Vierde hoofdstuk

HET DERDE RUITERTJE

Donderdag 28 juli, 9 uur 's morgensRia schoot wakker uit haar loodzware slaap. Roerloos bleef ze liggen, nog half suf en niet beseffend waar ze was. Haar hand bewoog zich even. Ze schrok, toen die iets ongewoons, iets hards raakte. Ze tastte verder. Het was een muur. Hoe kon die daar zijn? Ze voelde verder. De muur liep langs de zijkant van het bed. Haar andere hand ging over de deken. Die voelde geheel anders aan dan haar eigen deken. Met een ruk schoot ze omhoog. Waar bevond ze zich? Het was aardedonker en ze kon niets onderscheiden. Ze zocht naar een lichtknopje, maar dat bleek niet te vinden. Een gevoel van paniek maakte zich van haar meester. Ze wilde uit bed stappen, maar stuitte op de muur, die er toch eigenlijk niet kon zijn. Angstig zwaaide ze met haar armen om zich heen. Waar was ze? In het stikdonkere vertrek kon ze zich niet oriënteren.
Uit de angst maakte zich eensklaps de herinnering los: ze wist weer wat er gisteravond was gebeurd. Als een loodzwaar gewicht viel dat besef op haar neer en roerloos bleef ze zitten. Ze wist alles weer: ze was uit huis gesleept, in een auto weggevoerd en naar deze kamer gebracht. Het was niet haar plan geweest te gaan slapen en tastend had ze zich een weg door de kamer gezocht, toen ze merkte dat er niet gereageerd werd op al haar bonzen en schreeuwen. Een tafel of stoel had ze niet kunnen vinden, wel een bed. Omdat ze zich doodmoe voelde van de doorleefde spanning en haar benen geen kans zagen haar nog langer te dragen, was ze even op de rand van het bed gaan zitten. De vermoeienis en de slaap wonnen het van haar voornemen wakker te blijven en tenslotte was ze maar onder de dekens gekropen.
Nu was het nog altijd donker. Was het dan nog geen dag?Vaag drong er van buiten gerucht tot haar door. De scherpe claxon van een auto en dan het heldere lachen van een kind. Het kwam van ver af, maar het geluid wees er op, dat het in ieder geval volop dag moest zijn. Ze zou zien dat ze de ramen vond.
Tastend kwam ze uit bed en langs de muur schuifelde ze verder. Na enig zoeken stuitte ze op een vensterbank. Ze voelde verder en vond het apparaat, waarmee een rolluik neergelaten en opgehaald kon worden. Maar de hendel was weggenomen en zij zou dan ook geen kans zien het rolluik omhoog te draaien.
Met trillende knieën stond ze daar. Ineens werd het haar allemaal te machtig. De herinnering aan gisteravond, het gevoel van verlatenheid, de onzekerheid wat dit alles te betekenen had, het was teveel voor haar. Ze moest de tranen terugdringen. Ze zou zich niet laten kennen, hield ze zich voor. Al zeiden ze dan dat meisjes kinderachtig waren en niets konden hebben, van haar zouden ze dat niet mogen beweren. Maar moeite kostte het wel. Ze zou graag haar angst en verdriet uitgehuild hebben. Maar veronderstel dat een van die mannen dan de kamer binnenkwam en haar zo zag? Dat zou haar niet gebeuren...
Tastend ging ze weer langs de muren verder. Ze vond de deur terug. De posten er van zocht ze af en ineens raakte haar hand toen een schakelaar. Ze draaide die om. Een onooglijk gloeilampje, dat aan een draad van het plafond afhing, schoot aan. Ze kon nu — in het vage schijnsel — de kamer rondkijken. Veel was er niet te zien: het ijzeren ledikant aan de andere zijde van de kamer, en in de hoek een kleine wastafel. Dat was alles.
Wat zou ze kunnen doen? In ieder geval zou ze zich wat wassen. Het koele water friste haar op en gretig dronk ze er van. Meteen merkte ze dat ze een lege maag had. Honger had ze nu niet direkt, daarvoor verkeerde ze teveel in spanning, maar ze zou toch wel graag iets eten.
Opnieuw keek ze de kamer rond. Het was een hol van eenvertrek, ruim en erg hoog. Het plafond was rijk bewerkt met druivenranken en de muren waren behangen met een papier dat misschien vijftig jaar geleden in de mode was geweest: grote paarse bloemen tegen een donkerbruine achtergrond. Zelfs oom Guus, die zij toch erg ouderwets vond, zou het niet meer willen hebben. Op de vloer lag een donkergroen, bijna zwart linoleum.
Een ouderwetse kamer in een ouderwets huis, dacht ze. Waar zou je zo'n huis in de stad hebben, vooropgesteld dan dat ze zich nog in de stad bevond? Heel ver daarbuiten kon ze echter in geen geval zijn, daarvoor had ze niet lang genoeg in de auto gezeten. Waarschijnlijk keek het raam van de kamer uit op de achtertuin. Het zou teveel de aandacht trekken, indien een raam aan de voorkant geheel de dag met een rolluik gesloten bleef.
