Hoofdstuk 23

 

 

 

Ik zag of sprak Devlin niet meer tot de volgende dag bij de opgraving, en bij die gelegenheid hadden we slechts tijd om een paar woorden te wisselen. Ik vertelde hem over de reactie op mijn blog, en hij was het met me eens dat het een opmerkelijke ontwikkeling was, hoewel geen directe reden voor paniek.

‘Ik betwijfel of het genoeg is om een gerechtelijk bevel te krijgen om de gegevens van de server op te vragen, en ik durf te wedden dat de persoon in kwestie sowieso een anonieme service heeft gebruikt. Die gegevens worden niet bewaard. Dat beweren ze tenminste.’

‘Dat dacht ik ook al.’

‘Maar ik denk wel dat het een goed idee is als we de foto’s van Oak Grove nog eens samen bekijken. Je zou wel eens gelijk kunnen hebben. Het is heel goed mogelijk dat je iets op die beelden hebt vastgelegd wat we gewoon nog niet hebben gevonden. We zullen er nog eens goed naar moeten kijken.’

‘Prima. Wanneer je maar wilt.’ Ik kreeg de indruk dat hij niet langer boos op me was, en daar was ik blij om – hoewel ik me ergens afvroeg of zijn verbeterde stemming soms iets te maken had met zijn gezelschap van de vorige avond.

Vandaag was hij informeler gekleed dan ik tot nu toe van hem gezien had. Hij droeg een spijkerbroek, een katoenen overhemd met opgerolde mouwen en een licht jasje dat hij in de hitte had uitgetrokken, zodat zijn holster en dienstwapen zichtbaar waren.

Hoewel ik mijn blik zorgvuldig van het pistool afgewend hield, fascineerde het me. Het paste zo goed bij het beeld van een gevaarlijke man dat Temple van Devlin had geschilderd.

‘Ik zal ook zorgen dat de agenten die in jouw wijk patrouilleren een extra oogje in het zeil houden.’

‘Dus je denkt dat de moordenaar dat grafschrift op mijn blog heeft gezet,’ zei ik, hevig verontrust.

Zijn blik was bestudeerd neutraal, alsof hij zijn uiterste best deed niet te laten zien wat hij werkelijk dacht. ‘Ik wil gewoon het zekere voor het onzekere nemen.’

Nauwelijks een geruststellend cliché onder de omstandigheden.

Er had zich inmiddels een kleine menigte verzameld, en Devlin liep naar een van de andere rechercheurs om te overleggen. Ik ging in de schaduw staan en keek toe terwijl Ethan een rasterpatroon op het graf aanbracht. Daarna gingen Temple en hij met troffels aan de slag, voorzichtig de aarde van het skelet verwijderend, terwijl zijn assistent het scherm op zijn plaats hield en Regina Sparks foto’s maakte.

Op een gegeven moment kwam ze naast me staan, haar rode pony aan haar voorhoofd geplakt door de hitte, haar T-shirt nat van het zweet. ‘Het is alweer snikheet.’

‘Net een sauna.’

‘Geen goede dag om stoffelijke resten op te graven.’

‘Is het daar dan ooit een goede dag voor?’

Ze grijnsde. ‘Ik heb zo’n beetje alles gezien wat er met een menselijk lichaam kan worden uitgehaald – en geloof me, sommige dingen wil je je niet voorstellen – maar hier krijg ik nog steeds de rillingen van.’

‘Een opgraving? Dat verbaast me.’

‘Ik weet het.’ Tijdens het praten frunnikte ze aan haar camera. ‘Het klinkt vreemd, maar als het lichaam vers is, zoals dat van een paar avonden geleden, vind ik het niet zo erg. Maar als er iemand wordt opgegraven die jaren geleden door dierbaren in zijn laatste rustplaats is gelegd… iemand voor wie ze hebben gebeden, om wie ze hebben gerouwd… dan voelt het gewoon verkeerd.’

‘Dus je hebt liever te maken met een moordslachtoffer dan met iemand die officieel is begraven?’

‘Ik zei al dat het vreemd is.’ Ze wierp me een zijdelingse blik toe. ‘Jij lijkt er aardig kalm onder te blijven. Heb je al eerder zoiets meegemaakt?’

‘Ja. Toen ik voor de staatsarcheoloog werkte, hebben we ooit een heel kerkhof verplaatst.’

‘Hoeveel lichamen?’

‘Tientallen. Een van de kisten was van gietijzer en gevormd als een Egyptische sarcofaag. Hij was perfect behouden gebleven en woog wel een ton. Zoiets had ik nog nooit gezien.’

‘Hebben jullie hem geopend?’

‘Nee, dat zou geen goed idee zijn geweest. In de negentiende eeuw experimenteerden balsemers met een heleboel interessante vloeistoffen, waaronder arsenicum.’

‘Dat zou nog eens een lekkere bak grafbrouwsel opleveren, nietwaar?’ zei ze, verwijzend naar de stroperige zwarte vloeistof die soms in grafkisten werd aangetroffen.

Het was een tikje onwerkelijk om in de schaduw te staan en zo losjes over zoiets gruwelijks te praten, maar aan de andere kant waren de omstandigheden er ook naar. Mijn blik keerde terug naar Ethan en Temple. Ze hadden de zon in de rug, zodat ze vanuit mijn gezichtspunt slechts silhouetten waren, een stel macabere grafschenders met troffels en zonnebrillen.

