3
Mevrouw Atherton liep de veranda aan de voorkant van het huis op en wuifde naar John en Hannah. 'Kunnen jullie nog even wachten? Er is hier iemand die ik even aan jullie wil voorstellen.' Ze liep terug het huis in en kwam enkele ogenblikken later weer tevoorschijn met een jonge vrouw die haar volgde.
Heel rustig, langzaam bijna, bewoog mevrouw Atherton zich over de oprijlaan in de richting van Hannah en John. 'Ik kom nauwelijks vooruit vandaag.' Ze schudde driftig haar hoofd. 'Zelfs nu het zo warm is, laat mijn reuma me niet met rust.'
'Wat vervelend dat u er zo'n last van heeft.' John tikte tegen zijn hoed bij wijze van groet.
'Ik red me wel.'
'Helpen de recepten en oefeningen die dokter Gelson u voorschrijft eigenlijk wel?' vroeg Hannah.
'Ik merk er weinig van.' Mevrouw Atherton richtte zich een beetje op. 'Maar ik wil nu niet over mijn kwaaltjes klagen. Ik wil jullie voorstellen aan mijn nieuwe hulp in de huishouding.'
Hannah keek nu geïntrigeerd naar de verbluffend mooie vreemdeling die naast mevrouw Atherton was gaan staan. De vrouw glimlachte, maar haar groene ogen bleven dof.
'Dit is Deidre O'Neil', zei mevrouw Atherton. 'Voordat ze hier kwam, werkte ze op het eiland Norfolk.'
Deidre veegde met een ruw gebaar hoogblonde haren uit haar gezicht. 'Ik ben blij dat ik van die plek verlost ben.'
'Bedoel je de gevangenis van Norfolk?' vroeg Hannah.
'Ja. Ik heb daar twee jaar gezeten. Het is een vreselijke plek.'
'Ik heb gehoord dat het er afschuwelijk moet zijn.'
'Dat klopt ook.' Even verscheen er een harde blik in Deidres ogen, maar die verdween ook weer snel. Ze draaide zich om naar mevrouw Atherton. 'Ik ben u dankbaar dat ik voor u mag komen werken. U hebt me gered van wat zeker een ellendig einde zou zijn geweest van mijn leven. Ik zal goed werk leveren.'
'Daar twijfel ik niet aan. Je bent aangeprezen door Grace Williams en ik vertrouw volledig op haar beoordelingsvermogen.' Mevrouw Atherton draaide zich om naar Hannah. 'Deidre, dit is Hannah Bradshaw. Zij was hier de hulp in de huishouding, totdat ze huwde met deze meneer, John Bradshaw.'
Deidre gaf Hannah een haastig knikje en richtte zich daarna tot John. Ze pakte zijn uitgestoken hand. 'Het is me een genoegen', zei ze met een stem die opeens klonk als verre kerkklokken in een zomerbries.
'John is de manager van onze werkplaats en winkel, en hij houdt toezicht op veel andere zaken van mijn echtgenoot.'
'Welkom', zei John. 'Je zult het hier goed hebben. De Athertons zijn fijne mensen.'
'Dat heb ik al gemerkt.'
Hannah ergerde zich aan Deidre, omdat ze met haar mierzoete stem en haar overdreven vriendelijkheid Johns aandacht volledig opeiste. Ze mocht haar niet.
'Jammer genoeg zullen John en Hannah hier niet lang meer blijven wonen. Ze vertrekken binnenkort naar hun eigen huis.'
John maakte zijn hand los. 'Ik wil het gaan proberen als zelfstandige boer.'
'Dat klinkt goed.' Deidre bleef John aankijken. 'Ik hoop dat het je lukt.'
'Met de hulp van God zal het goed gaan.' John glimlachte.
Hannah vond dat hij te vriendelijk lachte.
'Een eind ten noorden van hier ligt een stuk land dat ik vanmiddag ga bekijken', zei John.
