Seks, dood en stralende sterren
Diane streek met haar geparfumeerde vingers over Terry's kin waar een
stoppelbaard van twee dagen op stond.
'Ik ben er dol op,' zei ze. 'Zelfs op de grijze stukjes.'
Ze was dol op alles aan hem, tenminste dat beweerde ze.
Als hij haar kuste: ik ben er dol op.
Als hij haar uitkleedde: ik ben er dol op.
Als hij haar van haar slipje ontdeed: ik ben er dol op, ik ben er dol op, ik ben er dol op.
Ze pijpte hem met zoveel enthousiasme dat hij niets anders kon doen dan naar haar asblonde hoofd kijken dat bij zijn kruis op en neer ging. Hij hoopte maar dat er niet iemand toevallig de kleedkamer kwam binnenlopen. Per slot van rekening was ze een getrouwde vrouw, ook al was ze een actrice. Hij had zelf ook ergens een vrouw. Zo'n tête-a-tête zou sappige kopij kunnen opleveren voor een van de plaatselijke roddelkrantjes, en dat terwijl hij zijn best deed om zich een reputatie als serieuze regisseur te verwerven. Geen trucjes, geen roddels, alleen de zuivere kunst.
Maar als ze hem in vuur en vlam bracht, smolten al zijn ambities op haar tong. Als actrice stelde ze niet veel voor, maar allemachtig, pijpen kon ze als geen ander. Onberispelijke techniek, perfecte timing: ze wist uit instinct of ervaring precies wanneer ze het ritme moest oppikken en het geheel tot een bevredigend eind moest brengen. Toen ze er helemaal mee klaar was, wilde hij bijna applaudisseren.
Alle spelers in Calloway's produktie van Driekoningenavond wisten natuurlijk van de verhouding af. Er werd wel eens een dubbelzinnige opmerking gemaakt wanneer zowel actrice als regisseur te laat waren voor de repetities, of als zij er bij aankomst voldaan en hij er verhit uitzag. Hij had tegen haar gezegd dat ze dan niet de wereld in moest kijken als een kat die een hele kan met room heeft opgedronken, maar ze kon niet goed bedriegen. Hetgeen nogal grappig was, gezien haar beroep. Maar La Duvall, zoals Edward haar altijd noemde, hoefde dan ook geen groot actrice te zijn: ze was beroemd. Dus wat maakte het uit als ze Shakespeare declameerde alsof het een kinderversje was, dum die dum die dum die dum? Wat maakte het uit als haar psychologisch inzicht te wensen overliet, haar logica gebrekkig was, haar inlevingsvermogen ontoereikend? Wat maakte het uit als ze even weinig gevoel voor poëzie had als voor fatsoen? Ze was een ster, en dat betekende business.
Dat moest je haar nageven: haar naam betekende geld. Haar aanspraak op eeuwige roem werd door de affiches van het Elysium Theater in vette letters van acht centimeter hoog verkondigd, zwart op geel: 'Diane Duvall: ster van Kind van de liefde.
Kind van de liefde. Misschien wel de ergste, sentimenteelste serie in de geschiedenis van het genre die over het scherm dreunde, maar liefst twee uur per week vol zwak gekarakteriseerde personages en sterk overspannen dialogen, met als gevolg dat de serie steeds hogere kijkcijfers haalde en de spelers binnen de kortste keren grote sterren aan het schitterend firmament van de televisie waren. En de ster die het felst schitterde was die van Diane Duvall.
Misschien was ze niet in de wieg gelegd om de klassieken te spelen, maar allemachtig wat kon zij de recette omhoog jagen! En in deze tijd, met al die half lege theaters, draaide het allemaal om het aantal verkochte kaartjes.
Calloway had zich erbij neergelegd dat dit niet een perfecte Driekoningenavond zou worden, maar als de productie succes had, en met Diane in de rol van Viola was daar alle kans op, zouden er een paar deuren van betere theaters voor hem opengaan. Het werken met de veeleisende Diane Duvall had dus ook zijn voordelen.
Calloway trok zijn serge broek omhoog en keek naar haar omlaag. Ze keek naar hem met die hartveroverende glimlach van haar, de glimlach die ze gebruikte in de scène met de brief. Gelaatsuitdrukking nummer Vijf in het Duvall-repertoire, ergens tussen Maagdelijk en Moederlijk in.
Hij beantwoordde die glimlach met een uit zijn eigen voorraad, een liefdevolle blik die op een meter afstand nog wel oprecht overkwam. Toen keek hij op zijn horloge. 'We zijn laat, liefje.'
Ze likte over haar lippen. Hield ze dan zo van die smaak?
'Ik moet mijn haar nog even opknappen,' zei ze. Ze stond op en keek
in de hoge spiegel naast de douche.
'Ja.'
'Voel je je wel goed?'
'Prima,' antwoordde hij. Hij drukte een lichte kus op haar neus. Op weg naar het toneel dook hij even de mannenkleedkamer in om te kijken of zijn kleren nog wel goed zaten en om koud water over zijn gloeiend hete wangen te plenzen. Van seks kreeg hij altijd vlekken op zijn gezicht en het bovenste deel van zijn borst. Toen Calloway zich voorover boog om water over zich heen te gooien, onderwierp hij zijn gezicht in de spiegel boven de wasbak aan een kritisch onderzoek. Nadat hij zesendertig jaar lang de tekenen van ouderdom op een afstand had kunnen houden, begon hij nu zo oud te lijken als hij was. Hij was niet meer de jeugdige held. De huid onder zijn ogen had duidelijk iets pafferigs - en dat had niets te maken met slapeloosheid — en verder zaten er rimpels op zijn voorhoofd en bij zijn mond. Hij had niets meer van het wonderkind. De geheimen van zijn losbandig leven stonden over heel zijn gezicht geschreven. De overdaad aan seks, drank en ambitie, maar ook de frustratie dat hij de grote kans nu al zo vaak net had gemist. Hoe zou hij er nu uitzien, dacht hij verbitterd, als hij zich ermee tevreden had gesteld om in een klein theatertje te werken en daar stukken van Bertolt Brecht te spelen voor tien liefhebbers per avond? Dan zou zijn gezicht waarschijnlijk zo glad als dat van een baby zijn geweest. De meeste mensen in het geëngageerde theater zagen er zo uit. Wezenloos en tevreden, net koeien.
'Nou, ieder zijn meug,' zei hij tegen zichzelf. Hij wierp een laatste blik op de verlopen kop in de spiegel maar bedacht dat de vrouwen hem nog steeds niet konden weerstaan, kraaienpootjes of niet. Toen verliet hij de kleedkamer om de confrontatie met de beproevingen van de derde akte aan te gaan.
Op het toneel was er een verhitte discussie aan de gang. De decorbouwer, zijn naam was Jake, had twee heggen voor Olivia's tuin gemaakt. Ze moesten nog met bladeren worden bedekt, maar ze leken heel indrukwekkend en liepen over het hele toneel tot aan het cyclorama, waarop de rest van de tuin zou worden geschilderd. Niets van dat symbolische gedoe. Een tuin was een tuin: groen gras, blauwe lucht. Zo wilde het publiek in de provincie het hebben, en Terry had wel een zekere sympathie voor hun eenvoudige smaak. 'Terry, schat.'
Eddie Cunningham had hem bij zijn hand en elleboog gepakt en leidde hem het tumult in. 'Wat is het probleem?'
'Terry, schat, dat van die verdomde' (het kwam huppelend over zijn tong: ver-dom-de) 'heggen kun je toch niet menen? Zeg nou tegen ome Eddie dat het maar een grapje van je was, of anders krijg ik een toeval.' Eddie wees naar de heggen waar hij zo'n aanstoot aan nam. 'Ik bedoel, moet je ze toch eens zien.' Terwijl hij sprak, vloog er een beetje spuug door de lucht.
'Wat is het probleem?' vroeg Terry nog eens.
'Probleem? Het staat in de weg, schat, het staat in de weg. Denk toch eens na. Op de repetities huppelde ik in deze hele scène als een maartse haas heen en weer. Rechts op, links af — maar dat kan niet als ik niet achterom kan gaan. En kijk! Die ver-dom-de dingen staan tegen de achterwand aan.'
'Nou, dat moet ook, Eddie, anders lijkt het niet echt.'
'Maar ik kan er niet langs, Terry. Dat moet je toch begrijpen.'
Hij deed een beroep op de paar anderen op het toneel: de decorbouwers, twee technici, drie acteurs.
ik bedoel - er is gewoon niet genoeg ruimte.'
'Eddie, dan maken we een opening.'
'O.'
Dat nam hem de wind uit de zeilen.
'Nee?'
'Hm.'
ik bedoel, dat lijkt toch het makkelijkst?' 'Ja. . . Ik zou alleen willen. . .' 'Dat weet ik.'
'Nou ja. Als het niet anders kan. En het croquetspel?' 'Dat halen we er uit.'
'Al dat gedoe met die croquethamers? Die ontuchtige dingen?' 'Dat moet allemaal verdwijnen. Het spijt me, ik had daar niet goed over nagedacht. Ik dacht niet logisch na.' Eddie stoof meteen op.
iets anders doe jij nooit, schat, logisch nadenken. . .' Een steek onder water. Terry ging er niet op in. Eddie had niet helemaal ongelijk met zijn kritiek; hij had niet goed over het probleem van de heggen nagedacht.
'Het spijt me, maar we kunnen er nu niets meer aan doen.' iemand anders zou je vast niet op die manier in de wielen rijden,' zei Eddie. Hij wierp een blik over Calloway's schouder naar Diane en ging toen naar de kleedkamer. Exit woedende acteur, toneel links. Calloway deed geen enkele poging om hem tegen te houden. Wanneer hij zijn dramatisch vertrek had bedorven, zou dat de situatie heel wat erger hebben gemaakt. Hij fluisterde alleen zachtjes 'O jezus' en streek met zijn hand over zijn gezicht. Dat was een groot nadeel van zijn beroep: je had met acteurs te maken.
'Wil iemand hem even terughalen?' zei hij. Stilte.
'Waar is Ryan?'
De toneelmeester stak zijn bebrilde gezicht boven de heg uit. 'Sorry?'
'Ryan, jongen... wil jij even een kop koffie naar Eddie brengen en hem overhalen om weer in de schoot van het gezin terug te keren?' Ryan trok een gezicht dat wilde zeggen: jij hebt hem beledigd, ga jij hem maar halen. Maar Calloway had wel vaker met dit bijltje gehakt: hij was er uiterst handig in. Hij keek Ryan alleen maar aan en tartte hem zijn verzoek van de hand te wijzen, en de andere man sloeg zijn ogen neer en knikte instemmend. 'Goed,' zei hij nors. 'Mooi zo.'
Ryan wierp hem een beschuldigende blik toe en ging achter Eddie aan.
'Als er geen woorden vallen, is er geen toneel,' zei Calloway in een poging de atmosfeer een beetje minder zwaar te maken. Iemand gromde wat, en de halve kring van toekijkers begon zich te verspreiden. De voorstelling was voorbij.
'Goed, goed,' zei Calloway, om nog iets van de situatie te redden. 'Laten we aan het werk gaan. We beginnen met het begin van de scène. Diane, ben je zover?' 'Ja.'
'Goed. Zullen we dan maar beginnen?'
Hij wendde zich even van Olivia's tuin en de wachtende acteurs af om zijn gedachten op een rijtje te zetten. Alleen de toneelverlichting brandde, de zaal was in duisternis gehuld. Die donkere zaal gaapte hem onbeschaamd aan, de ene rij lege plaatsen na de andere, alsof die lege stoelen hem tartten om hen te amuseren. Ah, de eenzaamheid van de lange-afstandsregisseur. Er waren dagen dat hij vurig naar een bestaan als boekhouder verlangde.
Op het schellinkje bewoog iemand. Calloway onderbrak zijn sombere gedachten en keek de duisternis in. Had Eddie zich op de allerlaatste rij geïnstalleerd? Nee, dat kon niet. Al was het alleen maar omdat hij niet de tijd had gehad om daar helemaal te komen.
'Eddie?' riep Calloway toch maar, met zijn hand boven zijn ogen. 'Ben jij dat?'
Hij kon de gestalte nog net zien. Nee, niet een gestalte, meerdere gestalten. Twee mensen waren het, ze schuifelden langs de achterste rij en waren op weg naar de uitgang. Wie het ook waren, Eddie was het niet. 'Dat is Eddie toch niet?' zei Calloway, die zich weer naar de decortuin had omgedraaid. 'Nee,' antwoordde iemand.
