Hoofdstuk 5

„Transport achttien, aantreden,” blèrde de ongemoduleerde luidsprekerstem uit de stalen geschutkoepel van de grote registreerautomaat.

Drieënvijftig paren benen in kniehoge, nauwsluitende rijglaarzen van donkerrood, rijk bestikt leer, begonnen op de maat van een me­chanische muziek te stampen.

De registratiekeuring was geëin­digd. Nadat de mannen van Kenos de identiteitsbewijzen hadden ge­kregen, waren ze met zweeftoestellen naar de grote militaire ruimtehaven van de kristalplaneet gebracht. Dat was op Arkon I de enige plaats die niet voor recrea­tie en schone kunsten was gereser­veerd. Hier heerste slechts kille doelmatigheid, met het gevolg dat het dichtstbijzijnde woonhuis op meer dan 300 kilometer afstand was gebouwd.

Kenos stond met de Arkoniden achter de energieversperring. Het was hem niet toegestaan de reus­achtige ruimtehaven te betreden. Alleen Thora en Crest, die door Kenos als commandante en chef-werktuigkundige waren aangesteld, hadden eveneens de controle mogen passeren. Het robotbrein stond hun echter niet toe zich bij de groep van 53 aangemonsterde mannen van de koloniale planeet Zeklon V aan te sluiten.

De twee voorname, grenzeloos ver boven de ‘Zeklonen’ verheven Ar­koniden, volgden in een kleine dienstwagen. Rhodan, Bull en Tifflor meegerekend, marcheerden 53 organisch levende wezens over het naadloze metalen plaveisel van de ruimtehaven.

Iwan Goratsjin, de groenhuidige, tweehoofdige mutant, die in staat was calcium en koolstofverbindin­gen met de kracht van zijn geest tot een miniatuur kernproces te brengen, waggelde op zijn vorme­loze kolombenen achter de groep aan. Hij droeg Gucky, die met zijn korte achterpootjes het tempo niet kon bijhouden, op zijn sterke armen. De muisbever was de enige die men niet in het bonte fantasie-uniform van de Zoltralse lijfwacht had ge­perst. Kenos had er ook van afge­zien, het slechts één meter hoge schepsel, een even lange energie-straler over de afhangende schou­ders te hangen.

Goratsjin en Gucky waren door het brein als vreemde wezens met bij­zondere eigenschappen erkend.

Gucky had daarvoor zijn telepathische gave moeten aantonen. Gorat­sjin werd als een levend archief be­schouwd, daar zijn twee hoofden samen over een aanzienlijk herin­neringsvermogen beschikten.

Rhodan marcheerde links naast het voorste gelid. Boven de rode laar­zen droeg hij een zachtgroene, nauwsluitende broek en daarboven een wit, met een wapengordel om­sloten hemd, waarvan de schouder­gedeelten met vreemdsoortige te­kens waren bedekt. De hoofden van de mannen waren bedekt met grote helmen van kunstvezel, met inge­bouwde radioapparaten.

Na de tiende stap begonnen ze al te zweten en na een mars van vijftig minuten waren ze volkomen door­weekt. Er klonken luide verwensin­gen. Ze marcheerden met toene­mende ontstemming en de uitput­ting nabij, naar het kleine transportvaartuig Nr. 18, waarvan de onderste sluis al open stond.

„Stilte in het gelid!” riep Rhodan. „Beheers je alsjeblieft. Het is nu eenmaal geen pretje over gloeiend hete metalen platen te lopen.”

„Die laarzen met dunne zolen hou­den ook niets tegen,” morde Bully zacht. „Nog vijf minuten en ik begin te dansen!” Rhodan grinnikte inwen­dig. Hij wist dat hij op zijn mannen kon rekenen, Arkonidische vechtrobots verschenen bij het gelande vaartuig. Het was een tender van de bekende GOEDE HOOP - klasse. Rhodans commando’s klonken over het terrein. Vlak voor de sluis hield de colonne halt. Thora stapte ele­gant en zelfbewust uit de wagen. Ze wierp Rhodan een nogal boosaardi­ge blik toe, wat deze nog meer het zweet deed uitbreken. Woedend keek hij haar na.

