9

Kenneth James Hendricks had nogal wat schuilnamen. Op verschillende tijden had hij zich KJ, K Boy, Richard James Stark, Edward Toshen en Kenny B genoemd. Hij was in 1969 in Warrensburg, Missouri, geboren als zoon van een vliegtuigmonteur op de luchtmachtbasis Whiteman. Van daaruit was hij over de hele Verenigde Staten gestuiterd: Biloxi, Tampa, Montgomery, Great Falls. Hij was voor het eerst als jeugddelinquent gearresteerd in King Salmon, Alaska, en voor de tweede keer in Lompoc, Californië. Op zijn achttiende werd hij in Lompoc gearresteerd wegens ernstige mishandeling en werd hij als volwassene in staat van beschuldiging gesteld. Het slachtoffer was zijn vader. De aanklacht werd door het vermeende slachtoffer ingetrokken. Twee dagen later werd hij voor de tweede keer als volwassene gearresteerd. Opnieuw ernstige mishandeling; hetzelfde slachtoffer. Deze keer trok zijn vader de aangifte niet in, misschien omdat zijn zoon had geprobeerd zijn oor af te snijden. Kenny was daar al druk mee bezig geweest toen een buurman op het geschreeuw van zijn vader was afgekomen. Hendricks zat achttien maanden voor die mishandeling, plus een voorwaardelijke straf met een proeftijd van drie jaar. Zijn vader overleed terwijl hij in de gevangenis zat. De volgende keer werd hij in Sacramento opgepakt omdat hij rondhing in een omgeving waarvan bekend was dat er veel mannelijke prostitués kwamen. Zes weken later was hij nog steeds in Sacramento en werd hij voor de derde keer opgepakt. Deze keer voor het mishandelen van een man in de Come On Inn aan de Interstate 80. Het slachtoffer, diaken van de pinkstergemeente en prominent politiek fondsenwerver, kon niet goed uitleggen hoe hij naakt en in het gezelschap van een mannelijke prostitué in een motel-kamer was terechtgekomen en weigerde aangifte te doen. De staat Californië kwam evengoed terug op Kenny’s proeftijd, want hij was ten tijde van zijn arrestatie onder invloed van alcohol en cocaïne geweest.

Toen hij in 1994 uit de gevangenis kwam, had hij een Waffen SS-tatoeage op de onderkant van zijn nek, met de complimenten van zijn nieuwe vriendjes in de Aryan Brotherhood. Hij had ook een nieuw crimineel vak geleerd; al zijn arrestaties in de daaropvolgende jaren hadden te maken met diefstal van identiteit. Hoe verfijnder de pc’s werden, des te verfijnder werd Kenny’s kennis op dat gebied. Toch had hij zijn oude streken niet helemaal verleerd, en in 1999 werd hij in Peabody, Massachusetts, opgepakt voor de verkrachting en mishandeling van een minderjarige. Ze was zeventien of zestien, afhankelijk van het nachtelijke tijdstip waarop de verkrachting had plaatsgevonden. Kenny’s advocaat maakte daar veel werk van. De officier van justitie besefte dat als hij het meisje in de getuigenbank zette de advocaat niets heel zou laten van het beetje dat er nog van haar over was. Uiteindelijk verklaarde Kenny zich schuldig aan verkrachting van een volwassene, een minder zwaar delict. Omdat de staat verkrachting zo serieus nam, kreeg hij twee jaar, minder dan hij in 1991 had gezeten voor het snuiven van een paar lijntjes coke en het drinken van een paar biertjes. Hij was voor het laatst gearresteerd in 2007. Toen werd hij betrapt bij het in ontvangst nemen van een partij televisietoestellen ter waarde van vijftigduizend dollar die hij met een gestolen identiteit had gekocht. Hij was van plan geweest ze via de achterdeur te verkopen voor vijfhonderd dollar minder dan hij ervoor had betaald met de zakelijke creditcard van een zekere Oliver Orin, eigenaar van de Ollie O-keten van sportcafés, waarvan er enkele net een grote verbouwing achter de rug hadden. Dat moest je Kenny nageven: als iemand voor vijftigduizend dollar aan plasma-tv’s kon bestellen zonder dat het vreemd werd gevonden, dan was het Oliver Orin. Vanwege zijn strafblad werd Kenny veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf. Hij zat daar bijna drie van uit. Daarna was hij niet meer veroordeeld.

