Hoofdstuk 4

De patrouille onder Julian Tifflor, was 10 minuten, geleden aangeko­men. Het binnenpeilen van de ma­chine was niet eenvoudig geweest, daar ze geen normale radiosigna­len hadden kunnen gebruiken. Het was Gucky geweest, die Tiff onge­looflijk nauwkeurig de weg had gewezen.

Thora, die alleen het op een oud kasteel gelijkende huis van Kenos was binnengegaan, was al bijna vier uur weg. De mannen van de patrouille hadden zich op Rhodans aanwijzingen over het terrein ver­spreid. Met de wapens in de aanslag gluurden ze naar het enorme trechterhuis, dat door knappe architec­ten met het smalle voetstuk op een steile klip was gezet. Het was een vreemd gezicht; even onwerkelijk als deze vreemde planeet.

Het gebergte leek woest, trooste­loos en vol spleten. Hier had men het woeste van de natuur niet bij­geslepen. Men had veeleer zijn best gedaan het grootse ervan nog meer te laten uitkomen. Het huis van Kenos stond op ongeveer 4.000 meter hoogte. De lucht van Arkon I - een planeet ter grootte van de aarde - was hier al erg ijl.

De telepaten deden hun best Thora’s gedachtengolven op te vangen. Ze merkten echter slechts nu en dan een zwakke trilling. Marshall beweerde dat ze zich afschermde.

Na ongeveer vier en een half uur werd alarm geslagen. Een van de wachtposten had het naderende voor­werp door de ultrarood-kijker van zijn straalwapen ontdekt:

„Niet schieten!” liet Rhodan van man tot man doorgeven. „Afwach­ten!”

De machine landde dichtbij het kleine rotsplateau, waar de weg eindigde. Wie van daaruit in Kenos’ huis wilde komen, moest een kleine luchtreis maken.

Een oudere Arkonidische stapte uit het toestel. Rhodan hoorde haar lage altstem. Ze vroeg naar hem.

Even later bracht hij zijn hand groetend naar zijn pet.

„Ik ben Perry Rhodan, mevrouw. Mogen we binnenkomen?”

„Mijn man verzoekt het u. Hebt u uw mannen al laten komen?”

„Hebt u de machine gepeild?” was Rhodans tegenvraag.

„Natuurlijk,” lachte de oude vrouw. „Wees zo goed van mijn platform gebruik te maken. Welkom, oude vriend. Een Zoltral zal nooit ver­geefs bij ons aankloppen.”

Crest boog zwijgend. Marshall gaf een nauwelijks merkbare knik. Het was oprecht gemeend.

„Tiff, kom met de Gazelle na,” beval Rhodan zacht.

„Vlug, haast je. Iedereen aan boord. Het wordt hier ook gauw licht.”

Het kleine zwevende platform van de Arkonidische steeg langs de loodrecht oprijzende rotswanden omhoog. Het trechterhuis kwam dichterbij. In het voorbijvliegen zag Rhodan de uitgeschoven pant­serkoepels van enige kanonnen. Kenos scheen een eenzaam over­blijfsel uit het grijze verleden van het imperium te zijn.

Ze vlogen over de naar buiten ge­bolde ringmuur en zweefden zacht het grote binnenhof binnen. Hier heerste de gebruikelijke pracht volgens de persoonlijke smaak van voorname Arkoniden, maar de ver­lichting was achterwege gelaten. Tifflor zette de Gazelle zacht op een ver uitspringend platform neer. Vlug als wezels glipten de mannen van de patrouille eruit. „Luitenant Tifflor, laat de mannen aantreden. Niets kan het oog van een oude krijgsman meer strelen dan een gedisciplineerd leger... Marshall, laat je specialisten haaks daarop een gelid vormen. Tiff, jij meldt de groep.”

„Geen verkenning, sir?” vroeg Ras Tsjoebai, de teleporteur ongerust.

„Nee. Wantrouwen in een slechte begroeting. Bully, jij gaat mee.”

De mannen stelden zich op. Half­luide bevelen werden gehoord. De Arkonidische keek geïnteresseerd toe. Toen haar blik die van Rhodan ontmoette, knikte ze zwijgend.

„Kom mee, alstublieft. Mijn man verwacht u. Verdiep u niet in nadere verklaringen. Thora heeft ons zeer nauwkeurig en tot in de details ingelicht.”

Rhodan had dit al vermoed. Inwen­dig opgelucht volgde hij de Arkonidische. Het was een goed teken dat de admiraal zijn vrouw had ge­stuurd.

