Eerste hoofdstuk
JACHT IN DE NACHT
Vrijdag 29 juli, 10 uur s avonds„ Hallo RW 6, hallo RW 6, hier
HB. Over. " De stem uit de luidspreker klonk opgewonden: er moest
dus belangrijk nieuws op komst zijn, veronderstelde Bas Banning. En
wat kon dat anders wezen dan dat de politie het huis in de
Flamingolaan reeds was binnengedrongen en de Zwarte Ruiter had
ingerekend? De radiowagen zou er dus aankomen, wanneer daar niets
meer te beleven viel. Leuk was dat, vooral als je er vast op
gerekend had aanwezig te zijn bij de ontknoping van een mysterie,
waarin jezelf nu niet direkt zo'n heel klein rolletje meegespeeld
had. Net of je het voetbalveld op kwam hollen op het ogenblik dat
de scheidsrechter voor het einde floot, terwijl jij zo graag nog
een goal had willen maken...
In spanning keek Bas naar de kleine luidspreker — niet groter dan
een bierviltje — die in de cabine van de radiowagen, rechts boven
de voorruit was aangebracht. Hij was razend nieuwsgierig wat ze te
horen zouden krijgen. Al zou hij nu zelf waarschijnlijk de
ontmaskering van de Zwarte Ruiter niet bij kunnen wonen, hij zou
toch minstens willen weten wie zich achter die vermomming
schuilhield en wie hem de angstigste uren van zijn leven bezorgd
had. De waarnemer, die op de voorbank naast de chauffeur van de
radiowagen zat, beantwoordde de oproep van het hoofdbureau. Zodra
de luidspreker was beginnen te kraken, had hij de hoorn van de
mobilofoon gepakt. Nu drukte hij op de knop in de handgreep en de
woorden die hij sprak vonkten door de lucht naar het
hoofdbureau.
, Hallo HB, hallo HB, hier de RW 6. Wij rijden in de
Groenlandstraat. Over. "
„ Hallo RW 6, " klonk de stem uit de luidspreker,,, hier HB.
Wij hebben een mededeling voor commissaris Verberne. Zojuist is er
bericht ontvangen uit de Flamingolaan dat Ria Dekkers in veiligheid
is. "
Daar had je het al, dacht Bas Banning. Hij voelde zich als een
luchtballon waarin venijnig een gaatje was geprikt en die nu snel
leegliep. Het was precies zoals hij had gevreesd: ze waren te laat.
Natuurlijk was hij opgelucht, omdat Ria eindelijk uit de handen van
haar ontvoerders was. Een dagenlange spanning was achter de rug en
het meisje was veilig. Daarom was het tenslotte allemaal begonnen
en hij mocht er trots op gaan dat door zijn toedoen haar bevrijding
mogelijk was geworden. Maar evengoed... hij zat er lelijk naast.
Had hij me daar gehoopt zo'n beetje eerste rang te zitten bij een
grote operatie van de politie, waarbij een gevaarlijke
misdadigersbende zou worden ingerekend, en nu bevond hij zich er
kilometers vandaan en kreeg te horen dat ze wel naar huis konden
gaan. Weg mooi verhaal dat hij in geuren en kleuren aan zijn
schoolvrienden had willen vertellen. En wat had hij er niet op
gevlast de schurken, die hem gevangen hadden gezet, nu zelf geboeid
te zien...
De stem uit de luidspreker ging verder: „De Zwarte Ruiter heeft
echter kans gezien te ontsnappen. " „ Wat?" De verbaasde uitroep
van commissaris Verberne klonk als een ontploffing in de kleine
ruimte van de radiowagen. Hij was overigens de enige die iets zei.
De drie anderen waren te verrast om te reageren. Het bericht kwam
zo onverwachts en klonk zo ongelooflijk dat ze het niet een, twee,
drie konden verwerken.
„ Het is een raadsel hoe hij weg heeft kunnen komen, " vervolgde de
man van het hoofdbureau. „Hij schijnt verdwenen te zijn met de auto
van inspecteur Maasland. Die wagen is althans spoorloos. "
De commissaris tikte agent Bartels, de waarnemer, op de schouder.
„Vraag of ze weten in welke richting de auto verdwenen is.
Misschien kunnen wij er achteraan. Laten ze dan het signalement
opgeven. "
„ Hallo HB, " sprak Bartels in de microfoon. „Wij hebben uw bericht
begrepen. De Zwarte Ruiter is uit de Flamingolaan ontsnapt,
vermoedelijk met de auto van inspecteur Maasland. De commissaris
wil weten of bekend is in welke richting de auto verdwenen is. Wilt
u dan onmiddellijk het signalement opgeven? Over. "
De waarnemer sprak heel rustig, alsof hij bezig was het weerbericht
voor de radio voor te lezen en of voor hem de jacht op gevaarlijke
misdadigers een alledaags karweitje was, dat je even tussen het
scheren en ontbijten in opknapte. Bas benijdde hem om die kalmte.