Het huis moest in een vrij rustige omgeving staan, want slechts nu en dan hoorde ze een auto en dan vrij ver weg. Met een zucht moest ze zich bekennen dat ze zelfs niet kon raden, waar ze ergens was. En onmiddellijk kwam het angstige gevoel weer in haar op en vielen de vele vragen haar opnieuw lastig. Het was of ze nu pas goed begreep wat er precies gebeurd was: twee kerels waren het huis van oom Guus binnengedrongen, hadden Cilia geboeid en haar meegevoerd. Oom Guus zou wel dood-ongerust zijn. Zou hij de politie al gewaarschuwd hebben? dacht ze. Natuurlijk had hij dat gedaan, toen hij had ontdekt wat er gebeurd was. Zou hij haar vader en moeder ook gewaarschuwd hebben? Als hij daar nog maar mee gewacht had, hoopte ze. Haar ouders zouden zich geen raad weten. Ze bevonden zich zo ver weg, konden niets doen en zouden ook wel niets van de ontvoering begrijpen. Ze zouden alleen maar ontsteld zijn en angstig afwachten tot er nieuwe berichten kwamen. Misschien zouden ze direct wel het ergste veronderstellen. Nee, oom Guus moest hen voorlopig maar in onwetendheid laten. Mogelijk viel alles nog wel mee, trachtte ze zich gerust te stellen, maar daar slaagde ze niet in.
Als ze eerst maar wist waar ze aan toe was. Die kerels hadden haar toch niet voor niets ontvoerd? Ze moesten er een bepaalde bedoeling mee hebben gehad. Geld? Ze kon het zich moeilijk voorstellen. Bij Meneerke noch bij haar vader was veel te halen. Als het de schurken daarom te doen was geweest, hadden ze beter een ander slachtoffer kunnen kiezen... Maar misschien was dat ook wel de verklaring. Misschien hadden ze de verkeerde voor en ging het om een heel ander meisje...
Aan die dwaze veronderstelling klampte ze zich vast, al begreep ze zelf wel dat die heel onwaarschijnlijk was. Ineens verstarde ze. Ze hoorde traptreden kraken. Het beetje moed, dat ze nog had, leek nu helemaal weg te smelten. Wat zou er gaan gebeuren?10 uur 's morgens„Nee meneer, meneer is nog niet op, " deelde Bertus op waardige wijze mee, toen Bas zich de volgende morgen prompt om tien uur aan het adres van mijnheer Heiligers had gemeld.
„Hebt u enig idee hoe laat hij op zal staan?" informeerde Bas.
De huisknecht stak quasi-wanhopig zijn latmagere armen in de hoogte.
„Meneer, als ik u dat kon vertellen, dan wist ik meer dan meneer Heiligers zelf. Het kan elf uur worden, maar ook elf uur vanavond. En eventueel elf uur morgenochtend. Dat zou de eerste keer niet zijn. "
„Misschien kunt u hem waarschuwen dat ik er ben, " stelde Bas voor.
Bertus keek hem zo meewarig aan, dat Bas zich haastig begon af te vragen of hij nu werkelijk zo iets geks had gezegd. „Meneer Heiligers, " begon Bertus vertrouwelijk, maar zonder iets van zijn plechtstatigheid te verliezen, „is een plezierig mens en een heer — in alle opzichten. Hij zou van adel kunnen zijn, als u begrijpt wat ik bedoel, meneer. Ik kandat zeggen, want ik heb bij een adellijke familie gediend. Meneer Heiligers is een en al voorkomendheid en vriendelijkheid en niemand zal van mij ooit een kwaad woord over hem horen. Maar... " de huisknecht stak zijn schrale hand omhoog, als moest hij een verkeersstroom tot stilstand brengen. „Maar... " herhaalde hij, „probeer meneer Heiligers niet te wekken. Nogmaals: ik zal geen lelijk woord over hem zeggen, let u daar wel op, meneer. Maar meneer vindt ontwaken een onmenselijke bezigheid, als u begrijpt wat hij bedoelt. "
„Tja, " zei Bas aarzelend. Hij had zich erg gehaast om op tijd bij de fotograaf te zijn, ook al omdat hij ontzaglijk benieuwd was welke film er verloren was gegaan. „Tja, wat zal ik dan doen?"
„Doe wat ik doe, meneer, " stelde Bertus voor. „Afwachten en uw ziel in lijdzaamheid bezitten. Kalm wachten tot hij uit zichzelf wakker wordt. Dat is het enige en verreweg het beste. "
„Maar meneer Heiligers heeft me gezegd dat mijn komst een goede aanleiding voor hem zou zijn om op te staan, " drong Bas aan.
Bertus keek opnieuw met innig medelijden naar de jongen. „Natuurlijk heeft meneer dat gezegd. Overdag is meneer altijd bezield van de beste voornemens en zegt hij steeds weer dat hij bijtijds zal opstaan. Maar o wee, wanneer het morgen is. "
„Ik loop wel een straatje om, " zei Bas. „Dan kom ik om elf uur weer horen, hoe het er mee staat. Dat is toch niet te laat?" „Zeker niet, meneer, " antwoordde de huisknecht. Hij hield zijn lange, smalle hoofd scheef om aandachtig te luisteren naar geluiden in het huis. „Ik hoor nog niets. Als u om elf uur komt, bent u zeker vroeg genoeg, hoogstwaarschijnlijk zelfs te vroeg. "
Ook om elf uur bleek Heiligers nog niet ontwaakt te zijn. Wat een slaapkop, dacht Bas, die ongeduldig begon te worden. Moest hij nu weer een uur rondlummelen, tot het defotograaf eindelijk beliefde wakker te worden? „Zal ik al vast naar mijnheer Heiligers zijn kamer gaan?" vroeg hij. „Dan kan ik daar op hem wachten. " Bertus keek hem aan, alsof hij hem had verzocht als stierenvechter op te treden, of op de markt slechte scheermesjes te verkopen.
