Hoofdstuk 10

De GANYMEDE , met zijn 840 meter lange en 200 meter dikke cilindervorm, leek naast het superslagschip op een wat groot uitgevallen reddingsboot. Toen de mannen van de versterking uit de luchtsluizen stroomden om de 50 meter naar de sluis van de reus met een sprong te nemen, moesten ze al hun ver­stand te hulp roepen om zich door de aanblik van het monster niet te laten overweldigen.

„Groep Tanner tweede sluis links,” klonk het in de helmapparaten. „Na binnentreden in normale lucht, afweerschermen van de gevechtspakken op vol vermogen zetten. Niet openen. Er heersen hier voor een deel zeer hoge temperaturen.”

Met de 800 man kwamen superzwa­re desintegratoren, die nog maar net gedragen en met twee handen bediend konden worden, aan boord. Freyt had intussen besloten bij de ontscheping ook de geschutpoorten van de onderste koepel te gebrui­ken. Als de nog onbeschadigde ro­bots logisch reageerden, zouden ze hun krachten verdelen om ook dit tweede front aan te vallen.

De mannen van de GANYMEDE kwamen met een uitrusting waar­over Rhodans patrouille niet be­schikte. Als er aan boord van het superschip Arkonidische gevechtspakken met ingebouwde krachtstations en afweerschermen waren, had men die tot nu toe niet gevonden.

Tifflor, die bij de centrale lift stond wees de nieuw aangekomenen de weg. De volkomen uitgeputte man­nen van de patrouille trokken zich onmiddellijk uit de opvangposten terug, die van nu af aan door uitge­ruste mannen werden bezet. Alleen de mutanten bleven nog in dienst. Na een klein half uur begon er orde in de chaos te komen. De afweer­schermen van de gevechtspakken waren sterk genoeg om schamp­schoten te doen afketsen. Maar een voltreffer uit een robot-straler deed ook die schermen bezwijken.

Rhodan, Crest en Thora hadden het commando in de onderste afdelin­gen op zich genomen. De 800 man­nen drongen onhoudbaar verder naar boven en beneden op.

Na een uur concentreerden de ge­beurtenissen zich op dek 32, dat door hoge machinehallen onderbroken en verdeeld werd.

„Attentie, aan allen,” zei Rhodans stem in de radio. „Val geen robots aan die zich achter kostbare ma­chines verscholen hebben. Wie er een ziet of met een draagbare ener­gietaster peilt, moet onmiddellijk luitenant Marshall waarschuwen, die zal dan een mutant sturen. Alleen schieten als je er zeker van bent dat er geen onvervangbare apparaten door beschadigd worden.”

Rhodan draaide zich vlug om toen enige kleine, sierlijk gebouwde ge­stalten voorbij snelden. Het waren de medische robots van de GANYMEDE, wier tastcellen beter in staat waren een gewonde te vinden, dan menselijke ogen.

Rhodan beet op zijn lip toen de eerste slachtoffers van het ongelij­ke gevecht weggedragen werden. De doktoren Haggard en Manoli waren er ook. De verwondingen waren in de meeste gevallen zwaar.

„We knappen ze wel weer helemaal op,” riep Haggerd hem toe. „Er zul­len amputaties nodig zijn, maar met de Arkonidische bioplastische techniek is dat geen bezwaar. Ik heb twintig uitgeruste mannen nodig voor het transport.”

Rhodan gaf onmiddellijk de nodige instructies. De gewonden werden met veel zorg naar de GANYMEDE overgebracht, waar medische hulp met alle beschikbare middelen ge­garandeerd was.

„Het was zwaar, te zwaar,” hijgde Bully. Zijn rossige borstelharen waren, dicht boven zijn voorhoofd, geschroeid. „Deze robots schijnen van een nieuwe constructie te zijn. Ze reageren sneller dan onze mo­dellen. Als we er zo vijfduizend aan boord hadden gekregen, zou het met ons afgelopen zijn geweest.”

Na het laatste woord viel hij in zit­tende houding in slaap. Hij werd ook niet wakker toen hij voorzichtig door de antizwaartekrachtheffer van een medische robot werd opge­tild en weggebracht. Het duurde nog eens vier uren voordat de laatste vechtmachines neergeschoten of door mutanten vernield waren.