Zelf kon hij zich amper inhouden en hij zat te rijden op zijn bank,
of die met gloeiende sintels bedekt was. Hij keek naar de
luidspreker boven agent Bartels, als had hij de mededelingen die
moesten komen wel uit het apparaat willen trekken. Zou nu alles
toch tevergeefs zijn geweest? Zou het plan dat de commissaris had
opgesteld, grotendeels een mislukking zijn geworden? Al was Ria
Dekkers dan op het ogenblik in veiligheid, de Zwarte Ruiter was
ontsnapt en zolang die niet achter slot en grendel zat, zou Ria
waarschijnlijk steeds weer gevaar lopen. Het bleef enkele
ogenblikken stil in de luidspreker. Blijkbaar waren ze op het
hoofdbureau bezig inlichtingen in te winnen. Rustig reed de
radiowagen door de donkere zomernacht. Bas merkte niet eens dat
agent de Nijs, de chauffeur, de ruitenwissers had ingeschakeld,
omdat het was beginnen te regenen. Langzaam zwaaiden de
rubberstrookjes heen en weer als de slinger van een luie klok, die
bij wijze van spreken alle tijd had.
Het hoofdbureau meldde zich weer.
„ Hier HB. Zojuist komt er bericht binnen dat de vermiste auto in
de Waterstraat is gesignaleerd door de RW 9. Die heeft onmiddellijk
de achtervolging ingezet. Alle posten en radiowagens zijn
gewaarschuwd om naar de verdwenen wagen uit te kijken. De auto is
een zwarte Citroen, nummer PP, zes, zeuven, streep, acht, nul.
Herhaal: PP, zes, zeuven, streep, acht, nul. "
Agent Bartels had haastig een notitie gemaakt en herhaalde nu het
bericht om te controleren of hij het juiste nummer had. Commissaris
Verberne, die evenals Bas achter in de auto zat, boog zich nu over
de waarnemer heen en nam de hoorn van hem over.
„ Hallo HB, met Verberne, " meldde hij. „Als ze die wagen in de
Waterstraat hebben gezien, dan neem ik aan dat de Zwarte Ruiter zal
proberen in de richting Dordrecht te verdwijnen. Waarschuw de
rijkspolitie. Wij zullen proberen de Citroen op de Hoofdweg op te
vangen. Over en luisteren. " De commissaris was nog maar nauwelijks
uitgesproken of agent de Nijs trapte het gaspedaal in. De auto
schoot met zo'n bokkesprong vooruit dat Bas, die hierop helemaal
niet berekend was geweest, van zijn plaats tuimelde. Hij kon zich
nog net aan de leuning van de voorbank vastgrijpen, anders zou hij
op de vloer van de auto gerold zijn. Heel zijn lichaam deed nog
pijn van alles wat hij in de laatste dagen te verduren had gekregen
en hij voelde er daarom bar weinig voor om nog eens een flinke
optater te krijgen. Maar het viel gelukkig mee en hij kwam er
zonder nieuwe builen af. , Hallo RW 6, " kraakte de luidspreker.
„De rijkspolitie wordt reeds gewaarschuwd. Wij zullen u op de
hoogte houden van de meldingen van de RW 9. Weest u voorzichtig. De
Zwarte Ruiter moet gewapend zijn. Good luck. Over en luisteren. "
Toch nog een kans, dacht Bas, toch nog een kans dat hij de
ontmaskering van de Zwarte Ruiter mee zou kunnen maken. Nu begon de
jacht op de bendeleider en als die lukte... Agent Bartels had de
hoorn van de mobilofoon opgehangen en maakte snel enkele
aantekeningen. Erg gemakkelijk ging het hem niet af, want de auto
schokte en hotste maar raak over de hobbelige keien. Ook Bas merkte
dat terdege. Hij zat — bepaald niet gerieflijk — op het houten
bankje langs de zijkant, waar anders de arrestanten werden
gedeponeerd. Hij kon zich voorstellen dat de politie voor die
lieden geen soepel verende en stevig beklede autobank had
aangebracht, maar nou zat hij... nee, nog niet op de blaren, maar
als het zodoorging, zou dat niet lang meer duren. Hij werd door
elkaar gehutseld op het stugge hout, dat nog voor geen halve
centimeter meegaf. Erg dik zat hij niet in zijn vlees en hij
beschikte dus niet over een brede basis om de ergste schokken op te
vangen...
„Au!" ontschoot het hem onwillekeurig en de tranen sprongen hem in
de ogen, toen hij zijn hoofd ongenadig hard tegen de zijwand van de
auto stootte.