„Ik merk wel, dat meneer meneer nog niet kent, " zei hij berispend. „U zoudt hem wakker maken, als u zich op zijn kamer ophield. En dan... "
Wat een onzin, dacht Bas. Die Bertus deed net, of Heiligers weinig minder was dan de keizer van Japan. „Ik kom straks nog wel eens terug, " zei hij kortaf. „Uitstekend, meneer. Wanneer meneer op is, zal ik meneer zeggen dat meneer al tweemaal geweest is. " Die kerel blijft nog eens in dat gemeneer, liep Bas in zichzelf te foeteren, terwijl hij maar weer eens de straten in de omgeving rondslenterde. Een uur duurde lang, als je niets om handen had en alleen maar liep te wachten tot het voorbij was.
Eindelijk sloeg het van een kerktoren twaalf uur. De laatste slag was nog niet verklonken, of Bas belde aan. Terwijl hij stond te wachten tot er werd opengedaan, werd zijn aandacht getrokken door een man, die aan de overkant van de straat voorbij slenterde. Ineens drong het tot de jongen door, dat hij die man ook al om elf uur in de omgeving had zien lopen en even langzaam als nu. Het leek wel of hij ook moest wachten tot Heiligers op was.
„Meneer verwacht u, " vertelde Bertus, die de deur opende. „Is hij al op?" vroeg Bas, eigenlijk overbodig. „Inderdaad, meneer. Hij vroeg waar u was en ik heb meneer meegedeeld dat u reeds tweemaal was geweest. " Bas haastte zich naar de kamer van de fotograaf. Die zat in een fauteuil, verscholen achter een grijze mistwolk. Die bleek te komen uit een pijp met een kop, bijna zo groot als een bierglas.
„Goede morgen, Bas. Je bent al een paar maal eerder geweest? "
„Ik was er al om tien uur, zoals u me had gezegd, " zei Bas. „Ja jongen, 's avonds ben ik boordevol goede voornemens. Laat ik morgen bijtijds opstaan, denk ik dan. Maar als het niet per se nodig is, komt er niets van. Niet, dat ik het niet kan. Wanneer ik morgen voor dag en dauw weg moet om een reportage te maken, kost het me geen moeite om bij voorbeeld om vijf uur op te staan. Maar de mensen hebben altijd zo'n haast en jachten zich zo, dat ik me niet laat opjagen, althans niet bij het opstaan. Maar goed: ik heb echt wel een excuus voor mijn late opstaan. Ik heb vannacht die drie films nog ontwikkeld, omdat ik graag wilde weten welke opnamen er zoek waren. Daardoor is het erg laat geworden. " „Welke foto's zijn er nu zoek?" vroeg Bas gespannen. „Die van de meldkamer, het tweede filmpje, dat ik daar opgeschoten heb. Dat is gelukkig geen onoverkomelijke ramp. Ik heb al opgebeld en we kunnen vanmiddag terecht om nieuwe opnamen te maken. Dezelfde agenten doen dan weer dienst. Het wordt een uurtje extra werk en dan is de zaak weer in orde. "
10. 30 uur 's morgens Ria was angstig blijven luisteren naar het kraken van de trap. Na enkele ogenblikken was dat overgegaan in het geluid van voetstappen op de gang. Er werd een sleutel in de deur gestoken en omgedraaid, daarna werd een grendel teruggeschoven. Ik zit wat je noemt achter slot en grendel, dacht Ria nerveus. Het was een poging om het allemaal nog een beetje luchtig in te zien, maar dat lukte haar niet. De grimas, die zij probeerde te trekken, deed haar lip trillen. Het hart bonsde haar hoog in de keel en met starre ogen keek ze naar de deur.
Die ging open. Er kwam een vrouw van een jaar of veertig naar binnen. Met angstige ogen nam het meisje haar op: een doodgewone vrouw, met een harde en enigszins verbeten trek om haar mond. Gelukkig dat het de Gorilla niet is, meende Ria opgelucht. Oppervlakkig gezien deed de vrouw haarenigszins aan Cilia denken, al stond het gelaat van de huishoudster wel veel vriendelijker en hartelijker. Maar dit was toch echt geen type, waarvan je iets misdadigs zou verwachten.
Ria's blik ging naar de deur, die op een kier was blijven staan. Ze probeerde het ongemerkt te doen, maar de vrouw had het toch gezien.
„Nee, kijk maar niet, " zei de vrouw bits. „Je krijgt de kans niet om weg te komen. Er staat iemand op de gang. " „Ik wou helemaal niet... " begon Ria. „Nee, nee, natuurlijk. Je keek zo maar eens. " De vrouw zei het spottend. Ze liep naar het stalen rolluik en controleerde of dit nog stevig gesloten was.