Mevrouw Atherton vond dat de kennismaking lang genoeg geduurd had. 'Als jullie echt vertrokken zijn, zullen William en ik pas merken hoezeer we jullie missen. Maar we steunen jullie van harte bij het maken van deze nieuwe start. Ik heb er alle vertrouwen in dat jullie zullen slagen.' Ze keek naar haar nieuwe huishoudster. 'Zo. Deidre en ik moeten nog wat zaken bespreken en ik heb beloofd haar een rondleiding te geven. Ze zal straks direct beginnen met haar werk, samen met Lydia.' Ze legde een hand op Deidres rug en duwde haar voorbij Hannah en John. Samen liepen ze langzaam naar de groentetuin.
Het gevoel van onrust en boosheid liet Hannah niet los. Ze probeerde de opwinding van zich af te schudden en sloeg losjes een arm om Johns middel. Samen liepen ze naar de schuur waarin de paarden stonden. 'Ik wou dat ik met je mee kon.'
'Dat zou ik zeker waarderen, maar ik ben door Murphy Connor op het stuk land gewezen. Hij is een traditionele Ier die vindt dat vrouwen thuis moeten blijven.' Hij pakte enthousiast Hannahs hand. 'Als ik denk dat het een goede plaats is voor ons, zal ik je er morgen heenbrengen.'
'Oké.'
John keek haar eens goed aan. 'Is er iets?'
Hannah pakte Johns hand met twee handen vast en stond stil. Ze keek hem aan. 'Ik weet dat we allebei dromen over een huis voor onszelf, maar ik voel me er nu ook onzeker over. Ik ken het gebied en ik weet dat het erg geïsoleerd ligt. Daar kan echt van alles gebeuren: slangenbeten, overvallen door Aboriginals. Er lopen daar ook ontsnapte gevangenen rond. Ik ben bang dat ik me daar niet op mijn gemak zal voelen.'
'Hannah, ik wist niet dat je er zo over dacht. Maar je hoeft je geen zorgen te maken. Ik zorg voor je. Ik zal voor je vechten. Als iemand jou met een vinger aanraakt, krijgen ze het met mij aan de stok.' Hij streelde haar bovenarmen. 'Het komt allemaal goed. Je zult het zien. De meeste andere boeren in die richting hebben geen problemen.'
'Weet ik. Ik geloof ook dat het een juiste beslissing is, maar ik kan het niet helpen dat ik er nerveus van word.' Ze voelde zich schuldig dat ze iets had gezegd. Johns enthousiasme werd erdoor getemperd. 'Maak je geen zorgen over mij en mijn gezeur. Ik weet zeker dat ik me goed zal voelen als we ons daar eenmaal gevestigd hebben.'
Voorzichtig gaf hij haar een kus op haar voorhoofd. 'Het komt echt goed.'
Vanuit de heldere, frisse buitenlucht stapten John en Hannah de halfduistere schuur binnen waar ze werden onthaald door de geur van stro en dierenmest. Hij ging haar voor naar een stal achter in de schuur. 'Het klinkt allemaal erg goed. Volgens Connor grenst het stuk land aan de rivier en volgens hem is het niet ver van het stadscentrum vandaan. Bovendien kunnen dieren er goed grazen.'
Hannah leunde met een hand tegen de staldeur. 'Ik kan me er nauwelijks een voorstelling van maken hoe het zal zijn om op ons eigen land te wonen. Nog maar twee maanden geleden waren we gevangenen zonder vooruitzichten.' Ze legde haar vrije hand om Johns middel en vleide zich tegen hem aan.
Hij kneep haar. 'De Heere is ons genadig geweest.' Hij pakte een paardenhalster van een haak aan de muur, opende de staldeur en ging naar binnen. 'Zo, jongen', zei hij terwijl hij naar een van de paarden liep. John klopte het dier geruststellend op zijn hals en trok vervolgens voorzichtig de halster over zijn hoofd. Hij zorgde ervoor dat het halster de oren van het dier niet platdrukte. Snel zadelde hij het paard en leidde het de schuur uit.
Precies op het moment dat ze uit de schuur naar buiten kwamen, slenterden mevrouw Atherton en Deidre in de richting van de achterdeur van het woonhuis. Dat gaf
Hannah de gelegenheid om de nieuwe werkneemster te bestuderen. Er was iets aan haar waarbij Hannah zich niet op haar gemak voelde. 'Wat vond jij van de nieuwe hulp in de huishouding?'
John wierp een vluchtige blik op mevrouw Atherton en Deidre. 'Ze lijkt me een prima meid.'