Toen ze dichtbij de grote poort kwamen, flitste een fel licht aan. Rhodan zag de hoge gestalte van een Arkonide in het schitterende uniform van de imperiumvloot. Zelden had Perry zo’n indrukwek­kend gezicht gezien. Het was oud, zeer oud, en verweerd. Sneeuw­wit haar bedekte het voorhoofd waaronder grote ogen een voortdu­rende gloed uitstraalden.

Rhodan salueerde. Thora stelde voor. De echtgenote van de oude admiraal trok zich onopvallend terug. Kenos kwam met stevige passen naderbij. Hij leek een rots te midden van een ideeënloze, in verval geraakte gemeenschap.

Rhodan voelde zijn hart sneller kloppen toen de oude man hem aan­keek. Deze man vertoonde, ondanks zijn hoge leeftijd, geen spoor van decadentie. De zwijgende inspectie duurde bijna een minuut. Toen zei hij met een zware stem:

„Ik heet u welkom, excellentie. U verkeert in een onaangename situ­atie, dus zullen we niet lang praten. Hier bent u voorlopig veilig. Ik zal zien wat ik voor u kan doen. Ik zou nu graag uw mannen willen inspec­teren.”

Rhodan haalde opgelucht adem. Opeens had hij zijn oude geest­kracht weer terug. Hij, de practicus, verstond zulke woorden beter dan de versierde van de imperator. Hij stapte zwijgend opzij. Kenos liep met zijn stevige passen naar de mannen toe, terwijl Rhodan de formatie vlug overzag. Ze was zo voorbeeldig als van mannen van een elitekorps kon worden verwacht. Tifflors gebrul verbrak de diepe stilte. Meer dan honderd armen be­wogen; meer dan vijftig zware impulsstralers flitsten in het licht. Daar stonden ze, als zoutpilaren, voor een vreemde admiraal, wiens gerimpelde gezicht tot een ondoor­dringbaar masker was verstard. Tifflor presenteerde zijn legertje in onberispelijk Arkonidisch. Toen Kenos langs het gelid begon te lo­pen, kon Rhodan nog juist een glim­lach onderdrukken. Dit was toch wel overal waar gedisciplineerde troepen bestonden, de gewoonte. Reginald Bull liet een schor gekuch horen. Zijn houding zei alles. Rho­dan wierp hem een dreigende blik toe. Een ongepaste opmerking zou de op dat moment belangrijkste man op Arkon hebben kunnen erge­ren of zelfs kwetsen.

Kenos sloeg, bij wijze van saluut, op de linkerkant van zijn borst. Toen hij zich afwendde, klonk Tiffs gebrul weer op.

Kenos bleef zwaar ademhalend te­gen de balustrade van het platform staan en staarde niets ziende in de diepe duisternis van zijn tuin. „Twintig miljoen van zulke mannen, en de revoluties op de eilanden zouden in drie jaar zijn beëindigd,” barstte hij los.

„Dat is een kleinigheid, meneer!” zei Rhodan bedaard. „Terra alleen brengt honderd miljoen man op de been. Geef mij een deel van uw oor­logsvloot, stel intergalactische steunpunten en toerustinghavens tot mijn beschikking, en wij zullen bewijzen, dat uw goede indruk nog op een mateloze onderschatting be­rust.”

Kenos draaide zich met een ruk om. Er gloeide een vuur in zijn ogen. „Grote woorden, Terraan! Wie zou in dat geval het imperium regeren? Jullie of wij?”

„Wij natuurlijk,” gaf Rhodan kalm toe. Het zou zinloos zijn deze ver­standige tacticus te willen mislei­den.

Kenos lachte op een manier die Rhodan bij een Arkonide nooit zou hebben vermoed.

„Heb ik teveel gezegd?” vroeg Tho­ra met een spottende blik naar Rhodan. „Ze willen de grondvesten van de Melkweg aan het wankelen brengen. Ze zijn toch eigenlijk on­beschaamd en onbeleefd, die kleine barbaren.”

„Zeg, wacht es even!” zei Bully ein­delijk. „Was dat een belediging, of heb je het met een zekere, tederheid gezegd?”

Thora lachte. „Hij wordt fijngevoelig!” riep ze verbaasd uit. De blik die ze Rhodan toewierp, maakte de leider van de Derde Macht verle­gen.

„Maar ze zijn wel eerlijk,” zei Ke­nos peinzend. „Dergelijke tegen­standers heb ik altijd bewonderd, al moest ik ze ook vernietigen. Verstoppertje spelen lijkt mij ove­rigens ongepast. Alleen dwazen laten zich nog door het Grote Im­perium onder de indruk brengen. Wat denkt u van onze intelligente zwakkeling, die ook wel imperator wordt genoemd?”