Door die uitroep drong het ineens tot commissaris Verberne door dat
Bas er nog was. „ Wat moeten we nou met jou?" zei hij. Niets, dacht
Bas, laat mij maar rustig zitten, voor zover je op het ogenblik
tenminste van rustig kunt praten. Maar probeer me nou alsjeblieft
niet naar huis te sturen. De commissaris keek over de schouder van
de Nijs naar de snelheidsmeter. De naald trilde boven het cijfer
tachtig. Ze zouden teveel tijd verliezen, als ze nu zouden stoppen
en Bas uit lieten stappen. Het zou toch al een dubbeltje op zijn
kant worden of ze vóór de Citroen op de Hoofdweg konden zijn.
„ Tja, " zei de commissaris en trok even met zijn schouders. Dan
begon hij maar weer voor de zoveelste maal zijn kale schedel,
waarop de zweetdruppels onafgebroken en even talrijk te voorschijn
parelden als de regen op de autoramen, droog te boenen. Ineens
merkte Bas hoe benauwd het in de auto was. Heel de dag was het
drukkend warm geweest en het was er niet koeler op geworden, al had
het een uur geleden geonweerd. Hij voelde hoe zijn kleren aan zijn
lichaam plakten en het was dan ook geen wonder dat de gezette
commissaris voortdurend het zweet op zijn rode voorhoofd had staan.
Hoe hij ook wreef, telkens weer kwamen er nieuwe druppels. De
commissaris moest maar een paar ruitenwissers boven zijn
wenkbrauwen monteren, vond Bas. Onwillekeurig schoot hij in de
lach. Hij zag het al voor zich: die glimmende schedel waarover de
twee rubberstrookjes heen en weer zwaaiden om de zweetdruppels weg
te vegen.
De commissaris — hij boende alweer over zijn schedel, alsof hij de
vaat aan het afdrogen was — hoorde Bas' gegrinnik en keek hem
argwanend aan. De jongen richtte meteen zijn blik naar buiten. Hij
moest er voor zorgen dat hij op geen enkele manier de aandacht
trok, anders zou mijnheer Verberne zich misschien weer beginnen af
te vragen of het niet verstandiger zou zijn hem uit te laten
stappen.
Het regende nog steeds dikke druppels, die tegen het glas uit
elkaar spatten en door de ruitenwissers werden weggezwierd. Het was
aardedonker. De smalle lichtbundels van de koplampen waren twee
voelsprieten, die onzeker in de duisternis tastten of de weg vrij
was. Lantarenpalen en boomstammen vlogen langs. Op gierende banden
zwaaide de auto een hoek om. Het leek of de wagen zou slippen en
kantelen. Bas' hart sloeg van schrik een slag over, maar de auto
hield het en reed alweer op volle vaart door. De Nijs had zich
nauwelijks verroerd. Zijn handen hielden het stuur stevig omklemd
en zijn gezicht was een strak masker, waarin geen spier bewoog.
Soms schampte het licht van een tegenligger zijn gelaat, dat dan
wel een stuk marmer leek. De agent was er alleen maar op bedacht zo
snel mogelijk op de Hoofdweg te arriveren.
Niemand zei iets. Je hoorde alleen maar het lawaai van de motor en
soms een rukwind, wanneer zij een auto passeerden. De regen
roffelde op het dak. Bartels zat met zijn neus bijna tegen de
voorruit gedrukt, zo ingespannen tuurde hij de weg af. Zijn ene
hand had hij aan de schakelaar van de schijnwerper, die zich op het
dak van de radiowagen bevond. „Jan!" De stem van Bartels klonk hees
en zijn hand schoot uit naar de arm van agent de Nijs.
Bas schrok en keek op. Uit een zijstraat, van rechts, kwam met
grote snelheid een vrachtauto aanrijden. Een botsing leek niet meer
te vermijden. Bas' lichaam trok zich reeds samen om de
verbrijzelende schok op te vangen. Daardoor raakte hij uit balans,
toen de auto schielijk naar links uithaalde, langs het trottoir
scheerde en naar rechts terugzwenkte. Languit tuimelde hij op de
vloer, die bepaald niet met tapijten bedekt was.
„ Goede morgen, " wenste hij zichzelf, opgelucht omdat de botsing
uitgebleven was. Hij beet meteen op zijn lippen vande pijn, want
hij was natuurlijk net op zijn gewonde been terechtgekomen. Nou ja,
beter een beetje pijn, dan helemaal geen pijn meer, omdat je buiten
westen tussen de wrakstukken van de auto lag.
Het gezicht van de Nijs ontspande zich even tot een grijns. „ Wat
zal die chauffeur schelden, " zei hij. „Die is zich natuurlijk een
hoedje geschrokken. "
„Hij had voorrang, " bromde de commissaris, die kennelijk flink de
schrik te pakken had. Hij boende nu heel zijn gezicht en zelfs zijn
hals schoon, omdat het zweet hem aan alle kanten was
uitgebroken.
