Hoofdstuk 3

„Zijne miljoenenogige, alles zien­de, alwetende hoogheid, heerser over Arkon en de werelden van de eenzame eilanden, Zijne imperia­listische heerlijkheid, Orcast de eenentwintigste, godheid uit het geslacht der wereldoudsten, heeft besloten de dans van het zingende water te openen.”

Imperator Orcast XXI, geestige spotter, bekend als beminnelijk cynicus, charmant gesprekspart­ner en schepper van opmerkelijke kunstwerken, besloot de rug van zijn opgeheven hand naar voren te draaien, hetgeen tot gevolg had dat de automatisch gestuurde tas­ter van de waterspel-automaat een heel klein beetje van streek raakte. De imperator trok spottend zijn wenkbrauwen op toen de chef van het protocol, vertwijfeld fluisterde: „De handpalm naar voren, hoog­heid. De taster heeft de volle im­puls van uw handpalm nodig.” Orcast gaf toe, zoals hij meestal aan dringende woorden of strenge bevelen toegaf. Zijn rechterhand draaide. Het doffe gebulder binnen­in de zwevende waterbol nam af tot een ritmisch geruis, dat enige ogen­blikken later overging in talloze, harmonisch op elkaar afgestemde tonenreeksen.

De waterbol met een diameter van duizend meter, begon onder de druk van de anti-zwaartekracht-compo­sitie te verstuiven. Mooie kleurreflexen ontstonden in het vloeibare en golvende element, dat stipt volgens het nieuwe meesterwerk geometrische figuren begon te vor­men. Het geboden kunstgenot trok de aandacht van de vele genodigden. Men besloot zodanig van houding te veranderen dat men naar boven kon kijken. Laag boven het binnen­hof van het kristalpaleis ontplooi­de zich het kunstige spel.

„Overweldigend,” bekende Orcast ten overstaan van zijn bevoorrech­te gasten. „Ik vraag mij echter in alle ernst af, waarom het de god­heid uit het geslacht van de wereldoudsten niet is toegestaan naar believen zijn hand op te steken. Het komt mij voor dat mijn zo hoog geprezen goddelijkheid niet veel om het lijf heeft.”

Deze beschouwingen van de heer­ser werden met gedempt gelach begroet. Orcast genoot met een spottende glimlach van de verle­genheid van zijn ceremoniemees­ter.

„Hoe het ook zij,” vervolgde hij, „hoe het ook zij - mijn alwetende geest is niet in staat de barbaarse hongergevoelens van mijn blijk­baar minder geestige organisme naar behoren te temperen. Mijn compliment, Offentur. Je composi­tie zou in de geschiedenis van de moderne kunst moeten worden vastgelegd.”

Orcast stond van zijn pulserende rustbed op. Hij liet zijn blik over het park gaan. Ver boven hem werden beteugelde watermassa’s door een plotseling opflitsende atoomzon in fluorescerende dam­pen veranderd.

Het feest duurde al drie uur. Men begreep dat de imperator alleen wilde eten. De jonge filosofen waren echter van mening dat het in de mond stoppen en kauwen van zogenaamde genotmiddelen even stuitend en in strijd met de goede zeden was, als het organisch nood­zakelijke proces van de spijsver­tering. Volgens de mening van de ouderen waren deze handelingen zo nauw aan elkaar verwant, dat een werkelijk zuivere geest niet kon nalaten, tijdens de eetceremonie vergelijkingen en gevolgtrekkingen te maken.

Orcast behoorde tot de voorstan­ders van de nieuwe filosofie. Hij begaf zich dan ook met afgemeten passen naar zijn zweeftoestel, dat hem onder de toejuichingen van de gasten ongeveer 800 meter omhoog bracht.

Orcasts gewoonteglimlach ver­vaagde. Bezorgd keek hij op zijn paleis met een middellijn van 1.500 meter neer. In het prachtigste park van de planeet Arkon pulseer­de het leven nog. Men praatte nog over de meest onbelangrijke bij­komstigheden. Hoe lang nog?