‘Maar evengoed een aardige man,’ zei Angie.

‘Een echte charmeur.’

‘Hij heeft alleen wat knuffeltijd nodig, een paar zachte armen om hem heen.’

‘En wat vrije gewichten.’

‘Natuurlijk,’ zei Angie. ‘Wij zijn geen barbaren.’

We waren in de logeerkamer/inloopkast waar we onze werkkamer thuis hadden. Het was net negen uur geweest en Gabby was om een uur of acht in slaap gevallen. Daarna hadden we ons in Kenny Hendricks’ voorgeschiedenis verdiept.

‘Dus dit is Helenes vriendje.’

‘Ja.’

‘O, nou, dan is het goed.’

Ze leunde achterover en blies lucht naar haar wenkbrauwen, een geheid teken dat ze elk moment in woede kon uitbarsten.

‘Ik heb nooit verwacht dat Helene een goede ouder zou worden,’ zei ze, ‘maar ik had nooit verwacht dat zelfs die crackhoer zo achterlijk met haar kind omging.’

‘Rustig maar,’ zei ik, ‘ze zal aan de meth zijn, niet aan de crack. Dus je moet eigenlijk “methhoer” zeggen.’

Angie wierp me de duisterste blik in maanden toe. Geen grapjes meer. Midden in onze relatie stond een enorm obstakel waarover we nooit praatten; de dingen die we hadden gedaan toen Amanda McCready de eerste keer verdween. Toen Angie moest kiezen tussen de wet en het welzijn van een kind van vier, was haar reactie gemakkelijk samen te vatten geweest: fuck de wet.

Ik daarentegen had me aan de regels gehouden en de autoriteiten geholpen een verwaarloosd kind naar haar nalatige moeder terug te brengen. Het had tot een breuk tussen ons geleid. We hadden bijna een jaar niet met elkaar gepraat. Sommige jaren zijn langer dan andere; dat jaar duurde ongeveer anderhalf decennium. Sinds onze verzoening hadden we de namen ‘Amanda’ en ‘Helene McCready’ niet meer in ons huis uitgesproken, tot drie dagen geleden. In die drie dagen hadden we het gevoel dat er een pen uit een granaat werd getrokken wanneer een van die namen viel.

Twaalf jaar geleden had ik me vergist. Elke dag die daarna was verstreken, ongeveer vierenveertighonderd dagen, was ik daar zeker van geweest.

Maar twaalf jaar geleden had ik gelijk gehad. Als we Amanda bij ontvoerders lieten, hoe goed die het ook met haar voor hadden, lieten we haar bij ontvoerders. In de vierenveertighonderd dagen sinds ik haar had teruggehaald was ik daar zeker van geweest. En waar had dat me gebracht?

Bij een vrouw die nog steeds vond dat ik het helemaal verkeerd had gedaan.

‘Die Kenny,’ zei ze, tikkend op mijn laptop, ‘weten we waar hij woont?’

‘We weten zijn laatst bekende adres.’

Ze streek met beide handen door haar lange, donkere haar. ‘Ik ga even op de veranda staan.’

‘Goed.’