'Ze ziet er erg knap uit.'
'Dat kun je wel zeggen.' John keek naar Hannah. 'Ik kan aan je stem horen dat je daar niet erg blij mee bent.'
'Ze is behoorlijk aantrekkelijk, maar dat is niet wat me tegenstaat. Er is iets met haar ... er klopt iets niet.'
'Wat zou er aan de hand kunnen zijn? Ik kan me niet voorstellen dat mevrouw Atherton iemand in huis haalt die niet te vertrouwen is.'
'Dat kan ik me ook niet voorstellen.' Hannah bleef kijken tot de vrouwen in het huis verdwenen. Haar onrust verdween niet.
'Als ik voor het donker terug wil zijn, moet ik nu vertrekken.' John gaf Hannah een zoen. 'Je kunt me voor het avondeten thuis verwachten.'
Ze legde een hand op zijn arm. 'Kijk goed uit. Een paar dagen geleden is er nog een familie aangevallen.'
'Weet ik. Ik heb m'n geweer bij me.' John gaf een klopje op het wapen dat hij aan zijn zij droeg. 'Die Aboriginals zijn trouwens helemaal niet geïnteresseerd in een eenzame ruiter. Zij richten zich meer op boeren die hun land bewerken en er huizen bouwen. Ze zien hen als een kwade, verwoestende macht.'
'Ik denk dat ze daar wel een beetje gelijk in hebben. Ze worden meestal niet eerlijk behandeld.' Hannah staarde naar de weg. 'Maar daar kunnen wij ook niets aan doen.'
'Ik hoop dat witten en zwarten na verloop van tijd vreedzaam samen zullen leven. Er is land genoeg voor ons allemaal.'
'Nee, dat klopt niet. De zwarten wonen niet op een vaste plek. Ze trekken rond. Als steeds meer blanke boeren zich gaan vestigen op stukken land en die omheinen, waar moeten zij dan heen?'
'Weet ik ook niet, maar de vooruitgang laat zich nu eenmaal niet tegenhouden.'
'Hoe dan ook, let goed op. Ik zal niet gerust zijn, voordat je weer veilig thuis bent.'
'Ik zal goed uitkijken.' Met een voet in de stijgbeugel zette John zich af en hees zich in het zadel. 'Geniet van de dag, meisje.' Hij stuurde het paard in de richting van de weg en vertrok.
John keek over zijn schouder naar Hannah terwijl hij de weg opdraaide. Ze waren nog maar twee maanden getrouwd, maar hij kon zich een leven zonder haar nu al niet meer voorstellen. Wat zal het heerlijk zijn om ons eigen plekje te hebben. We zullen een mooi huis hebben waar we ons leven kunnen opbouwen en onze kinderen kunnen grootbrengen. Hij stond zichzelf toe weg te dromen over de toekomst - samen met Hannah werken aan de groei van hun boerenbedrijf en samen hun kinderen grootbrengen. Natuurlijk zou het niet zonder gevaar zijn, zoals Hannah al had gezegd, maar bij alles wat je in het leven wilde bereiken, moest je problemen overwinnen.
'John.'
Meneer Atherton liep de werkplaats uit. Hij liep over de oprijlaan naar John toe. 'Gelukkig, ik hoopte dat ik je vanmorgen nog te spreken kon krijgen, voordat je zou vertrekken.'
'Goedemorgen meneer, is er iets dat ik moet doen, voordat ik wegga?'
'Nee, ik wil je gewoon even spreken. Meer niet.'
John klauterde uit het zadel omlaag. 'Is alles goed?'
'Ja, prima. Ik wil het met je hebben over je toekomstplannen.'
'Toekomstplannen?'
'Ja, jouw idee om schapen te gaan fokken.'
John wist dat meneer Atherton vraagtekens plaatste bij zijn wens om over te stappen van het bedienen van machines naar werken als boer. 'Het spijt me dat ik stop met werken voor u, maar ...'