„Ik zal haar bij de volgende gele­genheid door de lucht laten vlie­gen,” beloofde Anne Sloane, de telekinete. „Moet dat nu zo?”

„Stil,” mompelde Marshall. „Het gaat nu nog, maar wat de toekomst zal brengen weet ik niet.”

Thora maakte zich bekend en ver­dween met Crest in het schip. „Één voor één instappen, identi­teitsbewijzen in de linkerhand hou­den,” galmde een mechanische robotstem.

Één voor één gingen ze door de tweede controle. De kaarten wer­den afgetast voordat telkens de versperring werd opgeheven.

Rhodans gezicht verstrakte toen Iwan aan de beurt kwam. De auto­maat aarzelde geen seconde. Het uiterlijk van de man was voor hem bijzaak. Hij had zijn kaart en dat was voldoende. Rhodan stapte als laatste in het vaartuig. Admiraal Kenos was de enige onder hen die van het bedrog op de hoogte was. Waarschijnlijk feliciteerden ze el­kaar nu, de familie Zoltral deze voortreffelijk opgeleide mannen van Zeklon V te hebben afgenomen. Rhodan zweefde naar boven in de anti-zwaartekrachtlift. Ze werden door een robot naar de grote manschappenmess gebracht waar ze moesten wachten. De start volg­de enige ogenblikken later.

„Waar is Thora?” fluisterde Rho­dan. „Kijk eens even!”

Wuriu Sengu, de ziener, staarde met een glazige blik naar de mas­sieve stalen wanden, die echter voor zijn bijzondere gave geen beletsel vormden. Hij keek er dwars doorheen.

„In de centrale, sir. Crest is bij haar. Het schip wordt op afstand bestuurd.”

„Mooi. Luister allemaal. Onder elkaar spreken we Engels. Dit schip gaat naar Arkon drie, de oorlogsplaneet. Wij als eersteklas bemanning zijn voor een slag­schip bestemd. Als we heelhuids door de volgende controles heen komen, hoeven we niet lang meer te wachten. We geven toe dat we een hypnoscholing hebben gehad. Anders zouden onze hoge intelligentiequotiënten niet te verklaren zijn. Waarschijnlijk zijn ze voor een deel veel te hoog. De automaat zou bij deze en gene argwaan kunnen krijgen. Dat gevaarlijke moment moet door eigen initiatief en het zorgvuldig kiezen van de juiste ant­woorden worden overbrugd. Als we eenmaal aan boord van een ruimte­schip van de STARDUST-klasse zijn, staan we er beter voor. Daar op Arkon één alle desbetreffende voorwaarden ontbraken, moesten we op de een of andere manier naar Arkon drie zien te komen. Ik vind het erg aardig van het brein, dat het ons laat overbrengen. Onze Ga­zelle is bij de admiraal veilig. We zullen hem bij gelegenheid ophalen. Stel je daar dus op in en ga alle instructies nog eens goed na. Ont­houd vooral jullie nieuwe namen. Die zijn op de identiteitskaarten aangegeven. Wij vormden de lijf­garde in het Zoltral-paleis.
Nog iets te vragen?”

Bully fluisterde zacht: „Je bent wel erg bescheiden. Moet het perse een schip van: 1e Imperiumklasse zijn?”

Hij wendde zich weer tot Bully.

„Je schijnt Arkon drie schromelijk te onderschatten. Als we er werke­lijk vandoor kunnen gaan, dan alleen met een groot en sterk schip. Ik zie niet in waarom we ons met een notendop tevreden zouden stel­len.”

„En wat gebeurt er met de GANYMEDE?” vroeg Marshall zakelijk. Rhodans gezicht betrok. Dat was nu juist het grote probleem.