We trokken onze jassen aan. Op onze achterveranda deden we de deur zorgvuldig achter ons dicht en maakte Angie de bovenkant van de barbecue open, waarin ze een pakje sigaretten en een aansteker bewaarde. Ze zwoer dat ze maar twee sigaretten per dag rookte, maar op sommige dagen merkte ik dat het pakje veel lichter was dan het zou moeten zijn. Tot nu toe had ze deze zonde voor Gabby verborgen kunnen houden, maar de klok tikte verder en dat wist ze net zo goed als ik. Maar hoe graag ik ook zou willen dat mijn vrouw vrij van zonden was, ik kan mensen die vrij van zonden zijn eigenlijk niet uitstaan. Bij zulke mensen is geen onderscheid meer te maken tussen een narcistisch instinct tot zelfbehoud en morele superioriteit. Bovendien verpesten ze de sfeer op elk feestje. Angie weet dat ik het prachtig zou vinden als ze niet rookte, en Angie zou dat zelf ook prachtig vinden, maar voorlopig rookt ze. Ik van mijn kant accepteer het en maak het haar niet moeilijk.

‘Als Beatrice niet gek is,’ zei ze, ‘en als Amanda echt weer is verdwenen, krijgen we een tweede kans.’

‘Nee,’ zei ik, ‘die krijgen we niet.’

‘Je weet niet eens wat ik wilde zeggen.’

‘Toch wel. Je wilde voorstellen dat als we Amanda Mc Cready op de een of andere manier kunnen vinden we déze keer onze vroegere fouten kunnen goedmaken.’

Ze keek me met een zuur glimlachje aan en blies rook over het verandahek. ‘Dus je wist inderdaad wat ik wilde zeggen.’

Ik ving een vleug tweedehands rook op en drukte een kus op het sleutelbeen van mijn vrouw. ‘Ik geloof niet in dat soort verlossing.’

‘Ik dacht dat jij ook niet geloofde in afsluiting.’

‘Daar ook niet in.’

‘Waar geloof je dan wel in?’

‘In jou. In haar. In dit.’

‘Jongen, je moet wat meer evenwicht zien te vinden.’

‘Wat ben jij, mijn sensei?’

Hai.’ Ze maakte een lichte buiging voor me. ‘Ik meen het. Je kunt hier in huis blijven zitten piekeren over wat er met Peri Pyper is gebeurd, en hoe je eraan hebt meegeholpen dat een klootzak als Brandon Trescott geen verantwoordelijkheid voor zijn daden hoeft te dragen. Of je kunt iets goeds doen.’

‘En dit is goed, hè?’

‘Nou en of. Vind je dat iemand als Kenny Hendricks bij Amanda McCready in de buurt zou moeten komen?’

‘Nee, maar dat is niet genoeg om in de levens van andere mensen te gaan wroeten.’

‘Wat is dan wel genoeg?’

Ik grinnikte.

Zij niet. ‘Ze is verdwenen.’

‘Je wilt dat ik achter Kenny en Helene aan ga.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik wil dat wíj achter Kenny en Helene aan gaan. En ik wil dat wíj Amanda weer vinden. Misschien heb ik niet veel vrije tijd meer over.’

‘Die heb je helemaal niet.’

‘Oké,’ gaf ze toe, ‘maar ik heb nog steeds heel gekke computervaardigheden, beste man.’

‘Zei je gékke vaardigheden?’

‘Ik laat de vroege jaren nul weer tot leven komen.’

‘Die jaren kan ik me herinneren – toen verdienden we geld.’

‘En we waren mooier en jouw haar was veel dichter.’ Ze legde haar beide handpalmen op mijn borst en ging op haar tenen staan om me te kussen. ‘Niet dat ik je wil kwetsen, schat, maar wat heb je tegenwoordig nog meer te doen?’

‘Je bent een harteloos kreng. Ik hou van je. Maar harteloos ben je wel.’

Ze liet dat schorre lachje van haar horen, het lachje dat altijd dwars door me heen gaat.

‘Daar hou jij juist zo van.’

Een halfuur later zat Beatrice McCready aan de tafel in onze eetkamer. Ze dronk een kop koffie. Ze zag er niet meer zo ontredderd uit als de vorige keer, niet meer zo hopeloos verloren, maar dat wilde niet zeggen dat het beter met haar ging.

