was me voor een landmeter of bouwvakker zou aanzien, en daarna snel weg te gaan. In plaats daarvan geloofde ik dat de omstandigheden tot nu toe in mijn voordeel hadden gewerkt: het was twee uur ’s middags en ik had geen sterveling gezien sinds ik het complex op was gereden. Het is dom om in geluk te geloven, maar we doen het elke keer dat we een drukke straat oversteken.
En mijn geluk hield aan. De glazen schuifpui aan de achterkant zou zelfs Gabby niet buiten kunnen houden. Ook mij niet, al had ik mijn inbraaktechniek niet goed bijgehouden. Ik forceerde het slot met een creditcard en een flesopener die ik aan mijn sleutelbos had. Ik ging de keuken in en wachtte bij de deur voor het geval er een alarm overging. Toen dat niet gebeurde, draafde ik de beklede trap op naar de eerste verdieping. Ik bleef net lang genoeg in alle slaapkamers om te constateren dat er niemand was en ging toen weer naar beneden.
Ik telde negen computers in de huiskamer. Op de dichtstbijzijnde zat een roze briefje met BCBS, HPIL. Op de volgende zat een geel briefje: BOA, CIT. Ik tikte op het toetsenbod van de eerste computer en het scherm pulseerde zachtjes. Heel even zag ik een screensaver van de Stille Oceaan, en toen werd het scherm limoengroen en dansten vier animatiefiguren met de hoofden van personages uit Different Strokes over het scherm. Er verscheen een tekstballon bij Willis’ hoofd en er knipperde een cursor. Arnold zei: ‘Waar heb je het over, Willis?’ Kimberly stak een joint op, rolde met haar ogen en zei: ‘Wachtwoord, klojo.’ Er verscheen een stopwatch in de gedachteballon boven het hoofd van meneer Drummond. Dit tikte af vanaf tien, terwijl Kimberly een striptease deed, Arnold het uniform van een bewaker aantrok en Wilis in een cabriolet sprong en hem meteen in puin reed. Toen die auto in vlammen uitbarstte, explodeerde de klok boven het hoofd van meneer Drummond en werd het scherm zwart.
Ik belde Angie.
‘De hele cast van Different Strokes?’
‘Nu je het zegt: mevrouw Garrett was er niet.’
‘Het moeten de Facts of Life-jaren zijn geweest,’ zei ze. ‘Wat heb je?’
‘Computers met wachtwoordbescherming. Negen stuks.’
‘Negen wachtwoorden?’
‘Negen computers.’
‘Dat zijn veel computers voor een huiskamer met weinig meubilair. Heb je Amanda’s kamer al gevonden?’
‘Nee.’
‘Kijk of daar een computer staat. Jongeren werken niet zo vaak met een wachtwoord.’
‘Oké.’
‘Als je erop kunt komen, geef me dan alleen een IP-adres, en de binnenkomende en uitgaande servers. De meeste mensen gebruiken maar één server, hoeveel computers ze ook hebben. Als ik die niet kan hacken, weet ik iemand die het wel kan.’
‘Met wíé ga jij online om?’
We hingen op en ik nam de trap naar de slaapkamers. Die van Helene en Kenny was zoals ik verwachtte: een kaptafel en een dekenkist uit een catalogus, bedekt met verkreukelde kleren, een boxspring op de vloer, geen nachtkastjes, lege bierblikjes aan de ene kant van het bed, lege glazen met een kleverig restje aan de andere kant. Asbakken op de vloer, kamerbreed tapijt dat al vlekken vertoonde.
Ik liep door de grote badkamer, keek glimlachend naar het bubbelbad en kwam in de volgende slaapkamer. Die was netjes en leeg. De kaptafel en kist van imitatiewalnoothout, het bijpassende bed en het nachtkastje zagen er goedkoop maar netjes uit. De laden waren leeg; het bed was opgemaakt. In de kast hingen twintig lege hangers met gelijke tussenruimten.