Rhodan liet opsporingspatrouilles vormen, die de onaangename taak kregen, elk een gedeelte van het schip uit te kammen.

„Let goed op en raak niet in paniek. Volgens de technische instelling van de robots, kunnen ze zich niet op menselijke manier verstoppen. Ze vallen aan zolang ze kunnen. Jullie kunnen er daarom vrij zeker van zijn dat je geen actieve machi­nes meer zult vinden. Als ze er nog waren, zouden ze zich ook in de strijd storten.”

Rhodan draaide zich vermoeid om. Dokter Eric Manoli keek in een paar doffe, rood ontstoken ogen die alle spanningen en zorgen weer­spiegelden.

„Je moet onmiddellijk rust nemen,” waarschuwde Manoli bezorgd. „Dat houdt zelfs jouw lichaam op de duur niet uit.”

„Eerst het schip, eerst mijn mensen. Waar is Freyt?”

„Boven , in de centrale.”

Ze zweefden in de weer functione­rende anti-zwaartekrachtlift naar boven. Toen Rhodan de centrale binnenkwam, sprongen de mannen in de houding. Thora sliep vast in haar pilotenstoel. Rhodan bleef een ogenblik bij haar staan en keek in haar ontspannen gezicht. Manoli zuchtte inwendig van opluchting toen Rhodans opeengeklemde lippen zich langzaam ontspanden.

De panoramabeeldschermen wa­ren in bedrijf. Uitstekend geoefen­de specialisten, die het meest ver­trouwd waren met de installaties van de STARDUST II, hadden de belangrijkste plaatsen al bezet.

Julian Tifflor, die plotseling geen vermoeidheid meer scheen te ken­nen, gaf hier en daar nadere uitleg. De radiocentrale was bezet en een hoofdkrachtstation werkte op mi­nimum vermogen.

Bovenop het reuzenschip draaiden de radaran­tennes. Het radar- en radiosta­tion verschilde van dat van de STARDUST II alleen door zijn indruk­wekkende afmetingen. Rhodan luis­terde naar het doffe gebulder dat onophoudelijk uit de ingeschakelde structuurtasters klonk.

„Ze zoeken ons koortsachtig,” zei Freyt zacht.

„Luister maar eens naar het hypercom radioverkeer” De grote robot schijnt buiten zichzelf te zijn, als zoiets bij een machine tenminste mogelijk is.”

Rhodan liep de sluis door. Een nieuwe overgang deed de apparaten trillen. Hij luisterde, wierp een blik op de lege radarschermen en liet zich toen in een ligstoel vallen. „Precies wat ik dacht!” zei hij. „Het zou ook meer dan toevallig zijn geweest, als het brein van die tallo­ze hypersprongen juist de onze nauwkeurig had gepeild. We hebben nog net het goede tijdstip gekozen. Als we nu zouden springen, zouden we na een paar minuten een hele vloot op ons dak hebben.”

„Waar zijn we eigenlijk, sir?”

Rhodan keek naar de grote, elkaar overlappende panoramaschermen. De grote, rode zon tekende zich al duidelijk tegen het onwerkelijke sterren geflonker van de hoop M-13 af.

„Geen idee. Ik weet alleen dat we met de voorlaatste sprong drie lichtjaren hebben afgelegd. Thora heeft de laatste overgang alleen berekend. Ze zal daar wel een be­trekkelijk eenzame plek in dit galactische verkeerscentrum voor hebben gekozen. Freyt....!”

De kolonel kwam naar hem toe. „Sir?”

„Je waarschuwing kwam nog net op tijd. Anders zou ik nog minstens twee uur hebben gewacht. Waar­door is dat onderzoek gekomen?”

„Die vreemde gouverneur op Naat wilde u plotseling spreken. Het ging meen ik over een vlucht die wij voor het brein moesten maken.”

„Ach zo,” zei Rhodan glimlachend. „De inboorling Novaal kwam aan boord en toen kregen wij het be­nauwd. Hij miste u en tenslotte ook Thora en Crest. We werden ge­dwongen met de hele bemanning voor het schip aan te treden. Toen kwam de aap uit de mouw. Ik heb onmiddellijk het noodsignaal uitge­zonden. Het kan slechts een kwestie van minuten zijn geweest, want Novaal stuurde onmiddellijk een mededeling naar het brein. Die hebben wij opgevangen. Rhodan knikte peinzend. Hij keek met een helderder wordende blik om zich heen. Nu besefte hij het pas. Nu werd hem pas duidelijk wat hij met de weinige mannen en vrouwen had gepresteerd.

