HOOFDSTUK 21
Something to Live For
De stekker van de telefoon was eruit. Net als elke
avond.
Zoals het begonnen was, zou het eindigen. Alles
hetzelfde.
Behalve de drank.
Ik dronk wel iets. Maar niet met dezelfde overgave. En ook
niet met de houding van de stoere meid die 'fuck you' uitstraalt.
Ik worstelde me door de dagen en nachten heen en zat mijn tijd
gewoon uit. De meiden (Mama Lou en Dilsey) en ik gingen elke avond
op de bank zitten met een drankje, een bock en de cd waardoor we op
dit moment geobsedeerd werden: Jimmy Scott. Hij was nu oud, en dat
was te horen aan zijn opvallende, onaardse stem. Hij had zijn
talent gebruikt voor een verbazingwekkend grillige reeks nummers.
Zoals 'Sorry' van Elton John. Toen ik hem dat nummer hoorde zingen,
moest ik mijn boek opzijleggen en even op de bank gaan
liggen.
Er was nog iets bijzonders: het was 24 december. De rest van
de wereld hield zich bezig met winkelen, eierpunch en belletjes aan
de arrenslee. Ik had iedereen die ik kende gewaarschuwd: als je het
woord dat met een K begint ook maar in de mond neemt, dan vermoord
ik je.
Het was vooral gevaarlijk om in deze periode de tv aan te
zetten. Die had ik dus ook losgekoppeld. Ik wist dat ik net als
Elvis op de tv zou schieten als ik toevallig in een kerstfilm
belandde.
Mijn moeder was diepbedroefd toen ik tegen haar zei datAubrey
en ik niet bij haar zouden komen eten en cadeautjes zouden
uitwisselen.
Mijn vader was gekwetst en verontwaardigd toen ik zijn
uitnodiging afsloeg voor een galadiner in Aquavit, het prachtige
Scandinavische restaurant met een beroemde jonge zwarte chef-kok,
tegenover het Museum of Modern Art.
Mijn muziekleraar, Jefferson, was geïrriteerd dat ik niet naar
zijn beroemde kerstfeestje op zondagmiddag kwam, zelfs niet toen
hij me vertelde dat Roamer en Hank, die een paar dagen later zouden
vertrekken, me daar graag wilden zien. Ik had hun gulle aanbod om
met ze mee naar Californië te gaan afgeslagen. Ik denk dat ze ook
pissig op me waren.
En wat mij en Ernestine betreft: we praatten niet eens met
elkaar. Iedereen was kwaad op die narrige Nan. Zelfs die narrige
Nan zelf.
Mijn gedachten over het menselijke ras waren zo hatelijk dat
ik met een spottend lachje om mijn lippen in slaap viel.
Rond elf uur die avond werd ik wakker van lawaai in de gang.
Eerst hoorde ik de stem van dc vrouw die met een stel kinderen aan
het eind van de gang woonde. Daarna herkende ik dc stem van de
conciërge.
Even later werd er aangeklopt.
Wie zou er op dit uur langskomen, en dan nog wel op deze
avond? De Kerstman zeker niet. Die kwam niet langs bij zo'n
misantroop als ik. Niet na alle slechte dingen die ik had
gedaan.
'Ga weg!' riep ik plotseling. 'Ik heb hier een pistool. Dat is
geen grapje, ik zal het gebruiken ook.'
Daar zat ik tandenknarsend in het donker terwijl het kloppen
maar doorging. Het moesten Aubrey en Justin zijn. Om me op te
vrolijken. Ik had ze godverdorie toch gezegd dat ik niet gestoord
wilde worden? Ik wilde verdomme niet worden opgevrolijkt.De stem
van de conciërge klonk harder toen hij met de andere man
discussieerde. Een van hen riep nu mijn naam.
Ik kon er niet meer tegen. Ik deed het licht aan, beende naar
de deur, en trok hem met een ruk open.
De vioolkoffer zag ik het eerst.
'Nan?'
Uiteindelijk was daar het bewijs dat ik geen stoere meid was,
geen Femme Nikita: mijn ogen rolden omhoog, mijn benen werden van
gelei en heel meisjesachtig viel ik flauw.