Het was Eddie zelf die antwoordde. Hij stond weer op het toneel, leunend tegen een van de heggen, een sigaret tussen zijn lippen. 'Eddie.
'Het is al goed,' zei de acteur goedgehumeurd. 'Je hoeft je niet te vernederen. Ik kan het niet aanzien als een mooie man zich vernedert.' 'We zullen eens zien of we dat gedoe met die hamers ergens in kunnen passen,' zei Calloway, die graag weer goede maatjes met Eddie wilde worden.
Eddie schudde zijn hoofd en tikte wat as van zijn sigaret. 'Dat hoeft niet.' 'Echt waar. ..'
'Het ging toch al niet zo goed.'
De deur kraakte enigszins achter in de zaal. De bezoekers hadden de zaal verlaten, maar Calloway nam niet de moeite om na te gaan wie het waren. Ze waren weg, wie het ook waren.
'Er was vanmiddag iemand in het theater.'
Hammersmith keek op van de rekeningen die hij aan het bestuderen was.
'O?' Zijn wenkbrauwen waren erupties van draderig, dik haar en lieten hem nog ambitieuzer lijken dan hij al was. Ze waren quasi-verrast hoog opgetrokken boven Hammersmiths kleine oogjes. Hij plukte met zijn nicotinebruine vingertoppen aan zijn onderlip. 'Enig idee wie het was?'
Hij plukte door en bleef de jongere man met onverholen minachting aankijken.
is het een probleem?'
ik wil alleen maar weten wie er naar de repetitie kwam kijken, dat is alles. Ik geloof dat ik het volste recht heb om dat te vragen.' 'Het volste recht,' zei Hammersmith. Hij knikte even en tuitte zijn lippen.
'Er was sprake van dat er iemand van het National zou komen,' zei Calloway. 'Mijn agenten waren iets voor me aan het regelen. Ik wil gewoon niet dat er iemand komt zonder dat ik het weet. Vooral niet als ze belangrijk zijn.'
Hammersmith was al weer bezig zijn rekeningen te bestuderen. Hij sprak met een vermoeide stem.
'Terry, als er iemand van een groot theater komt om jouw werk te aanschouwen, dan ben jij de eerste die het te horen krijgt, dat beloof ik je. Goed?'
De klank van zijn stem was zo verdomde grof. Zo in de trant van en-sodemieter-nou-maar-op-jochie. Calloway had veel zin om hem een klap op zijn bek te geven.
ik wil niet dat er mensen naar repetities kijken zonder dat ik daar toestemming voor heb gegeven, Hammersmith. Hoor je dat? En ik wil weten wie er vandaag is geweest.' De theaterdirecteur slaakte een diepe zucht.
'Geloof me nou maar, Terry,' zei hij, 'ik weet het zelf ook niet. Vraag het maar aan Tallulah — die was vanmiddag aan de voorkant van het gebouw. Als er iemand is binnengekomen, zal zij dat wel hebben gezien.'
Hij zuchtte weer. 'Goed... Terry?'
Calloway liet het er maar bij. Hij vertrouwde Hammersmith voor geen cent. Die man gaf geen zier om het theater, dat maakte hij altijd heel goed duidelijk. Als er over iets anders dan geld werd gesproken, nam zijn stem altijd een heel vermoeide klank aan, alsof esthetische kwesties beneden zijn waardigheid waren. En hij had ook een eigen woord voor zowel acteurs als regisseurs: vlinders. Eéndagswezentjes. In Hammersmiths wereld was alleen geld tegen de tand des tijds bestand, en het
Elysium Theater stond op eersteklas terrein, terrein waar veel geld mee te verdienen was, als je het handig aanpakte.
Calloway was er zeker van dat Hammersmith het hele gebouw morgen al zou verkopen, als dat hem goed uitkwam. Een satellietstad als Redditch, groeiend naarmate Birmingham uitdijdde, had geen theaters nodig, het had kantoren nodig, supermarkten, pakhuizen; het had, om de gemeenteraad te citeren, behoefte aan groei door investeringen in nieuwe industrie. Het had ook behoefte aan eersteklas terreinen om die industrie op te bouwen. Zoiets onbelangrijks als kunst zou zulke ontwikkelingen nooit kunnen overleven.
Tallulah zat niet achter het loket en ze was ook niet in de foyer of de Groene Kamer.
Zich ergerend aan zowel Hammersmiths onbeschoftheid als Tallulahs verdwijning ging Calloway naar de zaal terug om zijn jasje te halen. Hij was van plan zich te gaan bedrinken. De repetitie was voorbij en de acteurs waren al lang weg. Vanaf de achterste rij van de stalles leken de kale heggen nogal klein. Misschien moest er nog een stukje bovenop. Hij maakte een notitie op de achterkant van een brochure die hij in zijn zak vond: Heggen groter?
Hij keek op toen hij voetstappen hoorde en zag dat er iemand op het toneel stond. Die was in het midden van het toneel opgedoken, op de plaats waar de heggen samenkwamen. Calloway herkende de man niet. 'Meneer Calloway? Terence Calloway?' 'Ja?'
De bezoeker liep over het toneel naar de plaats waar vroeger de voetlichten zouden zijn geweest en tuurde de zaal in.
'Neemt u mij niet kwalijk dat ik uw gedachtengang heb onderbroken.' 'Geen probleem.' 'Ik wilde u spreken.' 'O ja?'
'Als u geen bezwaar hebt.'
Calloway liep naar voren en keek de vreemdeling taxerend aan. Hij was van top tot teen in verschillende nuances grijs gekleed. Een grijs kamgaren pak, grijze schoenen, een grijze stropdas. Stront-elegant, was Calloway's eerste ongunstige indruk. Maar toch was de man een indrukwekkende verschijning. Zijn gezicht, onder de schaduw van zijn breedgerande hoed, was moeilijk te onderscheiden. 'Mag ik mij even voorstellen?'
Het was een innemende, beschaafde stem. Ideaal voor reclamespotjes, voor wasmiddelen bij voorbeeld. Na Hammersmiths slechte manieren was deze stem bijna een verademing.
'Mijn naam is Lichfield. Nu zal die naam iemand van uw jeugdige leeftijd wel weinig zeggen.'
Jeugdige leeftijd, zo, zo. Misschien, had zijn gezicht toch nog iets van het wonderkind.
'Bent u een criticus?' vroeg Calloway.
De lach die nu onder de smetteloze hoed vandaan kwam, was onmiskenbaar ironisch.
'In Jezusnaam, nee,' antwoordde Lichfield. 'Dan spijt het me, maar ik kan u niet thuisbrengen.' 'U hoeft zich niet te verontschuldigen.' 'Was u vanmiddag in het theater?'
Lichfield ging niet op die vraag in. 'Ik weet dat u een druk bezet man bent, meneer Calloway, en ik wil uw tijd niet verspillen. Het theater is mijn werk, zoals het ook uw werk is. Ik geloof dat wij elkaar wel als bondgenoten kunnen beschouwen, ook al hebben wij elkaar nooit eerder ontmoet.'
Ah, de grote broederschap. Calloway werd altijd kotsmisselijk van zulke sentimentaliteit. Hij hoefde alleen maar te denken aan het aantal zogenaamde bondgenoten dat hem later zonder enige gewetensnood een dolkstoot in de rug had toegediend, aan de toneelschrijvers wier werk hij met een glimlach een andere draai had gegeven, of aan de acteurs die hij met een terloopse opmerking de grond in had geboord. Broederschap, het mocht wat! Er heerste een moordende concurrentie, zoals overal waar te veel mensen een beroep willen uitoefenen. 'Ik heb een duurzaam belang bij het Elysium,' zei Lichfield. Hij legde een vreemde nadruk op het woord duurzaam. Het was net of hij een toespraak hield op een begrafenis. Eeuwig durend. 'O?'
'Ja, ik heb veel gelukkige uren in dit theater doorgebracht, jarenlang, en eerlijk gezegd doet het me pijn u dit nieuws te moeten brengen.' 'Welk nieuws?'
'Terence Calloway, ik moet je mededelen dat jouw Driekoningenavond de laatste productie zal zijn die in het Elysium wordt opgevoerd.' Dat nieuws was niet zo'n grote verrassing, maar toch deed het pijn, en de huivering die door Calloway heen ging moest op zijn gezicht te zien zijn geweest.
'Ah. . . dus je wist het niet. Dat dacht ik wel. Ze houden de artiesten altijd in onwetendheid, nietwaar? Dat is een genoegen dat de nuchtere kooplui zich altijd zullen laten smaken. De wraak van de boekhouder.' 'Hammersmith,' zei Calloway. 'Hammersmith.' 'De schoft.'
'Zijn soort is nooit te vertrouwen, maar dat hoef ik jou niet te vertellen.'
'Weet je zeker dat het theater gaat sluiten?' 'Ja. Hij zou het morgen al doen, als hij kon.'
'Maar waarom? Ik heb Stoppard hier gedaan, en Tenessee Williams - altijd voor goed bezette zalen. Ik begrijp er niets van.' 'Het is financieel heel goed te begrijpen, vrees ik, en als je in cijfers denkt, zoals Hammersmith doet, dan is het een heel simpel rekensommetje. Het Elysium wordt oud. Wij worden allemaal oud. We kraken. We voelen onze jaren in onze gewrichten: ons instinct geeft ons dan in dat we moeten heengaan.'
Heengaan: die stem werd dramatisch ijl, een weemoedig fluisteren. 'Hoe weet jij dit?'
ik heb vele jaren geleden in het bestuur van dit theater gezeten, en sinds ik mij heb teruggetrokken, heb ik mij op de hoogte gehouden. Het is moeilijk om in deze tijd nog eens de triomf op te roepen die dit podium heeft gekend
Zijn stem stierf mijmerend weg. Het leek echt; er zat geen effectbejag achter.
Toen ging hij op een meer zakelijke toon verder: 'Dit theater zal spoedig sterven, Terence Calloway. Jij zult bij de laatste riten aanwezig zijn, al treft jou geen enkele blaam. Ik vond dat ik je moest. . . waarschuwen.' 'Dank je. Dat stel ik op prijs. Vertel me eens, ben jij zelf ook acteur geweest?'
'Waarom denk je dat?' 'Je stem.'
'Veel te retorisch, ik weet het. Dat is een vloek die op mij rust. Ik kan nog niet om een kop koffie vragen of mijn stem klinkt als die van koning Lear in de storm.'
Hij lachte om zichzelf. Calloway begon sympathie voor die man op te vatten. Misschien zag hij er archaïsch uit, misschien zelfs een beetje absurd, maar hij had iets rondborstigs wat Calloway erg aansprak. Lichfield verontschuldigde zich niet voor zijn liefde voor het theater, zoals zo veel mensen uit het vak - mensen die op de planken staan omdat ze niets beters kunnen krijgen maar die eigenlijk hun ziel aan de film hebben verkocht.
ik heb, moet ik bekennen, wat geliefhebberd in het vak,' vertrouwde Lichfield hem toe, 'maar ik heb er gewoon geen aanleg voor, vrees ik. Mijn vrouw daarentegen. . .'
Vrouw? Het verbaasde Calloway dat Lichfield ook maar één heteroseksueel botje in zijn lichaam had.
'. . .Mijn vrouw Constantia heeft hier een aantal malen gespeeld, en ik mag wel zeggen, met erg veel succes. Dat was natuurlijk voor de oorlog.'
'Het is erg jammer dat het dicht gaat.'
'Inderdaad. Maar ik geloof niet dat het op het laatste moment nog door een wonder gered kan worden. Over zes weken ligt het Elysium in puin, en dan is het voorgoed afgelopen. Ik wilde je alleen laten weten dat over deze laatste productie zal worden gewaakt door andere belangen dan zuiver commerciële. Zie ons maar als beschermengelen. Wij wensen je het allerbeste, Terence, wij allen wensen je het allerbeste.' Het was een oprechte wens, eenvoudig onder woorden gebracht. Calloway was ontroerd, en hij schaamde zich ook een beetje. Lichfields woorden maakten zijn eigen ambities zo banaal. Lichfield ging verder: 'Wij zouden graag zien dat dit theater op een stijlvolle manier zijn bestaan afsluit en dan een goede dood sterft.' 'Het is verdomd zonde.'
'Het is nu veel te laat om spijt te hebben. We hadden Dionysus nooit
moeten opgeven voor Apollo.'
'Wat?'
'We hadden ons nooit aan de boekhouders moeten verkopen, aan de kooplui, aan lieden als Hammersmith, wiens ziel - als hij er een heeft - zo groot als mijn vingernagel moet zijn, en zo grijs als de rug van een luis. Waren we maar zo moedig geweest als sommige van de personages die we uitbeelden, denk ik wel eens. Dan hadden we de muze gediend en onder de sterren geleefd.'
