EEN BOODSCHAP VAN THUIS

Agent Con Riley voelde zich die morgen erg gewichtig. Zoals hij daar heen en weer kuierde op de wal, was hij de verpersoonlijking van de wet. Iedereen, die hem zag, schoot hem aan om bijzonderheden te vragen over het gevecht, dat de Chinezen die nacht geleverd hadden. Agent Riley was eerst patrouilleagent geweest, maar een dief had zijn handboeien en zijn gummiknuppel gestolen. Daarom was hij overgeheveld naar de verkeerspolitie, waar niemand iets van hem zou kunnen stelen.

Als verkeersagent had hij eens de burgemeester van Bayport aangehouden voor een overtreding, die alleen maar in zijn verbeelding had bestaan. De burgemeester had een klacht ingediend en nu was agent Riley aan de dokken geplaatst, waar hij hopelijk niets zou kunnen verknoeien.

Toen hij de Hardy’s en Chet Morton zag aankomen, fronste hij zijn wenkbrauwen. Hij had het niet op de jongens begrepen. De vorige winter had Chet met een sneeuwbal zijn helm van zijn hoofd gegooid. En de Hardy’s hadden hem al heel wat keren in zijn hemd gezet door zaken op te lossen, waar hij niets van had begrepen.

'Goedemorgen, meneer Riley,’ zeiden de jongens beleefd.

'Môge,' gromde de agent, alsof hij geen tijd had voor de jongens.

'Ik hoor, dat u vannacht een einde aan dat gevecht gemaakt hebt,’ zei Chet.

Riley keek Chet wantrouwig aan; Chet had hem al vaker voor de gek gehouden.

’Ik denk, dat je niet helemaal goed ingelicht bent, jongeman,’ antwoordde hij ernstig, ’Ik was zelfs niet in de buurt want ik lag thuis in mijn bed. Ik heb deze week dagdienst, begrijp je? Als ik nachtdienst had gehad, geloof ik niet, dat het gevecht zo lang zou hebben geduurd.’

’Was u er niet bij?’ vroeg Joe teleurgesteld. ’We kwamen juist naar u toe in de hoop, dat u ons alles zou kunnen vertellen.’

’Wel,’ antwoordde Riley met een trotse glimlach, ’het feit, dat ik er niet bij was, wil nog niet zeggen, dat ik niet op de hoogte ben. Wat willen jullie weten?’

’We hebben geluk, jongens,’ zei Chet. ’Agent Riley weet alles! En toch was hij er niet bij!’

'Kalm aan, jongeman,’ zei de agent streng, ’Ik was er niet bij, omdat ik geen nachtdienst had.’

’Wat een geluk, zeg!’ zei Chet. ’Die nachtdienst zou geen pretje geweest zijn met al die mensen, die overhoop gestoken en in het water gegooid werden.’

Frank gaf Chet een por om hem zijn mond te laten houden.

’Voor zover ik weet,’ zei de agent, 'draaide de hele zaak om een veretta.’

’Een vere-wat?’ vroeg Frank.

’Een veretta tussen Chinezen, begrijp je?’

’Wat is dat? Kun je het eten?’ vroeg Chet.

’Een veretta!’ herhaalde Riley. ’Een afrekening, een vete, een gevecht.’

’O! Een vendetta!’ riep Joe uit.

’Waar ging het om?’ vroeg Frank.

’Dat weet niemand,’ verklaarde Riley. ’Een stelletje Chinezen kwam hier gisteren naartoe om op de avondboot te wachten. Jullie waren er ook, als ik me goed herinner.’

’Ja, die Chinezen hebben we gezien,’ zei Frank.

’Nou, toen ik om middernacht naar huis ging, stonden die Chinezen er nog. Ze beweerden, dat ze op de volgende boot wachtten. Dat was hun goed recht en daarom liet ik ze met rust.’

’Tot uw geluk,’ mompelde Chet.

’Maar ik had me nog niet omgedraaid of de herrie begon. Een andere Chinees kwam naar de steiger en begon ruzie te maken met een van de Chinezen, die er al stonden. Hij ging weer weg...’

’Wie?’ vroeg Chet.

’De tweede Chinees.’

’Welke? Die hier als tweede kwam?’

’Nee, die het laatst kwam — die ruzie maakte met de eerste Chinees, die er al was.’

’Maar er waren drie Chinezen. Bedoelt u dan de vierde?’

’Nee, de tweede,’ hield de agent vol. ’Ik vertel het verhaal op mijn manier, en als het je niet bevalt, hoef je er niet naar te luisteren. De tweede Chinees ging weg, maar om een uur of drie kwam hij terug met nog andere Chinezen.’

’Waren die eersten er dan nog steeds?’

’Ja, ze wachtten op de volgende boot, zoals ik al zei. Wel, in minder dan geen tijd vlogen al die Chinezen elkaar naar de keel. Het was een gevecht, zoals je nog nooit gezien hebt. Een bediende van de scheepvaartmaatschappij belde de politie op, maar toen mijn collega’s hier kwamen, was alles al achter de rug. Eén Chinees had een mes tussen zijn ribben en een ander lag in het water. De drenkeling werd gered en de gewonde overgebracht naar het ziekenhuis. Niemand weet, waar het gevecht om begonnen was.’