‘Ik had niet over Matt moeten liegen,’ zei ze. ‘Het spijt me.’

Ik stak mijn hand op. ‘Beatrice, jezus. Je hoeft je niet te verontschuldigen.’

‘Hij… Het is een van die dingen waarvan je weet dat je er waarschijnlijk nooit overheen komt, maar je moet toch blijven functioneren en je dagelijkse dingen doen. Nietwaar?’

‘Mijn eerste man is vermoord,’ zei Angie. ‘Dat betekent niet dat ik me jouw verdriet kan voorstellen, Bea, maar ik heb wel geleerd dat het goed is om elke dag één moment, één seconde maar, te hebben waarop je geen verdriet hebt. Dat is geen zonde.’

Beatrice knikte vaag. ‘Ik… Dank je.’ Ze keek naar onze kleine eetkamer. ‘Jullie hebben tegenwoordig een dochter, hè?’

‘Ja. Gabriella.’

‘O, dat is een mooie naam. Lijkt ze op jou?’

Angie keek mij vragend aan, en ik knikte.

‘Meer op mij dan op hem, ja,’ zei ze. Ze wees naar een foto van Gabby op het dressoir. ‘Dat is Gabby.’

Beatrice keek naar de foto en glimlachte ten slotte. ‘Ze ziet er levenslustig uit.’

‘Dat is ze ook,’ zei Angie. ‘Je weet wel, kinderen van twee.’

Beatrice boog zich naar voren ‘O, ik weet het, ik weet het. Het begint met achttien maanden en het gaat door tot ze drieënhalf zijn.’

Angie knikte enthousiast. ‘Ze was een monster. Ik bedoel, eh, het was…’

‘Verschrikkelijk, nietwaar?’ zei Beatrice. Ze keek alsof ze ons een anekdote over haar zoon ging vertellen, maar hield zich in. Toen sloeg ze met een vreemd glimlachje haar ogen neer en schommelde een beetje op haar stoel. ‘Maar ze ontgroeien het.’

Angie keek me aan. Ik keek terug en wist niet wat ik nu moest zeggen.

‘Bea,’ zei Angie, ‘volgens de politie hebben ze een onderzoekingesteld naar wat je had gezegd en troffen ze Amanda thuis aan.’

Beatrice schudde haar hoofd. ‘Sinds ze zijn verhuisd, belt Amanda me elke dag. Dat slaat ze nooit over, tot veertien dagen geleden. Meteen na Thanksgiving. Daarna heb ik niets meer van haar gehoord.’

‘Zijn ze verhuisd? Die buurt uit?’

Bea knikte. ‘Ongeveer vier maanden geleden. Helene heeft een huis in Foxboro gekocht. Een huis met drie slaapkamers.’

Foxboro was een voorstad, ongeveer dertig kilometer naar het zuiden. Het was geen Bellmont Hills, maar wel heel wat beter dan St Bart’s Parish in Dorchester.

‘Wat doet Helene tegenwoordig voor werk?’

Beatrice lachte. ‘Werk? Nou, het laatste wat ik hoorde, was dat ze achter de lottomachine in een New Store on the Block zat, maar dat is al een tijd geleden. Daar zal ze ook wel ontslagen zijn, net als overal. We hebben het hier over een vrouw die kans heeft gezien ontslagen te worden bij Boston Gas. Wie wordt er nou ontslagen bij een nutsbedrijf?’

‘Dus als ze niet veel werkt…’

‘… hoe kan ze dan een huis kopen?’ Ze haalde haar schouders op. ‘Wie weet?’

‘Die processen tegen de gemeente hebben haar toch niets opgeleverd?’

Beatrice schudde haar hoofd. ‘Dat geld ging in een trustfonds voor Amanda. Helene kan er niet bij.’

‘Oké,’ zei Angie. ‘Ik zal opvragen wat de waarde van dat huis voor de vastgoedbelasting is.’