Orcast voelde zich doodmoe. Een feest van vier uur eiste teveel van lichaam en geest. Zijn faam ver­plichtte hem onderhoudend en ook geestig te zijn. Zijn toegedane lijfeigene van het betrouwbare cyclopenras van de Naats, nam de heerser op zijn sterke armen. Een doorzichtig energiescherm ging op hun nadering open.

Orcast was nu ver van al die drukte. Zwijgend liet hij zich door de drie-ogige reus uitkleden en in een zachte, geurende mantel hullen. Behaaglijk genoot hij van het de huid prikkelende vibreren van het rustbed.

„Het was vervelend, Tranto,” zei hij op verwijtende toon. „Hoort het niet tot je plichten, mij dilettantische componisten van het soort als Offentur van het lijf te houden? Hij kwetst mijn gevoelens met zijn zwakke begaafdheid. Het staat ove­rigens nog te bezien of datgene wat hij mij te bieden had, wel begaafd­heid kan worden genoemd. Ik zal mezelf veroorloven wat te rusten. Dat is wellicht het enige wat ik, de imperialistische heerlijkheid, me­zelf nog kan veroorloven. Een be­treurenswaardig feit waarover men zich slechts met de nodige zelfspot zonder zijn laatste restje energie kwijt te raken, heen kan zetten.”

De cycloop trok zich op handen en voeten terug. Hij wist dat Orcast geen antwoord verwachtte.

Buiten, voor de open uitzichtwand van de kleine rustkamer, klonk helder gelach op. Robotzwevers met de heerlijkste dranken van de Melkweg ijlden van terras naar terras.

Orcast verwonderde zich even over het eigenaardige gedrag van zijn lijfeigene. Sinds wanneer liep de cycloop als versuft tegen de deur op?

Orcast verdiepte zich moeizaam in gedachten over de zin en de onzin van het leven. Hij vrolijkte pas op toen het kleine pelswezen voor hem verscheen. Gucky, het pelswezen van een verre wereld, liet in een optimistische grijns zijn knaagtand zien.

„Zo, ouwe jongen!” piepte de muis­bever in onberispelijk interkosmo. „Luitenant Guck, als ik zo vrij mag zijn. Lid van een speciale patrouil­le van de Derde Macht.”

Gucky schoof op zijn dikke achterste naderbij, zijn muizesnuit louter verrukking. Orcast had zichzelf voldoende in bedwang om slechts met een zacht kuchje uitdrukking aan zijn hevige verrassing te ge­ven. „Kostelijk!” lachte hij met zijn gewoontegezicht. „Jij bent ze­ker het intelligente wezen van een van mijn planeten.”

„Mis geraden,” antwoordde de muisbever onconventioneel.

„Mag ik even?”

Hij richtte zijn blik gedurende een fractie van een seconde op de achter prachtige planten verborgen scha­kelaar van de veiligheidsinstallatie. Orcast besefte pas het ernstige gevaar, toen de schakelaar voor het tot stand brengen van de be­schermende energievelden terugsprong.

„Ziezo,” klonk de vreemde uitdruk­king van het onbekende wezen. Orcast wilde zich oprichten, maar werd op hetzelfde ogenblik door een onzichtbare kracht op zijn bed ge­drukt.

„Ik ben namelijk luitenant Guck van het mutantenkorps,” zei de muis­bever nogmaals. „Nooit van ge­hoord, hé? Je vraagt je af hoe ik hier binnen ben gekomen? Heel eenvoudig, ouwe jongen. Ik ben namelijk.....o, moet ik het niet telkens herhalen. Nou ja, ik ben ook teleporteur. Je zult toch niet kwaad worden? Het is mij verboden je kwaad te maken.”

Gucky grijnsde nog vriendelijker. Zijn muizeneus krulde en hij hief de grijphandjes van zijn sierlijke voorpoten omhoog.