„Mag het niet op een kiertje?" vroeg Ria. „Het is hier anders zo donker. "
„En jij zeker naar buiten roepen, hè? Daar komt niks van in. Je hebt hier je gemak te houden, anders maken we korte metten met je, daar kun je van op aan. " „U doet me toch niks, " zei Ria brutaal. Het was er uit, voor ze zelf goed en wel wist wat haar woorden inhielden. Op zich was dat niet zo verwonderlijk, want ze stond bekend om haar scherpe tong.
„O nee?" zei de vrouw heel rustig, terwijl ze voor Ria bleef staan. „O nee? Daar zou ik toch maar niet al te gerust op zijn. Ik zou maar geen gekke kunsten uithalen, als ik jou was, meisje. Wanneer je je koest houdt, gebeurt je niks. En ik zou je aanraden daarnaar ook te handelen. " De stem klonk dreigend, maar vergiste Ria zich, of stond er in de ogen van de vrouw iets te lezen van: kind, maak je niet al te bang. Het komt allemaal wel in orde.
De vrouw liep de kamer uit en kwam enkele ogenblikken later terug met een beker thee en enkele sneden droog brood. „Voor je soms mocht verhongeren, " zei ze, terwijl ze het brood op tafel neerlegde.
Ria keek er naar, maar maakte geen aanstalten er van te eten.
„Je zal het thuis wel beter gewend zijn, " snibde de vrouw. „Maar eet het toch maar op. Je zit hier nou eenmaal en je schiet er weinig mee op, als je jezelf laat verhongeren. " Nu wist Ria het zeker. De stem van de vrouw had ondanks alle scherpte toch nog een zekere vriendelijke klank. Zij meende het goed met haar, van haar had Ria niets te vrezen. Misschien zou zij ook willen vertellen waarom ze haar ontvoerd hadden.
„Waarom ben ik hier?" informeerde Ria.
„Mij moet je niks vragen, " antwoordde de vrouw, terwijlze haar schouders ophaalde. „Ik weet van niks. Ik heb alleenmaar te zorgen dat je te eten krijgt. Dat is alles. "
„Maar weten ze dan wie ik ben? Misschien hebben ze zichvergist en moeten ze een heel ander meisje hebben. "
De vrouw schoot in de lach.
„Toe nou, je dacht toch niet dat ze op hun achterhoofd gevallen waren? Dat is een beste mop. Die denkt dat ze een ander moeten hebben. " „Ik ben Ria Dekkers. "
„Mij best. Al heette je Dora Molenwiek. Maar neem van mij aan dat het heus om jou te doen is. "
De vrouw keek rond en ging dan weg. Ria had niet veel trek om te eten. Ze was te nerveus en te terneergeslagen en ze had een gevoel of ze niet zou kunnen slikken. Maar toen ze van de thee had gedronken, bespeurde ze toch iets van honger en ze begon aan een snee brood. Het ging met trage tanden, maar de helft van het voorgezette brood at ze toch op. De rest schoof ze van zich af.
Dat alles was zeker al weer een uur geleden. Daarna had ze stil op de rand van het bed gezeten. Dat was het enige wat ze kon doen, als ze niet de kamer op en neer wilde lopen. Andere bezigheden waren niet mogelijk. Opnieuw werd Ria nu overvallen door een gevoel van hopeloze verlatenheid. Had ze maar iets om handen, dan kon ze misschien vergeten in wat voor situatie ze verkeerde. Ze zou desnoods wel willen breien of borduren, ofschoon ze daar anders een verschrikkelijke hekel aan had. Nu lieten haar gedachten haar maar niet met rust. Ze zat hier opgesloten en goed beschouwd was ze er nog erger aan toe dan een veroordeelde in de gevangenis. Zij wist niet waarvoor ze hier zat, hoe lang dit zou duren en wat men met haar voorhad. Ze kon maar niet begrijpen waarom men haar ontvoerd zou hebben. Voor de zoveelste maal keek ze de kamer rond. Er was geen schijn van kans dat ze zou kunnen ontsnappen. De vrouw had de deur weer afgesloten en gegrendeld. Het raam zou Ria niet kunnen openen, want dat ging naar buiten open en werd dus tegengehouden door het zware rolluik. Ineens drong zich een verschrikkelijke mogelijkheid aan haar op. Als ze haar maar vrijlieten. Als ze haar maar vrijlieten voor volgende week dinsdag, want dan vertrok het vliegtuig, waarmee zij naar haar ouders zou reizen. Zo lang zouden ze haar toch niet vasthouden? Waarom niet? Waarom wel? Wat wist zij er van? Maar ze moest daar zekerheid over hebben. Vóór dinsdag hadden ze haar maar vrij te laten.