‘En het straatverbod dat tegen jou is uitgevaardigd?’ vroeg ik zo vriendelijk als ik kon.

Beatrice keek mij aan. ‘Helene maakt gebruik van het systeem. Dat deed ze als tiener al. Een paar jaar geleden was Amanda ziek. Griep. Helene had een nieuwe vriend, een barkeeper die haar gratis drankjes gaf, en dus vergat ze bij Amanda te kijken. Toen zaten ze nog in hun vorige woning bij Columbia Road. Ik had nog steeds een sleutel en ging daar naar binnen om voor Amanda te zorgen. Anders zou ze longontsteking hebben gekregen.’

Angie keek naar de foto van Gabby en keek toen Bea weer aan. ‘Dus Helene vond je daar en liet dat straatverbod uitvaardigen.’

‘Ja.’ Bea streek over de rand van haar koffiekopje. ‘Ik drink meer dan vroeger. Soms doe ik dan domme dingen en bel ik mensen op.’ Ze keek me aan. ‘Zoals jou laatst die nacht. Ik heb dat ook een paar keer bij Helene gedaan. Na de vorige keer vroeg ze opnieuw een straatverbod aan. Dat was drie weken geleden.’

‘Waarom, eh, ik wil niet zeggen, waarom viel je haar lastig, maar…?’

‘Dat mag je best zeggen. Soms val ik Helene lastig.’ Ze glimlachte. ‘Ik had met Amanda gepraat. Ze is een goed meisje. Een beetje hard. Veel ouder dan andere meisjes van haar leeftijd, maar goed.’

Ik dacht aan het meisje van vier dat ik naar dat huis had teruggebracht. Nu was ze ‘hard’. Nu was ze ‘veel ouder dan andere meisjes van haar leeftijd’.

‘Amanda vroeg me op de post te letten in haar oude huis, dingen die de posterijen vergaten door te sturen. Dat vergeten ze vaak. En dus ging ik daarheen. Het was voor het merendeel reclame.’ Ze greep in haar tasje. ‘Behalve dit.’

Ze gaf me een ivoorwit papier: een geboortecertificaat van de staat Massachusetts, Suffolk County, voor Christina Andrea English, geboortedatum 4 augustus 1993.

Ik gaf het papier aan Angie.

‘Ongeveer dezelfde leeftijd,’ zei ze.

Ik knikte. ‘Christina English zou een jaar ouder zijn.’

We dachten hetzelfde. Angie legde het geboortecertificaat naast haar laptop, en haar vingers dansten over de toetsen.

‘Hoe reageerde Amanda toen je tegen haar zei dat je dit had gevonden?’

‘Ze belde niet meer. En toen verdween ze.’

‘En dus begon je Helene te bellen.’

‘En ik eiste antwoorden. Reken maar.’

‘Goed zo,’ zei Angie. ‘Ik wou dat ik bij je was geweest.’

‘Dus je belde Helene?’ zei ik.

Ze knikte. ‘Vaak. En ik sprak woedende boodschappen in.’

‘En Helene bewaarde ze,’ zei Angie, ‘en liet ze aan een rechter horen.’

Beatrice knikte. ‘Precies.’

‘En je weet zeker dat Amanda niet in het huis in Foxboro is.’

‘Absoluut.’

‘Waarom?’

‘Omdat ik dat huis drie dagen in de gaten heb gehouden.’

‘In de gaten gehouden.’ Ik grijnsde. ‘Met een straatverbod. Allemachtig, jij bent niet mis, Bea.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik weet niet met wie de politie daar heeft gepraat, maar het was niet Amanda.’

Angie keek even van haar computer op, al typte ze gewoon door. ‘Er zijn geen basisschoolgegevens van Christina English. Geen sofinummer. Geen ziekenhuisgegevens.’

‘Wat betekent dat?’ vroeg Bea.

‘Het betekent dat Christina English naar een andere staat kan zijn verhuisd. Of…’

‘Ik heb het,’ zei Angie. ‘Overleden op 16 september 1993.’