De schedel was al blootgelegd en staarde me met lege oogkassen aan. Zelfs op klaarlichte dag was het een huiveringwekkend gezicht.

Rond het graf spraken agenten op gedempte toon met elkaar of bekeken de opgraving in stilte. Ik hoorde iemand lachen, en keek over mijn schouder. Er stond niemand. Het was een uiterst vreemde gewaarwording.

‘Devlin houdt je wel in de gaten, zeg,’ merkte Regina op.

‘Wat?’ Ik draaide me verbaasd om.

Ze knikte in zijn richting. ‘Hij kijkt de hele tijd hiernaartoe.’

Het kostte me de nodige wilskracht om geen blik zijn kant op te werpen. ‘Hoe weet je dat? Hij heeft een zonnebril op.’

‘O, ik weet het. Ik weet het altijd.’ Ze keek me aan, haar hoofd een beetje schuin. ‘Je zou niet de eerste zijn die voor zijn charme bezwijkt, weet je. Devlin is één van die mannen die ons vrouwen extra bewust maakt van onze biologische klok. Het zullen de feromonen wel zijn.’

‘Werk je al lang met hem samen?’ Ik probeerde mijn stem luchtig te laten klinken.

‘Lang genoeg om te weten dat er een sterkere vrouw dan ik voor nodig is om door dat schild heen te breken.’

‘Kende je zijn vrouw?’

Ze keek me aan. ‘Ik heb haar één keer ontmoet. Dat was genoeg.’

‘Waarom zeg je dat?’

‘Moeilijk uit te leggen. Het was de manier waarop ze naar je keek… Alsof ze dingen over je wist, ook al had ze je net pas ontmoet. Vreemde vrouw. Mooi… maar vreemd.’

Ik dacht aan Mariama’s spookhanden in mijn haar, de aanraking van haar ijskoude lippen in mijn nek, en huiverde. Wat wist ze over mij?

Ik barstte van de vragen, maar ik wilde niet te doorzichtig zijn, dus liet ik de kwestie rusten. Na een poosje slenterde Regina weg en richtte ik mijn aandacht weer op de opgraving. Ik had lang genoeg voor Temple gewerkt om te weten wat ze zocht om te bewijzen dat het lichaam officieel begraven was: stukjes grafkistvoering en stof die aan de botten kleefden, spijkertjes of spelden die kleding op zijn plek hadden gehouden, en, bij een graf zo oud als dit, koperen penny’s die op de ogen waren gelegd.

Ethan zou speuren naar weerzinwekkender bewijsstukken – zacht of gemummificeerd weefsel, overblijfselen van spieren of gewrichtsbanden, aantasting door insecten, verkleuring van de botten en de geur van bederf.

Vanaf mijn plek rook ik niets. Op zo’n hete dag was ik daar dankbaar voor.

Tegen de namiddag was er een skelet blootgelegd dat nog deels intact was, met tanden, stukjes kleding en enige sieraden. Alles werd zorgvuldig in een grote canvas zak verpakt om naar Ethans laboratorium te worden gebracht.

Zodra de overblijfselen waren afgevoerd, vertrokken ook de meeste aanwezigen. Temple en ik bleven achter om de schade aan het graf op te nemen. Toen ook zij naar huis ging, opende ik mijn tas en pakte het gereedschap dat bij mijn vak hoorde.

Met een zachte borstel en een houten schraper verwijderde ik zoveel mos en korstmos als mogelijk was zonder de kwetsbare grafsteen te beschadigen. Toen pakte ik een spiegel om het licht te reflecteren en draaide hem tot ik de juiste hoek te pakken had om het opschrift op de steen te kunnen onderscheiden:

 

Hoe snel verwelkt tot onze spijt,

Deze roos vol lieflijkheid,

Van aardse lasten bevrijd,

Rust zij tot in de eeuwigheid.

 

Ik las het eenmaal, en toen nog een keer, wat langzamer. Bij elk woord voelde ik iets sinisters op me drukken.

Met trillende handen van opwinding en haast pakte ik mijn telefoon, logde in op het internet, opende mijn blog en scrollde door de reacties.

Daar stond het – het was een paar minuten na het eerste grafschrift toegevoegd. Ik doorzocht alle andere anonieme reacties, logde toen uit en legde mijn telefoon weg.

Ik las de regels een derde keer, terwijl de haartjes in mijn nek omhoog gingen staan van het kippenvel.

De inscriptie op een vuile grafsteen kon decennialang verborgen blijven, maar als je er in het juiste licht en vanuit de juiste hoek naar keek, kwamen de letters soms door de lagen troep heen tevoorschijn. In feite kon het een nogal griezelig verschijnsel zijn.

Maar wie zou weten hoe je dat moest doen?

Iemand met belangstelling voor begraafplaatsen. Een collega-restaurateur. Een tafofiel, zoals degenen die reacties achterlieten op mijn blog. Een archeoloog, misschien.

Of een wanhopige man die een ingang zocht naar de andere zijde.

Al die gedachten schoten in een fractie van een seconde door me heen.

Terwijl ik stond te kijken, veranderde het licht en verdween het grafschrift.