Orcast wist met moeite zijn kalmte te bewaren. Hij was voldoende be­kend met de parapsychologie om de plotselinge verschijning van dit kleine wezen te begrijpen. Hier wa­ren krachten aan het werk waartegen de beste veiligheidsinstallatie niet bestand was.

Gucky maakte zijn geestelijke om­klemming wat losser. Orcast begon diep adem te halen. Zijn geest was opeens klaar wakker, hetgeen ook de telepathisch begaafde muisbever niet ontging. „Haal geen domme streken uit, ouwe jongen,” waar­schuwde hij vlug. „We hebben bijna vier uren gewacht tot je weer alleen was. Het gaat om een kleine bespre­king, meer niet. De chef zal je niet in je kraag pakken. Eh....zit er eigenlijk wel een kraag aan dat vod?”

Gucky’s grote ogen, waaraan hij zijn naam dankte, onderzochten het geurende kledingstuk. „Het schijnt van niet,” constateerde hij. „Je denkt teveel, ouwe jongen. Je zult beslist niet op die knop achter je kunnen drukken.”

Orcast XXI gaf het op. Hij besefte dat hij met een onbegrijpelijke macht te maken had. Zijn belang­stelling voor het nieuwe, vreemde en abstracte, maakte hem nieuwsgie­rig. Wie waagde het de imperator op deze manier te verrassen?

Gucky hoorde zijn gedachten. Or­cast schrok weer toen vóór hem de lucht begon te trillen en een kleine, geelhuidige gedaante te zien was. Tako Kakuta, ook teleporteur, boog glimlachend. Aan zijn kleine hand bengelde een zwaar straalwapen, dat het volgende ogenblik onder zijn wijde cape verdween. Hierdoor kreeg Orcast gelegenheid om te constateren dat deze vreemdeling de paleislivrei droeg. De impera­tor kon zich onder meer voorstel­len dat het luidruchtige feest een onopgemerkt binnendringen moge­lijk had gemaakt. Zijn nieuwsgie­righeid laaide weer op.

„Zijne excellentie, president Perry Rhodan, heerser over de planeet Terra, verzoekt u nog even geduld te hebben,” zei de tengere man bij wijze van begroeting. „Zijne excellentie moet nog wat moeilijkheden, voornamelijk met betrekking tot uw voortreffelijke robotwachten, uit de weg ruimen, hoogheid. Ik heb tevens opdracht u te verzekeren dat dit géén overval is. Het is ons uitsluitend om een kort onderhoud te doen, en wel met inachtneming van de verschuldigde beleefdheid en eerbied. In opdracht van zijne excellentie verzoek ik u hiervoor begrip te hebben, hoogheid.”

Orcast had aandachtig geluisterd. Hij wist nog niet wat hij met deze vreemde wezens moest beginnen. Ze pasten in geen enkel schema. Ze waren in zekere zin ongewoon, het­geen niet alleen betrekking had op hun naar het scheen bovennatuurlijke capaciteiten.

„Ik ben vol vertrouwen,” zei hij wei­felend. „Hoe noemde u uw meester? Rhodan?”

Tako Kakuta constateerde tot zijn tevredenheid dat hij tenminste be­leefd werd aangesproken. Hij ant­woordde bevestigend, waarop de spanning van de impera­tor verder afnam. Hij wachtte! Het glinsterende krachtveld voor de hoofdingang was verdwenen. Het duurde nog slechts enkele minuten voor een lange gestalte in het diffuse licht van de indirecte verlich­ting verscheen. Rhodan wierp de felrode schoudermantel van een niet-Arkonidische bediende af. De eenvoudige uniformoverall van de Derde Macht werd zichtbaar. André Noir, de gezette, gemoedelijk aan­doende Fransman met de sterke hypnotische krachten, vond het niet nodig, de reeds door Gucky in be­dwang gehouden imperator onder zijn geestelijke ban te brengen. Deze man was ongevaarlijker dan een kind, mits men de veiligheidsinstallatie tijdig wist uit te doen. „Blijf in het voorvertrek, Noir,” fluisterde Rhodan vlug. „Houd de cyclopen in bedwang. Ik heb tien minuten nodig. Waar is Kitai Ishibashi?”