Meneer Atherton hief gebiedend zijn hand op. 'Nee, nee. Daar gaat het niet om. Dat zal wel lukken met Perry. Je hebt hem goed getraind.' Met zijn duim tikte hij zijn hoed een stukje naar achteren. Het leek alsof hij zich niet op zijn gemak voelde. 'Ik ken de geestdrift van jonge mannen - dromen over het veroveren van je eigen plek op deze wereld. Dat willen alle mannen. En het is niet mijn bedoeling om mooie dromen de grond in te boren, want ik heb zelf ook heel wat afgedroomd.' Hij grinnikte. 'Maar ik wil je toch laten weten dat ik me zorgen maak ... Jouw keuze voor de toekomst is, gezien je achtergrond, nogal onlogisch. Je bent erg goed in het omgaan met machines en het vervaardigen van gereedschap en je hebt zakelijk inzicht. Het lijkt me dan ook logischer als je iets zou gaan doen in de handel of in het fabriceren van goederen.'
John wist dat meneer Atherton een goed punt had. Hij had zichzelf die vraag ook meermalen gesteld. 'Ik weet dat ik een risico neem, maar voor het fokken van schapen en het opbouwen van mijn eigen leven, moet ik ook verstand hebben van zakendoen. Ik denk dat ik dat kan. Ik kan ook nog eens mijn eigen gereedschap maken, zodat ik dat niet hoef te kopen. Ik kan altijd nog werk gaan zoeken als gereedschapsmaker voor anderen.'
John liet zijn ogen over het landgoed van de Athertons glijden. 'Ik heb het grootste deel van mijn leven doorgebracht in de stad. Jarenlang heb ik daar gedaan wat mijn vader graag voor me wilde - samen werken met hem in zijn gereedschappenfabriek en op die manier het vak leren. Toen hij stierf, nam ik het bedrijf over. Maar ik heb altijd verlangd naar meer. Ik wilde avontuur en ik wilde iets doen wat ik zelf had gekozen, iets wat meer uitdaging bood dan doen wat mijn vader me had geleerd. Ik heb zelfs overwogen om naar Amerika te verhuizen. Daar is ruimte genoeg om een eigen boerderij te starten. Als ik toen niet met mijn vrouw Margaret getrouwd was geweest, had ik de grote stap waarschijnlijk nog gewaagd ook. Zij wilde per se in Londen blijven. Alleen maar daar.'
Hij zuchtte diep. Zelfs nu nog, na al die jaren, voelde haar verraad als een messteek. 'Mijn dromen en die van haar eindigden toen haar verraad bekend werd en toen ze kort daarop overleed.' De herinnering aan de gevangenis, het overspel van Margaret en de bedriegerij door zijn neef, haalde oude woede naar boven. Hij bestudeerde een vlieg die rond een hoop mest vloog. 'De meeste mannen gaan eraan onderdoor als ze zo veel meemaken.' Zijn boosheid zakte en maakte plaats voor een gevoel van vrede. Hij keek meneer Atherton in zijn blauwe ogen. 'Nu blijkt dat mijn toekomst ligt in de strafkolonie New South Wales in Australië. Hannah en ik kwamen hier als vreemdelingen en veroordeelden aan. Dankzij u hebben wij onze vrijbrieven gekregen. We zijn getrouwd en gaan nu hier een nieuw leven opbouwen.'
Hij pakte zijn hoed van zijn hoofd en liet de rand door zijn vingers glijden. 'Misschien dat het geen succes wordt. Ik ben natuurlijk nog maar een groentje. Alles wat ik heb geleerd over het leven op het platteland, heb ik geleerd sinds ik hier terechtkwam.' John zette zijn hoed weer op. 'Ik wil het proberen.'
Meneer Atherton glimlachte en stak zijn hand uit. 'Ik wens je er dan maar het beste mee. Ik hoorde dat het stuk land dat je gaat bekijken, prima grond is voor een boerderij. En er ligt nog een groot stuk vrij land naast.'
'Ja. Dat hoop ik er ooit bij te kunnen kopen.'
'Misschien is dat wel precies wat God voor jou en Hannah in petto heeft.'
'Ik hoop dat u gelijk hebt, meneer.'
Meneer Atherton keek hem even aan. 'Ik denk dat het tijd wordt dat je me William gaat noemen. We zijn nu vrienden.'
'Dank u, meneer ... eh, William', zei John met een glimlach. 'Ik zal er even aan moeten wennen.'