„ Als ik had gestopt, hadden we het niet meer na kunnen vertellen
en we moeten die Citroen hebben, " antwoordde de Nijs, als was
daarmee alles verklaard.
„Ik zou de sirene maar inschakelen, vond de commissaris, die een
beetje benauwd naar buiten zat te kijken. „Dan hoort de Zwarte
Ruiter ons al van ver aankomen, meende de agent.
„Dat risico moeten we maar nemen, " oordeelde Verberne. „Ik voel er
niets voor om straks op straat te liggen. " Hij borg zijn zakdoek
weg, omdat die geheel doorweekt was en nog het meest weg had van
een vaatdoek, waarmee een servies voor tien personen was
afgedroogd. Uit een van zijn zakken haalde hij een nieuwe zakdoek
te voorschijn, van het formaat van een tafellaken. Daarmee begon
hij verwoed opnieuw te vegen en te boenen.
De Nijs had de sirene ingeschakeld. Het naargeestig geloei joeg
door de nacht, zwellend, afnemend en weer sterker wordend. Naderde
er ergens een auto, dan week die haastig naar de zijkant van de
weg.
Niemand lette op Bas, die intussen moeizaam overeind gekrabbeld
was. Zijn been deed hem danig pijn, maar daar hadhij nu geen
aandacht voor. Straks zou hij er wel eens naar kijken, als de jacht
achter de rug was. „Hallo RW 6, hallo RW 6, hier HB. Over. "
Bartels meldde het hoofdbureau waar zij zich bevonden. Gespannen
bleef hij in het donker turen, terwijl hij in de microfoon
sprak.
„ Hallo RW 6, " deelde de stem uit de luidspreker mee, „de RW 9 is
de Citroen kwijtgeraakt, maar nog geen minuut geleden is de auto
gesignaleerd in de Wagenstraat. Hij rijdt over de honderd
kilometer. Over en luisteren. " „Hallo HB, hier de RW 6. Dat is
begrepen. De Citroen is gesignaleerd in de Wagenstraat. Wij doen
ons best. Over een paar minuten zullen we aan de Hoofdweg zijn.
Over en luisteren. "
Bas keek naar buiten. Hij was wel eens in deze omgeving geweest,
maar nu ze er in het donker met een sneltreinvaart doorheen
gierden, zag hij geen kans iets te herkennen. Grauwe huizen,
schimmen van bomen, een passerende auto, een verlicht winkelraam...
Hij kon zich niet oriënteren en zou niet durven zeggen waar ze zich
bevonden. De straatnaam die Bartels zoëven had genoemd, had hem
niets gezegd. Wacht eens, daar had je die lichtreclame op het dak
van de Motorenfabriek. Nu wist hij het weer. Het zou niet lang meer
duren of ze bevonden zich bij de oprit naar de Hoofdweg. De naald
van de snelheidsmeter kroop voorbij het cijfer honderd. Bas kreeg
het nu wel een tikkeltje benauwd. Al zou hij het niet hardop willen
bekennen, voor een ogenblik had hij er spijt van dat hij toch was
meegegaan met de radiowagen. Er hoefde maar een kleinigheid te
gebeuren en dan konden ze wel dag met hun handje zeggen — een lekke
band, een onvoorzichtige wielrijder, een scherpe bocht. En dan was
er nog iets: de Zwarte Ruiter was gewapend en hij zou er geen man
naar zijn om alleen maar te waarschuwen. In razende vaart reden ze
voort, of ze zich op een racebaan bevonden in plaats van op een
smalle verkeersweg. Vier man, turend in de duisternis vol regen:
naar de zwarte Citroen,naar obstakels langs de weg. Zouden ze de
Zwarte Ruiter voor zijn?„Daar!" joeg de stem van commissaris
Verberne hem uit zijn gepieker op. Meteen was het angstige gevoel
weg. Zijn gedachten werden afgeleid, omdat er iets stond te
gebeuren. In hetzelfde ogenblik, dat de commissaris waarschuwde,
had Bartels de schijnwerper aangeknipt. De lichtbundel zwaaide naar
rechts en greep het nummerbord van de Citroen die voor hen reed. H
was de eerste letter en ze zagen dat de wagen grijs van kleur
was.
„Noppes, " zei Bartels. De schijnwerper doofde en met een luide
claxonstoot schoot de politiewagen de Citroen voorbij. De Nijs
schakelde de sirene uit, toen ze zich even later op de Hoofdweg
bevonden. Regelmatig haalden ze daar auto's in, maar geen er van
was de gezochte. Ze verwachtten trouwens niet anders. Wanneer ze
een auto inhaalden, hadden ze daarmee reeds een bewijs dat het niet
die van de Zwarte Ruiter was. Die zou er wel zo hard overheen gaan,
dat ze hem niet gemakkelijk achterop zouden rijden. Agent Bartels
greep de hoorn van de mobilofoon. „Hallo HB, hallo HB, hier de RW
6. Over. " Het hoofdbureau antwoordde onmiddellijk en Bartels
informeerde of er reeds nieuwe berichten over de Citroen binnen
waren gekomen. Dat bleek niet het geval te zijn. Nadat de auto in
de Wagenstraat gesignaleerd was, had men er geen spoor meer van
gezien.