Rhodan kon een lachje niet onder­drukken. Kenos was op zijn manier hartverkwikkend.

„Cultureel uitgedoofd, zou ik zeg­gen. In geen geval in staat een machtig rijk te regeren. De harde hand die van tijd tot tijd noodza­kelijk is, ontbreekt bij hem, even­als de kunst om toe te geven waar dat in laatste instantie toch tot succes leidt.”

Kenos zweeg enige tijd en zei toen: „U bent een gevaarlijk man, Ter­raan! Eigenlijk veel te gevaarlijk om u ook nog behulpzaam te zijn. Als die machine niet aan de macht was gekomen, zou ik u als een ge­vaar voor het imperium vernietigen. Nu echter, hoop ik op uw hulp en vriendschap. Ik zou nog graag wil­len beleven dat Arkoniden de ruim­te in trekken.”

„Hij is pas honderdzevenentachtig aardse jaren oud,” zei Thora ver­wijtend.

Kenos zei niets meer. Het vertrek­ken van zijn lippen zou men op de verre aarde voor een toegevende glimlach hebben aangezien. Hij inspecteerde nu geïnteresseerd de leden van het mutantenkorps. Hij vroeg bewijzen van hun bijzondere kwaliteiten.

Gucky alleen al, liet een prachtig staaltje van zijn kunnen zien, door de eerbiedwaardige admiraal een pijlsnelle luchtreis over de afgrond van het binnenhof te laten maken. Toen hij zachtjes weer werd neer­gezet, zei hij weer geen woord. Bully grijnsde breed en welwillend, wat Kenos er tenslotte toe bracht zijn schreden naar de poort te richten.

„Kom mee,” bromde hij. „Uw onderkomen is gereed gemaakt. Kunt u met een slagschip van de imperium­klasse omgaan? Onberispelijke hypersprongen maken?”

„Die maken we slapend,” beweerde Bully bescheiden.

„Aha, hypnoscholing, hè? U gaat morgen naar de keuring. Ik zal u en uw mannen registreren als hulp­volk van de klasse één. Het robot­brein is wanhopig bezig intelligente, werkelijk levende bemanningen voor de grote eenheden van de vloot te zoeken. Maar die robots kunnen nu eenmaal niet alles.”

In deze laatste woorden klonk haat, onverzadelijke haat. Nu begreep Rhodan waarom admiraal Kenos het gevaar op de koop toe nam, de verre aarde als sterker en machti­ger te beschouwen dan het imperium lief kon zijn.

„Wij zijn tot uw beschikking, me­neer,” zei Rhodan met nadruk.

„Goed. U zult u voor afstammelin­gen van oude Arkon-emigranten moeten uitgeven. Andere intellec­ten worden onder verstandsklasse één niet erkend. Daar u de positie van uw wereld waarschijnlijk ge­heim wilt houden, zullen we een sector binnen het centrale gebied kiezen. Op Zeklon vijf zijn mensen met uw uiterlijk. Ik heb u en uw mannen zogenaamd uit de lijfgarde van de Zoltrals gehaald. Het is be­kend dat de vroeger regerende dy­nastie nog voortreffelijke strijders in dienst heeft. Gaat u daarmee akkoord, of vindt u dat teveel ge­vraagd?”

Rhodan keek de oude man nog eens goed aan voor hij hem, volgens aardse gewoonte, zijn hand toestak. „Het kan nooit beledigend zijn met een Arkonide te worden vergeleken,” zei hij. „Zie, ondanks het ingetre­den verval, uw unieke verleden niet over het hoofd. Dit is niet als vleie­rij bedoeld.”

Kenos knikte alleen maar.

„Zal de familie Zoltral het met uw plan eens zijn? Het brein zou een onderzoek kunnen laten instellen.” „Laat u dat maar aan mij over. Uw mannen moeten bij zonsopgang voor een bespreking van de situa­tie present zijn. Wij hebben geen tijd te verliezen.”

„Eindelijk iemand die op Arkon geen tijd heeft,” mompelde Bully. „Mijn respect, hoor! Met hem zou ik tijdens de bloeitijd van Arkon niet graag ruzie hebben gehad. Jij wel?”

„Ik zou het zoveel mogelijk hebben vermeden,” bekende Rhodan. „Zie­zo, laat de mannen maar inrukken. Ze kunnen nog een uur of drie rus­ten. Dan wordt het ernst.”