HOOFDSTUK 36

Kom op, we kunnen best tegelijkertijd wandelen en praten,” zei Bobby, die me bij mijn hand pakte om me omhoog te trekken.

“Waar gaan we heen?”

“Naar de repetitie natuurlijk. Nu moet je meer dan ooit dit toneelstukje volhouden. De mensen letten op je, of je het nu ziet of niet.”

Ik voelde weer een rilling en huiverde. Toen we beneden waren, begon Bobby kleren naar me toe te gooien.

“Wat doe je nou?”

“De mensen zullen je veel serieuzer nemen als je niet meer als Sinbad de Zeeman gekleed gaat.” Hij gaf me een grijze broek met krijtstreepjes en een blauwe blouse.

“Dat is de goede maat,” zei ik, terwijl ik naar de labels keek, onder de indruk.

“Ja, maar ik heb geen rekening gehouden met die enorm lange benen.” Hij beet op zijn lip terwijl hij naar me keek.

“De last van mijn leven.” Ik sloeg mijn ogen ten hemel en gaf de broek terug.

“Maakt niet uit, ik heb precies wat je nodig hebt!” Hij rende naar het andere eind van de winkel. “Dit hele rek is voor mensen met lange benen.” Hij rommelde tussen de hangers, terwijl ik naar de kleding keek als een kind in een snoepwinkel. Nog nooit had ik zo luxueus gewinkeld.

“Mijn god, volgens mij word ik hier toch nog gelukkig.” Ik streek langs de kleren.

“Hier.” Hij gaf me iets wat op precies dezelfde broek leek, alleen dan langer. “Doe hem maar snel aan. We mogen niet te laat komen op de repetitie.”

We stapten naar buiten, de heldere, zonnige dag in, en mijn ogen deden pijn doordat ze in het duister van het muffe gebouw van walnotenhout verborgen waren geweest. Het was lawaaiig, met al die handel om ons heen. Mensen schreeuwden, handelden, lachten en riepen in allerlei talen, die ik soms nog niet eerder had gehoord. Een groepje van vier vrouwen draaide zich om en staarde naar Bobby en mij toen hij de winkel op slot deed. Ik stond in mijn nieuwe kleren op de veranda en voelde me alsof ik tentoongesteld werd, terwijl ze naar elkaar fluisterden.

“Daar is ze,” hoorde ik een vrouw heel hard fluisteren, zo hard dat ik me afvroeg hoe ze in hemelsnaam kon denken dat ik haar niet zou horen. Eentje stootte een andere aan, en die werd naar voren geduwd en kwam aarzelend naar ons toe toen we het trapje af liepen.

“Hallo.” Ze stond voor ons.

Bobby wilde om haar heen lopen, maar ze stapte naar links en blokkeerde ons opnieuw.

“Hallo,” herhaalde ze, naar mij kijkend en Bobby negerend.

“Hallo,” antwoordde ik, me ervan bewust dat het groepje waaruit ze kwam toekeek.

“Ik heet Christine Taylor?”

Was dat een vraag?

“Hallo, Christine.”

Stilte.

“Ik ben Sandy.”

Haar ogen vernauwden zich terwijl ze mijn gezicht onderzoekend bekeek om te zien of ik haar herkende.

“Kan ik je ergens mee van dienst zijn?” vroeg ik beleefd.

“Ik ben hier nu tweeënhalf jaar?” vroeg ze weer.

“Aha. Dat is,” ik keek naar Bobby, die als antwoord zijn ogen ten hemel sloeg, “nou, dat is best lang, nietwaar?”

Ze keek me weer onderzoekend aan. “Ik woonde in Dublin?”

“Echt waar? Dat is een mooie stad.”

“Ik heb drie broers en een zus?” Ze probeerde mijn geheugen op te frissen. “.Andrew Taylor?” Ogen bekeken onderzoekend mijn gezicht. “Martin Taylor?” Stilte. “Gavin Taylor?” Stilte. “Mijn zus heet Roisín Taylor?” Weer die blik. “Ze is verpleegkundige in het Beaumont-ziekenhuis?”

“Aha…”

“Ken je iemand van hen?” vroeg ze hoopvol.

“Nee, sorry.” Dat was echt zo. “Maar aangenaam kennis gemaakt te hebben.” We wilden weer doorlopen toen ze me bij mijn arm greep. “Hé!” gilde ik, en ik probeerde haar af te schudden. Haar greep werd vaster.

“Hé, laat haar los,” bemoeide Bobby zich ermee.

“Je kent ze wel, toch?” vroeg ze, en ze deed een stap naar me toe.

“Nee!” zei ik, ik deed een stap achteruit, en haar greep op mijn arm werd nog vaster.

“Mijn vader en moeder zijn Charles en Sandra Taylor.” Ze sprak nu sneller. “Je kent hen waarschijnlijk ook. Vertel me alleen maar hoe…”

“Laat me los!” Ik trok mijn arm ruw terug, terwijl de menigte om ons heen stil werd en naar ons staarde.