Het werd haar te veel. Ze rende naar de deur en begon uit alle macht met haar vuisten op het paneel te timmeren. Het haalde niets uit. Ze deed alleen haar handen pijn. Misschien zouden ze het beneden niet eens horen. De deur was zo dik, dat haar handen daartegen niets begonnen. Ze begon te schreeuwen en te roepen. Maar er gebeurde niets. Er kwam geen antwoord, zelfs geen dreigement dat ze stil moest zijn. Niemand rende de trappen op. Ze schopte tegen het houtwerk en sloeg weer tegen de deur. Maar alle lawaai verdronk in de geluidloze stilte, die in de rest van het huis heerste, alsof zich daar verder geen levend wezen ophield. Ze luisterde, maar ze kon de stilte nauwelijks horen, omdat haar oren nog vervuld waren van de herrie, die ze zelf had veroorzaakt. Ze was ook te gespannen om nauwkeurig te kunnen luisteren. Maar één ding werd haar toch wel duidelijk: niemand trok zich ook maar iets van haar aan. Snikkend viel ze neer op het bed. Ze deed geen moeite meerzich in te houden. Voor het eerst gaf ze nu de vrije loop aan haar tranen. Maar tussen de heftige snikken door dacht ze nog aan dat ene: als ze me maar voor dinsdag vrijlaten...
2 uur 's middagsToen Bas bij Heiligers in de auto stapte, zag hij weer die man aan de overkant. Het kereltje verdween schielijk in een zijstraat, maar Bas wist zeker dat hij zich niet had vergist. Ik moet je toch eens in de gaten houden, nam hij zich voor. Er bestond geen gevaar dat hij het uiterlijk van de man zou vergeten. Het was een klein kereltje met een veel te wijde, smoezelige regenjas en een verfomfaaide hoed, die hij diep over zijn voorhoofd had gedrukt. Het type van een bloemen-venter, van wie niemand iets zou kopen, omdat je altijd het gevoel had dat hij je afzette of je verlepte bloemen in de hand stopte.
Binnen het uur was Heiligers klaar met het maken van de nieuwe foto's in de meldkamer. Bas kreeg daarbij enkele lastige ogenblikken te verwerken, omdat de agenten hem begonnen te plagen.
„Heb je de lamp verkeerd gehouden, dat de foto's opnieuw genomen moeten worden?"
„Of heb je het filmpje losgemaakt, om te kijken of er wat opstond?"
Zo ging het even door, maar toen richtte Zuidwijk — zoals de tweede agent bleek te heten — het vuur op zijn collega. „De foto's zijn natuurlijk mislukt, omdat jij zo lelijk bent, Mijnhard, " zei hij.
„Ko... Ko... kom jij dan hier zitten, " stelde Mijnhard voor. „Zijn jullie niet van schrik achterovergevallen, " vroeg Zuid-wijk aan Bas, „toen de foto's ontwikkeld waren?" Heiligers trok zich van al dat gepraat weinig aan en maakte rustig zijn opnamen. Hij wist nu precies welke foto's hij hebben moest en werkte achter elkaar door.
„Bedankt heren. Ik hoop niet dat we ze nog eens over moeten maken, " zei hij, toen hij met Bas wegging.
„We k... k... krijgen toch een afdrukje van u?" informeerde Mijnhard.
„Vooral die van hem, " lachte Zuidwijk. „Die lijsten we dan in en hangen we boven de deur. Pas op de hond, zetten we er onder en dan durft er geen mens meer hier naar binnen te komen. "
Toen de auto weer voor de woning van Heiligers stopte, keek Bas rond of er nog iets van het obscure mannetje te bespeuren viel. Maar hij bleek verdwenen te zijn. Op dat moment kreeg Bas even het gevoel dat er iets niet in orde moest zijn. Maar hij vergat dat weer, toen hij met Heiligers in de donkere kamer was. De fotograaf ontwikkelde de film en begon afdrukken te maken van de foto's van de vorige dag. Bas keek vol interesse toe. Heiligers schoof het negatief in de vergrotingskoker en op het plankje daaronder werd het beeld zichtbaar. Naargelang de fotograaf de koker omhoog bewoog of liet zakken, werd het beeld groter of kleiner. Hij bestudeerde welk deel zich het best leende voor vergroting en welke bijkomstigheden er op de afdruk gemist konden worden. Dan legde hij het fotografisch papier op het plankje en hield het daar enkele seconden in de lichtbundel van de vergrotingskoker. Daarna wierp hij het papier, waarop nog niets te zien viel, in een bak met vloeistof. Terwijl het daarin lag, begon de foto zich geleidelijk aan af te tekenen. Eerst vaag grijs, maar het beeld werd steeds krachtiger. Zwarte partijen vulden zich en de verschillende nuances van grijs kwamen door. Nu en dan bewoog de fotograaf het papier heen en weer en dompelde het nog eens onder. Wanneer het beeld hem tenslotte beviel, legde hij de afdruk in een andere bak, eveneens met vloeistof gevuld.
„Daar wordt de foto gefixeerd, " legde hij uit. „Het beeld kan dan niet meer vervagen. "
De ene foto na de andere werd afgedrukt. Bas zag opnieuw voor zich wat hij de vorige dag had meegemaakt en langzaam begon de reportage voor zijn ogen te groeien. Hij telde de foto's, toen alle afdrukken waren gemaakt.
„Vierendertig, " besloot hij, toen hij met tellen klaar was en deafdrukken genummerd had.
„Je zal je vergissen, " meende Heiligers.
„Nee, het zijn er echt vierendertig, " verzekerde Bas, toen hijnog eens geteld had.