Meneer Atherton grinnikte. 'Ga nou maar. Ik wil er niet de oorzaak van zijn dat die ouwe Murphy Connor moet wachten. Hij beschikt niet over heel veel geduld.'
'Klopt.' John klom weer in het zadel en met een knikje naar William galoppeerde hij de oprijlaan af en de weg op. Met zijn rug naar het landgoed van de Athertons en zijn gezicht in de richting van het stuk land waarvan hij hoopte dat daar ooit zijn huis zou staan, kreeg John toch de kriebels. Er moest niks misgaan. Hij hoopte dat dit de juiste plek zou blijken te zijn voor Hannah en hem.
De weg was leeg en het bos stil, afgezien van zo nu en dan gekrijs van vogels en de continue zoem van zwermen vliegen. Ze probeerden ook op alle mogelijke manieren een plek te vinden in zijn ooghoeken, neusgaten en zijn oren. Hij sloeg ze weg, maar ze bleven om hem heen vliegen. Een grote hagedis waggelde de weg over. Zijn paard schrok ervan op, maar onder de ferme hand van John kwam het dier snel tot bedaren.
John hield nauwlettend de bossen en velden in de gaten waar hij doorheen galoppeerde. Hij was op zijn hoede voor Aboriginals. Hij wist dat het zinloos was om zo naar hen te zoeken. Hij zou ze toch niet ontdekken. Het zou zomaar kunnen zijn dat er nu Aboriginals naar hem keken, terwijl hij ze niet zag. Ze lieten zich pas zien, als ze daar zélf voor kozen. Zijn hart sloeg een slag over toen hij in zijn ooghoek iets achter een boom zag bewegen. Het bleek echter een koalabeer te zijn die in een gomboom klom. Het beestje probeerde een handvol acaciabladeren van een dunne tak te trekken. Het beertje propte de bladeren in zijn bek en peuzelde het op. Daarbij keek het ongeïnteresseerd naar de voorbijrijdende ruiter.
John gniffelde over zijn gespannen reactie. 'Nu heb ik me wel weer genoeg zorgen gemaakt.'
Een schrille kreet klonk door het woud: 'Coo-ee.' De kreet werd beantwoord. Het antwoord kwam van ver. John kende de kreet: het waren Aboriginals. Ze gebruikten die kreet om met elkaar te communiceren. Terwijl hij op zijn hoede was, gaf hij zijn paard de sporen, zodat het sneller ging galopperen.
Hoewel recente ongeregeldheden met Aboriginals voor toenemende spanningen zorgden, voelde John toch ook grote bewondering voor de oorspronkelijke bewoners van New South Wales. Ze waren er toch maar in geslaagd om vast te houden aan hun manier van leven, ondanks grote en soms zelfs onmogelijke uitdagingen. Ze waren ondernemend en zeker niet bang. Ze wisten precies waar ze voedsel en water konden vinden, ook in gebieden waar op het eerste gezicht niks voorhanden was. Ze konden eindeloos doorlopen, zonder moe te worden. John herinnerde zich dat hij samen met een Aboriginal-spoorzoeker zijn neef Henry had achtervolgd om hem te arresteren. Die man was zo'n goede speurder! Niets ontging hem en hij was onvermoeibaar. Henry had geen schijn van kans gehad om te ontsnappen.
Na afloop van de rechtszaak had John bijna geen moment meer aan Henry gedacht. Hij vroeg zich af hoe het er met zijn neef voorstond. Niet goed, verwachtte hij. De gevangenis van het nieuwe stadje New Castle stond bekend als een afschuwelijk oord.
Aan de overkant van de rivier zag John een onverzorgde, blanke man, gehuld in vodden. John had hem nog nooit eerder gezien. Op het moment dat de vreemdeling doorhad dat hij gezien was, zette hij het op een lopen en verdween tussen de bomen. Waarom doet die man dat?
Er is toch geen reden om je te verbergen. John liet zijn paard stoppen en probeerde de man te ontdekken. Die liet zich echter niet meer zien en uiteindelijk reed John verder. Waarschijnlijk een ontsnapte gevangene. Hopelijk veroorzaakt hij geen problemen. John besloot om de man te rapporteren als hij straks op de terugweg door het stadscentrum zou komen.