Daardoor hield ze op met praten en ze draaide zich om naar haar vriendinnen, die terugstaarden en me opnamen.

“Het spijt me, maar we zijn al te laat voor de repetitie. We moeten nu echt gaan.” Bobby pakte me bij mijn pijnlijke arm en trok me weg. Van slag liet ik me door hem meetrekken, half rennend, half lopend door de menigte, terwijl ik voelde dat er naar me werd gestaard.

Uiteindelijk kwamen we bij de gemeenschapszaal aan, waar een kleine rij voor de deur stond.

“Sandy!” riep iemand. “Daar is ze! Sandy!”Anderen begonnen ook te roepen en om me heen te zwermen. Ik voelde dat Bobby me weer meevoerde, ik werd naar achteren getrokken en de deur van de gemeenschapszaal sloeg achter me dicht. De mensen die meededen aan het toneelstuk, die in een kring zaten, draaiden zich om en staarden mij en Bobby aan, we stonden te hijgen, met onze ruggen tegen de deur.

“Nou,” zei ik, terwijl ik op adem probeerde te komen, en mijn stem echode door de ruimte heen, “is dit het tweeduister of zo?”

Helena sprong op. “Zei Dorothy toen ze in Oz belandde. Dank je wel, Sandy, dat je de eerste regel hebt voorgedragen,” zei ze snel, en van afschuw vertrokken gezichten werden begrijpende knikjes. “Er wordt een moderne draai aan een oud verhaal gegeven,” legde Helena uit. “Dank je wel, Sandy, voor die dramatische opvoering.”

Mary drukte eindelijk op stop toen het toneelstuk waarin Bobby meespeelde was afgelopen, en ze haalde de videoband, die Jack de laatste twee uur in gedachten had verbrand, uit de recorder. Hij sloeg het restje koude koffie achterover in een poging wakker te blijven.

“Mary, ik moet echt vanavond terug naar Limerick,” hintte hij, met een blik op zijn horloge. De hele tijd dat hij in haar gezelschap had doorgebracht, was Sandy maar één keer ter sprake gekomen. Hij merkte dat hij eerst werd ingewijd in Mary’s leven voordat ze het over belangrijke dingen konden hebben. Overal om hem heen stonden op elk beschikbaar plekje ingelijste foto’s. Bobby als pasgeboren baby, Bobby als peuter, Bobby op zijn eerste fiets, Bobby op zijn eerste schooldag, Bobby op de dag van zijn Heilige Communie, zijn Vormsel, het versieren van een kerstboom, Bobby toen hij op vakantie in een zwembad sprong. Van kaal naar witblond naar vaal bruin. Van tandeloos naar fietsenrek naar beugelbekkie. Er hingen geen klokken in deze kamer, de tijd was in elke foto gegrift en stopgezet alsof hij na de laatste foto, die van Bobby en Mary op zijn zestiende verjaardag, niet verder mocht verstrijken.

De achtendertigjarige Mary woonde in een appartement boven haar liefdadigheidswinkel, waarin ze kleding, schoenen, boeken, snuisterijen, spulletjes voor in huis verkocht en alles wat je je maar kunt voorstellen. In de winkel rook het muf door de tweede- of derdehands kleding, stoffige boeken die vaak waren doorgebladerd en oud speelgoed waar kinderen te oud voor waren geworden en dat ze goed hadden gebruikt. Boven bevond zich de ruimte die Mary met Bobby had gedeeld, al zijn zestien jaar.

Mary stond op. “Nog wat koffie?”

“Graag.” Jack liep achter haar aan naar de keuken waar hij nog meer foto’s aan de muur zag hangen en op de vensterbank zag staan. “Komen de anderen die ik heb gebeld niet?” Jack had wel een aantal mensen verwacht.

“Ze konden niet op zo’n korte termijn. Peter woont in Donegal met zijn twee kleine kinderen en Clara en Jim wonen in Cork, hoewel ze net gescheiden zijn, dus de kans dat ze in één ruimte samenkomen is erg klein. Het is heel verdrietig. Hun dochter Orla wordt al zes jaar vermist. Ik denk dat ze daardoor uit elkaar zijn gegroeid.” Ze schonk nog meer koffie in. “Zulk soort dingen, enorme, dramatische veranderingen in het leven hebben het effect van een magneet. Ze drijven mensen uit elkaar of brengen ze dichter bij elkaar. Helaas is in hun geval het eerste gebeurd.”

Jack moest onmiddellijk aan Gloria denken, en aan hoe deze gebeurtenis hen uit elkaar trok.

“Ongetwijfeld zal iedereen meehelpen, zodra we hen voor iets specifieks nodig hebben.”

“Hielp Sandy al die mensen?”

“Sandy helpt, Jack. Ze is nog niet dood. Ze is een harde werker. Ik weet dat je haar niet in actie hebt gezien, maar ze heeft elke week contact met ons. Zelfs na al die jaren belt ze ons elke week op om ons te laten weten of er nieuws is. Meestal, en vooral de laatste tijd, zijn die telefoontjes bedoeld om te vragen hoe het met ons gaat.”