„Die is met Marshall en Anne Sloane in de grote schakelcentrale Ze houden de wacht in de gaten.”

Rhodan knikte. Achter hem stonden Thora en Crest in gespannen ver­wachting. Nadat de teleporteurs de situatie hadden verkend, was het betrekkelijk eenvoudig geweest, in het paleis te komen. Het beveili­gingsmechanisme was hier veel eenvoudiger te misleiden geweest dan op de vijfde planeet van het Arkon-stelsel. Op de kristalplaneet waren geen samenzweerders en vijandig gezinde wezens van andere rassen.

Rhodan nam de imperator onder­zoekend op. Orcast was een nog jonge Arkonide, wiens hele houding echter reeds tekenen van decaden­tie vertoonde. Gucky liet Rhodan langs telepathische weg weten dat de imperator doodop scheen te zijn. Tako Kakuta nam de houding aan. Er ging een zekere onpersoonlijke koelheid van Rhodan uit, waarachter hij zijn opkomende spanning trachtte te verbergen. Dat was dus de heer­ser over het Grote Imperium! Rhodan voelde hoe zijn gelaatsspie­ren zich spanden. Hij kwam onder de invloed van het vreemdsoortige fluïdum en het dreigende gevaar. Orcast verpersoonlijkte, ondanks zijn ongelukkige positie, opkomst en val van een bewonderenswaardig volk. Rhodan zag zich gedwongen instinctieve schroom en een onbe­wust gevoel van genegenheid van zich af te schudden.

Hij groette kort en toen ontmoetten de blikken van twee mannen elkaar. Orcast nam de lange gestalte met één enkele blik op. Vanaf dat mo­ment besefte hij dat deze vreemde­ling alles bezat wat hij, Orcast, nooit het zijne had kunnen noemen. Een stroom van individuele energie en besluitvaardigheid dreigde de imperator te overweldigen. Met Gucky’s goedvinden richtte hij zich langzaam op zijn ellebogen op. Rhodan maakte het heel kort. Zijn verontschuldiging voor zijn onge­oorloofde komst maakte dit ver­grijp niet ongedaan, maar hij gaf er mee te kennen dat hij zich het onbe­tamelijke ervan heel goed bewust was. Orcast knikte zwijgend. Zijn alom bekende glimlach was ver­dwenen. Hij keek de onbekende met een gejaagde blik aan.

„Het spijt me u op dit uur te moeten lastig vallen,” zei Rhodan. „Ik zag helaas geen andere mogelijkheid.”

„U had een audiëntie kunnen aan­vragen,” hijgde Orcast.

„Het ligt in de aard van mijn volk, onmogelijkheden bij voorbaat ach­terwege te laten, hoogheid. Daar ik helaas geen waterspel-componist ben, maar een man die het welzijn van uw imperium zeer ter harte gaat, zou het zinloos zijn geweest, uw hofbeambten lastig te vallen.” Rhodans fijne spot werd begrepen. Orcast liet zich zuchtend op zijn bed terugvallen. „Ook dat nog,” kreunde hij. „Spuit uw bijtende ironie niet in de rustkamer van een heerser die buiten deze muren nau­welijks nog iets te heersen heeft. Ik geloof dat ik uw ongewone ver­langens wel kan raden. Het rijk wordt door een automaat geregeerd. Dus wat denkt u te doen als ik u met de beste wil niet kan helpen?”