Calloway kon dat niet helemaal volgen, maar hij begreep zo ongeveer
wat Lichfield bedoelde en respecteerde zijn standpunt.
Van achter de coulissen sneed Dianes stem als een plastic mes door de
plechtige atmosfeer.
'Terry? Ben je daar?'
De betovering was verbroken: Calloway besefte pas hoe hypnotisch
Lichfields aanwezigheid was toen die andere stem hen onderbrak. Naar
hem luisteren wis net zoiets als gewiegd worden in vertrouwde armen.
Lichfield liep naar de rand van het toneel. Hij dempte zijn stem als een
samenzweerder.
'Nog één ding, Terence. . .'
'Ja?'
'Jouw actrice die Viola speelt. Het ontbreekt haar, als ik dat mag zeggen, aan de speciale eigenschappen die voor deze rol vereist zijn.' Calloway wilde opstuiven.
'Ik weet het,' ging Lichfield verder. 'Persoonlijke affecties staan de eerlijkheid vaak in de weg.'
'Nee,' zei Calloway. 'Je hebt gelijk. Maar ze is populair.' 'Dat was de berebijt ook, Terence.'
Onder de hoed met de brede rand verspreidde zich een stralende glimlach.
'Ik maakte maar een grapje,' zei Lichfield grinnikend. 'Beren kunnen heel charmant zijn.' 'Ah Terry, daar ben je.'
Overdreven gekleed als altijd kwam Diane achter decors vandaan. Er hing een pijnlijke confrontatie in de lucht. Maar Lichfield liep langs het
valse perspectief van de heggen naar de achtergrond. 'Hier ben ik,' zei Terry. 'Met wie stond je te praten?'
Maar Lichfield had het toneel verlaten, zo rustig en onopvallend als hij gekomen was. Diane had hem niet eens zien weglopen. 'O, gewoon een engel,' zei Calloway.
Al met al was de eerste generale repetitie niet zo slecht als Calloway had verwacht: zij was onnoemelijk veel slechter. Passages werden gemist, rekwisieten werden op verkeerde plaatsen gelegd, acteurs waren hun tekst vergeten. De komische situaties deden gekunsteld aan en het spel was hopeloos overdreven of juist onbeduidend. Dit was een Driekoningenavond die wel een jaar leek te duren. Halverwege in de derde akte keek Calloway op zijn horloge en realiseerde zich dat een onverkorte voorstelling van Macbeth (met pauze) nu al voorbij zou zijn. Hij zat met zijn hoofd in zijn handen in de stalles en dacht aan al het werk dat hij nog zou moeten doen om deze productie in orde te krijgen. Niet voor het eerst was het vooral de casting die hem voor hopeloze problemen stelde. Met teksten, passages en rekwisieten kon net zo lang gerepeteerd worden tot iedereen alles goed in zijn geheugen had geprent. Maar een slechte acteur is een slechte acteur. Hij kon een eeuwigheid aan de voorstelling blijven schaven, maar van het ruwe materiaal dat Diane Duvall was, kon hij nooit iets verhevens maken. Met alle behendigheid van een acrobaat zag ze kans haar rol iedere betekenis te ontnemen, iedere gelegenheid het publiek tot ontroering te brengen voorbij te laten gaan en iedere nuance die de auteur voor haar had uitgedacht met voeten te treden. De voorstelling was heroïsch in haar stunteligheid, en de delicate karakteruitbeelding waar Calloway zoveel moeite voor had gedaan, was gereduceerd tot een eentonig gejengel. Deze Viola was iemand uit een sentimentele televisieserie, minder menselijk nog dan de heggen, en ongeveer net zo groen. De critici zouden haar afmaken.
Erger nog: Lichfield zou teleurgesteld zijn. Tot zijn niet geringe verbazing was hij nog steeds onder de indruk van Lichfields verschijning. Calloway kon zijn magistrale houding en zijn retoriek maar niet vergeten. Het had hem dieper geroerd dan hij zou willen toegeven, en het idee dat deze Driekoningenavond met deze Viola de zwanenzang van Lichfields geliefde Elysium zou worden, maakte hem erg van streek. Op de een of andere manier leek het hem een toonbeeld van ondankbaarheid. Hij was vaak genoeg gewaarschuwd voor de zware last die een regisseur op de schouders drukt, al lang voordat hij zelf serieus in dit vak was begonnen. Zijn dierbare overleden goeroe op de Toneelacademie, Well-beloved (die met het glazen oog) had Calloway al meteen in het begin gezegd: 'Een regisseur is het eenzaamste schepsel op Gods aarde. Hij weet wat goed en wat slecht is in een voorstelling, tenminste als hij zijn vak verstaat, en hij moet die wetenschap met zich meedragen en toch blijven glimlachen.'
Het had Calloway indertijd niet zo moeilijk geleken. 'Het gaat er in dit vak niet om dat je succes hebt,' zei Wellbeloved altijd. 'Het gaat erom dat je leert hoe je niet op je bek valt.' Een goede raad, naar later bleek. Hij kon nog voor zich zien hoe Wellbeloved hem die wijsheid op een presenteerblaadje aanbood, zijn hoofd glimmend kaal, zijn ziende oog glinsterend van cynische pret. Geen mens ter wereld, had Calloway gedacht, hield hartstochtelijker van het theater dan Wellbeloved, en geen mens kon zich vernietigender uitlaten over de pretenties ervan.
Het was bijna één uur in de nacht toen ze klaar waren met de ellendige bespreking van de aantekeningen die Calloway had gemaakt en somber en mokkend uit elkaar waren gegaan. Calloway had geen behoefte aan hun gezelschap. Hij had geen zin om in iemands kamer te zitten drinken en eikaars ego op te peppen. Er hing een wolk van somberheid om hem heen, en wijn noch vrouwen noch gezang konden die wolk verdrijven. Hij kon het bijna niet opbrengen om Diane recht in de ogen te kijken. Zijn notities over haar spel, voorgelezen waar de anderen bij waren, hadden niets van haar heel gelaten. Niet dat het zou helpen, dacht hij nog.
In de foyer kwam hij Tallulah tegen, nog altijd energiek, hoewel het allang oude-damesbedtijd was geweest.
'Sluit jij vanavond af?' vroeg hij haar, meer om iets te zeggen te hebben dan omdat het hem werkelijk interesseerde.
'Ik sluit altijd af,' zei ze. Ze was al een heel eind over de zeventig, te oud voor haar werk achter het loket, maar te koppig om zich zomaar te laten wegsturen. Maar ach, dat deed er nu toch allemaal niet meer toe? Hij vroeg zich af hoe ze zou reageren als ze het nieuws van de sluiting hoorde. Waarschijnlijk zou haar zwakke hart ervan breken. Had Hammersmith hem niet eens verteld dat Tallulah al in het theater werkte vanaf de tijd dat ze een meisje van een jaar of vijftien was? 'Nou, goedenacht dan, Tallulah.'
Zoals altijd knikte ze hem vluchtig toe. Toen stak ze haar hand uit en
pakte Calloway's arm vast.
'Ja?'
'Meneer Lichfield...' begon ze. 'Wat is er met meneer Lichfield?' 'De generale repetitie beviel hem niet.' 'Was hij er vanavond bij?'
'O ja,' antwoordde ze, alsof het imbeciel van Calloway was dat hij iets
anders zou kunnen denken, 'natuurlijk was hij er bij.' 'Ik heb hem niet gezien.'
'Nou. . . dat doet er niet toe. Hij was niet erg tevreden.' Calloway probeerde zich zo onverschillig mogelijk voor te doen. 'Daar is niets aan te doen.' 'Uw voorstelling gaat hem na aan het hart.'
'Daar ben ik me van bewust,' zei Calloway zonder in Tallulahs beschuldigende ogen te durven kijken. Ook zonder dat haar teleurgestelde stem door zijn hoofd spookte had hij genoeg dingen die hem vannacht uit de slaap zouden houden.
Hij maakte zijn arm uit haar greep los en liep naar de deur. Tallulah deed geen enkele poging hem tegen te houden. Ze zei alleen: 'U had Constantia moeten zien.'
Constantia? Waar had hij die naam eerder gehoord? O ja, Lichfields vrouw.
'Ze was een geweldige Viola.'
Hij was te moe voor dit gezwijmel over dode actrices. Ze was toch dood? Hij had toch gezegd dat ze dood was? 'Geweldig,' zei Tallulah nog eens. 'Goedenacht, Tallulah. Tot morgen.'
De oude heks gaf geen antwoord. Als ze zich door zijn bruuske manier van doen beledigd voelde, dan moest dat maar. Hij liet haar alleen en ging de straat op.
Het was eind november, en het was kil. Er was niets zachts in de nachtlucht te voelen, het enige dat tot hem doordrong waren de lucht van teer van een pas verharde weg en het gevoel van zandkorrels in de wind. Calloway zette zijn kraag omhoog en haastte zich naar de twijfelachtige geborgenheid van Murphy's pension.
In de foyer keerde Tallulah de kou en duisternis van de buitenwereld haar rug toe en schuifelde terug in de tempel van dromen. Het rook daar nu zo oud en vermoeid: muf van al die jaren die verstreken waren, net als haar eigen lichaam. Het werd tijd dat ze de natuur haar gang lieten gaan. Het had geen zin dat de dingen hun bestaan maar bleven rekken en rekken. Dat gold net zo goed voor gebouwen als voor mensen. Maar het Elysium moest sterven zoals het geleefd had: glorieus. Met veel respect trok ze de rode gordijnen terug die de portretten op de gang tussen de foyer en stalles bedekten. Barrymore, Irving, grote namen en grote acteurs. Misschien waren het gevlekte en verbleekte portretten, maar de herinneringen aan hen waren nog zo helder en verfrissend als bronwater. En op de ereplaats, de laatste van de rij, hing een portret van Constantia Lichfield. Een gezicht met een verheven schoonheid; een beenderstructuur die een anatoom tot tranen toe zou ontroeren.
Ze was natuurlijk veel te jong geweest voor Lichfield, en dat was ook
een deel van de tragedie geweest. Lichfield, twee keer zo oud als zij, had zijn stralende schoonheid alles kunnen geven wat ze verlangde: roem, geld, gezelschap. Alles behalve datgene wat ze het meest nodig had: het leven zelf.
Ze was gestorven voor ze twintig was, aan borstkanker. Zo plotseling uit het leven gerukt dat het nog steeds moeilijk te geloven was dat ze was heengegaan.
De tranen welden in Tallulahs ogen op bij de herinnering aan dat verloren gegane talent. Er waren zoveel rollen waarin Constantia kon hebben geschitterd, wanneer ze in leven was gebleven. Cleopatra, Hedda, Rosalind, Electra. . .
Maar het had niet zo mogen zijn. Ze was heengegaan, uitgedoofd als een kaars in een wervelstorm, en voor hen die waren achtergebleven, was het leven een langzame vreugdeloze tocht door een koud land geworden. Soms gebeurde het 's morgens, bij het aanbreken van de zoveelste dageraad, dat ze zich omdraaide en bad dat ze in haar slaap mocht sterven.
De tranen maakten haar nu bijna blind, ze stroomden over haar gezicht. En, o hemel, er stond iemand achter haar, waarschijnlijk meneer Calloway die iets vergeten was, en nu stond zij hier te snikken. Ze wist dat hij haar maar een dwaze oude vrouw vond en nu stond ze zich ook als zo iemand te gedragen. Wat wist een jonge man als hij van het verdriet van de jaren, de diepe hunkering naar wat onherroepelijk verloren is gegaan? Dat zou bij hem nog wel even op zich laten wachten. Het kwam eerder dan hij dacht, maar het zou toch nog wel een tijdje duren. 'Tallie,' zei iemand.
Ze wist wie het was. Richard Walden Lichfield. Ze draaide zich om en zag dat hij nog geen twee meter van haar vandaan stond, even mooi van gestalte als in haar herinneringen. Hij moest wel twintig jaar ouder zijn dan zij, maar de jaren hadden blijkbaar geen vat op hem gekregen. Ze schaamde zich voor haar tranen.
'Tallie,' zei hij met een vriendelijke stem. ik weet dat het een beetje laat is, maar ik dacht dat je vast wel iemand gedag zou willen zeggen.' 'Iemand gedag zeggen?'