Ze minderden vaart, maar bleven doorrijden. De commissaris zat nu
helemaal achter in de auto en tuurde daar door het raam. De
mogelijkheid bestond immers dat de Citroen om een of andere reden
oponthoud had gekregen en hun aanstonds nog achterop zou komen.
„Hallo RW 6, hallo RW 6, " waarschuwde de metalen stem weer. „De
Citroen is aangetroffen in de Molenstraat met een lekke band. Van
de Zwarte Ruiter geen spoor. Het is niet onmogelijk dat hij er met
een andere auto vandoor is. Dat wordt nu onderzocht. Wacht u op
nadere berichten. "
„ Wat zullen we doen?" vroeg de Nijs aan de commissaris. „We
blijven hier wachten tot er nieuwe meldingen komen. Intussen kunnen
we voor alle zekerheid de passerende auto's controleren. "
De wagen remde af en stopte in de berm. De Nijs liet de motor
draaien en Bartels zocht de lamp op, die zich achter in de auto
bevond. Samen met de commissaris liep hij de rijweg op. Bas bleef
bij de chauffeur. Wanneer het hoofdbureau belangrijk nieuws
doorgaf, zou hij de beide anderen kunnen waarschuwen.
Het was niet druk op de weg. Je kon merken dat het al tegen
middernacht liep en dat ze zich hier buiten de stad bevonden. Er
reden slechts enkele auto's in de richting Dordrecht voorbij.
Bartels zwaaide met zijn lamp dat ze moesten stoppen. Nauwkeurig
onderzocht hij de papieren van de bestuurders, maar niet één keer
ontdekte hij iets verdachts. Langzaam kroop de tijd voorbij. De
regen was wat minder geworden. Het druilde nu alleen nog maar wat.
Wanneer een auto passeerde, glinsterde het natte asfalt in het
licht van de koplampen en hoorde je de banden over het wegdek
zoeven. Heel ver weg weerlichtte het. Soms sloeg de blauwe gloed
flakkerend tegen de zwarte hemel op. Snel werd het licht weer
afgedekt en dan was het opnieuw aardedonker. In een weiland naast
de weg loeide traag een koe; het leek het geluid van een
scheepssirene.
11. 45 uur 's avondsHet hoofdbureau liet niets van zich horen. Bas
kreeg het warm en werd loom van de slaap. Zijn zenuwachtigheid was
hij vergeten. Het zag er immers naar uit dat de Zwarte Ruiter de
politie opnieuw te snel af was geweest en dat zij hier voor niets
zaten te wachten. Nu en dan geeuwde hij. Om wat op te frissen — het
was nog altijd benauwd in de auto — stapte hij uit de radiowagen en
drentelde wat heen en weer. Ondertussen keek hij naar de beide
politiemannen, die daar op de rijweg met elkaar stonden te
praten.
In de verte naderde weer eens een auto. Die reed vrij langzaam en
alleen reeds daaruit kon Bas opmaken dat het hoogstwaarschijnlijk
niet de wagen met de Zwarte Ruiter zou zijn. Toch zwaaide agent
Bartels met zijn lamp. De chauffeur stopte verbaasd en gaf zijn
papieren af, toen hem daarom werd gevraagd.
„Is er iets aan de hand?" informeerde hij. „Controle, " zei agent
Bartels.
„ Toch niet zo maar. Je zal ook liever in je bed liggen danmidden
in de nacht auto's aanhouden. "
„Ik had zin in een praatje, " zei Bartels, „daarom heb ik
uaangehouden. "
„Dan moet je mijn collega hebben. Die ligt achterin te slapen. Als
die begint te praten, houdt hij de eerste uren niet meer op. Zal ik
hem wakker maken?" De agent gaf geen antwoord. Hij keek eens in de
auto en liep er dan omheen.
„Morgen meteen naar het achterlicht laten kijken, " waarschuwde hij
de chauffeur. „Ik kan niet zeggen dat dat erg stevig zit. " Hij gaf
de paperassen terug. „Kan ik doorrijden? Ik heb nog een hele rit
voor de boeg. " „U kunt uw gang gaan. Goede avond. " De auto reed
weg en Bas liep terug naar de radiowagen. Hij ging op de plaats van
de waarnemer zitten. Er waren misschien een paar minuten voorbij,
toen hij geluid uit de luidspreker meende te horen. Hij greep de
hoorn, maar meer dan een vaag gemurmel kon hij niet opvangen.