„Afwachten,” besloot hij. „Freyt heeft zijn instructies. Als wij bij nummer vijf aankomen, zal het niet met stille trom zijn. Het doet geen enkele mechanische inrich­ting goed als in de naaste omgeving een reuzenschip uit de hyperruimte stort. Freyt heeft trouwens zijn fictief-zender. Te vroeg gemaakte plannen hebben de onprettige ei­genschap in negenennegentig van de honderd gevallen te mislukken. We zullen zien wat ons op planeet drie wordt toevertrouwd. Als we niet minstens op een zware kruiser kunnen overstappen, dan...”

„...geven we het op, hé?” viel Bull in de rede.

Rhodan beet op zijn onderlip. Uit zijn ogen spraken weer de oude energie en activiteit.

„...zien we wel verder,” vervolgde hij. „Een verstandig man heeft eens gezegd: ‘niets is gemakkelijker te misleiden dan een machine, mits men de mechanische mentaliteit van de betreffende robot kent.’ Wij zullen dat ding eens bekijken.”

Een beeldscherm lichtte op. Thora verscheen erop.

„Landing over vijftien minuten,” zei ze op de gereserveerde, koele toon van een Arkonidische com­mandante. „Tan’Ro, jij belast je met het uitsluizen van je mannen. Nadere instructies volgen.”

Rhodan,die volgens zijn identi­teitskaart Tan’Ro heette, salu­eerde keurig op aardse manier. Van nu af aan zouden ze waarschijn­lijk worden gadegeslagen.

Het beeldscherm werd weer don­ker. Het werd stil in de mess. Rhodan liet zijn blik over de aan­wezigen gaan. Hij keek in ogen waaruit een koortsachtige spanning sprak.

„Zo, daar zijn we dan,” zei hij hees. „Leve het imperium waarvan wij de dienaren zijn geworden. Iwan, geen ruzie hoor!”

De twee hoofden van de tweeëneenhalve meter lange mutant, keken elkaar aan.

„Afgesproken, beste kerel,” zei Iwanowitsj de jongste met hoge stem. „Ik zal vergeten dat jouw geest een halve seconde na de mijne is ontwaakt.”

„We waren het eens geworden over een derde seconde,” brieste het tweede hoofd. „Ik heb trouwens nieuwe bewijzen dat ik het eerst ontwaakte. Goed, we zullen er nu niet om twisten, maar we praten er nog wel eens over!”

Het reusachtige lichaam, dat onder invloed van beide hoofden stond, bleef rustig.

„Dat kan een leuk spelletje worden!” juichte Gucky onderdrukt. Zijn lepelvormige beverstaart sloeg met een klap tegen de vloer. „Dat kan wat worden, chef, geef me bijtijds het teken!”

„Opschepper!,” fluisterde Bully. „Alsof het zó eenvoudig is.”

Gucky ontblootte zijn enorme knaagtand.

„Stilte,” onderbrak Rhodan onge­rust de discussie.

„Wuriu, zie je al iets?”

„Een planeetsikkel die groter gaat worden. We moeten er gauw zijn.”

Rhodan greep zwijgend naar zijn impulsstraler. Ze hadden hun eigen lichte wapens moeten achterlaten, omdat die niet bij de uitrusting hoorden. Daarvoor in de plaats hadden ze de laatste modellen Arkonidisch oorlogstuig gekregen. „Een beetje te heet voor een ge­vecht van man tegen man,” mom­pelde Rhodan met een onaangename glimlach.

„O, we zijn zo ver.”

Het doffe gebulder van in werking gestelde veldprojectoren deed het schip trillen. Een geruis ging over in een schel gegier. De tender stoof met een naar het scheen nog zeer hoge snelheid de dampkring van een hemellichaam binnen.

Enige ogenblikken later lichtten alle beeldschermen op. De mannen draaiden zich automatisch om. „Het wordt jullie vergund, Arkon drie in ogenschouw te nemen,” zei Thora’s stem. Ik sta met de Grote Coördinator in verbinding. Hij heet jullie welkom.”

Alleen de panoramaschermen ble­ven licht. De mannen keken elkaar verbluft aan. Nu wisten ze ook hoe het robotbrein op de oorlogs­planeet zich noemde.