Rhodan schrok inwendig. Hij voel­de als het ware de lijdzaamheid van de imperator. Gucky leek even­eens te schrikken. „Hij is als een stofje in een orkaan,” hoorde Rho­dan hem in het Engels fluisteren. Rhodan voelde zich vastgelopen. Zijn glimlach drukte spijt uit. Toen hij de wachtende Arkoniden een teken gaf, vermoedde hij al dat zijn gevaarlijke doordringen naar Orcast XXI nutteloos was geweest. Deze man was niet meer in staat de beslissingen van het robotbrein te beïnvloeden.

Thora en Crest kwamen binnen. Zij trots, hoog opgericht, hij stil en een beetje sloffend. Orcast richtte zich weer op. Er verscheen een uitdruk­king van oprechte verbazing op zijn jonge en toch zo vreemd oud lijken­de gezicht.

„Wij kennen elkaar Orcast,” zei Thora koel. „Het paleis van mijn familie is het jouwe geworden. Ik ben gekomen om mijn recht op te eisen. Crest, eerste geleerde van de raad, meende dat dit doelloos zou zijn. Ik verwacht een onmiddel­lijke beslissing. We hebben geen tijd te verliezen.”

Rhodan luisterde aandachtig naar de nu volgende discussie, tot hij zich moe begon te voelen. Orcast sprak de waarheid, hetgeen telkens weer door Gucky werd be­vestigd. Deze schijnheerser over het machtige rijk wist zelfs niet, dat Thora en Crest dertien aardse jaren geleden waren uitgezonden om de planeet van het eeuwige leven te zoeken. Evenmin wist hij dat Rhodans ruimteschip op Naat werd vastgehouden. Hij zei, blijk­baar oprecht gemeend, dat het hem heel erg speet dat hij geen, maar ook helemaal geen, hulp kon geven.

Thora gaf de moed op. Zwijgend ging ze op een van de andere bedden zitten. Orcast was volkomen in de war. De onthullingen over Thora’s noodlanding op de aardse maan en haar uiteindelijke terugkeer waren te overrompelend geweest. Nog nooit had de imperator zo duidelijk beseft hoe machteloos hij persoon­lijk was. Dat bleek ook uit zijn vol­gende woorden: „Het zou mij een genoegen zijn geweest, u de landing toe te staan en het aan u over te la­ten het tijdstip van uw vertrek te bepalen. Nu blijft mij echter niets anders over dan u dank te zeggen voor de redding van waardevolle onderdanen van mijn rijk. Ik kan niets voor u doen, tenzij u een vrijgeleide uit het paleis als hulpverle­ning van mijn kant wilt zien. Het ligt niet in mijn macht, de beslis­singen van het robotbrein te her­roepen. ”

„Geef het een verstandige pro­grammering,” zei Rhodan vrij ruw.

Orcast glimlachte vermoeid.

„U hebt de energie van onze voor­ouders. U kunt zich waarschijnlijk niet voorstellen wat op Arkon drie gebeurt.”

„Roep de galactische raad bijeen,” zei Thora. „Het brein zal zich aan een unaniem besluit moeten onder­werpen.”

„Het zal zelfs niet bereid zijn het besluit te accepteren,” antwoord­de Orcast.

Rhodan keek om zich heen. Gucky bevestigde de waarheid van deze bewering. De situatie begon onwezenlijk te worden. Een gevoel van absolute hopeloosheid dreigde hem te overweldigen. Hij had tenminste nog op enig gevoel van macht bij de imperator gerekend, althans ten opzichte van besluiten die voor het bestaan van het Grote Imperium onbelangrijk waren.

Volgens de, aan boord van de GANYMEDE uitgevoerde fundamen­tele situatieberekening, had voor de heerser minstens nog de moge­lijkheid moeten hebben bestaan, staatsbezoeken te ontvangen en niet-politieke vormkwesties die van geen beslissend belang waren, in het kader van het pralerige hof af te wikkelen. Dat zulks niet het geval was, had Rhodan ook niet kunnen vermoeden. Anders zou hij zeker niet naar de kristalwereld zijn gevlogen om een onderhoud af te dwingen. Hij zag zich plotseling voor een hoge, onneembare muur geplaatst.