„Hallo RW 6, " dacht hij verscheidene malen heel flauw te horen,
maar verder viel er niets te verstaan. De Nijs draaide aan de
volumeregelaar, maar het geluid bleef onduidelijk. Bas verbeet zich
van ongeduld. Misschien kwam er in dit ogenblik een belangrijk
bericht door en nu konden zij het niet opvangen.
De agent hield zich rustig. Hij liet de auto wat optrekken en toen
zij een meter of twintig hadden gereden, kwam de oproep ineens
glashelder door.
„Er stond misschien net een hoog gebouw tussen ons en de zender van
het hoofdbureau, " legde hij Bas uit, „dan kan het geluid ons niet
bereiken. " Haastig beantwoordde hij de oproep van het
hoofdbureau.
„Uit de Molenstraat, " werd er bericht, „is een groene Studebaker
verdwenen, nummer G, zeuven, negen, drie, nul, een. Herhaal: G,
zeuven, negen, drie, nul, een. Vermoedelijk is de Zwarte Ruiter er
met deze auto vandoor. " Bas wachtte niet tot De Nijs het bericht
had herhaald. Hij sprong uit de radiowagen en wilde naar de
commissaris toe-rennen. Toen zag ook hij de auto die in razende
vaart uit de verte aan kwam rijden. Bartels zwaaide met zijn lamp
dat de wagen moest stoppen, maar die joeg met waanzinnige snelheid
door. De agent moest schielijk opzij springen, wilde hij
niet meegesleurd worden. Het achterspatbord raakte nog
juist de lamp, die nu kletterend neerviel. Geschrokken bleef
Bartels een moment staan.
Bas zag de auto in een flits langsschieten: een groene Studebaker,
die als een hazewind laag over de weg voortstoof. De commissaris en
de agent holden naar de radiowagen. Bas vertelde haastig van het
bericht dat doorgekomen was. De Nijs had de auto reeds in beweging
gezet en amper waren ze alle drie naar binnen geklauterd, of hij
gaf meteen vol gas. Verberne greep de hoorn van de mobilofoon. „
Hallo HB, hallo HB, hier de RW 6. " Hij moest even wachten, omdat
hij buiten adem was van het hollen. Met hijgende stem ging hij
verder: „Wij achtervolgen de groene Studebaker, die op de Hoofdweg
in de richting Dordrecht rijdt. Wij zullen proberen hem in te
halen, maar waarschuwt u in elk geval de rijkspolitie dat ze ons
tegemoetrijden. Misschien kunnen we hem dan insluiten. "
De Studebaker stormde voor hen uit. Bas had nu helemaal geen weet
meer van zijn angst. Alles was geweken voor de spanning of zij de
Zwarte Ruiter — want hij moest zich wel in die auto bevinden — nog
zouden inhalen. Toen de radiowagen eenmaal op volle snelheid reed,
wonnenzij aanvankelijk terrein op de Studebaker. Bas kon na enige
tijd de rode achterlichtjes er van duidelijk onderscheiden, maar ze
werden niet groter. Ze bleven als vuurvliegjes in de nachtelijke
duisternis voor hen uit dansen. Kennelijk had de bestuurder de
vaart nog opgevoerd en reden de beide auto's nu met dezelfde
snelheid voort, zodat de afstand tussen hen gelijk bleef.
Plotseling verdwenen de lichtjes. Wat was er gebeurd? Had de Zwarte
Ruiter de verlichting uitgeschakeld om zijn achtervolgers te
misleiden, en zou hij dan aanstonds een zijweg in schieten? De man
speelde met zijn leven. In het donker, waarin nauwelijks iets te
onderscheiden viel, zou hij zich te pletter kunnen rijden. Toen
merkte Bas dat de weg enigszins steeg. Zodra ze op het hoogste punt
waren, ontdekte hij de achterlichtjes weer. Ze waren nauwelijks
meer te zien. De Studebaker was dus op de achtervolgers uitgelopen.
De motor van de radiowagen brulde en onophoudelijk loeide de
sirene, die de Nijs weer had ingeschakeld. De banden gierden over
het vochtige asfalt. Bomen zoefden langs. Een steentje sprong met
een venijnig geluid — als van een pistoolschot — tegen de zijwand
van de auto.
De Nijs hield het stuurrad krampachtig omklemd. Rond zijn mond lag
een verbeten trek. Zijn ogen tuurden naar de rode puntjes daarginds
in de verte. Met tegenliggers hoefde hij geen rekening te houden,
want de enkele auto, die zich nog op de weg bevond, week bijtijds,
gewaarschuwd door het gejank van de sirene.
De auto sprong met woeste schokken over elke oneffenheid heen.
