Hoofdstuk 24

 

 

 

Ik vond Devlin bij het Bedford Mausoleum. Hij stond met zijn rug naar me toegekeerd, en hij leek zo in gedachten verzonken dat ik niet dacht dat hij in de gaten had dat ik er was. Toen draaide hij zich razendsnel om, en als ik niet zo geoefend was in het verbergen van schrik en angst, zou ik een sprongetje hebben gemaakt.

‘Ik ben het maar,’ zei ik zwakjes.

‘Sorry. Macht der gewoonte.’ Hij keek langs me heen, alsof hij zich ervan wilde verzekeren dat niemand anders hem probeerde te besluipen.

Ik vroeg me af of hij zo op zijn hoede was door zijn werk, of dat hij zich op een instinctieve manier bewust was van zijn geesten. Voelde hij ooit hun ijskoude ademtocht? Hun kille handen, hun ijzige spookkussen?

Toen hij zich weer naar het mausoleum keerde, nam ik hem op. Onder het bestuderen van zijn profiel dacht ik aan de zachte stem die ik de vorige avond op de achtergrond had gehoord. Ik vroeg me af aan wie die stem toebehoorde, hoe ze eruitzag, en hoe goed Devlin haar kende.

Had ze aan Mariama kunnen tippen?

Ik schaamde me een beetje over mijn kinderachtige jaloezie. Er waren twee moordslachtoffers gevonden tussen de muren van deze begraafplaats en ik was zojuist getuige geweest van wat heel goed een derde zou kunnen zijn. Devlins privéleven zou wel het minste van mijn zorgen moeten zijn.

‘Ik heb iets ontdekt,’ vertelde ik hem.

Hij draaide zich met opgetrokken wenkbrauwen om. ‘Wat dan?’

‘De inscriptie op de steen van het graf waar het skelet zojuist is opgegraven.’ Ik stopte een losgeraakte lok haar achter mijn oor. ‘Nadat iedereen was vertrokken, heb ik de vrijheid genomen om het opschrift te bekijken.’

‘Maar dat is onleesbaar,’ zei hij. ‘We hebben het er laatst nog over gehad met Regina Sparks. Hoe is het je gelukt om het toch te lezen?’

‘Ik heb een spiegel gebruikt om het licht te reflecteren. Een hoge spiegel werkt natuurlijk het best, maar die had ik niet bij me, dus heb ik geïmproviseerd met een kleinere. Het draait allemaal om de hoek. Als je het licht diagonaal over de grafsteen richt, werp je schaduwen in de kerven, zodat je de inscriptie makkelijker kunt lezen.’

‘Slim.’

‘Klopt, maar ik heb het niet zelf bedacht. Het is een beroepshandigheidje. Mijn vader heeft het me lang geleden geleerd. Het scheelt een hoop schade aan de steen. Je hoeft ze zelfs niet aan te raken…’ Ik zweeg. ‘Sorry. Ik laat me weer meeslepen.’

Negen van de tien mensen zouden het met me eens zijn geweest en me hebben gevraagd tot de kern te komen, maar Devlin deed dat niet. Hij zei slechts: ‘Ga verder,’ en luisterde vervolgens aandachtig, alsof ik het meest fascinerende wezen was dat hij ooit had ontmoet. Natuurlijk wisten we allebei dat dat niet zo was.

‘Hoe dan ook,’ sloot ik mijn verhaal af, ‘het opschrift van deze grafsteen staat in een reactie op mijn blog, net als dat andere.’ Ik citeerde de inscriptie uit mijn hoofd.

Hij wuifde een vlieg weg. ‘Wanneer?’

‘Wanneer het op mijn blog is gezet? Kort na de eerste reactie. Ik meende het gedicht te herkennen, dus heb ik via mijn telefoon ingelogd om het te controleren.’

‘Ook weer anoniem?’

‘Ja. Maar ik ben er zeker van dat het dezelfde persoon is.’

Ik zette mijn tas neer en overbrugde de afstand tussen ons door naast hem onder aan de treden van het mausoleum te gaan staan. Hij wachtte in stilte, me aandachtig aankijkend, tot ik uiteindelijk mijn blik neersloeg. Na alle tijd die we samen hadden doorgebracht, zou ik wel over mijn terughoudendheid heen moeten zijn, maar het was waarschijnlijk maar goed dat dit niet het geval was. Ik mocht zijn geesten niet vergeten, of mijn vaders waarschuwing over hem in de wind slaan. Ik mocht geen seconde uit het oog verliezen dat Devlin een vreselijke bedreiging vormde voor zowel mijn fysieke als mijn mentale welzijn.