Hij kwam aan bij het pad dat naar het vrije stuk land liep. Murphy Connor stond hem al op te wachten. Hij zat op een verhoging naast de weg. Zijn paard graasde naast hem. Toen hij John zag, veegde hij het zweet van zijn voorhoofd, zette zijn hoed op en kwam overeind.
'Zo, goeiemorge', groette de man van middelbare leeftijd. 'En het is een lekker hete morgen, hè?'
'Zeg dat wel.' John klom van zijn paard af en schudde Connors hand. Hij kon vanaf deze plek mooi het stuk land overzien.
'Mooi stukje land', prees Connor. 'Ook al is het niet al te groot.'
'Bedankt dat je de tijd neemt om me de plek te laten zien.'
'Toen ik hoorde dat het een van de stukken land was die de overheid voor starters gereserveerd had, dacht ik direct aan jou. Hier kunnen jij en je vrouw een eersteklas start maken. Bovendien grenst mijn land hieraan en ik wil jou graag als buurman hebben.' Hij glimlachte.
'Dank je.' Het gevoel van spanning tijdens de rit hierheen maakte plaats voor opwinding. 'Het stuk land ziet er perfect uit.'
Connor liet zijn ogen er ook over glijden. 'Het loopt aan de ene kant langzaam af naar de rivier. Er is daarginds een vijver aangelegd en er loopt een stroompje dwars doorheen. In de droge tijd zal daar echter weinig water stromen.' Hij knikte in de richting van de rivier Parramatta. 'Daarom zou ik als ik jou was je huis bij de rivier bouwen. Water vlak bij de plek waar je woont en kookt, zal je vrouw blij maken.' Hij duwde wat pruimtabak achter in zijn wang. 'De rivier zal ervoor zorgen dat je nooit zonder water komt te zitten voor je groentetuin en je huis.' Hij zweeg even. 'Ben je van plan om rundvee te fokken?'
'Nee. Ik ga kijken of het me lukt met schapen.'
Connor keek even naar de zon. 'Weet je dat wel zeker? Rundvee is een stuk makkelijker. Volgens mij is hier ook geen markt voor schapen.'
'Nog niet, maar dat gaat komen.' John lachte zelfbewust. 'Wacht maar af.' Langzaam duwde hij zijn hoed terug van zijn voorhoofd naar zijn achterhoofd. 'Ik zou graag even rondkijken. Ik heb gehoord dat er een groot stuk vrij land aan dit stuk grenst.'
'Ja, dat klopt.' Connor grinnikte. 'Dat leek mij ook een van de voordelen van deze plek. Ik dacht dat je over een tijd waarschijnlijk wel in staat zou zijn om het erbij te kopen'
'Ken je deze omgeving goed?'
'Zeker. Ik wil met alle plezier vandaag je gids zijn.' Hij besteeg zijn paard en liet zich behaaglijk in het zadel zakken. 'De grond en het gras zijn perfect voor grazend vee.'
De twee mannen bekeken eerst het kleinere stuk grond dat door de overheid voor een starter gereserveerd was. Daarna inspecteerden ze rijdend op hun paarden het grote stuk vrij land ernaast. John werd steeds enthousiaster. De stukken land bestonden grotendeels uit uitgestrekte graslanden, goudbruin en blakerend onder de hete zomerzon. Links en rechts stonden groepjes bomen. Volgens John zouden ze meer dan genoeg hout opleveren om er een huis en een schuur mee te bouwen. Dit stuk land was precies wat ze zochten. Hier zouden hij en Hannah hun huis bouwen...
John reed de binnenplaats achter het woonhuis op. Hij wilde Hannah meteen vertellen over zijn ontdekking. Toen hij haar niet direct zag, sprong hij van zijn paard af. Hij leidde het dier de schuur binnen, maakte het zadel los en bond het dier net buiten zijn stal vast. Hij borstelde het paard snel af, gaf hem een handvol graan en bracht hem toen naar zijn stal. Snel griste hij een armvol hooi uit de hooiberg en deponeerde dat in de voederbak. Het paard begon direct te eten. John gaf hem nog een klopje op zijn achterste en spoedde zich daarna naar zijn huisje.