Het was André die daar stond.
'Heb je geen geld voor je telefoonrekening?'
Ik stak mijn hand uit en klauwde naar hem als een blinde die
van de trap naar de metro valt.
Hoe kan dit? Wit is er aan de hand? Iets zei dat ik moest
wachten, en dat heb ik gedaan. Dan Hinton wilde me, en Howard, en
Lefty. Maar ik wachtte op jou. Op jou. Waarom duurde het zo
lang?
Dat wilde ik allemaal zeggen, maar dat kon ik niet. Ik kon
niet praten. Toen ik uiteindelijk wel iets zei, kwam er iets
idioots uit mijn mond: 'Horace Tapscott heeft hier opgetreden,
klootzak! Horace Tapscott. Weet je hoe lang hij niet in New York
was geweest? Ik ben er niet naartoe gegaan, André! Ik wachtte op
jou! En nu is die arme man dood!'
Begrijpelijk genoeg snapte hij niets van mijn
uitbarsting.
Ik zat daar te koken van woede terwijl hij de conciërge naar
buiten werkte.
'Ik ga water voor je halen, Nan. Waar is de keuken?'
Ik wees. Maar toen hij zich omdraaide en erheen wilde lopen,
trok ik hem terug. 'O god... André? Je bent het toch echt?'
'Ja, Nan, ik ben het,' zei hij. 'Rustig maar, ik ben het.' Hij
pakte me bij mijn schouders. 'Moet je jou nou zien. Je bent vel
over been, meid. Ben je platzak?'Maar voordat ik kon antwoorden,
zag hij mijn krukken tegen de koelkast staan. 'Jezus, Nan, wat is
er gebeurd?'
'Dat is nou niet belangrijk. Hou me maar gewoon stevig vast...
steviger. Je kan me best steviger vasthouden dan dat. Dat weet ik
nog.'
André was zelfs nog mooier dan ik me herinnerde. En ik zag er
niet uit. Maar daar leek hij niet mee te zitten. We vrijden
urenlang, eerst voorzichtig met mijn been, maar na een tijdje
vonden we een ritme waarbij ik er geen last van had.
Na afloop strompelde ik naar de keuken om een paar stukjes ham
en een uitgedroogde brownie voor hem te halen. Ik maakte warme
chocolademelk, deed er een scheutje whisky in, zette alles op een
dienblad en bracht het naar de slaapkamer.
Ik klampte me aan zijn rug vast terwijl hij at. Ik wilde mijn
ogen sluiten, mijn hoofd tegen hem aan leggen, maar dat durfde ik
niet. Ik durfde niet te knipperen, want ik was bang dat hij in een
rookwolkje zou verdwijnen.
We dronken de chocolademelk op en gingen in bed liggen om te
gaan slapen. We doezelden weg, werden wakker, wonden elkaar op en
bedreven de liefde weer.
Het was bijna ochtend. Ik was gelukkiger dan ik ooit had
gedacht te kunnen zijn. En zo heerlijk slaperig. Om je de waarheid
te zeggen, sliep ik misschien wel echt.
'André?'
'Wat is er, liefje?' vroeg hij doezelig.
'Wil je me morgenochtend meteen vertellen hoe Parijs eruitzag
toen je wegging?'
'Ja hoor.'
'André?'
'Wat?'
'Heb je een grijze regenjas? Met een strakke riem?'
'Nee. Waarom?'
'Help me er morgen aan herinneren, oké? Over Miller. Het was
Miller.' 'Wie?'
'Weet je wat ik net nog meer droomde, André?'
'Nou?'
Ik giechelde. 'Ik droomde dat je me vertelde dat je daar
getrouwd was. Dat je een vrouw hebt in Parijs.'
Een lange stilte. En toen: 'Dat was geen droom, Nan. Dat heb
ik je ook verteld.'
'Geweld? Wat erg. Vertel me dat morgen maar.'
'Heb je gehoord wat ik zei, Nan?'
'Hm-hm, jij ook een prettig kerstfeest, liefje. Ik zie je
morgen.'
Ik gaf hem nog een kus, trok het dekbed op, draaide me op mijn
zij en doezelde weg.
Ik sliep als een roos.