De tranenvloed hield op en ze kon nu ook zien wie Lichfield bij zich had. Ze stond ongeveer een meter achter hem en werd voor een deel door hem aan het zicht onttrokken. De gestalte kwam nu uit Lichfields schaduw naar voren, en daar was ze dan, die stralende, fijngebouwde schoonheid die Tallulah even gemakkelijk herkende als haar eigen spiegelbeeld. De tijd viel in stukken uiteen, en de wereld was opeens verstoken van alle logica. Gezichten waar ze zo lang naar had verlangd kwamen plotseling terug om haar lege nachten te bevolken en nieuwe hoop te bieden aan een leven dat een en al vermoeidheid was geworden. Waarom zou ze tegenspreken wat ze met haar eigen ogen kon zien?
Het was Constantia, de stralende Constantia, die haar arm achter die van Lichfield haakte en Tallulah ernstig toeknikte. Die lieve, lieve Constantia.
De repetitie zou de volgende morgen om half tien beginnen. Diane Duvall kwam zoals gewoonlijk een half uur te laat. Ze keek uit haar ogen alsof ze de hele nacht niet had geslapen.
'Sorry dat ik een beetje laat ben,' zei ze poeslief terwijl ze door het gangpad naar het toneel liep.
Calloway was er absoluut niet voor in de stemming om haar stroop om de mond te smeren.
'We hebben morgen een première,' snauwde hij, 'en iedereen moest op je wachten.'
'O ja?' zei ze opgewekt, in een poging vernietigend te zijn. Het was te vroeg in de morgen en het effect bleef volkomen uit. 'Goed, we beginnen bij het begin,' zei Calloway. 'En heeft iedereen nu een exemplaar van de tekst en een pen? Ik heb hier een lijst van fragmenten, en die wil ik doornemen voordat het lunchtijd is. Ryan, heb jij het souffleursboek?'
Ryan schudde verontschuldigend met zijn hoofd. 'Nou, ga dat dan halen. En ik wil van niemand klachten horen, daar is het nu te Iaat voor. De generale van gisteravond was geen voorstelling maar een nachtwake. Het duurde een eeuwigheid en er deugde bijna niets van. Ik ga er fragmenten uithalen, ook al zijn jullie daar niet over te spreken.'
Dat waren ze inderdaad niet. De klachten kwamen evengoed, de tegenargumenten, de compromissen, de zure gezichten en gemompelde beledigingen. Calloway zou nog liever met zijn tenen aan een trapeze hangen dan met veertien nerveuze mensen een toneelstuk opvoeren waarvan tweederde bijna geen snars begreep en waar het overige derde zich niets aan gelegen liet liggen. Het was zenuwslopend.
Alsof het nog niet erg genoeg was, had hij ook de hele tijd het irriterende gevoel dat hij werd gadegeslagen, ook al was de zaal helemaal leeg, van het schellinkje tot de voorste stalles. Misschien had Lichfield ergens een kijkgaatje, dacht hij, maar bang dat hij aan paranoia begon te lijden zette hij dat denkbeeld meteen weer uit zijn hoofd. Eindelijk was het lunchtijd.
Calloway wist waar hij Diane kon vinden, en hij was voorbereid op de scène die hij met haar moest spelen. Beschuldigingen, tranen, geruststellingen, weer tranen, verzoening. Standaardprocedure. Hij klopte op de deur van de ster. 'Wie is daar?'
Huilde ze al, of zocht ze haar troost in een fles? 'Ik ben het.'
'O.'
'Mag ik binnenkomen?' 'Ja.'
Ze had een fles wodka en een glas. Nog geen tranen, ik ben niets waard, hè?' zei ze, toen hij de deur nog niet goed en wel had dichtgedaan. Haar ogen smeekten hem om tegenspaak. 'Doe niet zo belachelijk,' zei hij ontwijkend.
'Ik zal Shakespeare nooit onder de knie krijgen,' zei ze met een pruilmondje, alsof het de schuld van de Bard was. 'Al die verdomde woorden.' De onweersbui hing boven de horizon, hij kon zien hoe de wolken zich samenpakten.
'Het is niet zo erg,' loog hij, en hij sloeg zijn arm om haar heen. 'Je hebt alleen nog een beetje tijd nodig.' Haar gezicht betrok.
'We hebben morgen première,' zei ze. Dat viel niet te betwisten. 'Ze zullen me in stukken scheuren, hè?'
Hij wilde nee zeggen, maar zijn tong kreeg een aanval van eerlijkheid. 'Ja. Tenzij. . .'
'Ik zal nooit meer werk hebben, hè? Harry heeft me dit aangepraat, die stomme hufter: goed voor mijn reputatie, zei hij. Geeft je wat meer cachet, zei hij. Wat weet hij er nou van? Hij incasseert zijn tien procent en laat mij met de gebakken peren zitten. Want ik ben degene die zich belachelijk maakt, nietwaar?'
Bij het idee dat ze zich belachelijk zou maken barstte de storm los. En het was geen lichte bui: het was een regelrechte wolkbreuk. Hij deed wat hij kon, maar het viel niet mee. Ze snikte zo hard dat zijn sussende woorden niet te horen waren. Daarom kuste hij haar een beetje, zoals elke regisseur die zijn vak verstond zou doen, en wonder boven wonder scheen dat succes te hebben. Hij begon de techniek met een beetje meer vuur toe te passen en liet zijn handen naar haar borsten afdwalen, waar ze onder haar blouse naar haar tepels zochten en ze tussen duim en wijsvinger namen.
Het had een fantastisch effect. Er gluurden nu zonnestralen tussen de wolken door. Ze snoof en maakte zijn riem los, liet het laatste van de regen door zijn warmte verdrijven. Zijn vingers vonden de kanten rand van haar broekje, en toen hij haar verkende, voorzichtig maar niet te voorzichtig, met aandrang maar nooit met te veel aandrang, begon ze te zuchten. Op een gegeven moment stootte ze de wodkafles om, maar daar trokken ze zich geen van beiden iets van aan. De drank stroomde van de rand van de tafel op de vloer, een klokkend achtergrondgeluid bij haar instructies en zijn zuchten.
En toen ging verdomme de deur open en trok er een luchtstroom door de kamer. Ze waren meteen bekoeld.
Calloway wilde zich omdraaien, realiseerde zich dat zijn broek los was
en keek toen maar in de spiegel achter Diane naar het gezicht van degene die was binnengekomen. Het was Lichfield. Hij keek Calloway recht in de ogen.
'Neem me niet kwalijk, ik had moeten aankloppen,' zei hij met een onbewogen gezicht.
Zijn stem klonk zo glad als slagroom en er was geen spoor van verlegenheid in te horen. Calloway schoof zich opzij, maakte zijn broek dicht en wendde zich, inwendig scheldend op zijn eigen verhitte gezicht, tot Lichfield.
'Ja. . . dat zou beleefder zijn geweest,' zei hij.
'Nogmaals mijn verontschuldigingen. Ik wilde even spreken met...' Zijn ogen, diep in hun kassen, waren ondoorgrondelijk. En ze waren nu op Diane gericht. 'Met je ster,' zei hij.
Calloway kon bijna voelen hoe Diane zwol van trots toen ze dat woord hoorde. Hij wist zelf ook niet goed hoe hij het had: was Lichfield opeens totaal anders over Diane gaan denken? Kwam hij als berouwvol bewonderaar voor de grote actrice neerknielen?
'Ik zou graag even onder vier ogen met de dame willen spreken, als dat mogelijk is,' ging hij met zijn honingzoete stem verder. 'Nou, we zouden net. . .'
'Natuurlijk,' viel Diane hem in de rede. 'Wil je even op me wachten?' 'Ik ga wel even naar buiten,' zei Lichfield, en hij verliet de kamer. Nog voordat hij de deur achter zich had gesloten, stond Diane voor de spiegel. Ze wikkelde een doekje om haar vinger en trok daarmee langs haar oog om een stroompje mascara weg te halen. 'Nou,' zei ze met een kirrende stem, 'het is mooi dat iemand het zo goed met me voor heeft. Weet je wie hij is?'
'Zijn naam is Lichfield,' zei Calloway. 'Hij heeft vroeger in het bestuur van het theater gezeten.' 'Misschien wil hij me iets aanbieden.' 'Ik betwijfel het.'
'O doe niet zo vervelend, Terence,' zei ze. 'Je kunt er echt niet tegen
als iemand anders ook een beetje aandacht krijgt, hè?'
'Neem me niet kwalijk.'
Ze keek aandachtig naar haar ogen.
'Hoe zie ik eruit?' vroeg ze.
'Goed.'
'Het spijt me van daarstraks.'
'Daarstraks?'
'Je weet wel.'
'O. . . ja.'
'Dan zien we elkaar in het café, goed?'
Ze stuurde hem hooghartig weg. Zijn aanwezigheid als minnaar of vertrouweling werd niet langer op prijs gesteld.
Lichfield stond geduldig op de kille gang buiten de kleedkamer te wachten. Hoewel de verlichting hier beter was dan op het slechter verlichte toneel, en hij nu dichterbij was dan de vorige avond, kon Calloway het gezicht onder de breedgerande hoed nog steeds niet goed zien. Er was iets - wat voor een idee ging er daar door zijn hoofd? — er was iets kunstmatigs aan Lichfields gelaatstrekken. Het vlees van zijn gezicht bewoog zich niet als een samenhangend complex van spieren en pezen, het was te stijf, te roze, het leek wel littekenweefsel. 'Ze is nog niet helemaal klaar,' zei Calloway tegen hem. 'Ze is een beeldschone vrouw,' zei Lichfield met een innemende stem. 'Ja.'
'Ik neem het je niet kwalijk. ..' 'Hm.'
'Maar ze is geen actrice.'
'Je gaat je er toch niet mee bemoeien, Lichfield? Dat wil ik niet hebben.'
'Ik moet er niet aan denken!'
Lichfield vond het blijkbaar prachtig dat Calloway zo in verlegenheid werd gebracht, en dat maakte Calloway minder eerbiedig dan hij aanvankelijk was geweest.
'Ik wil niet hebben dat je haar van streek maakt. . .'
'Mijn belangen zijn jouw belangen, Terence. Het enige dat ik wil is dat
het een geslaagde voorstelling wordt, geloof me nou maar. Dacht je dat
ik onder zulke omstandigheden je hoofdrolspeelster uit balans zou
brengen? Ik zal zo mak als een lammetje zijn, Terence.'
'Wat jij ook bént,' was het korzelige antwoord, 'je bent geen
lammetje.'
De glimlach kwam op Lichfields gezicht terug: het weefsel bij zijn mond rekte zich een heel klein eindje uit.
Met die blinkende roofdiertanden in gedachten liep Calloway naar zijn kroeg, bang zonder te weten waarvoor hij bang zou moeten zijn.
In haar kleedkamer, met al die spiegels aan de wanden, was Diane Duvall nu klaar om haar rol te spelen. 'U kunt nu binnenkomen, meneer Lichfield,' zei ze. Hij stond al in de deuropening voordat de laatste lettergreep van zijn naam haar over de lippen was gekomen.
'Mevrouw Duvall.' Hij maakte een eerbiedige lichte buiging voor haar. Ze glimlachte; wat was hij hoffelijk. 'Wilt u het mij vergeven dat ik daarstraks zo kwam binnenstormen?'
Ze keek hem verlegen aan. Zo kon ze mannen altijd inpalmen.
'Meneer Calloway. . .' begon ze.
'Een erg hardnekkige jongeman, geloof ik.'
'Ja.'
'Die het niet beneden zijn waardigheid acht zijn hoofdrolspeelster zijn attenties op te dringen?'
Ze fronste haar voorhoofd enigszins, een dansend rimpeltje op de plaats waar haar wenkbrauwen samenkwamen, ik ben bang van wel.'
'Dat is dan weinig professioneel van hem,' zei Lichfield. 'O, neemt u mij niet kwalijk - het is natuurlijk heel begrijpelijk dat hij hartstocht voor u heeft opgevat.'
Ze ging zo voor hem staan dat het licht van de spiegellampen een schitterende krans om haar haren legde. 'Nou, meneer Lichfield, wat kan ik voor u doen?' 'Het is eerlijk gezegd een nogal delicate aangelegenheid,' zei Lichfield. 'Jammer genoeg - hoe moet ik dit onder woorden brengen - zijn uw talenten niet helemaal op deze productie toegesneden. Het ontbreekt u aan de nodige verfijning.'
Het bleef twee seconden volkomen stil. Ze snoof een keer, liet zijn woorden goed tot zich doordringen en liep toen naar de deur. De manier waarop deze scène was begonnen beviel haar helemaal niet. Ze had een bewonderaar verwacht en in plaats daarvan zat ze met een criticus opgescheept.