„Wat zullen we nou weer krijgen?" bromde de fotograaf. „Hoeveel is driemaal twaalf?" „Zesendertig, natuurlijk. "
„Nou, dan moet ik zesendertig opnamen hebben. Ik heb drie films opgeschoten, ieder met twaalf opnamen, dus... Jij hebt er toch niet twee achterover gedrukt?" Heiligers begon de negatieven te tellen.
„Ook vierendertig. Spookt het hier? Of wat hebben we dan?" Bas wist niet goed wat te zeggen. Hij vond het vervelend dat er al weer iets zoek was. Het begon er op te lijken, of hij hierbij een hand in het spel had, ook al wist hij heel stellig dat hij aan de tweede vermissing in geen geval schuld droeg. „Ik heb de contactdrukjes nog, " vertelde de fotograaf. „Die heb ik vannacht meteen gemaakt. „Laten we die eens vergelijken. "
Ze gingen naar zijn zitkamer. Heiligers opende een la van zijn bureau en tussen een onbeschrijflijke lawine van papieren vonden ze de vellen, waarop de contactjes met twaalf tegelijk waren afgedrukt. Bas vroeg zich vol verbijstering af, hoe de vellen reeds nu tussen zulk een ordeloze chaos schuil konden gaan, terwijl ze pas vannacht waren opgeborgen. Was dat misschien de oplossing van het raadsel hoe de negatieven waren zoekgeraakt?Er waren contactafdrukken van zesendertig negatieven. „Welke zijn er nou zoek?" dacht Heiligers hardop. Ze vergeleken de contactjes met de negatieven. Op de ene vermiste foto was de voorkant van een auto te zien. Door het portierraam boog agent Miedema zich naar binnen, klaarblijkelijk om de chauffeur zijn papieren op te vragen. Op de andere opname zag men agent Bartels zijn lamp zwaaien om een auto, die aan kwam rijden, tot stoppen te dwingen. Verderopwas een telefooncel zichtbaar. Je kon nog vaag onderscheiden dat daar iemand stond op te bellen.
„Erg belangrijk zijn die foto's niet, " constateerde Heiligers. „Ik kan ze wel missen in mijn reportage. Maar laten we toch nog even zoeken of de negatieven niet ergens op de grond gevallen zijn. "
Zorgvuldig zochten ze heel de donkere kamer af. Het enige wat ze vonden was een ruitertje van zwart plastic. „Hier, dat heb je uit je zak laten vallen, " zei Heiligers, die het van de grond opraapte.
Bas voelde in zijn zak en haalde het figuurtje van de vorige dag te voorschijn.
„Toe nou, " zei Heiligers, „moet ik onderhand echt aan spoken gaan geloven?"
„U ziet het, " zei Bas, „een tweede ruitertje. Ze zijn precies hetzelfde. "
„Als je me nou!" De fotograaf stond perplex. „Ik houd helemaal niet van sensatie en opwinding, als het om mezelf gaat. Ik heb al teveel sensationele dingen moeten fotograferen. Ik heb ook geen zin om me ergens druk over te maken, maar anders... "
„Het is gek, " meende Bas. „Tweemaal zijn we iets kwijt en tweemaal vinden we zo'n zwart ruitertje. " „Jij haalt toch geen grapjes uit, Bas?" vroeg Heiligers ernstig.
„Ik?" De verbaasde blik van de jongen zei reeds voldoende. „Ach nee, natuurlijk niet, " gaf de fotograaf toe. „Maar wat zou die grapjas, die met die ruitertjes loopt te strooien, nou eigenlijk moeten? Eén ding is gelukkig: dat hij die ruitertjes heeft achtergelaten, anders zou ik nog zijn gaan denken dat jij zo slordig was. "
„Waarvoor zou die man die negatieven nodig hebben?" „Eerlijk gezegd heb ik weinig zin om me daarin te verdiepen, " antwoordde Heiligers. „Ik zie wel het verband tussen die twee diefstallen, want zo mag je het toch wel noemen. Het gaat om die twee negatieven, dat is duidelijk. Die kerelheeft gisteren dat filmpje verduisterd, omdat hij in de veronderstelling was, dat daarop die twee opnamen zouden voorkomen. Toen hij het filmpje ontwikkeld had, kwam hij natuurlijk tot de ontdekking, dat hij het verkeerde meegenomen had. Terwijl wij vanmiddag naar de meldkamer waren, is hij hier binnengedrongen en heeft die twee negatieven in zijn zak gestoken. Die contactdrukjes heeft hij niet gezien, omdat ze in mijn bureau opgeborgen waren. Hij zal bovendien niet verwacht hebben, dat ik die al had gemaakt. " Het mannetje, dacht Bas, het mannetje in de veel te wijde regenjas.
„Roep Bertus eens, " vroeg Heiligers. „Druk maar op de bel in mijn zitkamer. "
In een verbazingwekkend korte tijd was de huisknecht er. „Meneer wenst?"