„Ik wil dat de grote raad bijeen ge­roepen wordt,” zei Thora weer.

„Zinloos en gevaarlijk,” stoof Rho­dan op. „Speel toch niet langer met die ijdele gedachten. Zodra de raad hoort dat jij en Crest hier zijn, zal het brein automatisch weten dat wij tegen zijn orders in de GANYMEDE hebben verlaten. Dan is alles ver­loren.”

Hij draaide zich om. „Hoogheid,” zei hij, „ligt het werkelijk niet in uw macht ons toe te staan naar de vijfde planeet terug te vliegen? Denk alstublieft aan onze situatie.”

Orcast spreidde zijn handen uit. „Als u gaat - en u zult moeten gaan - ga dan met de overtuiging met een machteloze schijnheerser te heb­ben gesproken. Ik beloof u dat ik over uw bezoek zal zwijgen. Daar ik van mening ben dat uw komst de belangen van het imperium niet kan schaden, kan ik u tenminste een kleine aanwijzing geven.”

Orcast begon te lachen. In zijn rode ogen blonken interesse en ingehou­den spanning. Hij zocht Thora’s blik.

„Er zijn nog steeds mannen van uw soort. In dit verband noem ik u admiraal Kenos, lid van de raad en overwinnaar in de laatste oorlog van het imperium. Kenos heeft aan mijn uitnodiging tot bijwoning van het feest van vandaag geen gevolg gegeven. Het zal voor u van belang zijn te weten dat Kenos door het robotbrein onderzoeks-coördinator is geworden. Het behoort tot zijn taak vreemde hulpvolkeren en ac­tief gebleven Arkoniden te re­gistreren en hen vervolgens voor vorming naar Arkon 3 te sturen.”

Rhodan liep langzaam en onzeker naar de heerser toe. De opwinding dreigde hem te overmannen. Hees vroeg hij: „Hoogheid, is dat een tip? Een aanwijzing? Ik vraag u om een eerlijk antwoord.”

„Ik ben altijd eerlijk als ik het mag zijn,” zei Orcast vriendelijk. „Ga naar hem toe en leg hem de situa­tie uit. Kenos heeft onder impera­tor Zoltral gediend. Het imperium heeft nooit een betere vlootcommandant gehad. Meer kan ik niet voor u doen. Maar nu moet u toch werke­lijk gaan. Mijn gasten wachten.”

Rhodan aarzelde geen seconde. Hij wuifde Thora’s bezwaren en Crests bezorgde vragen met een handge­baar weg. Orcast keek verbijsterd naar de bliksemsnelle reacties van zijn ongenode bezoekers.

Gucky gaf de bevelen telepathisch door. Binnen enkele ogenblikken waren de wachtende mannen van de patrouille op de hoogte gesteld. „Terugtrekken en op de afgespro­ken plaats verzamelen,” luidde het algemene bevel. Daarna beschouw­de Rhodan het als zijn plicht, Orcast van de verdere veiligheids­maatregelen te verwittigen.

„Ik verzoek u begrip te hebben voor mijn voorzichtigheid, hoogheid. Ik zie mij, in ons belang, gedwongen u te laten hypnotiseren. Een ondoor­dacht woord zou alles kunnen ver­raden, Uw officiële toestemming zal mij dat noodzakelijke besluit gemakkelijker maken.”

Orcast keek lang en zwijgend in het smalle, markante gezicht van de slanke man. Ietwat pijnlijk glim­lachend, antwoordde hij: „U ontzegt mij het unieke genoegen, tijdens mijn inhoudloze dagen over uw ver­schijnen na te denken. U hebt echter mijn toestemming, doch op voor­waarde dat ik u na een eventuele verandering met ere zal mogen ontvangen.” Rhodan boog. Deze Arkonide, die ze na de landing nog als een vijand hadden beschouwd, was een vriend geworden. De hypnotiseur André Noir kwam in actie. Orcast kwam onder de sterke wilsinvloed van de mutant.