Bartels hield zich met één hand vast om niet bij een onverwachte
stoot met zijn voorhoofd tegen de ruit te slaan. Bas lette nu niet
op het schokken. Half staande hield hij zich vastgeklemd aan de
leuning van de voorbank. Tussen de Nijs en Bartels door tuurde hij
de weg af. Zo intens staarde hij naar de rode lichtjes, dat hij ze
soms niet meer zag. Dan moest hij even zijn ogen dichtknijpen voor
hij ze opnieuw kon onderscheiden. Soms leken ze een ietsje
dichterbij, dan weerschenen ze in elkaar te krimpen tot nauwelijks
zichtbare vonkjes.
De wijzer van de snelheidsmeter sidderde boven het cijfer
honderdentwintig, de topsnelheid van de auto. Ze liepen te weinig
in op de Studebaker om die te kunnen inhalen, dat was duidelijk.
Niemand sprak een woord. Zwijgend tuurden de vier inzittenden naar
de rode sterretjes, daar ver voor hen uit. Indien er niet iets
bijzonders gebeurde, of er kwam geen hulp opdagen, zouden die
lichtjes even ver blijven, onbereikbaar voor hen.
Zo intens was hun aandacht gericht op de Studebaker, dat ze alle
vier schrokken van de stem uit de luidspreker, die plotseling weer
begon te spreken.
„ Hallo RW 6, hier HB. Een radiowagen van de rijkspolitie rijdt u
op het ogenblik tegemoet. Wilt u uw positie en die van de
Studebaker opgeven? Over. "
Haastig meldde Bartels de gevraagde inlichtingen. Even later
ontvingen ze bericht, dat ze de auto van de rijkspolitie over
ongeveer vijf minuten zouden ontmoeten. Nu was de jacht pas echt
begonnen. In vijf minuten zou die beslist zijn. Ze mochten de
Studebaker in geen geval kwijtraken, wilden zij hem klem krijgen
tussen de beide politiewagens.
Bas hing nu over de leuning van de voorbank heen om de
achterlichtjes zelfs niet een fractie van een seconde uit het oog
te verliezen. Tegelijk keek hij links van de weg, of hij al iets
zag van de andere politiewagen. Het duurde geen vijf minuten. „
Daar!Bas wist niet wie het zei. Misschien was hij het zelf wel
geweest. Er viel in de verte alleen maar een heel vaag
lichtschijnsel waar te nemen. Indien het verder niet zo intens
donker was geweest, zou hij het niet eens opgemerkt hebben. Iets
had hem gezegd dat dit de radiowagen van de rijkspolitie moest
zijn, maar zekerheid had hij allerminst. Het was slechts een wilde
gissing, opgeroepen door de gedachte dat er nu snel een beslissing
geforceerd moest worden.
De spanning in de radiowagen steeg nog. Het hoofdbureau gaf de
laatste positie van de auto van de rijkspolitie door, maar Bartels
herhaalde het bericht niet eens. Alle vier waren ze geladen en
bijna driftig van nervositeit. Bartels had zijn hand aan de
schakelaar van de schijnwerper. De commissaris boende zijn schedel
niet meer af en het zweet druppelde nu overvloedig van zijn
voorhoofd. Het leek wel of hij in de stromende regen had gelopen.
De Nijs had op een of andere manier toch nog kans gezien de
snelheid van de radiowagen op te voeren, want ze liepen nu weer
enigszins op de Studebaker in. De achterlichten waren heel
duidelijk zichtbaar geworden. Het vage schijnsel in de verte was
even verdwenen geweest, maar het werd nu snel sterker. Koplampen
vielen te onderscheiden.
Nog eenmaal greep Bartels de hoorn van de telezender. Hij wachtte
niet tot zijn oproep door het hoofdbureau beantwoord was.
„ Hallo HB, hier de RW 6. Wij kunnen de radiowagen van de
rijkspolitie zien. De Studebaker bevindt zich tussen ons in. Over
en sluiten. " Zijn stem klonk nu niet kalm en evenwichtig. De
spanning van dit ogenblik trilde er in door. Er was geen tijd meer
voor verder radiocontact en daarom eindigde hij zijn bericht met
„sluiten". Het hoofdbureau wist hierdoor dat de radiowagen niet
meer opgeroepen kon worden. Pas wanneer deze zich opnieuw had
gemeld, mochten er weer berichten worden doorgegeven.
De beide politiewagens stormden loeiend op elkaar toe. Het was nu
nog een kwestie van seconden.
De achterkant van de Studebaker tekende zich af. Ze wonnen steeds
meer terrein, misschien omdat de Zwarte Ruiter aarzelde wat hij zou
doen. De auto van de rijkspolitie zwenkte naar links om hem de pas
af te snijden. Het licht van de koplampen schampte langs het groene
chassis. De Nijs ging rechtop zitten, één en al gespannenheid om
bliksemsnel te kunnen reageren.