Toch voelde ik me zelfs nu door hem aangetrokken. Zelfs op dit moment bleef mijn blik rusten op zijn lippen en vroeg ik me opnieuw af hoe het zou zijn om hem te kussen. Zoiets als dit had ik nooit eerder gevoeld. Dat was typisch iets wat mensen in de film altijd zeiden, maar voor mij was het de waarheid. Temple had gelijk – ik had altijd mannen uitgezocht die mijn regels of mijn gemoedsrust niet bedreigden. Jarenlang had ik in mijn eigen kleine wereldje geleefd, afgeschermd van de werkelijkheid, gevoed door fantasie, tot de avond waarop John Devlin uit de mist tevoorschijn was gekomen.

Er flitste iets door zijn ogen terwijl hij me gadesloeg, en ik vroeg me af of mijn uitdrukking misschien iets van mijn gevoelens verraadde. Vlug wendde ik me af.

‘Wat kun je me nog meer vertellen over die inscriptie?’ vroeg hij.

‘Het is niet zozeer de inscriptie zelf waar we ons zorgen over moeten maken. Zoals ik al zei, kun je de letters alleen onder bepaalde omstandigheden onderscheiden. De hoek van het licht moet precies kloppen. Het punt is… wie weet dat nog meer?’

Hij wierp me een pientere blik toe, waaruit bleek dat hij precies begreep wat ik bedoelde. ‘Hoe zit het met de archieven? Staan grafschriften vermeld in de officiële documenten?’

‘Soms wel, samen met een beschrijving en de afmetingen van de steen. Maar ook dan zou je moeten weten waar je moest zoeken. En in dit geval ontbreekt een groot deel van de oorspronkelijke documenten. Ik neem aan dat het zou kunnen dat iemand het per ongeluk is tegengekomen in een van de oude kerkboeken. Ik heb er onlangs eentje gezocht in het archief, maar dat systeem is een bende. Totaal ongeorganiseerd.’

‘Wie heeft er toegang tot die gegevens?’

‘Studenten. Onderwijzend personeel. En iemand zoals ik, natuurlijk, met speciale toestemming.’

Hij nam me bedachtzaam op. ‘Ik neem aan dat je de nodige tijd in dat archief hebt doorgebracht.’

‘Nogal wat, ja.’

‘Ben je er ooit iemand anders tegengekomen?’

‘Natuurlijk. Er lopen regelmatig mensen in en uit. De laatste die ik heb gezien, was Daniel Meakin, de historicus. Nee, wacht. Dat is niet waar. Camille Ashby was de laatste.’ Ik vertelde hem dat ik Camille na mijn gesprek met Meakin onder de trap had zien staan.

‘Ik had het gekke gevoel dat ze ons bespioneerde, maar ik heb geen idee waarom ze zoiets zou doen. Zij en Meakin zijn collega’s. Ken je hem?’

‘Ik weet wie hij is,’ zei Devlin, terwijl hij zijn aandacht weer op het mausoleum richtte. ‘Wat kun je me over dit ding vertellen?’

‘Het mausoleum? Niet veel. Ik heb er nauwelijks informatie over kunnen vinden, behalve dat het het oudste mausoleum op de begraafplaats is. Het is in 1853 gebouwd door de familie Bedford, die grond aan de universiteit had geschonken. Het ontwerp is gotisch. Prachtig maar somber. In het victoriaanse zuiden ontwikkelde rouw zich tot een soort kunstvorm, hoewel het hier natuurlijk nooit zo ver is gegaan als in Engeland.’

‘Ben je erin geweest?’

‘Ik heb door de deur naar binnen gekeken. Het verkeert in abominabele toestand. Overal graffiti en rotzooi. Stof, spinnenwebben, noem maar op. De tombes zijn jaren geleden vernield, en de overblijfselen zijn verdwenen.’

Hij keek verbaasd op. ‘Bedoel je dat iemand de lichamen heeft meegenomen?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Je kunt er weinig tegen doen. Grafroof is een eeuwenoude bezigheid. Op begraafplaatsen als Oak Grove hielden bewakers ’s nachts de wacht om te voorkomen dat studenten medicijnen verse lijken zouden stelen om op te oefenen. Zelfs tegenwoordig is er nog een levendige handel in lichamen.’

‘Prettige gedachte.’ Devlin zette zijn voet op de onderste trede. ‘Hoe pak je het aan als je zo’n vervallen monument wilt restaureren?’

‘Je schrobt de graffiti eraf, haalt de rotzooi weg, verzegelt de tombes opnieuw. Het is zwaar werk. Zwaar lichamelijk werk.’ Ik staarde naar het eelt op mijn handen. ‘En het trieste is dat de restauratie zonder de lichamen nooit echt compleet zal zijn.’ Ik keek op naar Devlin, bekropen door een angstig vermoeden. ‘Is dit de plek waar Afton Delacourts lichaam is ontdekt?’