'Eruit!' zei ze met een vinnige stem. 'Mevrouw Duvall. . .' 'Je hebt me gehoord.'
'Die rol van Viola ligt u niet erg, hè?' ging Lichfield verder alsof de ster niets had gezegd.
'Dat gaat je geen bliksem aan,' spuwde ze terug. 'Toch wel. Ik heb de repetities gezien. U was middelmatig, bepaald niet overtuigend. Het komedie-aspect komt niet goed tot uiting, en de herenigingsscène, die onze harten zou moeten breken, was deprimerend.' ik kan het heel goed zonder uw opinie stellen.' 'U hebt geen stijl. . .' 'Lazer op.'
'Geen persoonlijkheid en geen stijl. Op de televisie komt u misschien fantastisch over, maar op het toneel heeft een acteur een speciaal soort oprechtheid nodig, een innerlijke bewogenheid waar het u eerlijk gezegd volkomen aan ontbreekt.'
Het begon een verhitte scène te worden. Ze had zin om hem een klap te geven maar kon daar zo gauw geen motivering voor verzinnen. Ze kon deze belachelijke poseur toch niet serieus nemen? Hij leek wel iemand uit een operette, met zijn grijze handschoentjes en zijn grijze das. Die stomme, vervelende flikker, wat wist hij nou van acteren? 'Sodemieter op, of ik roep de toneelmeester,' zei ze, maar hij kwam tussen haar en de deur staan.
Een verkrachtingsscène? Waren ze die aan het spelen? Viel hij op haar?
Lieve hemel.
'Mijn vrouw,' hoorde zij hem zeggen, 'heeft Viola gespeeld. ..' 'Fijn voor haar.'
'. . .en ze denkt dat ze de rol wat meer tot leven zou kunnen brengen dan u.'
'We hebben morgen de première,' antwoordde ze onwillekeurig, alsof ze zichzelf moest verdedigen. Waarom trad ze eigenlijk in discussie met die kerel, die hier zomaar kwam binnenstormen en zulke verschrikkelijke opmerkingen maakte? Misschien deed ze dat omdat ze een beetje bang was. Zijn adem rook naar dure chocolade. 'Ze kent de rol uit haar hoofd.'
'Het is mijn rol. En ik doe het. Ik doe het zelfs wanneer ik de slechtste Viola uit de geschiedenis van de toneelkunst zou zijn. Begrepen?' Ze probeerde haar zelfbeheersing te bewaren, maar dat viel niet mee. Hij had iets wat haar nerveus maakte. Het was niet zo dat ze bang was dat hij gewelddadig zou worden: maar er was wel iets aan hem waar ze bang voor was.
'Ik heb de rol al aan mijn vrouw beloofd.' 'Wat?' Ze stond versteld van zijn arrogantie. 'En Constantia zal de rol spelen.'
Ze lachte om die naam. Misschien stonden ze hier toch een komedie te spelen. Iets van Sheridan of Wilde, een schalks, venijnig stuk. Maar hij sprak zo volkomen zelfverzekerd. Constantia zal de rol spelen; alsof het al een vaststaand feit was.
'Ik wil hier niet langer over praten, makker, dus als jouw vrouw Viola
wil spelen, zal ze dat op straat moeten doen. Gesnopen?'
'Ze speelt morgen.'
'Ben jij doof, of achterlijk, of beide?'
Beheers je, zei een stem in haar binnenste tegen haar, je speelt te theatraal, je verliest de controle over de scène. Wat voor een scène dit ook moge zijn.
Hij kwam een stap naar haar toe, en nu vielen de spiegellampen pas goed op het gezicht onder de breedgerande hoed. Ze had nog niet zo goed naar hem gekeken, maar nu zag ze de diepe lijnen op zijn gezicht, vooral rond zijn ogen en zijn mond. Het was geen vlees, daar was ze zeker van. Hij droeg latex opvullingen, en die zaten slecht vastgelijmd. Haar hand beefde bijna van verlangen om ze weg te trekken en zijn echte gezicht bloot te leggen.
Natuurlijk. Dat was het. De scène die ze speelden: de Ontmaskering. 'Laten we eens kijken hoe jij eruitziet,' zei ze, en ze had haar hand al op zijn wang voordat hij haar kon tegenhouden, en zijn glimlach werd nog veel breder. Hier is het hem om te doen, dacht ze, maar het was te laat voor spijt of verontschuldigingen. Haar vingertoppen hadden de lijn van het masker aan de rand van zijn oogkas gevonden en ze haakte ze er achter om er beter vat op te krijgen. Ze trok. Het dunne laagje latex kwam los en zijn echte gezicht werd blootgelegd. Diane wilde terugdeinzen, maar hij had haar haren vastgegrepen. Het enige dat ze kon doen was opkijken naar dat nagenoeg vleesloze gezicht. Een paar slierten spierweefsel hingen omlaag en aan een soort leren flap bij zijn keel hing een pluk baardhaar, maar alle levende weefsel was allang vergaan. Het grootste deel van zijn gezicht bestond alleen uit bot: oud en vergeeld.
'Ik ben niet gebalsemd,' zei de schedel. 'Constantia wel.' De betekenis van die woorden drong niet goed tot Diane door. Ze protesteerde niet, terwijl dat toch wel te verwachten was geweest. Het enige dat ze kon doen was zachtjes kreunen toen zijn greep zich verstrakte. 'Vroeg of laat komen we voor de keuze te staan,' zei Lichfield, wiens adem niet zozeer naar chocolade als wel naar verregaande rotting rook. 'Moeten we ons eigen belang nastreven of moeten we de kunst dienen?' Ze begreep het nog steeds niet helemaal.
'De doden moeten zorgvuldiger hun keuze maken dan de levenden. Wij nemen geen genoegen met minder dan de zuiverste verrukkingen. Jij wilt geen kunst, geloof ik. Of wel?'
Ze schudde haar hoofd, vurig hopend dat dit de reactie was die hij van haar verwachtte.
'Jij wilt het leven van het lichaam, niet het leven van de verbeelding. En dat kun je krijgen.' 'Dank. . . u.'
'Als je het maar graag genoeg wilt hebben, kun je het krijgen.' Plotseling had hij zijn hand, waarmee hij zo pijnlijk hard aan haar haren had getrokken, achter haar hoofd en trok hij haar gezicht naar zich toe om er een kus op te drukken. Toen zijn rottende mond zich over de hare sloot, wilde ze gillen, maar hij gebruikte zoveel aandrang dat haar de adem werd benomen.
Ryan vond Diane kort voor twee uur op de vloer van haar kleedkamer. Het was moeilijk na te gaan wat er was gebeurd. Er was nergens op haar hoofd of haar lichaam een verwonding te zien, en ze was ook niet echt dood. Ze scheen in een soort coma te verkeren. Misschien was ze uitgegleden en had ze bij het vallen haar hoofd gestoten. Wat de oorzaak ook was geweest, ze was uitgeteld.
Enkele uren voordat de generale repetitie zou worden gehouden, was de actrice die de rol van Viola zou spelen in een ambulance op weg naar het ziekenhuis.
'Hoe eerder ze deze tent platgooien, hoe beter,' zei Hammersmith. Hij had onder kantoortijd zitten drinken, iets wat Calloway hem nog nooit had zien doen. De whiskyfles stond op zijn bureau, met een half vol glas
ernaast. Er stonden vochtkringen op zijn boekhouding, en zijn hand beefde enorm.
'Wat is het nieuws uit het ziekenhuis?'
'Ze is een mooie vrouw,' zei hij, starend in zijn glas. Calloway had kunnen zweren dat hij op het punt stond in tranen uit te barsten. 'Hammersmith? Hoe is het met haar?' 'Ze ligt in coma. Maar haar toestand is stabiel.' 'Dat is tenminste nog iets.' Hammersmith keek woedend naar Calloway op. 'Hufter,' zei hij. 'Jij naaide haar, hè? Jij hebt zo'n hoge dunk van jezelf, hè? Nou, laat mij je dan iets vertellen: Diane Duvall is er wel tien van jouw soort waard. Wel tien!'
'Is dat de reden waarom je deze laatste productie nog hebt laten doorgaan, Hammersmith? Omdat je haar had gezien en je geile handjes op haar wilde leggen?'
'Jij zou het niet begrijpen. Jij hebt je hersenen in je broek zitten.' Hij scheen diep gekwetst te zijn door de manier waarop Calloway zijn bewondering voor Diane Duvall had uitgelegd. 'Goed, zoals je wilt. Maar daarmee hebben we nog geen Viola.' 'Daarom zeg ik de voorstelling af,' zei Hammersmith, en hij zweeg een ogenblik om te genieten van de uitwerking die zijn woorden hadden. Het was onvermijdelijk geweest. Zonder Diane Duvall zou er geen Driekoningenavond zijn. Misschien was dat maar beter ook. Er werd op de deur geklopt.
'Wie is dat nou weer?' zei Hammersmith zachtjes. 'Binnen.' Het was Lichfield'. Calloway was bijna blij dat hij dat vreemde, gehavende gezicht terugzag. Hoewel hij Lichfield heel wat vragen te stellen had, over de toestand waarin hij Diane had achtergelaten, over het gesprek dat hij met haar had gehad, wilde hij dat niet doen in het bijzijn van Hammersmith. Trouwens, dat de man hier aanwezig was bewees al dat hij Diane niets had misdaan. Als Lichfield geweld tegen Diane zou hebben gebruikt, om welke reden dan ook, zou hij dan zo gauw en met zo'n glimlach op zijn gezicht terug zijn gekomen? 'Wie bent u?' vroeg Hammersmith. 'Richard Walden Lichfield.' 'Nu weet ik nog niets.'
'Ik heb vroeger in het bestuur van het Elysium gezeten.' 'O.'
'Ik heb het op mij genomen om. ..'
'Wat wilt u?' viel Hammersmith hem in de rede, zich ergerend aan Lichfields waardigheid.
'Ik heb gehoord dat de productie in gevaar verkeert,' antwoordde Lichfield, volkomen onverstoord.
'Niet in gevaar,' zei Hammersmith met een zenuwtrekje bij zijn mondhoek. 'De productie verkeert helemaal niet in gevaar, want er komt
geen voorstelling. Die is afgelast.'
'O?' Lichfield keek Calloway aan.
'Gebeurt dit met jouw instemming?' vroeg hij.
'Hij heeft hier niets over te zeggen. Ik heb het volste recht om de voorstelling af te gelasten wanneer de omstandigheden dat noodzakelijk maken, dat staat in zijn contract. Het theater is met ingang van vandaag gesloten: het zal niet meer open gaan. 'Het gaat wèl weer open,' zei Lichfield.
'Wat?' Hammersmith richtte zich achter zijn bureau op, en Calloway realiseerde zich dat hij de man nog nooit eerder had zien staan. Hij was erg klein.
'We zullen Driekoningenavond brengen, zoals is aangekondigd,' zei Lichfield met een uiterst vriendelijke stem. 'Mijn vrouw is bereid mevrouw Duvalls rol van haar over te nemen.'
Hammersmith lachte; het was een schorre lach. Maar die lach stierf meteen weg toen er een zweem van lavendel door het kantoor trok en Constantia Lichfield binnenkwam, gehuld in zijde en bont. Ze zag er zo perfect uit als op de dag dat ze stierf: zelfs Hammersmith hield zijn adem in toen hij haar zag. 'Onze nieuwe Viola,' zei Lichfield.
Het duurde even voordat Hammersmith iets kon uitbrengen. Toen zei hij: 'Ze kan die rol niet zomaar overnemen.'
'Waarom niet?' zei Calloway, die zijn ogen niet van de vrouw kon afhouden. Lichfield was een gelukkig man; Constantia was een buitengewoon mooie vrouw. Hij durfde nauwelijks adem te halen uit angst dat ze zou verdwijnen.
Toen sprak ze. Het waren regels uit het vijfde bedrijf, het eerste toneel:
'Is 't slechts mijn manlijke kledij Die ons 't geluk ontneemt, Omhels mij dan niet Tot plaats, tijd en fortuin u zeggen Dat ik Viola ben.'
Het was een lichte, muzikale stem, maar het was of de klanken in haar lichaam weergalmden, of er een onderstroom van ingehouden hartstocht aan werd toegevoegd.
En dat gezicht. Het was geweldig expressief, het illustreerde de woorden met een delicate beheersing. Ze was betoverend.
'Het spijt me,' zei Hammersmith. 'Maar er zijn regels en voorschriften waar we ons aan te houden hebben. Is ze lid van de acteursvakbond?' 'Nee,' zei Lichfield.