„Is er vanmiddag iemand geweest, Bertus?" „De groenteman en iemand voor oud papier, meneer. De... " „Nee, iemand die voor mij kwam of op mijn kamer is geweest. "
„Inderdaad, meneer. Dat wilde ik u juist vertellen. Er is iemand van de P. T. T. geweest, om de lampen in uw donkere kamer te controleren. Er waren klachten over radiostoring in de buurt binnengekomen. " „Wat een onzin. "
„Hij had papieren van de P. T. T. bij zich, meneer. " „Heb je hem op mijn kamer gelaten?"
„Anders had hij de lampen niet kunnen controleren, meneer. "
„Heb je hem daar alleen gelaten?"
Bertus keek Heiligers aan of hij wilde zeggen dat hij het ook niet helpen kon. Meneer moest toch begrijpen dat hij er maar alleen voor stond.
„Ik heb hem naar boven gebracht, meneer, " vertelde hij. „Toen ging de telefoon. Ik ben er naar toe gerend. Het was iemand, die verkeerd verbonden was. Ik ben meteen weer naar de donkere kamer gegaan. "
„Was die man klein?" vroeg Bas ademloos. „Had hij een veel te grote regenjas aan en een slappe, bruine hoed op?" Bertus keek Bas verbaasd aan. Hij opende zijn mond om iets te zeggen. Heiligers was hem voor.
„Was dat een handlanger van je, Bas?" informeerde hij. „Nee, nee. Maar was het zo'n klein kereltje, Bertus?" „Inderdaad, meneer, " gaf de huisknecht toe. „Hij sliste enigszins als ik dat mag opmerken. "
„Dat weet ik niet, " zei Bas. „Ik heb hem alleen maar gezien en dat is niet voldoende om te weten of iemand slist. " „Ken jij die man?" vroeg de fotograaf hoogst verbaasd. Bas vertelde hoe hij die man 's morgens en ook 's middags verscheidene malen in de buurt had zien rondscharrelen. „Veel wijzer worden we er niet van, " meende Heiligers. „Hebt u mij nog nodig, meneer?" vroeg Bertus, die zwijgend naar Bas' verhaal had geluisterd. „Ik heb de aardappelen opstaan. "
„Ga jij je gang maar, " zei de fotograaf. Toen de huisknecht weg was, wendde hij zich naar Bas. „Ik zou toch wel eens willen weten wat er voor bijzonders aan die twee foto's is. Je blijft tenslotte niet voor niets uren in de buurt van een huis rond scharrelen en je dringt er niet binnen, als het niet in alle opzichten de moeite waard is. Nou ja, we kunnen er hoogstens naar raden. "
„Zou hij ook dat filmpje gestolen hebben?" vroeg Bas zich hardop af.
„Dat lijkt me niet onmogelijk. De politiewagen heeft wel eens een ogenblik onbeheerd gestaan. Die kerel moet gezien hebben welke opnamen ik maakte en toen hij zijn kans schoon zag, heeft hij het filmpje achterover gedrukt. Dan is het wel een brutaal heerschap, want er zullen maar weinigen iets uit een politiewagen durven stelen. Merkwaardig dat we er geen van allen iets van gemerkt hebben. Nou ja, dat zal wel voor altijd een raadsel blijven. "
„Maakt u er werk van? Waarschuwt u de politie nog?" „Och, waarom? Wat worden we er wijzer van? Dat ene filmpje hebben we opnieuw gemaakt en aan die twee verdwenen negatieven is niets verloren. Als er iemand gelukkig mee is, mag hij ze van mij houden. Nee, laat dat maar schieten. " „In elk geval is het nu wel duidelijk dat ik er geen schuld aan heb. " meende Bas. „Daar ben ik toch wel blij om. Ik vond het echt vervelend worden. "
„Dat kan ik me voorstellen. Ik kreeg al zo'n beetje de indruk dat jij me sneller van mijn foto's af hielp, dan ik ze kon maken. Daar hoef jij je nou geen zorgen meer over te maken en ik evenmin. Voor vandaag zijn we klaar, Bas. Er valt niets meer te doen. Morgenochtend ga ik die foto's afleveren, morgenmiddag zal ik eens op mijn gemak uitblazen. De dag daarop is het zaterdag. Als het niet nodig is, werk ik op die dag niet. Als je niet eerder iets van me hoort, hoef je maandag pas weer te komen. De volgende week krijgen we het wel druk. Ik moet maar liefst vijf reportages maken. Dat wordt hollen en weinig slapen. Heb je thuis telefoon?" „Ja, mijnheer. " Bas gaf het nummer op en Heiligers noteerde het.
„Je moet niet gek staan te kijken, " zei hij, terwijl hij van zijn agenda opkeek, „als je vanavond om elf uur, of morgenochtend om vijf uur ineens een telefoontje van me krijgt, omdat ik je nodig heb. Er kan iets gebeurd zijn, waar we onmiddellijk naar toe moeten. Maar laten we hopen, dat zoiets zich niet voordoet. "
„Ik vind het helemaal niet erg, " verzekerde Bas. „Als u me nodig hebt, kunt u me ieder ogenblik bellen. " Voorzichtig informeerde hij: „Moet ik maandagmorgen om negen uur hier zijn?"
Heiligers schoot in de lach.