“Heeft iemand deze week nog iets van haar gehoord?”

“Niemand.”

“En is dat ongewoon?”

“Niet helemaal.”

“Een paar mensen hebben tegen me gezegd dat het niet ongewoon is dat ze het contact verliest en gewoon een tijdje verdwijnt.”

“Ze verdween voortdurend, maar ze belde ons dan nog wel vanuit haar schuilplek. Als Sandy ergens aan is toegewijd, dan is het wel aan haar werk.”

“Het klinkt alsof dat het enige is.”

“Tja, ik zou niet verbaasd zijn als dat zo was,” zei Mary knikkend. “Sandy liet—laat—” ze corrigeerde zichzelf, “maar weinig los. Ze is er heel goed in niet over zichzelf te praten. Ze heeft het nooit over familie of vrienden. Niet één keer, en ik ken haar al drie jaar.”

“Volgens mij heeft ze die niet,” zei Jack, die met een kop verse koffie aan de keukentafel zat.

“Nou, ze heeft ons.” Mary ging bij hem zitten. “Heb je nog iets bereikt bij die politieagent, Turner?”

Jack schudde zijn hoofd. “Ik heb vandaag met hem gesproken. Hij kan echt niets doen als verwanten en vrienden zeggen dat dit normaal gedrag is. Sandy is geen gevaar voor zichzelf of anderen, en er is niets verdachts aan haar verdwijning.”

“Is er niets verdachts aan een verlaten auto waarin al haar bezittingen lagen?” vroeg Mary verbaasd.

“Niet als ze dat voortdurend doet.”

“En dat horloge dan dat je hebt gevonden?”

“De sluiting was kapot. Blijkbaar valt het vaak van haar pols.”

Mary klakte met haar tong en schudde haar hoofd. “Die arme meid wordt gestraft voor al haar eerdere vreemde gedrag.”

“Ik zou graag met haar ouders willen praten, om te zien wat zij van dit alles vinden. Ik vind het erg moeilijk te geloven dat je je geen zorgen maakt als je vijf dagen niets van een familielid hoort.” Jack wist van binnen dat dit heel goed mogelijk was. Hij was niet heel close geweest met Donal, noch met de rest van de familie, trouwens. Afgezien van Judith gingen er vaak weken voorbij waarin ze niets van elkaar hoorden. Het was zijn moeder die na drie dagen aan de bel trok.

“Ik heb hun adres, als je dat wilt hebben.” Mary stond op en rommelde in een keukenkastje. “Sandy heeft me verbazingwekkend genoeg gevraagd om haar iets op dat adres te sturen.” Haar stem klonk gedempt vanuit het kastje. “Volgens mij zat ze daar een keer met Kerstmis vast en zocht ze wanhopig naar werk om haar te redden,” zei ze lachend. “Maar draait het daar niet altijd om met kerst? Hier is het.” Haar hoofd verscheen weer.

“Ik kan toch niet onaangekondigd binnenvallen?” zei Jack.

“Waarom niet? Het ergste wat ze kunnen doen is niet met je praten, maar het is het proberen waard.” Ze gaf hem het adres in Leitrim. “Je kunt hier vannacht blijven, als je wilt. Het is veel te laat om naar Leitrim te gaan en dan ook nog naar Limerick.”

“Dank je wel, misschien blijf ik morgen zelfs nog iets langer in Dublin om te zien of Sandy naar een andere afspraak komt die ze had gemaakt.” Jack glimlachte, terwijl hij naar een foto keek van een jonge Bobby die voor Halloween als dinosaurus was verkleed. “Wordt het makkelijker?”

Mary zuchtte. “Niet makkelijker, maar misschien iets minder zwaar. Ik denk er altijd aan, elk moment dat ik wakker ben of slaap. De pijn begint te…niet echt te verdwijnen, maar het is alsof hij verdampt, zodat hij altijd in de lucht om me heen is, klaar om op me neer te regenen wanneer ik het het minst verwacht. En wanneer de pijn weggaat, neemt woede die plek in. Wanneer de woede minder wordt, neemt de eenzaamheid het over. Het is een eindeloze cirkel van emoties, elke emotie die verdwijnt wordt door een andere vervangen. Dat geldt helaas niet voor zoons,” zei ze, ironisch glimlachend. “Ik was dol op de grote mysteries van het leven, de onzekerheden, het niet-weten. Ik dacht altijd dat het nodig was voor onze levensreis,” zei ze met een verdrietige glimlach. “Ik ben er niet zo enthousiast meer over.”

Jack knikte en ze waren allebei een tijdje in gedachten verzonken.

“Maar goed, het is niet allemaal kommer en kwel.” Mary leefde weer op. “Hopelijk doet Sandy wat ze altijd doet en is ze morgen weer thuis.”

“Met Bobby en Donal op sleeptouw,” voegde Jack eraan toe.

“Nou, op de hoop dan maar.” Mary hief haar kopje en klonk met Jack.