'Nou, dan is het onmogelijk. De vakbond heeft dit soort dingen uitdrukkelijk verboden. Ze zouden ons levend villen.' 'Wat maakt jou dat uit, Hammersmith?' zei Calloway. 'Wat kan jou dat nou schelen? Als dit gebouw eenmaal is gesloopt, zet jij nooit meer een voet in een theater.'
'Mijn vrouw heeft naar de repetities gekeken. Ze is rolvast,' zei Lichfield.
'Het zou fantastisch kunnen zijn,' zei Calloway, die enthousiaster werd naarmate hij langer naar Constantia keek.
'Je krijgt bonje met de vakbond, Calloway,' waarschuwde Hammersmith.
'Dat waag ik erop.'
'Zoals jij al zei, mij maakt het niet uit. Maar als iemand het ze in het oor fluistert, gooien ze met eierstruif.'
'Hammersmith: geef haar een kans. Geef ons allemaal een kans. Als de vakbond mij op de zwarte lijst zet, dan is dat mijn probleem en niet het jouwe.' Hammersmith ging weer zitten.
'Er komt geen hond, snap je dat dan niet? Diane Duvall was een ster. Alleen om haar te zien zouden ze die hele pompeuze voorstelling van jou hebben uitgezeten, Calloway. Maar een onbekende. . .? Nou ja, je moet het zelf weten. Je gaat je gang maar, ik was mijn handen in onschuld. Het is jouw verantwoordelijkheid, vergeet dat niet. Ik hoop dat ze je levend villen.'
'Dank u,' zei Lichfield. 'Erg vriendelijk van u.'
Hammersmith begon de dingen op zijn bureau te verschuiven om wat meer ruimte aan de fles en het glas te geven. Het onderhoud was beëindigd: hij interesseerde zich niet meer voor deze vlinders. 'Ga weg,' zei hij. 'Ga nou maar weg.'
'Ik heb je enkele verzoeken te doen,' zei Lichfield tegen Calloway toen ze het kantoor verlieten. 'Een paar veranderingen die het spel van mijn vrouw beter tot zijn recht zouden laten komen.' 'Welke?'
'Namens Constantia zou ik je willen vragen de verlichting wat minder sterk te maken. Ze is het nu eenmaal niet gewend om onder zulke felle schijnwerpers op te treden.' 'Goed.'
'En ik zou ook graag willen dat er een rij voetlichten wordt
geïnstalleerd.'
'Voetlichten?'
'Een vreemd verzoek, dat weet ik, maar ze voelt zich veel beter als er voetlichten zijn.'
'De acteurs worden er soms door verblind,' zei Calloway. 'Ze kunnen het publiek niet goed meer zien.'
'Niettemin. . . moet ik eisen dat er voetlichten worden geïnstalleerd.' 'Goed.'
'Ten derde — wil ik verzoeken om alle scènes waarin Constantia wordt
gekust, omhelsd of anderszins aangeraakt zodanig te veranderen dat er
geen enkel lichamelijk contact meer plaatsvindt.'
'Geen enkel?'
'Geen enkel.'
'In godsnaam, waarom?'
'Mijn vrouw heeft er geen behoefte aan dat de werking van het hart nog eens wordt gedramatiseerd, Terence.'
Die vreemde nadruk op het woord 'hart'. De werking van het hart. Calloway keek een fractie van een seconde in Constantia's ogen. Het was of hij gezegend werd.
'Zullen we onze nieuwe Viola dan nu aan de rest van het gezelschap gaan voorstellen?' zei Lichfield. 'Mij best.'
Ze gingen het theater in.
Het was geen probleem de belichting te veranderen en alle lichamelijk contact uit de scènes te halen. En hoewel de rest van het gezelschap in het begin niet zoveel van de nieuwe collega moest hebben, nam ze hen met haar ongedwongen houding en haar natuurlijke gratie al gauw voor zich in. Trouwens, het was aan haar te danken dat de voorstelling zou doorgaan.
Om zes uur kondigde Calloway een pauze aan. Hij zei dat ze om acht uur met de generale zouden beginnen. Ze kregen ongeveer een uur de tijd om te doen waar ze zin in hadden. Het gezelschap ging uiteen, gonzend van een nieuw enthousiasme voor de voorstelling. Wat een halve dag geleden nog een janboel had geleken, ontwikkelde zich nu in gunstige zin. Er waren natuurlijk nog veel dingen waar iets op aan te merken was: technische gebreken, kostuums die niet goed pasten, tekortkomingen van de regie. Allemaal dingen die te verwachten waren geweest. De acteurs waren tevredener dan ze een hele tijd waren geweest. Zelfs Ed Cunningham had zo nu en dan een complimentje voor een ander over.
Lichfield vond Tallulah in de Groene Kamer, waar ze aan het opruimen was.
'Vanavond. . .'
'Ja, meneer.'
'Je moet niet bang zijn.'
'Ik ben niet bang,' zei Tallulah. Wat een idee. Alsof. . .' 'Het zal misschien een beetje moeilijk zijn. Voor jou, voor ons allemaal.' ik begrijp het.'
'Natuurlijk. Jij houdt van het theater zoals ik ervan houd: jij kent de paradox van dit beroep. Het leven te spelen. . . ah, Tallulah, het leven te spelen. . . wat is dat vreemd. Soms vraag ik me af hoe lang ik de schijn kan ophouden, weet je.' 'Het is een geweldige prestatie,' zei ze.
'Vind je dat? Vind je dat echt?' Hij voelde zich aangemoedigd door
haar gunstige recensie. Het was zo ergerlijk om de hele tijd de schijn
te moeten ophouden. Om het vlees, de ademhaling, de aanblik van het
leven te simuleren. Dankbaar voor Tallulahs lofprijzing stak hij zijn
hand naar haar uit.
'Zou jij willen sterven, Tallulah?'
'Doet het pijn?'
'Bijna helemaal niet.'
'Dan zou het me erg gelukkig maken.'
'En zo hoort het ook.'
Zijn mond bedekte haar mond, en ze was binnen een minuut dood, zich tevreden overgevend aan zijn onderzoekende tong. Hij legde haar op de versleten sofa en deed de deur van de Groene Kamer toen met haar eigen sleutel op slot. In die kille kamer zou ze gauw afkoelen, en tegen de tijd dat het publiek zou komen zou ze alweer rondlopen.
Om kwart over zes stapte Diane Duvall voor het Elysium uit een taxi. Het was al donker, een winderige novemberavond, maar ze voelde zich uitstekend. Niets kon haar vanavond somber stemmen. Niet de duisternis, niet de kou.
Zonder dat iemand haar zag liep ze langs de posters met haar gezicht en naam, en even later was ze via de lege zaal in haar kleedkamer aangekomen. Daar trof ze het voorwerp van haar genegenheid aan. Hij was druk bezig een pakje sigaretten op te roken. 'Terry.'
Ze bleef een ogenblik in de deuropening staan om het goed tot hem door te laten dringen dat ze terug was. Zodra hij haar zag, werd hij lijkbleek, en daarom trok ze een pruilmondje. Dat bleek nog niet zo gemakkelijk te zijn. De spieren van haar gezicht waren stijver dan gewoonlijk, maar ze wist er nog iets van terecht te brengen.
Calloway wist niet wat hij moest zeggen. Diane zag er ziek uit, geen twijfel mogelijk, en als ze het ziekenhuis had verlaten om in de generale repetitie haar rol te gaan spelen, moest hij haar op andere gedachten zien te brengen. Ze had geen make-up op haar gezicht, en haar asblonde haar moest nodig eens gewassen worden.
'Wat doe jij hier?' vroeg hij, toen ze de deur achter zich had gesloten. 'Afmaken waar ik aan begonnen was,' zei ze. 'Hoor eens. . . ik moet je iets vertellen. . .'
Jezus, dit zou nog lastig worden. 'We hebben een vervangster voor je gevonden.' Ze keek hem met een onbewogen gezicht aan. Hij ging verder, struikelend over zijn eigen woorden. 'We dachten dat je uit de roulatie was, niet voor altijd, maar. . . je weet wel, in elk geval voorlopig...'
'Maak je maar geen zorgen,' zei ze. Zijn mond viel enigszins open. 'Geen zorgen?' 'Wat kan het mij schelen?'
'Je zei dat je terug was gekomen om af te maken. . .' Hij zweeg. Ze was bezig het bovenste deel van haar jurk los te knopen. Dat kan ze niet menen, dacht hij, dat kan ze niet menen. Seks? Nu? 'Ik heb de afgelopen paar uur veel nagedacht,' zei ze. Ze liet de verkreukelde jurk over haar heupen op de grond zakken en stapte eruit. Ze droeg een witte beha, die ze zonder succes probeerde los te haken. 'Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik niets om het theater geef. Wil je me even helpen?'
Ze draaide zich om en keerde hem haar rug toe. Automatisch maakte hij de beha los, zonder erbij na te denken of hij dit wilde of niet. Het was een fait accompli. Ze was teruggekomen om datgene af te maken waarbij ze gestoord waren, zo simpel was het. En ondanks de bizarre geluiden die ze achter in haar keel maakte, en de glazige blik in haar ogen, was ze nog steeds een aantrekkelijke vrouw. Ze draaide zich weer om, en Calloway keek naar de volheid van haar borsten, bleker dan hij ze zich herinnerde maar nog altijd prachtig om te zien. Zijn broek begon onbehaaglijk strak te zitten, en haar bewegingen maakten dat alleen nog maar erger. Ze wiegde met haar heupen als een striptease-danseres en streek met haar handen tussen haar benen.
'Maak je maar geen zorgen over mij,' zei ze. 'Ik heb een besluit genomen. Het enige dat ik echt wil. . .'
Ze legde haar handen, die daarstraks nog over haar kruis hadden gestreken, op zijn gezicht. Ze waren ijskoud.
'Het enige dat ik echt wil ben jij. Ik kan niet seks èn het toneel hebben ... Er komt een moment in ieders leven waarop er een besluit moet worden genomen.'
Ze likte over haar lippen. Toen haar tong er overheen had gestreken, was er geen laagje vocht op haar mond achtergebleven. 'Dat ongeluk heeft me aan het denken gezet, ik ben me gaan afvragen wat ik nu werkelijk wil. En eerlijk gezegd. . .' Ze maakte zijn riem los. 'Eerlijk gezegd geef ik geen moer.. .' Nu de ritssluiting.
'. . .om dit stuk of om welk ander toneelstuk ook.' Zijn broek viel naar beneden.
'Ik zal je nu eens laten zien waar ik wel een heleboel om geef.'
Ze greep in zijn slipje en hield hem stevig vast. Dat haar hand zo koud was maakte die aanraking eigenlijk alleen nog maar opwindender. Hij lachte en deed zijn ogen dicht toen ze zijn slipje tot het midden van zijn dij omlaag trok en voor hem neerknielde.
Ze deed het net zo goed als anders; haar keel opende zich als een afvoerbuis. Om de een of andere reden was haar mond wat droger dan anders en voelde haar tong een beetje schurend aan, maar ze bracht hem helemaal in extase. Het was zo fantastisch dat het hem nauwelijks opviel met wat voor een gemak ze hem verslond en hem dieper in zich opnam dan haar ooit eerder was gelukt, waarbij ze ieder trucje dat ze kende gebruikte om hem in een steeds hogere staat van opwinding te brengen. Langzaam en diep, en toen in een steeds hoger tempo tot hij bijna klaarkwam, en toen weer langzamer tot de aandrang weg was. Hij was volledig aan haar genade overgeleverd.
Hij deed zijn ogen open om haar aan het werk te zien. Ze spieste zich als het ware aan hem, met een uitdrukking van opperste extase op haar gezicht.
'God,' verzuchtte hij. 'Wat is dat goed! O ja, o ja.' Haar gezicht reageerde absoluut niet op zijn woorden, ze ging gewoon geluidsloos door. Ze maakte niet haar gebruikelijke geluiden, het zachte gekreun van voldoening, de zware ademhaling door de neus. Ze at zijn vlees in volslagen stilte.
Hij hield zijn adem een ogenblik in, want er had zich diep in zijn binnenste een idee gevormd. Het deinende hoofd deinde door, de ogen dicht, de lippen strak rond zijn lid gesloten, volkomen in beslag genomen. Er ging een halve minuut voorbij, een minuut, anderhalve minuut. En nu sloeg de schrik hem om het hart.
Ze haalde geen adem. Ze kon hem zo weergaloos goed pijpen omdat ze dat geen ogenblik hoefde te onderbreken om in of uit te ademen. Calloway voelde dat zijn lichaam helemaal stijf werd, terwijl zijn erectie verwelkte in haar mond. Ze ging gewoon door. De onverbiddelijke pompende beweging ging door bij zijn kruis, terwijl er zich in zijn hoofd een ondenkbare gedachte vormde: Ze is dood.