„De Grote Coördinator,” echode Rhodan nuchter. „Hm, zou dat ding over een soort eerzucht beschik­ken? Stilte, niet praten. Kijken. Lieve hemel......” viel Rhodan zichzelf in de rede.

Hij staarde verbijsterd naar de schermen. Onder de dalende ten­der schoten landschappen voorbij, die geen landschappen waren. Ze zagen niets anders dan fabrieken en enorme fabrieksterreinen. Ner­gens was plantengroei te bekennen, nergens een bodemverheffing die op de benaming ‘heuvelketen’ aan­spraak had kunnen maken.

Dit was een volkomen geëgaliseerd oppervlak, dat in zijn geheel uit staal, plastic en andere kunststof­fen scheen te bestaan. Alleen de oorspronkelijke zeeën had men gelaten zoals ze waren.

Op Arkon III moesten alleen al meer dan 25.000 ruimtescheeps­werven zijn. Deze wereld was uit­sluitend voor de scheepsbouw be­stemd. Het was alsof de ene grote stad zonder overgang op de andere aansloot. Slechts de talloze ruimtehavens met hun krachtige radio­stations, vormden een afwisseling in het beeld van gemechaniseerde eenheid. Daarbij kwam nog dat de belangrijkste industrieën op het gebied van de ruimtescheepvaart, waaronder de motorenfabrieken, tot 5.000 meter onder de grond waren gevestigd. Het was de meest gigantische oorlogsindustrie van de Melkweg.

Hier en daar verrezen de fluores­cerende halve bollen van enorme energieschermen. Arkon III was iets groter dan de aarde. De ge­middelde zwaartekracht bedroeg er 1,3 g.

Op de ruimtehavens wemelde het van de kleinste tot de allergroot­ste bolvormige ruimtevaartuigen. Hier was een vloot met een onbe­perkt machtvolume verenigd.

„Ik begin zo langzamerhand te be­grijpen hoe een imperium wordt gevestigd,” zei Rhodan. „Mijne he­ren, daarbij vergeleken zijn wij maar armzalige dwergen. Je zou bijna aan jezelf gaan wanhopen. Zijn wij werkelijk vertrokken met het doel dit gigantische gebeuren te ver­overen?”

Hij keek bijna hulpeloos om zich heen. Hij kreeg geen antwoord. In de verte verscheen het grootste energiescherm dat ze tot dusver hadden gezien. Het besloeg een oppervlakte, die vanaf de geringer geworden hoogte niet meer geheel kon worden overzien. De bovenste grens van die beschermende koepel reikte tot in de hoogste lagen van de atmosfeer.

Rhodan wist dat ze de verblijfplaats naderden van het centrale brein dat zich ‘Grote Coördinator’ noemde. Kenos had gezegd dat de schakel­installaties een oppervlak van on­geveer tienduizend vierkante kilo­meter besloegen, en dat bij de Arkonidische microtechniek! De generaties technici zouden er meer dan 8.000 jaren aan gewerkt hebben. Sector na sector was er bijgebouwd, tot er tenslotte niets meer was wat men aan kennis en vaardigheid in de positronische ‘voorraadschuren’ voor eventueel later gebruik kon opslaan. Hoe diep het brein in de grond reikte, was niet te zeggen. Het was volkomen onafhankelijk. Zijn krachtstations zouden nog miljoenen jaren blijven draaien.

„Maar zolang kunnen wij niet wach­ten,” mompelde Rhodan in zichzelf. De tender vloog in een grote boog om de energiekoepel heen. Toen verscheen er weer een ruimtehaven.

Enige minuten later maakten ze een voortreffelijke landing. De mo­toren liepen uit. Sissend schoven de deuren van de manschappenmess open.

„Uitstappen en meteen formeren,” klonk het mechanische bevel uit de luidspreker.

Men haastte zich naar buiten. Dit­maal vond er geen controle meer plaats. Ze bleven bij de landingspoot van de 60 meter grote, bol­vormige tender aangetreden staan, tot Thora en Crest verschenen. Zelfs als de mensen in de stemming waren geweest om gedachten uit te wisselen, zou hun in deze omge­ving de lust tot praten, plannen maken en hopen zijn vergaan.