Freyt begon stilletjes te gnuiven toen hij Rhodans gezicht zag veranderen. Het verried plotseling een Rhodanse karaktereigenschap, die hij praktisch nooit had verloren. Hij begon met zijn innerlijke zelf­verminking, zoals dokter Manoli eens had gezegd.

„Begin nu niet na te denken,” zei de dokter dan ook prompt. „Een zekere zelfdiagnose is wel op zijn plaats, maar niet voor de hersens van een man die eigenlijk in de kliniek thuishoort. Hou op met je zelf­kritiek.”

Rhodan gunde zijn vriend uit de oude tijden van de primitieve wereld­ruimteverovering een korte blik. Het was Manoli geweest, die de eerste bemande maanvlucht met de armzalige chemo-raket STARDUST had meegemaakt, Toen, op 19 juni 1972, was alles begonnen.

„Welke datum is het vandaag?” vroeg Perry zacht. ” 3 juni 1984,” antwoordde Manoli begrijpend.

Rhodan lachte zacht en zei toen on­verwacht: „Ik geloof dat we dit prachtige ruimteschip TITAN zul­len noemen. Weet je wel dat de aarde straks over waarschijnlijk het sterkste en machtigste slag­schip van de Melkweg zal beschik­ken?”

Hij keek om zich heen. De scep­tische gezichten deden hem glim­lachen. De vanouds bekende ironie klonk weer in zijn volgende woor­den:

„O, nee, niet zoals jullie denken. Dat zal me niet meer overkomen. Ik heb vier weken nodig om de nieuwe be­manning op te leiden. Dan zullen we zien hoe de kaarten vallen. Ons uitstapje naar het Arkon-stelsel is een moreel fiasco van de eerste rang geworden. Het praktisch re­sultaat bestaat slechts uit de we­tenschap van wat zich in het zoge­naamde Grote Imperium afspeelt. Die wetenschap verzacht alle gele­den pijnen. Vrienden - als de aarde nu door een robotvloot wordt ont­dekt, gaan we verschrikkelijke tij­den tegemoet. Tot nu toe is dat nog niet gebeurd, want ik kan eenvoudig niet geloven, dat de galactische kooplieden de positie van een zo waardevol zonnestelsel zomaar aan een robotbrein zouden hebben uitgeleverd. Dan zouden zij name­lijk geen reële kans meer hebben.”

Een nieuw tumult klonk uit de structuurtasters. Op de diagramschermen van de langeafstandsradar verscheen gedurende enige ogenblikken een lichtstip.

Rhodan kwam pas weer uit zijn ge­spannen houding toen het vreemde voorwerp van de schermen ver­dween.

„Het is hier onrustig, sir,” zei Freyt nerveus. „Wat bent u van plan?”

Rhodan stond bedachtzaam op. Zijn blik ging weer naar de rode zon. „Stuur me zevenhonderd man. Met driehonderd man kun je de GANYMEDE wel aan. De TITAN heeft alleen al veertig tenders van de GOEDE HOOP-klasse bij zich. Om die ook nog te bemannen, heb ik vijftienhonderd ervaren lieden no­dig. We zullen proberen ons snel en onopvallend uit de sterrenhoop M-13 te verwijderen. Dat was al­les.”

Op het enorme controleknooppunt van het superslagschip, was Tifflor nog steeds bezig.

„Jij gaat onmiddellijk naar de kli­niek,” snauwde Freyt. „Vooruit, dit is een bevel. Laat de zaken hier aan ons over. Wij spelen het hier wel met de aggregaten klaar.”

Tifflor zonk in een zee van verle­genheid weg, toen hij Freyts hand op zijn schouder voelde.

„Dat heb je schitterend gedaan, jongen,” zei iemand. En toen was ook Tiff buiten dienst.

Ver voor het ruimteschip hing de vreemde zon als een bloedrode traan in de ruimte.