Het gebeurde allemaal in een waanzinnig tempo. De Stude-baker
schoot naar rechts, door de heg het fietspad op en de tegenligger
voorbij. „ Daar gaat-ie nog!" riep Bartels. „Nee!" schrok Bas.
Een doffe slag, scheurend metaal, gerinkel van glas. De Nijs remde
schielijk af. De banden striemden het asfalt. Bijna hadden de
politiewagens elkaar nog geraakt. Bartels bracht de sirene tot
zwijgen. Het geluid zakte in tot een lage bromtoon en stierf dan
weg. Het was nu ineens zonderling stil, omdat ook het gebrul van de
motor was verstomd. De agenten en de commissaris sprongen uit de
auto. Zij hielden hun revolver in de hand. „In de auto blijven!"
beval Verberne aan Bas. „ Waar is hij?" riep Bartels naar de beide
mannen van de rijkspolitie. Bas kon het antwoord niet horen.
Omzichtig bewogen de mannen zich naar het wrak van de Studebaker,
die langs een boom was gereden en over de volle lengte
opengescheurd.
De mannen verdwenen in de duisternis. De lampen van de auto's waren
veiligheidshalve uitgeschakeld en er viel niets te onderscheiden
behalve de verwrongen en vormeloze Stude-baker. Bas had wel uit de
radiowagen willen springen om te helpen. Hij voelde zich in zijn
eentje bovendien weinig op zijn gemak. Veronderstel eens dat de
Zwarte Ruiter zou proberen de politiewagen binnen te dringen. Zo
onwaarschijnlijk was dat niet, want uit de Flamingolaan was hij
immers ook met een auto van de politie ontsnapt. Wat zou Bas in dat
geval moeten doen? Met zijn blote handen de wagen verdedigen? Hij
zou geen schijn van kans hebben tegen de gewapende
tegenstander.
De schijnwerper op de auto van de rijkspolitie flitste aan en
zwenkte door het donker. De politiemannen waren in dekking gegaan,
er was niets van hen te zien. Zodra Bas het licht van de
schijnwerper zag, klauterde hij over de voorbank heen en greep naar
de schakelaar van het zoeklicht. Hij kon nu tenminste iets doen om
te helpen en deZwarte Ruiter zou het wel uit zijn hoofd laten om
naar de auto te komen, nu daar een zoeklicht op rondzwaaide. Het
verblindend witte schijnsel scheerde over de weg. Uit de sloot
naast het fietspad kwam een kletsnatte figuur geklauterd, een schim
slechts die onmiddellijk uit het licht van de schijnwerper
wegsprong en achter een struik dook. Even was Bas verbijsterd. Hij
meende de man herkend te hebben. Zijn ongeloof was zo groot dat hij
aarzelde. Dan schoot hem alles te binnen wat er in de afgelopen
dagen was gebeurd. Alle raadsels leken opgelost en de
onverklaarbare gebeurtenissen schenen logisch in elkaar te passen.
Woede greep hem aan: indien deze man inderdaad de Zwarte Ruiter
was, dan mocht hij in geen geval ontsnappen. Hij was een zo sluw en
geraffineerd mens dat hij, wanneer hij op vrije voeten bleef,
voortdurend een gevaar zou zijn. Bas richtte het zoeklicht op het
veld aan de overkant van de sloot. Laag gebukt rende de vluchteling
daar voort. Hij probeerde te ontkomen aan de vangarm van de
schijnwerper, maar nu zwaaide ook de andere bundel aan en greep
hemvast.
„Blijf staan, of we schieten!" klonk er een machtige, galmende stem
door de nachtelijke stilte.
Bas schrok van het vervaarlijke geluid. Dan drong het tot hem door
dat de stem afkomstig moest zijn uit de luidspreker op het dak van
de andere radiowagen. De opgejaagde bandiet aarzelde.
Onverbiddelijk hielden de beide lichtbundels hemgevangen.
„Handen omhoog!" commandeerde de luidspreker. De man bleef staan,
nog weifelde hij, maar dan stak hij toch de handen omhoog. Bartels
en de Nijs gingen naar hem toe, de revolver in de aanslag. De
Zwarte Ruiter draaide zich om, met een moe gebaar alsof hij blij
was dat het nu eindelijk allemaal achter de rug was. Bas zag zijn
gelaat in het krijtwitte schijnsel van de beide zoeklichten.
Zijn eerste indruk was juist geweest. Hij had de Zwarte Ruiter
inderdaad herkend. Maar zelfs nu kon hij het maar nauwelijks
geloven. Indien iemand een kwartier geleden aan Bashad verteld dat
deze man de gezochte bandiet was, dan zou hijhem voor krankzinnig
hebben uitgemaakt.
Bartels deed de man de handboeien aan. Gedwee ging hijtussen de
beide agenten in naar de radiowagen.
Bas sprong uit de auto, om de mannen op te wachten...