‘… of dat ze dood is,’ maakte ik mijn zin af.

‘Auto-ongeluk,’ zei Angie. ‘Wallingford, Connecticut. Beide ouders zijn op dezelfde datum omgekomen.’

Bea keek ons confuus aan.

Angie zei: ‘Amanda probeerde de identiteit van Christina English over te nemen, Bea. Jij verstoorde dat. Er is misschien wel een overlijdenscertificaat in de staat Connecticut – ik zal dieper moeten graven –, maar er is een goede kans dat iemand kan doen alsof ze Christina English is zonder dat de overheid er ooit achter komt. Je kunt een sociale-verzekeringskaart krijgen, een arbeidsverleden vervalsen, en als je er zin in hebt, doe je alsof je gewond bent geraakt terwijl je een nietbestaande baan had en kun je een invaliditeitsuitkering gaan innen.’

‘Of,’ zei ik, ‘ze kan in dertig dagen tijd een schuld van zes cijfers voor de komma opbouwen op een heleboel creditcards en die schuld nooit afbetalen omdat ze, nou, omdat ze niet bestaat.’

‘Dus Amanda werkt voor Helene en Kenny om fraude te plegen…’ zei Angie.

‘Of ze probeert iemand anders te worden.’

‘Maar dan zou ze nooit de twee miljoen krijgen die de gemeente haar volgend jaar schuldig is.’

‘Daar zit wat in,’ zei ik.

‘Al hoeft ze haar echte identiteit natuurlijk niet op te geven als ze een nieuwe aanneemt,’ zei Angie.

‘Maar ik heb het geboortecertificaat onderschept,’ zei Bea, ‘dus ze kan voortaan alleen nog zichzelf zijn. Nietwaar?’

‘Nou, die Christina English-identiteit is waarschijnlijk van de baan,’ zei ik.

‘Maar?’

‘Maar,’ zei Angie, ‘het is net als met avatars in computer-games. Als ze heel slim is, heeft ze er meer. Is Amanda erg slim?’

‘Ze is briljant,’ zei Bea.

We zaten een tijdje zwijgend bij elkaar. Ik zag Bea naar de foto van Gabriella kijken. Die hadden we afgelopen herfst gemaakt. Gabby zat op een berg bladeren, haar armen wijd gestrekt alsof ze voor een reclamefoto poseerde, haar oogverblindende glimlach even groot als de bladeren. Op schoorsteenmantels, dressoirs, buffettafels en televisietoestellen over de hele wereld stonden wel een miljoen van zulke foto’s. Bea keek er steeds naar, alsof ze er in wegzonk.

‘Wat een geweldige leeftijd,’ zei ze. ‘Vier, vijf. Alles is een wonder en alles verandert.’

Ik kon mijn vrouw niet aankijken.

‘Ik ga daar een kijkje nemen,’ zei ik.

Angie keek me met een stralende glimlach aan.

Bea stak haar handen over de tafel uit. Ik pakte ze vast. Ze waren warm van het koffiekopje.

‘Je vindt haar vast wel opnieuw.’

‘Ik zei dat ik een kijkje zou nemen, Bea.’

Ze keek me met een bijna evangelische blik aan. ‘Je vindt haar opnieuw.’

Ik zei niets. Maar Angie wel.

‘We vinden haar, Bea. Hoe dan ook.’