Amanda’s kamer. Ze had niets meer achtergelaten dan de hangers en de lakens op het bed. Aan de muur hingen nog een ingelijst shirt van de Red Sox, gesigneerd door Josh Beckett, en een Just Puppies-kalender. Het was het eerste teken van sentiment dat ik met haar in verband kon brengen. Verder werd alleen maar de indruk van precisie bevestigd die ik direct al van haar had gekregen.
De slaapkamer aan de andere kant van de gang was een ander verhaal. Hij zag eruit alsof iemand hem in een mixer had gegooid, het apparaat had aangezet en het deksel eraf had gehaald. Het bed stond verstopt onder een lappendeken van dekbed, deken, spijkerbroek, trui, sweatshirt, spijkerjasje en wijde broek. De kaptafel had open laden en een spiegel. Sophie had foto’s in de linker- en rechterzijkant van de spiegel gestoken, tussen het glas en de lijst. Op sommige zag je een jongen aan het eind van zijn tienerjaren. Zippo, nam ik aan. Hij droeg meestal een opzijgedraaide Sox-pet. Een streep beharing strekte zich als een kinband van oor tot oor uit, en een bijpassende pluk haar ontsproot aan de ruimte tussen zijn onderlip en kin. Tatoeages aan de zijkant van zijn hals; zilveren ringetjes in zijn wenkbrauwen. Op de meeste foto’s had hij zijn arm om Sophie heen. Op alle foto’s had hij een bierflesje en een rood plastic bekertje vast. Sophie had altijd een brede glimlach, maar blijkbaar was ze die nog aan het uitproberen en zocht ze nog naar de glimlach die paste bij wat zij dacht dat de mensen van haar verwachtten. Haar ogen leken gevoelig voor licht; op elke foto leek ze bijna te gaan turen. Haar kleine tandjes staken onzeker uit haar glimlach naar voren. Het was moeilijk voor te stellen dat ze gelukkig was. Boven en onder de foto’s zaten ansichtkaarten van uitgaansgelegenheden, allemaal van lang geleden; de meeste waren van het afgelopen voorjaar en het begin van de zomer. Het waren allemaal clubs voor mensen van boven de eenentwintig.
Het was duidelijk dat Sophie haar best deed om meer dan eenentwintig te lijken. Toch zag je het babyvet dat als een insectenpop aan de onderkant van haar kin hing of haar jukbeenderen bedekte. Elke club had haar binnengelaten in de wetenschap dat ze te jong was. De meeste foto’s waren van haar en Zippo; twee waren van haar en andere vriendinnen, die ik geen van allen kende en die geen van allen Amanda waren, al was er van beide foto’s aan de linkerkant iets afgeknipt. In beide gevallen was Sophies schouder geamputeerd, die vermoedelijk tegen de schouder van iemand anders aan was gekomen.
Ik doorzocht de rest van de kamer en vond pillen die ik niet kende; op grond van de etiketten dacht ik dat het homeopathische medicijnen waren. Ik maakte er foto’s van met mijn Droid en ging verder. Ik vond genoeg polsbandjes om het gevoel te krijgen dat ze een fetisj voor polsbandjes had of ze voor een bepaald doel gebruikte. De meeste vormden een berg op de bovenste plank van de kast, maar enkele lagen lukraak in de rest van de rommel.
Ik trok al het beddengoed weg, duwde de kleren opzij en vond de laptop die met knipperend lichtje op me lag te wachten. Ik klapte hem open en werd begroet door een screensaver van Sophie en Zippo. Ze lieten het universele ‘gangsta’teken van twee vingers zien, waaruit meteen bleek dat ze blanke niet-bendeleden waren. Ik dubbelklikte op het Appleicoon in de linkerbovenhoek van het scherm en kwam in het besturingspaneel zonder dat me ook maar één keer om een wachtwoord werd gevraagd. Daar vond ik de informatie over de IP-server waar Angie me om had gevraagd. Ik kopieerde alles naar mijn Droid en sms’te het naar haar.
Ik klikte weer op het hoofdscherm en klikte toen op het icoontje van de mail.