Voor, naast en achter hun landings­plaats stonden de schepen in lange rijen. Verder naar rechts reikten meer dan 50 gigantische gebouwen in de onbewolkte hemel, waarin ook weer de witte zon van Arkon gloeide.

Ruimtereuzen met een diameter van achthonderd meter, van de bekende imperiumklasse, stonden keurig in rijen. Dit was het echter niet wat Rhodan met stomheid sloeg, al waren dergelijke reuzenschepen ook heel goed in staat, menselijke ruimtevaarders minderwaardigheidscomplexen te be­zorgen.

„Nee!” stamelde Rhodan zachtjes, „nee!”

Hij hoorde de hijgende ademhaling van de Arkonidische, wier ogen eveneens geboeid werden.

Achter de schepen van de impe­riumklasse verhieven zich twee andere constructies van dezelfde bolvorm in de lucht. Als de eersten al groot mochten worden genoemd, waren deze twee superreuzen. De ringvormige uitstulpingen in het midden van de bollen, bestemd voor het opnemen van de motoren, bevonden zich op dezelfde hoogte als de bovenkant van de imperiumslagschepen. Daardoor konden hun afmetingen vrij nauwkeurig worden geschat.

Het waren twee bergen die, ondanks de vrij grote afstand, niet in hun geheel konden worden overzien. Rhodan sloot zijn ogen om ze on­middellijk weer wijd open te sper­ren.

„Ik dacht dat de reuzen van de imperiumklasse jullie machtigste schepen waren,” zo stamelde hij. „Thora, om ’s hemels wil - wat is dat? Die twee giganten hebben zeker een diameter van vijftien­honderd meter! Wie heeft die gebouwd?”

De Arkonidische was erg bleek geworden. Ze antwoordde gejaagd: „Onder de regering van mijn dy­nastie bestond reeds het plan, superslagschepen van deze klasse te bouwen. De universumklasse, meen ik. Het is er niet van geko­men, tenminste nog niet toen ik dertien jaar geleden vertrok. Maar er is de laatste jaren zeer veel gebeurd.”

Rhodan kon zijn blik niet van de twee superslagschepen losmaken. Hij merkte niet dat zijn mannen hem in koortsachtige spanning be­keken, tot Bully kreunde:

„Nu is de boot aan! Die blik ken ik. Krijg geen grootheidswaanzin, beste vriend! Zo’n schuit krijgen wij nooit!”

„Minstens vijftienhonderd meter,” fluisterde Rhodan dromerig. „Vijf­tienhonderd, de hoogte van de landingspoten niet meegerekend. Naar schatting ruim honderdmaal de gevechtskracht van onze STARDUST II. Fantastisch! Oké, geen woord meer. We praten er nog wel over.”

Thora stapte al in een kleine wagen, die op zijn onzichtbare stootveld over de grond zweefde. Het schelle, luide inzetten van een ritmische muziek rukte Rhodan uit zijn ge­dachten. Zijn hersenen werkten al koortsachtig aan een nieuw plan. Zijn blik ging telkens weer naar die bergen van Arkonstaal. Daarbij vergeleken waren de schepen van de imperiumklasse maar nietige stulpjes.

„Ik heet de verdedigers van het imperium op Arkon III welkom,” bulderde een stem. Toen klonk weer de muziek. Ze zagen een gro­ter voertuig naderen. De grote laadbak bood plaats aan minstens vijftig personen.

Ditmaal hoefden ze dus niet meer in de brandende zon te marcheren. „Praten!” liet Rhodan doorgeven. „Vreugde en nieuwsgierigheid to­nen, lachen. Dat hoort erbij. Wij zijn levende wezens. Vooruit! Ge­draag je niet als verdoofden. Je zult eens over je verrassing heen moeten komen!”

Een uitgelaten, babbelende troep klom op het lage voertuig. Voordat het zich in beweging zette, keek Rhodan nog eens naar die super­slagschepen. Toen keek hij voor zich in de verte. De ruimtehaven was reusachtig groot.