Toen ze weg was, gingen we in de huiskamer zitten en keek ik naar de foto van Bea en Amanda op mijn schoot. Die was een jaar geleden gemaakt in een zaal van de Knights of Columbus, een katholieke organisatie. Ze stonden voor een wand met een houten lambrisering. Bea keek Amanda met een glimlach van pure liefde aan. Amanda keek recht in de camera. Haar glimlach was hard, haar blik was hard, haar kin stond een beetje naar rechts. Haar haar was vroeger blond geweest, maar nu bruinrood. Ze had het lang en sluik. Ze was klein en slank en droeg een grijs T-shirt van de Newbury Comics, een blauw trainingsjasje van de Red Sox en een donkerblauwe spijkerbroek. Haar enigszins scheve neus was besproeid met een heleboel kleine sproetjes, en haar groene ogen waren erg klein. Ze had dunne lippen, scherpe jukbeenderen en een vierkante kin. In haar ogen ging veel om waarvan ik wist dat de foto het geen recht deed. Waarschijnlijk veranderde haar gezicht dertig keer in een kwartier. Ze was niet echt mooi, maar beslist interessant om te zien.

‘Goh,’ zei Angie. ‘Dat kind is geen kind meer.’

‘Weet ik.’ Ik deed mijn ogen even dicht.

‘Wat had je verwacht?’ vroeg ze. ‘Met Helene als moeder. Als Amanda tot haar twintigste verjaardag niet naar een afkickcentrum hoeft, is ze een groot succes.’

‘Waarom doe ik dit opnieuw?’ vroeg ik.

‘Omdat je goed bent.’

‘Zo goed ben ik niet,’ zei ik.

Ze kuste mijn oorlel. ‘Als je dochter je later vraagt waar je voor staat, wil je dan met je mond vol tanden staan?’

‘Het zou mooi zijn als ik dan een antwoord had,’ zei ik. ‘Echt waar. Maar deze recessie, deze depressie, of hoe het ook heet… die is echt, schat. En hij gaat niet weg.’

‘Heus wel,’ zei ze. ‘Heus wel. Op een dag. Maar waar je hier en nu staat, dat is voorgoed.’ Ze draaide zich opzij op de bank, trok haar benen op en pakte haar enkels vast. ‘Ik doe twee of drie dagen met je mee. Dat zou leuk zijn.’

‘Ja. Maar hoe kun je…’

‘PR staat bij me in het krijt sinds vorige zomer, toen ik op het Beest paste. Ze past wel een paar dagen op Gabby terwijl ik met jou op stap ben.’

Het Beest was de zoon van Angies vriendin Peggie Rose – of PR. Gavin Rose was vijf jaar oud, en voor zover ik wist, sliep hij nooit en was nooit opgehouden dingen kapot te maken. Hij hield er ook van om zonder goede reden te gaan schreeuwen. Zijn ouders vonden dat grappig. Toen vorig jaar PR’s tweede kind werd geboren, viel dat samen met de dood van haar schoonmoeder, en daarom hadden Angie en ik gedurende vijf van de langste dagen uit de geschiedenis der mensheid opgescheept gezeten met het Beest.

‘Ze staat beslist bij ons in het krijt,’ zei ik.

‘Nou en of.’ Angie keek op haar horloge. ‘Het is nu te laat om te bellen, maar ik probeer het morgenvroeg. Dan hoor je in de loop van de middag wel of je een compagnon hebt.’

‘Het is lief van je,’ zei ik, ‘maar het levert geen geld op. En dat hebben we nodig. Ik zou tijdelijk werk kunnen zoeken. Er is altijd wel iets te vinden. Weet ik veel, in de haven bijvoorbeeld. Ik kan auto’s uit de schepen laden in Southie. Ik kan…’ Ik zweeg, want ik ergerde me aan de wanhoop in mijn eigen stem. Ik leunde op de bank achterover en keek naar de natte sneeuw die tegen het raam spuwde. De vlokken vlogen onder de straatlantaarns door en wervelden om de telefoonlijnen. Ik keek mijn vrouw aan. ‘Misschien zitten we straks zonder geld.’

‘Het kost je een paar dagen, hooguit een week. En als in die tijd Duhamel-Standiford belt om je een nieuwe zaak aan te bieden, hou je er gewoon mee op. Maar voorlopig ga je op zoek naar Amanda.’

‘Straks moeten we naar de gaarkeuken.’

‘Dan doen we dat,’ zei Angie.