’Wie is er begonnen?’ vroeg Chet.

’Wat een domme vraag! Er was toch niemand bij?’

’O nee, u lag in bed. Neem me niet kwalijk.’

’Hoe heet de gewonde Chinees?’ vroeg Frank.

’Tom Wat.’

’Tom Wat!’ echode Frank. ’Maar die ken ik. Hij werkt in dat Chinese restaurant in de Pijnboomstraat. Tenminste, daar hééft hij gewerkt. Een kleine, rustige kerel.’

’Nou, het scheelde niet veel of hij was nog veel rustiger geworden,’ zei Riley somber.

’Is er geen enkele Chinees gearresteerd?’ vroeg Joe.

’Ze waren allemaal al verdwenen, behalve natuurlijk de drenkeling en Tom Wat. Maar je kunt een man niet arresteren, omdat hij in het water gevallen is of omdat hij een mes tussen zijn ribben gekregen heeft.’

’Dat zou zéér onrechtvaardig zijn,’ zei Chet plechtig.

De jongens, die nu alles wisten, wat de agent wist, bedankten Riley uitbundig en liepen naar het kantoor van de scheepvaartmaatschappij. Ze kenden de bediende goed.

’Hallo, jongens,’ zei hij opgewekt. ’Wat kan ik voor jullie doen? Waar willen jullie naartoe? New York, Boston, Halifax, New Orleans, Cuba, Bermuda...’

’Weekendretour naar China,’ zei Chet.

’Praat me niet over China,’ zei de bediende, ’Ik heb de laatste vierentwintig uur genoeg Chinees horen schreeuwen om er voorgoed tabak van te hebben.’

’Was jij vannacht hier, toen het gevecht begon?’

’Nee, ik slaap ook wel eens. Ik was thuis.’

’Dan weet je natuurlijk niet of er een zekere Sidney Pebbles passage geboekt heeft op de boot van half drie?’

’Ik was hier niet, maar ik weet, dat er geen Pebbles aan boord is gegaan. De man, die vannacht dienst had, zei, dat er geen cliënten waren. Maar Pebbles is misschien met een van de vroege boten vertrokken. Hoe zag hij eruit?’

De jongens beschreven Sidney Pebbles zo nauwkeurig mogelijk en de bediende schudde zijn hoofd.

’Nee, die man is hier niet geweest — tenminste niet om een biljet te kopen.’

Dat zei nog niets, want aan boord kon je ook een biljet kopen.

’Wat is er aan de hand?’ vroeg de bediende. ’Hebben jullie weer een opdracht?’

’O nee, ’t is alleen maar een beetje nieuwsgierigheid,’ antwoordde Frank ontwijkend.

’Ik zou het natuurlijk aan de kapiteins van de boten kunnen vragen,’ zei de bediende hulpvaardig. ’Hoe heette hij? Pebbles? Misschien weten zij het wel.’

Ze bedankten de bediende en beloofden terug te komen om te horen of hij iets was te weten gekomen.

Agent Riley stond nog steeds op dezelfde plaats en staarde peinzend naar een zeilbootje in de baai.

Eensklaps hoorden ze ’t geloei van een claxon. Rammelend stormde een eeuwenoude auto op het water af. Agent Riley schrok zo vreselijk, dat hij bijna in het water viel. De oude wagen stopte met een snerpend gepiep van de banden.

Jerry Gilroy zat aan het stuur en naast hem zaten Phil Cohen en Tony Prito. De drie jongens waren vrienden van de Hardy’s en Chet Morton. 'Bericht voor de Hardy’s! Bericht voor de Hardy’s!’ schreeuwden de vrienden, toen ze de jongens zagen staan.

’Wat is er aan de hand?’ vroeg Frank.

’Jullie moeten thuiskomen,’ antwoordde Tony Prito.

’We wilden naar jullie toe komen,’ voegde Phil Cohen er aan toe. ’De verpleegster vroeg ons jullie te gaan zoeken en onmiddellijk naar huis te sturen.’

’We schrokken ons dood,’ zei Jerry Gilroy, ’toen we die verpleegster aan de deur zagen. We dachten niet anders of er was iets met jullie gebeurd.’

’Je vader en moeder zijn toch weg?’ vroeg Tony Prito. ’Wie is er dan ziek?’

’Ze zei niet, dat er iemand ziek was,’ zei Phil Cohen. ’Ze zei alleen maar: ’Ga Frank en Joe zoeken en stuur ze direct naar huis’.’

’We hebben verschrikkelijk hard gereden,’ zei Jerry Gilroy. 'Gelukkig dat we jullie gevonden hebben. Stap in!’

De Hardy’s en Chet klommen in de wagen en deze schoot met een ruk vooruit, toen Jerry het gaspedaal intrapte. Frank en Joe keken elkaar bezorgd aan.

’Ik hoop,’ zei Joe, ’dat het niet erger geworden is met tante Gertrude.’