Toen hij de deur opendeed en naar binnen liep, sloeg een geweldige hitte hem in zijn gezicht. Hannah zat op haar hurken naast de keukenhaard met een houten lepel in een stoofpot te roeren. Haar haren plakten in haar bezwete gezicht. Ze glimlachte trots, deed de deksel op de pan en schoof die weer terug boven het vuur. 'Je bent precies op tijd thuis.' Ze liep naar John toe en ging op haar tenen staan om hem een zoen op zijn wang te geven. 'Jij ziet eruit alsof je het warm hebt.'
'Ik heb de hele dag al zitten zweten. En nu is het hier binnen ook snikheet. Waarom heb je het vuur niet buiten gemaakt?'
Hannah kreeg meteen een teleurgestelde en verdrietige blik in haar ogen. John schrok en wenste dat hij zijn woorden terug kon draaien.
'Ik vind het ingewikkeld om buiten te koken.'
'Het geeft niks, lieverd. Echt niet. Die stoofpot ruikt heerlijk en ik rammel van de honger.' Hij bekeek haar eens goed en vroeg met een lachje: 'Vind je het goed als we buiten op het trappetje eten?'
Hannah grinnikte. 'Dat is een goed idee. Hopelijk staat er een briesje.' Met de achterkant van haar hand veegde ze een natte pluk haar uit haar gezicht. 'Ik zal voor ieder van ons een schaaltje volscheppen. Dan gaan we lekker buiten eten en kletsen.' Ze liep naar de kast en pakte er twee houten schaaltjes uit. 'Ik zit al een uur zenuwachtig in die pot te roeren, wachtend op jou. Ik ben zo benieuwd naar het stuk land.'
John deed zijn hoed af en hing die op een houten pin naast de deur. 'Ik heb je veel te vertellen.' Hij liep naar de kleine veranda bij de voordeur. Daar stond een houten vat dat bijna tot aan de rand gevuld was met drinkwater. John vulde de grote soeplepel die er altijd naast lag met water en dronk die in één teug leeg. Hij vulde de lepel nog eens en dronk ook die leeg. Daarna ging hij zitten op de bovenste traptrede.
Hannah kwam naar buiten met de volle eetschaaltjes. Ze gaf er één aan hem en kwam toen naast hem zitten. Met gesloten ogen zuchtte ze diep. 'Dit is beter. Een stuk koeler dan binnen.' Ze keek om zich heen. 'Maar het is ook wel een beetje belachelijk om hier te zitten. Nu heeft iedereen meteen door hoe dom ik ben geweest om op zo'n warme dag binnen te koken.'
'Het kan niemand hier ook maar iets schelen waar jij kookt.' John leunde zijwaarts naar haar toe en gaf haar een zoen op haar voorhoofd.
'Ik ben er gewoon niet zo goed in om buiten een kookvuurtje te maken. In Londen was het bijna nooit te heet om binnen te koken. Misschien moet ik Lydia vragen om me te helpen ... alweer.' Ze nam een hap van de gloeiend hete stoofpot. 'Ik denk dat ik beter brood met koud vlees klaar had kunnen maken.'
'Hannah, hou op. Dit is prima. Ik ben gek op stoofpotjes, zeker die van jou. En dat vuur gaat vanzelf uit.'
'Het duurt nog uren, voordat het geen warmte meer afgeeft.'
John nam een hap en kauwde er genietend op. 'Echt lekker. Veel beter dan een stuk brood.'
Hannah stak haar lepel in haar schaal en keek John aan. 'Zo, nu mag je me alles vertellen.'
'Waarover dan?' vroeg John plagend.
'Het land.'
Hij glimlachte. 'Beter kan niet. Het is precies waar we op hoopten. En we kunnen het zo krijgen.'
Hannah zette grote ogen op. 'Gaat dat zo gemakkelijk?'
'We moeten natuurlijk een aanvraag indienen, maar volgens Murphy Connor waren er nog geen andere belangstellenden', zei hij met een brede glimlach. 'Je had het moeten zien. Het is fantastisch. Voldoende en goed grasland en genoeg bomen om een huis mee te bouwen. Naast de rivier is een perfecte plek om een huis te bouwen.' Toen dacht John aan de man die zich tussen de bomen en het hoge gras langs de oever van de Parramatta had verscholen en opeens leek de plek iets minder ideaal.