‘Ja.’

‘Waarom heb je me dat niet eerder verteld?’

‘Omdat ik het pas net weet. Aangezien ik geen toegang heb tot het dossier, moest ik de rechercheur opsporen die de leiding had over het onderzoek.’

‘Zit hij nog bij de politie?’

‘Vijf jaar geleden met pensioen gegaan. Hij heeft een huis aan Lake Marion in Calhoun County. Het lukte me uiteindelijk om zijn adres te krijgen via een zus die nog voor de gemeente werkt. Hij wilde me eerst niet spreken… Totdat ik hem over Hannah Fischer vertelde.’

‘Wat zei hij? Kon hij je aanwijzingen geven?’

Devlin ontweek mijn naïeve vragen handig, net als mijn doordringende blik. ‘We bevinden ons hier op glad ijs. Ik kan je niets over deze zaak vertellen. De ontwikkelingen volgen elkaar in snel tempo op…’ Afwezig wreef hij met zijn duim over zijn kin.

‘Wat bedoel je daar precies mee?’

Hij schokschouderde, een opvallend expressief gebaar dat tegelijk van alles en helemaal niets leek te zeggen. ‘Mensen in hoge posities beginnen druk uit te oefenen.’

‘Willen ze dat het in de doofpot wordt gestopt?’

‘Laten we zeggen dat er belangstelling is op de hoogste niveaus. Het punt is… we hebben een doorbraak nodig in deze zaak, en wel snel, voordat het onderzoek van bovenaf wordt gedwarsboomd. Om een of andere reden gebruikt de moordenaar deze begraafplaats om zich van de lichamen te ontdoen. Ik geef het niet graag toe, maar Gerrity kon wel eens gelijk hebben. Als de moordenaar aanwijzingen achterlaat via de symboliek of de opschriften van de grafstenen, zou jij wel eens de enige kunnen zijn die zijn motief kan ontrafelen. Ik heb je hier al bij gesleept. Ik wil je er niet verder bij betrekken tenzij je precies weet waar we mee te maken hebben.’

Plotseling pompte mijn hart ijswater door mijn aderen. ‘Waar hébben we precies mee te maken? Wat heeft die rechercheur je verteld over de moord op Afton Delacourt?’

‘Hoe ze is gestorven, om te beginnen. Tot in detail.’ Zijn stem was kalm, maar er klonk iets in door wat ik niet kon ontcijferen.

Mijn adem stokte. ‘Hoe is ze gestorven?’

‘Ze is doodgebloed.’

Iets kils en akeligs stak de kop op in mijn binnenste. Angst, afgrijzen en misschien een vleugje opwinding. ‘Net als Hannah Fischer.’

‘Inderdaad. Net als Hannah Fischer…’

De manier waarop hij zijn stem liet wegsterven, deed me vermoeden dat er meer aan de hand was. Mijn vingers jeukten om zijn arm vast te pakken en hem naar me toe te draaien, zodat ik hem in de ogen kon kijken, zijn uitdrukking kon bestuderen. Maar natuurlijk was het geen goed idee om hem aan te raken – hoewel ik niets liever wilde.

‘Wat heeft hij je nog meer verteld?’ vroeg ik.

‘Er zijn sporen van kneveling op Afton Delacourts lichaam gevonden, net als op het lichaam van Hannah Fischer.’

‘Kneveling? Dus ze zaten allebei vastgebonden?’

Hij aarzelde. Wat er ook was, hij wilde het me niet vertellen.

‘Het geeft niet. Ik wil het weten,’ zei ik.

Zijn ogen keken seconden lang in de mijne, tot ik huiverde alsof er een ijzige wind langs me heen blies. ‘Ze waren met enkelboeien aan hun voeten opgehangen.’

Het duurde even voordat het tot me doordrong. Toen staarde ik hem vol afgrijzen aan. ‘Opgehangen… als vléés?’

‘Opgehangen tot ze waren leeggebloed,’ zei hij grimmig.

Een golf van misselijkheid overspoelde me. Ik kreeg het warm en koud tegelijk. De vreselijkste beelden doken op in mijn hoofd. Druipende karkassen, hangend aan ijzeren haken in koelhuizen.

Ik probeerde de beelden weg te knipperen, samen met de vlekken die voor mijn ogen dreven. ‘Wat voor monster zou zoiets in vredesnaam doen?’

Devlins stem was vlak, zijn gezicht uitdrukkingsloos, maar ik zag iets in zijn ogen wat me angst aanjoeg. ‘Ik vermoed dat hij een jager is.’