23
Met een loodzwaar gevoel in haar benen liep Floor de dag na de sportdag de trap op naar haar kamer. Ze zette haar schooltas op het bureau en kiepte hem leeg. Elke beweging die ze maakte, kostte moeite, alsof ze nog steeds naar beneden werd getrokken. Maar in de grond kun je niet wegzakken. Kon dat maar, kon ze maar verdwijnen.
Nadat ze een paar keer in haar pijnlijke bovenarmen had geknepen, trok ze het kaftpapier van haar schoolboeken, voor zover nog aanwezig. Ze bladerde erdoorheen en gumde hier en daar potloodaantekeningen weg, ook die niet van haar waren, waardoor de blaren op haar handpalmen pijnlijk prikten. Ze keek op haar horloge. Ze moest opschieten.
Het wou gewoon niet vandaag. Ze wist niet meer waar ze haar jas had neergelegd en ze zocht tien minuten naar haar fietssleutel, terwijl haar fiets nooit op slot stond in de schuur. Met zware benen fietste ze naar school. Alles wat er gisteren was gebeurd, zat nog zo dicht op haar huid. Afwisselend bestookten de beelden haar, samen met die wirwar van emoties: het water, de boot en de zwarte onweerswolken. Zijn lachende ogen die haar niet loslieten. De woorden die ze tegen elkaar zeiden. De regen en het onweer en ten slotte Michiels arm om haar heen.
En toen dat besef van het-is-voorbij. En: hij-laat-me-in-de-steek. De val in het water. Zijn handen die haar eruit haalden. Zijn armen die haar troostten. En daarna het heerlijke, wonderlijke wachten. Het laatste wat ze had gedeeld met Michiel.
Ze zaten in de boot tussen het riet en ze keek hoe hij haar boterhammen opat. Zelf had ze geen honger. Ze praatten. Over haar leven. Over het zijne. Veel te snel hoorden ze het geronk van de motorboot. Naast de man met de rode pet zat Van der Zwan, de gymleraar. Michiel was gaan staan om hun aandacht te trekken. Bijna kiepten ze om, zo bracht hij hen aan het wankelen met zijn zwaaiende armen.
Moe en onwillig stapte ze over in de motorboot, stil luisterend naar het zakelijke verslag dat Michiel deed van hun 'schipbreuk' en dat niet helemaal volgens de waarheid was.
'In onze poging na de onweersbui de boot weer uit het riet te krijgen, hebben we water geschept en verloren we een roeispaan. Toen konden we niet meer weg...'
Het leek niet over haar te gaan en het was een ander die met zompige gymschoenen naar haar fiets liep, die als enige nog stond te wachten in het fietsenrek bij het restaurant aan het water. Het spelcircuit was afgelast, iedereen was al naar huis. Van der Zwans aanbod om haar thuis te brengen, wees ze af. Echt, ze kon wel alleen en echt, het was goed met haar. Haar natte kleren waren al half opgedroogd. Naar Michiel keek ze niet meer, ze wilde zijn leraarsgezicht niet zien. Het was voorbij.
Met het gewicht van haar tas dat zwaar op haar schouder drukte, liep Floor de school binnen. Waar moest ze zijn? In de hal stond op een schoolbord het lokaal aangegeven.
Zonder op of om te kijken liep ze naar boven. Het was rustig in de school.
Aan het begin van de gang, vlak bij het lokaal Frans, stond een groepje druk te praten. Floor herkende de blonde paardenstaart van Laurien, die driftig heen en weer zwiepte, en haar woorden klonken schel door de verder stille gang.
'Het was opzet van haar, ze heeft hem er gewoon ingeluisd! Kun je het je voorstellen? Ze liep al weken achter hem aan. En nu dit... Dat is toch niet normaal! Zielig voor hem!'
Geschrokken deinsde Floor achteruit, het trapportaal weer in. Met haar rug tegen de muur bleef ze staan, niet in staat zich te bewegen. Ze had commentaar verwacht, maar niet van Laurien...
'Dat kind denkt dat ze heel wat voorstelt! Die loopt ook al weken met haar neus in de lucht, en dat terwijl iedereen weet dat Michiel niet van uitslovers houdt. Weet je nog die keer dat hij dat zei? Hij is er gewoon ingetrapt. Nou, Michiel heeft ab-so-luut geen smaak!'
Meer kon Floor niet verstaan, ze praatten nu allemaal door elkaar. De stemmen leken de stilte van de school te verscheuren. Rondom haar botsten de lettergrepen tegen de muren om haar nogmaals aan te vallen: ab-so-luut-geen-smaak-ab-so-luut-geen-smaak-geen-smaak-geen-smaak. Ze kromp ineen. Kwam de kou die ze in haar rug voelde van de stenen muur of was ze werkelijk zelf zo koud? Als ze hier nog langer bleef staan, zou ze misschien helemaal niet meer kunnen bewegen. Ze moest weg!
Maar ze moest ook haar boeken nog inleveren. Bevend liep ze de trap af en ging door de gang op de begane grond naar het trappenhuis aan de andere kant van de school. Dat was wel een langere weg, maar zo hoefde ze tenminste niet langs hén. Misschien waren zij intussen al weg.
Maar ze stonden er nog. De gang leek eindeloos, haar benen bewogen houterig. Zie je wel, ze lachen en ze kijken allemaal naar mij! Het was net of ze haar een spiegel voorhielden. Floor zag er zichzelf in lopen, maar dan door de ogen van haar klas. Klein en onbelangrijk, en nu heeft ze zich belachelijk gemaakt ook nog...
Zou ze zich omdraaien en teruggaan? Nee, niets van aantrekken! Dapper liep ze door. Omdat haar mond zo droog was, moest ze eerst met haar tong een paar keer over haar lippen likken. Ze wilde gewoon 'hallo' zeggen. Maar toen ze bij het groepje was, kwam er geen geluid uit haar keel. Ze passeerde hen zonder iets te kunnen zeggen en liep het lokaal in.
'Zie je wel!' hoorde ze achter haar rug. 'Wat heb ik je gezegd?!'
Floor duwde haar tas met boeken in handen van de leraar en draaide zich om.
'Floor!' Wie riep haar?
'Flooooor!' Het kon haar niet schelen. Ze moest weg, weg van hier. Ze rende zo snel ze kon.
Bij het fietsenhok stond Djura. 'Hai,' begon ze, 'bijna vakan... Is er iets?'
Waar was nou haar fietssleuteltje? Floor groef wanhopig in haar zakken.
Djura kwam dichterbij. 'Hé, wat is er?' vroeg ze zacht.
De fiets stond niet op slot. Ineens zag ze het. Floor trok aan het stuur en mompelde iets onverstaanbaars naar Dju- ra. Toen fietste ze snel het schoolplein af. Weg. Weg van hier. Waarnaartoe? Naar Wout.