'Echt waar? Dus dan is het echt precies wat we willen?' 'Helemaal. Dankzij de rivier hebben we altijd genoeg water voor een moestuin. Als ik ons huis heb gebouwd, zal ik ervoor zorgen dat er in de keuken een pomp komt.' Hij ging rechtop zitten en keek voor zich uit. Hij zag het stuk land weer voor zich. 'Connor begeleidde me toen ik het vrije stuk land ernaast bekeek. Daar is ook een heuvel waarvandaan je bijna het hele stuk grond kunt bekijken. We kunnen daar wel eens gaan picknicken.'
'Ik kan bijna niet wachten. Maar, John, we weten natuurlijk nog niet of we ooit dat andere stuk grond wel zullen krijgen.'
'Dat gaat lukken. Ik ben vast van plan om het ooit te kopen.'
Hannah legde haar hand op Johns arm. 'Ik geloof echt dat het gaat lukken.'
'Als meneer Atherton me morgen niet nodig heeft, kunnen we meteen gaan kijken. Denk je dat jij echt nodig bent in het huis?'
'Volgens mij redden ze het wel zonder mij. Deidre is vakkundig. Als het moet, zou ik nu al kunnen vertrekken.'
'Zo aan je stem te horen, ben je daar niet echt blij mee.'
'Deidre is goed in alles wat ze doet.'
'En dat vind jij vervelend, hè?' grinnikte John.
Nee, natuurlijk niet, maar ... nou, het voelt gewoon een beetje vreemd om niet meer nodig te zijn.'
'Ik heb je nodig.' John gaf haar weer een zoen op haar voorhoofd.
Hannah keek hem blij lachend aan. 'Dat weet ik.'
Ze concentreerde zich weer op het eten. 'Toch klopt er iets niet met Deidre. Ze wil te graag, doet te goed haar best. Ik vertrouw haar niet.'
'Ben je niet gewoon jaloers?'
'Jaloers?' schimpte Hannah. 'Hoe kom je daar nou bij?' Ze haalde haar schouders op. 'Nou goed. Misschien een beetje. Iedereen is zo tevreden over haar, zelfs Lydia. Nadat wij getrouwd zijn, is er iets veranderd tussen haar en mij. En nu wordt die afstand steeds groter.'
'Je kunt niet verwachten dat alles hetzelfde blijft. Lydia is niet getrouwd, jij wel. Binnenkort vertrek jij naar een eigen huis. Daar komt nog eens bij dat jij nu een vrij mens bent. Zij is nog steeds een gevangene. En zij heeft een groot deel van jouw huishoudelijke taken erbij gekregen. Ze is nu drukker dan ooit. Er is veel veranderd.'
'Weet ik. Maar ik had gehoopt dat we goede vrienden zouden blijven. En nu met Deidre ...' Hannah roerde bedachtzaam in haar eten.
'Maar ik denk niet dat het door Deidre komt. Misschien geef je haar wel te veel de schuld van alles.'
Hannah keek geërgerd naar John. 'Misschien ben jij ook al door haar ingepakt.'
'Jij bent de enige in wie ik geïnteresseerd ben.' John leunde voorover en kuste haar op haar lippen. 'Helemaal de enige.'
Hannah vleide zich even tegen hem aan en ging toen weer rechtop zitten. 'Ik heb nooit geweten dat nieuws zich zo snel verspreiden kon, maar er kwamen hier opeens verschillende mannen langs die allemaal iets te vragen of te vertellen hadden waar de hulp in de huishouding bij moest zijn. Deidre was zichtbaar blij met al die aandacht.' Hannah wreef over haar slapen. 'Ik weet gewoon dat ze niet is, wie ze zegt dat ze is. Ik voel het. Ik vertrouw haar niet.' 'Volgens mij moeten we het maar over iets anders hebben.'
Hannah zuchtte. 'Ja, je hebt gelijk. Dat gezeur van mij helpt toch niets.' Ze slaagde erin te glimlachen. 'Zullen we het dan maar hebben over ons bezoek morgen aan ons toekomstige stukje grond?'
'Dat is een goed idee.'