„Jij denkt natuurlijk aan vanmorgen. Maak je maar geen zorgen dat je maandag weer blokjes rond moet lopen, tot ik op ben. Om zeven uur sta ik bij je voor de deur. We gaan dan naar Schiphol om een reportage te maken van de aankomst van een vliegtuig en wat daar allemaal bij komt kijken. "
5. 30 uur 's avondsBas stond te wachten tot de krantenbezorger er aankwam. Hij liep de man tegemoet. „Geef maar hier, " zei hij.
De man stond de krant graag af, want dan hoefde hij niet af te stappen.
„Alstublieft, mijnheer. U moest er iedere avond staan. Dat was heel wat gemakkelijker voor me. "
„Ik zal er aan denken, " beloofde Bas. Terwijl hij naar huis terugliep, zocht hij op wat de krant had geschreven over de ontvoering. Op de eerste pagina waren er drie kolommen mee gevuld.
„Vijftienjarig meisje ontvoerd. Van de daders geen enkel spoor, " stond er met vette koppen boven. Er was een foto bij afgedrukt van Ria en een van het huis van Meneerke, of liever: van de heer A. G. de Ridder, zoals de krant vermeldde. Snel las Bas het verslag door. Uitvoerig stond er weergegeven wat de huishoudster had verteld. In veel woorden werd er maar weinig meer verteld dan Bas reeds wist: twee kerels waren het huis binnengedrongen. Een er van had de huishoudster overvallen. Het was zo snel in zijn werk gegaan dat ze zelfs geen vaag signalement had op kunnen geven. Voor ze zich had omgekeerd om te kijken wie er de keuken was binnengedrongen, had de onverlaat haar een prop in de mond geduwd, een zak over het hoofd getrokken en aan een stoel vastgebonden, zodat ze geen alarm had kunnen slaan. Goed een half uur later was mijnheer de Ridder thuisgekomen. Die had haar in de keuken gevonden. Toen hadden ze ontdekt dat Ria verdwenen was. De huishoudster had twee mannen met elkaar horen praten in de gang en daaruit had ze opgemaakt dat de ontvoerders met zijn tweeën waren. Buren hadden een auto weg zien rijden. Ze hadden er nauwelijks acht op geslagen en konden over het uiterlijk of het nummerbord van de auto geen bijzonderheden verstrekken. „De politie tast volkomen in het duister naar het motief van dit brutale misdrijf, " stond er verder. „De daders hebbengeen enkel spoor adergelaten. Slechts bevond zich aan het touw, waarmee de huishoudster was vastgebonden, een ruiterfiguurtje van plastic. Of dit met opzet was achtergelaten, is nog niet duidelijk. Tot nog toe schijnt het geen aanknopingspunt te bieden. "
Het was Bas of hij een klap in het gezicht kreeg. Een zwart plastic ruitertje. Dat was het derde. Eerst vannacht in de koffer van mijnheer Heiligers, daarna vanmiddag in de donkere kamer en nu een op de plaats van de ontvoering. Ook al had je klompen aan, dan kon je toch nog wel aanvoelen, dat er verband moest bestaan tussen die drie dingen. Mijnheer Heiligers meende dat de beide diefstallen gepleegd waren om die twee negatieven. Maar dan moesten die op een of andere manier iets te maken hebben met de ontvoering. Bas ging naar de telefoon en probeerde de fotograaf te bereiken. Bertus vertelde hem echter dat mijnheer weggegaan was en dat hij niet wist hoe laat die terug zou komen. „Dat kan vanavond zijn maar ook morgenavond, meneer. " Bas legde de hoorn neer. Er moest op die foto's iets te zien zijn dat de ontvoerders verborgen wilden houden. Maar wat? Hij probeerde zich te herinneren wat er op de kleine contactdrukjes te zien was. Agent Miedema bij een auto. Agent Bartels met de lamp, een auto, die kwam aanrijden, en een telefooncel. Ging het om die auto's? Het leek hem niet waarschijnlijk, want het waren twee verschillende wagens. Ze leken zelfs niet op elkaar. Wat dan? Als hij de afdrukjes voor zich had, zou hij ze nog eens nauwkeurig kunnen bestuderen. Misschien stond er iets op dat hem aanvankelijk was ontgaan. Maar mijnheer Heiligers had de contactjes en hij was niet te bereiken.
Ach, misschien zit ik ook maar wat te fantaseren, hield hijzich dan voor. Maar die zwarte ruitertjes dan? Dat kon jetoch moeilijk een toeval noemen.
„Bas?" Het was zijn vader die hem riep.
„Ja, vader. "
„Heb jij de krant?"
„Ja, hier hebt u hem. "
„Zo, heeft mijnheer haar uit?" vroeg zijn vader een tikje spottend.
„Nee, nog niet, " lachte Bas. „Maar u mag 'm wel zo lang hebben. "
„Dat is aardig van je. " Mijnheer Banning keek naar de koppen op de voorpagina. „O, nou begrijp ik het. Jij was natuurlijk nieuwsgierig naar hetgeen er over die ontvoering in stond. Is er al iets bekend?" „Nog niets. "
„Zo iets zal je toch maar overkomen, " zei mijnheer Banning. „Die mijnheer de Ridder zal zijn plezier ook wel op kunnen. De ouders van dat meisje in Amerika. Wat zullen die mensen schrikken. En wat kunnen ze doen?"