Ze heeft me in haar mond, in haar koude mond, en ze is dood. Daarom is ze teruggekomen, opgestaan van de tafel in het lijkenhuis en teruggekomen. Ze wilde afmaken waar ze aan begonnen was, ze interesseerde zich niet voor het toneelstuk of voor de vrouw die haar rol had ingepikt. Het was deze daad waarnaar ze verlangde, alleen naar deze daad. Ze had ervoor gekozen die daad tot in de eeuwigheid te blijven doen. Toen dat tot Calloway doorgedrongen was, kon hij niets anders doen dan stompzinnig naar beneden kijken terwijl dat lijk hem zat te pijpen. Toen kon ze blijkbaar voelen dat hij geschrokken was. Ze deed haar ogen open en keek naar hem op. Hoe had hij die dode blik ooit voor
iets levends kunnen aanzien? Voorzichtig liet ze zijn verschrompelde
mannelijkheid tussen haar lippen vandaan komen.
'Wat is er?' vroeg ze met een stem als die van een levende.
'Jij. . . jij haalt. . . geen adem.'
Haar gezicht betrok. Ze liet hem los.
'O liefste,' zei ze, en ze probeerde niet meer de schijn te wekken dat ze leefde. 'Ik kan die rol niet zo goed spelen, hè?'
Haar stem was de stem van een geest: ijl, troosteloos. Haar huid, die hij zo mooi bleek had gevonden leek hem op het tweede gezicht wasachtig wit te zijn. 'Je bent dood?' zei hij.
'Ik ben bang van wel. Twee uur geleden: in mijn slaap. Maar ik moest komen, Terry, ik moest afmaken waaraan ik was begonnen. Ik had mijn keuze gemaakt. Je zou gevleid moeten zijn. Je voelt je toch wel gevleid?'
Ze stond op en greep in haar handtasje, dat ze naast de spiegel had laten staan. Calloway keek naar de deur, probeerde zijn benen in beweging te krijgen, maar ze wilden niet van hun plaats komen. Trouwens, hij stond met zijn broek om zijn enkels. Twee stappen en hij zou plat op zijn gezicht vallen.
Ze draaide zich weer naar hem om en had nu iets scherps en zilverigs in haar hand. Hoe hij zijn best ook deed, hij kon het niet scherp voor ogen krijgen. Maar wat het ook was, het was voor hem bestemd.
Sinds de bouw van het nieuwe crematorium in 1934 had de begraafplaats de ene vernedering na de andere ondergaan. De graven waren geschonden door plunderaars die het op de loden bekleding van de kisten hadden voorzien. De stenen waren omgegooid en kapotgeslagen, alles was bevuild met graffiti en hondepoep. Er kwamen tegenwoordig nog maar heel weinig nabestaanden om de graven te verzorgen. De generaties waren uitgedund, en de weinige mensen die hier nog een dierbare begraven hadden liggen, waren te zwak om over de met rommel bedekte paden te lopen of te gevoelig om zoveel vandalisme te kunnen aanzien. Zo was het niet altijd geweest. Achter de marmeren façades van de negentiende-eeuwse mausolea waren illustere en invloedrijke families bijgezet. Bestuurders, industriëlen en hoogwaardigheidsbekleders, allemaal mensen die tot meerdere eer en glorie van de stad hadden gewerkt. Het lichaam van de actrice Constantia Lichfield was hier begraven ('Tot de dageraad komt en de schaduwen vervlieden'), al was haar graf bijna uniek in die zin dat een geheime bewonderaar er nog altijd veel zorg aan besteedde.
Die avond was er niemand, het was te koud voor verliefde stelletjes. Niemand zag Charlotte Hancock de deur van haar grafkelder openmaken. Met het klapwieken van duiven op de achtergrond schuifelde ze het maanlicht tegemoet. Haar man Gerard was bij haar, minder fris dan zij, want hij was dertien jaar langer dood. Joseph Jardine en zijn gezin kwamen niet ver achter de Hancocks aan, evenals Marriott Fletcher, en Anne Snell, en de gebroeders Peacock; en zo ging het nog een hele tijd door. In een van de hoeken hielp Alfred Crawshaw (kapitein bij het 17de Lansiers) zijn beeldschone vrouw Emma uit haar rottende rustplaats. Overal drukten zich gezichten tegen de barsten van de grafdeksels - was dat niet Kezia Reynolds met haar kind, dat maar één dag had geleefd, in haar armen? En Martin van de Linde (de Nagedachtenis van de rechtvaardigen is gezegend) wiens vrouw nooit gevonden was? En Rosa en Selina Goldfinch, twee struise vrouwen, en Thomas Jerry, en. . .
Te veel namen om op te noemen. Te veel stadia van bederf om te beschrijven. Het volstaat om te zeggen dat ze opstonden, hun mooie doodsgewaden met vliegen bedekt, hun gezichten ontdaan van vrijwel alle tekenen van schoonheid. En toch kwamen ze. Ze maakten het achterhek van de begraafplaats open en zochten zich door het braakliggend terrein een weg naar het Elysium. In de verte waren verkeersgeluiden te horen. Boven hen ronkte een straaljager naar een landingsbaan. Een van de gebroeders Peacock, die opkeek naar de laag overvliegende gigant met knipperlichten, struikelde en viel op zijn gezicht, waarbij zijn onderkaak werd verbrijzeld.
Ze trokken hem liefdevol overeind en hielpen hem verder. Er was hem geen kwaad overkomen. En wat had je nou aan een Wederopstanding als er niet bij gelachen kon worden?
Dus de voorstelling ging door.
'Is muziek het voedsel van liefde, speel dan door, Geef me er overdaad van; opdat, verzadigd, Mijn eetlust zal kwijnen en sterven. . . ' Calloway was niet te vinden, maar Ryan had (via de alomtegenwoordige Lichfield) opdracht van Hammersmith gekregen om de voorstelling met of zonder regisseur te laten doorgaan.
'Hij zal wel boven zijn, in de engelenbak,' zei Lichfield. 'Ik geloof zelfs
dat ik hem van hieruit kan zien.'
'Glimlacht hij?' vroeg Eddie.
'Hij grijnst van oor tot oor.'
'Dan is hij bezopen.'
De acteurs lachten. Er werd die avond heel wat afgelachen. De voorstelling verliep goed, en hoewel ze door de schittering van de pas geïnstalleerde voetlichten het publiek niet konden zien, konden ze voelen dat de mensen genoten. De acteurs kwamen in een uitbundige stemming van het toneel.
'Ze zitten allemaal in de engelenbak,' zei Eddie, 'maar uw vrienden doen een oude dilettant goed, meneer Lichfield. Ze zijn natuurlijk nogal stil, maar ze hebben allemaal zo'n grote glimlach op hun gezicht.' Eerste bedrijf, tweede toneel. De eerste opkomst van Constantia Lichfield werd met een spontaan applaus begroet. Wat een applaus. Het was als het holle roffelen op een trom, als het broze trommelen van duizend stokjes op duizend uitgerekte huiden. Een wild en buitensporig applaus. En allemachtig, ze stelde niemand teleur. Ze speelde haar rol met heel haar ziel, ze had geen lichamelijke gebaren nodig om de diepte van haar gevoelens uit te dragen, maar ze reciteerde de poëzie met zoveel intelligentie en hartstocht dat het minste wuiven van haar hand al meer dan honderd grootsere gebaren waard was. Na dat eerste toneel werd iedere opkomst van haar met hetzelfde applaus van het publiek begroet, gevolgd door een bijna eerbiedige stilte.
Achter het toneel had een uitbundig zelfvertrouwen zich van de acteurs meester gemaakt. Het hele gezelschap rook het succes, een succes dat op wonderbaarlijke wijze aan de klauwen van de ondergang was ontrukt.
Daar was het weer! Applaus! Applaus!
Hammersmith zat in zijn kantoor. Door een nevel van alcohol drongen vaag de enthousiaste geluiden uit de zaal tot hem door. Hij stond juist op het punt zich voor de achtste keer in te schenken toen de deur openging. Hij keek even op en zag dat het die eigenwijze Calloway was. Hij komt zich zeker verkneukelen, dacht Hammersmith, hij komt me zeker vertellen hoe ongelijk ik had. 'Wat wil je?'
Die schooier gaf geen antwoord. Vanuit zijn ooghoek zag Hammersmith een brede, opgewekte glimlach op Calloway's gezicht. Zelfvoldane klootzak, onbeschoft genoeg om hier binnen te lopen terwijl hij zat te rouwen.
'Je zult het wel al gehoord hebben?' De ander gromde wat.
'Ze is gestorven,' zei Hammersmith, en hij begon meteen te huilen. 'Ze is een paar uur geleden gestorven zonder nog bij bewustzijn te zijn geweest. Ik heb het de acteurs nog niet verteld. Dat leek me niet de moeite waard.'
Calloway had hier niets op te zeggen. Kon het die hufter niets schelen? Kon hij niet zien dat dit het einde van de wereld was? Die vrouw was dood. Ze was in de diepten van het Elysium gestorven. Er zou een officieel onderzoek worden ingesteld, de verzekering zou worden nagekeken, er zou sectie worden verricht: en dan zou er te veel aan het licht komen.
Hij nam een grote slok uit zijn glas zonder Calloway nog eens aan te kijken.
'Dit kost je je carrière, jongen. Ik zal niet de enige zijn, o nee.' Calloway bleef zwijgen.
'Kan het je niet schelen?' vroeg Hammersmith.
Het bleef nog een ogenblik stil en toen zei Calloway: 'Het kan me geen moer schelen.'
'Een omhooggevallen toneelmeestertje, dat ben jij. Dat zijn jullie vervloekte regisseurs allemaal! Eén goeie recensie en jullie wanen je God in de wolken. Nou, laat mij je dan eens vertellen...' Hij keek Calloway nu aan. Zijn ogen dreven in de alcohol en hadden moeite een scherp beeld te krijgen. Maar uiteindelijk kon hij Calloway goed zien staan.
Die viezerik van een Calloway was van onderen helemaal naakt. Hij had zijn schoenen en sokken aan, maar geen broek of slipje. Het zou een komisch schouwspel zijn geweest als hij die uitdrukking op zijn gezicht niet had gehad. De man was gek geworden: zijn ogen rolden wild in hun kassen, speeksel en snot stroomden uit mond en neus, zijn tong hing naar buiten als de tong van een hijgende hond.
Hammersmith zette het glas op zijn vloeiblad en keek naar wat nog het ergste was. Er zat bloed op Calloway's overhemd, een stroompje bloed dat via zijn hals van zijn linkeroor was gekomen. Uit dat oor stak het eind van Diane Duvalls nagelvijl, die tot diep in Calloway's hersenen was gestoken. De man was vast en zeker morsdood. Maar hij stond, sprak, liep.
Uit de zaal kwam weer een daverend applaus, gedempt door de grote afstand. Op de een of andere manier was het geen echt geluid. Het kwam uit een andere wereld, een plaats waar emoties de overhand hadden. Het was een wereld waarvan Hammersmith zich altijd buitengesloten had gevoeld. Als acteur had hij nooit veel voorgesteld — al had hij zijn uiterste best gedaan — en de twee stukken die hij had geschreven waren abominabel, dat wist hij zelf ook wel. Boekhouden, dat kon hij goed, en hij had dat boekhouden gebruikt om zo dicht mogelijk bij het toneel te blijven. Hij had net zo'n grote hekel aan andermans talent als aan zijn eigen gebrek aan talent.
Het applaus stierf weg, en alsof een onzichtbare souffleur hem had aangespoord, kwam Calloway opeens naar hem toe. Het masker dat hij droeg was niet komisch en niet tragisch, het was bloed en gelach tegelijk. Daar achter zijn bureau zat Hammersmith als een rat in de val. Calloway sprong boven op het bureau (een belachelijk gezicht: zijn overhemd en ballen flapten heen en weer) en greep Hammersmith bij zijn stropdas vast.
'Barbaar,' zei Calloway, die nu nooit meer in Hammersmiths hart zou kunnen kijken, en hij brak de nek van de man - krak! - terwijl beneden het applaus weer begon.
'Omhels mij dan niet Tot plaats, tijd en fortuin u zeggen Dat ik Viola ben.' Uit Constantia's mond waren die versregels een openbaring. Het was bijna alsof deze Driekoningenavond een nieuw stuk was en alsof de rol van Viola alleen voor Constantia Lichfield was geschreven. De acteurs die met haar op het toneel stonden voelden hun ego's opzwellen door de uitstraling van haar talent.