Sophie deed niet veel aan wissen. Haar IN-box bevatte 2871 berichten, die tot meer dan een jaar teruggingen. Haar map met verzonden items bevatte 1673 berichten, ook tot meer dan een jaar terug. Ik belde Angie en vertelde haar wat ik had gevonden. ‘Kun je dit hacken nu je die IP-informatie hebt?’
‘Een fluitje van een cent,’ zei ze. ‘Hoelang ben je daar al?’
‘Weet ik niet. Twintig minuten.’
‘Dat is lang in het huis van mensen die geen voorspelbare werktijden hebben.’
‘Ja, mam.’
Ze hing op.
Ik legde alles terug zoals ik het had aangetroffen en ging weer naar beneden. In de eetkamer vond ik een doos met post op de tafel. Er was niets bijzonders aan de post – vooral rekeningen, een paar creditcard- en bankoverzichten –, totdat ik naar de namen en adressen van de geadresseerden keek. Die woonden hier geen van allen. Er was post voor Daryl Bousquet in Westwood, Georgette Bing in Franklin, Mica Griekspoor in Sharon, Virgil Cridlin in Dedham. Ik nam de stapel door en telde nog negen namen, allemaal in nabijgelegen plaatsen: Walpole, Norwood, Mansfield en Plainville. Ik keek door de hal naar de rij computers in de huiskamer. Een nauwelijks ingericht huis, met alleen een paar meubelen van een discountwinkel en zonder het gevoel dat iemand van plan was hier de komende tien jaar te blijven wonen. Negen computers. Gestolen post. Als ik nog een uur de tijd had, zou ik ergens geboortecertificaten vinden van baby’s die tientallen jaar geleden waren gestorven. Daar durfde ik elke cent onder te verwedden die ik had.
Ik keek weer naar de post. Maar waarom waren ze zo dom? Waarom beschermden ze de computers met wachtwoorden, maar vergaten ze het huisalarm aan te zetten? Waarom kozen ze een perfecte plaats om dit soort dingen te doen – een huis aan het eind van een doodlopend straatje in een stopgezet nieuwbouwproject – en bewaarden ze dan stapels gestolen post in een doos?
Ik keek in de keuken en vond daar alleen lege kasten en een koelkast vol piepschuimen bakjes met afhaalmaaltijden, bier en blikjes cola. Ik deed een kastje dicht en herinnerde me wat Amanda’s klasgenootje over de magnetron had gezegd.
Ik maakte hem open en keek naar binnen. Het was een gewone magnetron. Witte wanden, geel licht, draaiend plateau. Ik wilde hem net weer dichtdoen toen ik iets bitters rook en nog eens naar de muren keek. Die waren wit, jazeker, maar er zat een extra laagje wit op. Toen ik mijn hoofd scheef hield en beter keek, zag ik hetzelfde dunne laagje op de gele gloeilamp. Ik vond een botermesje en schraapte daarmee heel licht over een van de muren. Er kwam een dun poeder af, zo wit en licht als talk.
Ik sloot de deur van de magnetron, legde het mes terug in de la en liep weer naar de huiskamer. Op dat moment hoorde ik dat de knop werd omgedraaid.
Ik had elf jaar niet oog in oog met haar gestaan, en dat was me eigenlijk wel goed bevallen. Maar daar stond ze dan, vier stappen haar huiskamer in, en ze keek me recht in de ogen. Ze was aangekomen, vooral op haar heupen, haar gezicht en de zijkanten van haar hals. Haar huid was vlekkeriger. Haar koren blauwe ogen, altijd haar mooiste trekje, hadden nog dezelfde kleur. Ze werden groot onder haar korte rossige haar, dat op de kruin grijs werd bij de wortels, en haar mond vormde een gerimpeld ovaal en maakte een aarzelend geluid.
Ik kon moeilijk beweren dat ik de wasmachine kwam repareren. Ik keek haar met een ongetwijfeld niet erg geslaagde glimlach aan, stak mijn armen uit en haalde mijn schouders op.
‘Patrick?’ zei ze.
‘Hoe gaat het, Helene?’