Toen hij in het voorvertrek kwam, was de imperator in een korte slaap gevallen. Als hij wakker werd, zou hij vergeten hebben dat hij ooit vreemde bezoekers in zijn privévertrekken had gehad.

Rhodan en zijn metgezellen trokken zich ongehinderd naar de schakelcentrale van het enorme paleis terug. Het feest naderde zijn einde. Steeds meer gasten verlieten de prachtige omgeving.

Rhodan passeerde een van de onder hypnose staande lijfwachten, een Naat. Van hem hadden ze de toegangsbewijzen gekregen. Rho­dan gaf ze terug, daar er onge­twijfeld een controle zou plaats vinden. De grote poort in het 1.500 meter brede voetstuk van het groot­ste trechterhuis op Arkon I, stond open. Ze verdwenen in het duister.

Een wagen van het openbaar vervoer stond op de afgesproken plaats te wachten. Bully en de andere mutan­ten waren er al. Sissend schoof de deur open. Thora had de wagen via het, eveneens openbare, telefoon­net besteld. Elke Arkonide mocht deze voertuigen naar believen voor eigen, kosteloos gebruik laten ko­men.

Rhodan keek gedurende een ogen­blik in de glanzende loop van een energiestraler.

„Eindelijk,” bulderde Bulls ruwe stem vanuit de wagen. „Het wordt dadelijk licht. Wat is er gebeurd?”

„Uitstappen, vlug,” commandeerde Rhodan kortaf. „Opschieten, kom uit die kar. We moeten een te grote af­stand afleggen. Nee, geen vragen alsjeblieft. Marshall, geef aan Betty door, dat de patrouille onder luitenant Tifflor zich verborgen moet blijven houden. Stel ze in het kort op de hoogte van de misluk­king van het onderhoud. Uitstappen! Thora, stuur de wagen naar de standplaats terug.”

Opgewonden verrichtte ze de daar­toe nodige schakeling. Na een kort zoemsignaal zette het voertuig zich in beweging en verdween met toe­nemende snelheid in de duisternis. „Mislukking?” vroeg Bully. „Hoezo?”

Crest liep al, dichtbij de enorme buitenmuur, terug. De hangende snelwegen waren schitterend ver­licht.

Rhodan vertelde wat ze tijdens hun bezoek hadden meegemaakt en be­sloot met: „Crest haalt een groter luchtvoertuig. Daar zijn ook open­bare hangars voor. Er blijft ons niets anders over dan, voordat de dag aanbreekt, admiraal Kenos een bezoek te brengen. Hij is onze laatste hoop.”

Thora keek stil omhoog, naar de van sterren flonkerende hemel van Arkon. Talloze, dicht opeenstaande zonnen, overdekten de Melkweg. De sterrenhoop M-13 leek een Melkweg op zich.

Een paar minuten later kwam Crest met het zweeftoestel. Het was een voertuig van typisch Arkonidische constructie. De tien personen stap­ten in en Crest ging achter de druk­knopbesturing zitten en Rhodan schakelde de automaat uit na zich eerst georiënteerd te hebben.

„Oké, vliegen maar. Weet je waar het huis van Kenos te vinden is?”

„Een heel eind hier vandaan. We moeten om de halve planeet heen. Kenos is een kluizenaar. Zijn huis staat op de top van een hoge berg. Hij wilde zo dicht mogelijk bij de sterren zijn.”

„Een sympathiek verlangen. Vertel me eens wat meer van hem.”

Het toestel steeg met gonzende mo­tor op en won aan snelheid. Het ter­rein was nog even in zijn geheel te overzien. De overvloed aan licht uit de paleizen van het regeringscen­trum, verlichtte de nacht van Ar­kon. Toen vlogen ze de duisternis in, die dieper en ondoordringbaar­der zou worden, naarmate ze ver­der naar het westen kwamen. Ze vlogen van de opkomende zon weg.