Het laatste bedrijf naderde zijn bitterzoete besluit, en al die tijd keek het publiek ademloos toe, gefascineerd door het spel. De hertog sprak: 'Geef mij uw hand; En laat mij u in uw rouwdracht zien.' Op de repetitie was er niet op de in deze regels vervatte uitnodiging ingegaan: niemand mocht deze Viola aanraken, laat staan haar hand vastpakken. Maar in het vuur van de voorstelling werden zulke taboes vergeten. In de ban van de hartstocht stak de auteur zijn hand naar Constantia uit. Ook zij vergat het taboe en stak haar eigen hand naar hem uit.
Achter de coulissen fluisterde Lichfield binnensmonds 'Nee', maar dat konden ze op het toneel niet horen. De hertog nam Viola's hand in de zijne; leven en dood hielden hof onder de geschilderde hemel. Het was een kille hand, een hand zonder bloed in de aderen en zonder kleur op de huid.
Maar hier was die hand zo goed als levend.
Ze waren gelijken, de levenden en de doden, en niemand wist nog waarom ze gescheiden moeten zijn.
In de coulissen slaakte Lichfield een zucht en permitteerde zich een glimlach. Hij was bang voor deze aanraking geweest, bang dat de betovering verbroken zou worden. Maar Dionysus was vanavond met hen. Alles zou goed gaan. Hij voelde het aan zijn botten. Het bedrijf liep op zijn eind, en Malvolio, die zelfs na zijn nederlaag zijn bedreigingen bleef spuien, werd weggedragen. Eén voor één verlieten de spelers het toneel, tot alleen de nar was overgebleven om het stuk te besluiten.
'Heel lang geleden begon de wereld, Met hé, ho, de wind en de regen, Maar dat is voorbij, ons spel is uit En wij doen ons best om u immer te behagen.' Het werd donker op het toneel, en het gordijn ging omlaag. In de engelenbak barstte een meeslepend applaus los, datzelfde ratelende, holle applaus. De acteurs, wier gezichten nog straalden van het succes van de generale repetitie, gingen achter het gordijn in de rij staan om het applaus in ontvangst te nemen. Het doek ging open: het applaus zwol aan.
In de coulissen kwam Calloway bij Lichfield staan. Hij was nu gekleed, en hij had het bloed van zijn hals gewassen.
'Nou, we hebben een daverend succes,' zei de schedel. 'Eigenlijk jammer dat dit gezelschap zo gauw weer uit elkaar moet gaan.' 'Ja,' zei het lijk.
De acteurs riepen nu naar Calloway dat hij bij hen moest komen staan. Ze applaudisseerden voor hem, moedigden hem aan zijn gezicht te laten zien.
Hij legde zijn hand op Lichfields schouder.
'We gaan samen,' zei hij.
'Nee, nee, dat zou ik niet kunnen doen.'
'Natuurlijk wel. Het is net zo goed jouw triomf als de mijne.' Lichfield knikte, en ze gingen samen het toneel op om naast de acteurs het applaus in ontvangst te nemen.
In de coulissen was Tallulah hard aan het werk. Ze voelde zich verkwikt na haar slaapje in de Groene Kamer. Zoveel vervelende dingen waren tegelijk met haar leven verdwenen. Ze had geen last meer van de pijn in haar heup, of van de geniepige zenuwpijn in haar hoofd. Ze hoefde geen adem meer te halen door luchtpijpen die bedekt waren met de vuiligheid van zeventig jaar, of de ruggen van haar handen over elkaar te wrijven om de bloedsomloop op gang te houden; ze hoefde niet eens meer met haar ogen te knipperen. Ze maakte met nieuwe energie de brandstapel klaar en gebruikte daarvoor de restanten van vroegere pro- ducties: oude decor?, rekwisieten, kostuums. Toen ze genoeg brandbare spullen op een hoop had gegooid, streek ze een lucifer aan. Het Elysium begon te branden.
Boven het applaus uit schreeuwde iemand: 'Geweldig, geweldig!'
Het was Dianes stem, ze herkenden hem allemaal, ook al konden ze haar niet zien. Ze wankelde door het middenpad naar het toneel en maakte zich daarmee erg belachelijk. 'Stomme trut,' zei Eddie. 'Oei,' zei Calloway.
Ze had de rand van het toneel bereikt en begon hem heftig toe te spreken.
'Nu heb je alles wat je wilde, hè? Dat is zeker je nieuwe liefje? Of niet?' Ze probeerde naar boven te klimmen. Haar handen grepen de hete metalen kappen van de voetlichten vast. Haar huid werd geschroeid. 'In godsnaam, laat iemand haar tegenhouden,' zei Eddie. Maar ze scheen het niet te voelen dat haar handen geschroeid werden. Ze lachte hem in zijn gezicht uit. De stank van brandend vlees sloeg hen tegemoet. De acteurs vergaten hun succes en stoven uit elkaar.
Iemand riep: 'Doe die lichten uit!'
Meteen daarop werden de voetlichten gedoofd. Diane viel met rokende handen achterover. Een van de acteurs viel flauw, een ander rende achter de coulissen om over te geven. Ergens achter hen konden ze vaag het geknetter van vuur horen, maar ze hadden nu wel andere dingen aan hun hoofd.
Nu de voetlichten uit waren, konden ze beter in de zaal kijken. De stalles waren leeg, maar het balkon en het schellinkje zaten propvol enthousiaste bewonderaars. Alle rijen zaten vol, en op iedere vierkante centimeter van het gangpad verdrong zich publiek. Iemand daar boven was weer begonnen te klappen, en al gauw begon de grote golf van het applaus opnieuw. Maar nu vervulde dat hen nauwelijks nog met trots. Zelfs vanaf het toneel, zelfs met uitgeputte en half verblinde ogen, was duidelijk te zien dat geen man, vrouw of kind in die bewonderende menigte in leven was. Als ze met dunne zijden doekjes naar de acteurs wuifden, deden ze dat met half weggerotte vuisten. Sommigen sloegen een roffel op de stoelen voor hen, maar de meesten klapten alleen maar, bot op bot.
Calloway glimlachte, maakte een diepe buiging en nam hun bewondering met dankbaarheid in ontvangst. In alle vijftien jaar dat hij in het theater werkte had hij nog nooit zoveel waardering van het publiek gekregen.
Zich koesterend in de liefde van hun bewonderaars liepen Constantia en Richard Lichfield het toneel over om nog een diepe buiging te maken, maar de levende acteurs trokken zich vol afschuw terug. Ze begonnen te schreeuwen en te bidden, ze slaakten schelle kreten, ze renden wild in het rond als betrapte overspeligen in een klucht. Maar net als in een klucht was er geen uitweg. Heldere vlammen likten aan de dakbalken, en zodra de toneelzolder vlam had gevat, kwamen er golven van brandend zeildoek omlaag. Vóór hen waren de doden; achter hen was de dood. De lucht begon benauwd te worden van de rook, je kon niet meer zien waar je heen ging. Iemand droeg een toga van brandend zeildoek en gilde het uit. Iemand anders ging het inferno met een blusapparaat te lijf. Allemaal zinloos, allemaal activiteiten zonder enig nut. Toen het dak begon in te storten, werden de meesten door het vallend hout tot zwijgen gebracht.
In de engelenbak was het publiek min of meer vertrokken. Al lang voordat de brandweer kwam, slenterden zij naar hun graven terug, hun lijkwaden en gezichten verlicht door de gloed van het vuur wanneer ze achteromkeken om het Elysium te zien ondergaan. Het was een mooie voorstelling geweest en ze gingen tevreden naar huis, blij dat ze in het donker nog wat konden praten.
Het vuur brandde de hele nacht door, ondanks de moedige pogingen van de brandweer om het te doven. Om vier uur in de morgen werd de strijd opgegeven en hadden de vlammen vrij spel. Tegen het aanbreken van de dag was er niets meer van het Elysium over. In de puinhopen werden de stoffelijke overschotten van meerdere personen gevonden, voor het merendeel zo verminkt dat ze niet meteen geïdentificeerd konden worden. Er werden tandartsgegevens opgevraagd, en een lijk bleek dat van Giles Hammersmith (theaterdirecteur) te zijn, een ander dat van Ryan Xavier (toneelmeester) en, wat iedereen het diepst schokte, een derde dat van Diane Duvall. 'Ster van Kind van de liefde in vlammen omgekomen,' luidden de krantekoppen. Ze was binnen een week vergeten.
Er waren geen overlevenden. Sommige lichamen werden gewoon nooit gevonden.
Ze stonden langs de kant van de snelweg en keken naar de auto's die door de duisternis raasden.
Lichfield was er natuurlijk bij, en Constantia, stralend als altijd. Calloway had besloten met hen mee te gaan, en Eddie en Tallulah ook. Drie of vier anderen hadden zich ook nog bij de troep aangesloten. Het was de eerste nacht van hun vrijheid, en nu waren ze als rondtrekkende spelers op weg. Eddie was alleen door de rook om het leven gebracht, maar sommige anderen hadden ernstiger verwondingen in het vuur opgelopen. Verbrande lichamen, gebroken ledematen. Maar het publiek waarvoor zij in het vervolg zouden spelen zou hun die kleine verminkingen niet aanrekenen.
'Er zijn levens die voor de liefde geleefd worden,' zei Lichfield tegen zijn nieuwe gezelschap, 'en er zijn levens die voor de kunst worden geleefd. Wij hebben voor het laatste gekozen.' Er ging onder de acteurs een licht applaus op.
'Tegen jullie, die nooit zijn gestorven, kan ik zeggen: welkom in de wereld!'
Gelach: nog meer applaus.
Hun silhouetten tekenden zich telkens scherp af in de lichten van de auto's die met grote snelheid over de snelweg reden. In praktisch alle opzichten leken ze levende mannen en vrouwen. Maar was dat niet hun vak? Was het niet hun vak om het leven zo goed te imiteren dat de illusie niet van de realiteit te onderscheiden was? En hun nieuwe publiek dat op kerkhoven en begraafplaatsen op hen wachtte, zou dat talent nog het meest op prijs stellen. Welk beter publiek zouden zij zich voor hun spel van hartstocht en pijn kunnen wensen dan de doden, die deze dingen zelf hadden ondergaan maar ze uiteindelijk van zich af hadden geworpen?
De doden. Die hadden net zo goed behoefte aan vermaak als de levenden; en ze vormden een schromelijk verwaarloosd marktsegment.
Niet dat dit gezelschap voor geld zou optreden, ze zouden spelen uit liefde voor hun kunst. Lichfield had dat van het begin af heel goed duidelijk gemaakt. Ze zouden ophouden Apollo te dienen. 'Nu,' zei hij. 'Welke kant gaan we op, het noorden of het zuiden?' 'Het noorden,' zei Eddie. 'Mijn moeder is in Glasgow begraven en ze is gestorven voordat ik ooit professioneel had gespeeld. Ik zou graag willen dat zij me ziet.'
'Dan gaan we naar het noorden,' zei Lichfield. 'Zullen we vervoer gaan zoeken?'
Hij liep voor hen uit naar een wegrestaurant waarvan de neonlichten in de duisternis flikkerden. De kleuren waren theatraal fel: knalrood, spierwit, kobaltblauw en een soort gebroken wit dat uit de ramen op het parkeerterrein viel. De automatische schuifdeuren gingen open. De automobilist die naar buiten kwam had hamburgers en koekjes gehaald voor het kind dat achter in zijn auto zat.
'Er is vast wel een vriendelijke automobilist die plaats voor ons heeft,' zei Lichfield.
'Voor ons allemaal?' zei Calloway.
'Een truck is groot genoeg; wie bedelt kan niet te veeleisend zijn,' zei
Lichfield. 'En wij zijn nu bedelaars: we moeten gehoorzamen aan de
grillen van onze begunstigers.'
'We kunnen altijd een auto stelen,' zei Tallulah.
'We hoeven niet te stelen, behalve in extreme omstandigheden,' zei
Lichfield. 'Constantia en ik gaan wel vooruit om een chauffeur te
zoeken.'
Hij pakte de hand van zijn vrouw vast. 'Niemand kan schoonheid weerstaan,' zei hij.
'Wat doen we als iemand ons vraagt wat we hier doen?' vroeg Eddie nerveus. Hij was niet aan deze rol gewend en moest gerustgesteld worden.
Lichfield wendde zich tot het gezelschap en zijn stem galmde door de duisternis:
'Wat jullie dan doen?' zei hij. 'Levensecht spelen, natuurlijk! En glimlachen!'