Hoofdstuk 21

 

 

 

Ik nam een onbekende route terug naar huis, en kwam vlak bij Old City Market vast te zitten in het verkeer. Het was een rampzalige plek voor automobilisten, maar een paradijs voor toeristen, met allerlei stalletjes waar je werkelijk ieder denkbaar souvenir van de Lowcountry kon vinden, van T-shirts tot mandjes van veenreukgras.

Ingesloten tussen een fietstaxi en een roestige Toyota kroop ik langs Church Street. Ondertussen dwaalde mijn blik af naar het kerkhof bij St. Philips, waar de oudste en fraaiste smeedijzeren hekken van de stad te vinden waren, naast het tot twee keer toe opgegraven lichaam van de beroemde negentiende-eeuwse politicus John C. Calhoun. Hier was de staat van onderhoud uitstekend, de graven in tiptop conditie. Wat me echter het meest aan St. Philips fascineerde, was de ongebruikelijke indeling. Er waren twee aparte begraafplaatsen, genaamd ‘Friendly’ en ‘Stranger’, respectievelijk bestemd voor overledenen die in Charleston waren geboren, en degenen die uit een andere plaats afkomstig waren.

Volgens de overlevering waarde op dit kerkhof de geest rond van een jonge vrouw die rouwde om haar doodgeboren kindje. In de loop der jaren hadden zowel toeristen als plaatselijke inwoners waarnemingen van de geest gemeld, en de verschijning zou zelfs zijn vastgelegd door ten minste één professionele fotograaf. Bij al mijn bezoeken aan St. Philips had ik echter nooit een glimp van haar opgevangen.

De fietstaxi ging nog langzamer rijden, terwijl de opgewonden passagiers foto’s namen met hun mobiele telefoons. Ik werd steeds ongeduldiger, en kon haast niet wachten tot ik thuis was en de rest van de dag op Google kon doorbrengen.

Egregors, schaduwwezens, pareidolia – Shaw had me heel wat gegeven om over na te denken, en ik moest nodig onderzoek doen.

Ik was nog steeds niet overtuigd van zijn theorieën over gezichtsbedrog en wakende dromen; ik wist immers beter dan wie ook dat je logica soms met een korreltje zout moest nemen. Zijn verklaringen waren echter een stuk aangenamer dan het idee dat er een of ander duister wezen achter me aan zat.

Dit alles ging door mijn hoofd terwijl ik ongeduldig met mijn vingers op het stuur roffelde, wachtend op de volgende mogelijkheid om af te slaan. Terwijl we stukje bij beetje opschoven door de straat, keek ik toevallig precies uit het zijraampje op het moment dat Devlin uit zijn auto stapte bij een klein visrestaurantje met een overdekte veranda en tropische beplanting.

Tot een paar dagen geleden had ik de man nog nooit gezien, en nu liep ik hem overal tegen het lijf. Het was een vreemd, verwarrend en tegelijkertijd opwindend fenomeen.

Mijn hele leven was ik erop getraind om niet op prikkels te reageren en niet impulsief te handelen. Het was dus hoogst ongebruikelijk dat ik een illegale U-bocht maakte, om het blok cirkelde en met veel vertoon van opspattend grind de parkeerplaats van het visrestaurant op reed.

Devlin had al plaatsgenomen op de veranda, en hij keek op van de menukaart toen ik naar zijn tafeltje toe kwam lopen.

‘Ik hoop dat je het niet erg vind dat ik je stoor,’ zei ik, met de nonchalance en het zelfvertrouwen van een bakvis die de jongen van haar dromen aanspreekt. ‘Ik zag je daarnet aankomen, en ik vroeg me af of ik je even zou kunnen spreken.’

‘Ga zitten.’ Zijn uitdrukking was volkomen neutraal. Het viel niet te zeggen of hij blij was om me te zien, geïrriteerd, of dat het hem eenvoudigweg niet uitmaakte.

De serveerster kwam naar ons toe om te vragen of ik de kaart wilde zien.

‘Alleen een ijsthee, graag.’

Devlin trok een wenkbrauw op. ‘Eet je niets?’

‘Het was niet mijn bedoeling om je lunch te verstoren. Ik dacht dat we misschien even konden praten terwijl jij op je eten wacht.’

‘Zoals je wilt.’ Hij wendde zich tot de serveerster en ratelde zijn bestelling af – een mandje garnalen, gefrituurde maïsmeelballetjes en een Palmetto Amber.

Terwijl hij met de serveerster sprak, maakte ik van de gelegenheid gebruik om zijn profiel te bestuderen. De neus, de kin, de kaaklijn… die overschaduwde holte onder zijn onderlip. Het begon allemaal al zo vertrouwd te worden. Ik was zelfs gewend geraakt aan zijn litteken, en nu leek de diepe snee eerder een intrigerend geheim dan een imperfectie.

Zijn witte overhemd stak kraakhelder af tegen zijn gebruinde huid, en ik moest denken aan de droom die ik over hem had gehad, en hoe ik het contrast tussen zijn huid en die van Mariama had bewonderd.

Ik vroeg me af wat hij dacht wanneer hij naar mij keek. Was hij in staat verder te kijken dan mijn terughoudendheid, mijn uiterlijk van verstandig meisje? Voelde hij aan dat er een donkere hartstocht in mij woedde die zowel onbekend als verboden voor me was?

Terwijl ik me overgaf aan mijn fantasieën had hij iets tegen me gezegd, en ik bloosde. ‘Sorry. Ik was even afgedwaald.’

‘Je lijkt inderdaad wat afwezig.’ Hij bestudeerde mijn gezicht. ‘Wat is er aan de hand?’

Ik mocht dan aan zijn litteken zijn gewend, dat gladde timbre van zijn stem bracht me nog steeds van mijn stuk.

‘Ik wilde je gewoon nogmaals bedanken voor je hulp van gisteravond.’

‘Dat is nergens voor nodig. Jij zou hetzelfde hebben gedaan.’

‘Klopt. Maar als je niet op dat moment was langsgekomen, had ik daar misschien nog uren vastgezeten.’ De beelden die door mijn hoofd schoten, maakten een eind aan mijn geveinsde luchthartigheid, en ik huiverde in de middaghitte. ‘Er had van alles kunnen gebeuren.’

‘De sleepwagen zou uiteindelijk wel gekomen zijn.’

‘Misschien. Maar dan had het al te laat kunnen zijn.’

De laaghangende plafondventilator blies door zijn donkere haar terwijl hij me over de tafel heen aanstaarde. Zijn uitdrukking veranderde geen moment, maar ik zag iets door zijn ogen flitsen wat ik niet thuis kon brengen. ‘Doel je op die auto?’

‘Precies. De zwarte sedan die achter me stond en die er als een speer vandoor ging toen de bestuurder jouw koplampen zag. De auto die me bijna overhoop reed op de avond dat mijn tas werd gestolen, was ook een zwarte sedan.’

‘Heb je enig idee hoeveel zwarte sedans er rondrijden in Zuid Carolina?’

‘Honderden, duizenden…’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik vind het nog steeds vreemd.’

Hij wilde antwoord geven, maar zweeg toen de serveerster onze drankjes kwam brengen. Ik keek toe terwijl hij het bier in een gekoelde kroes schonk. Mijn blik viel op zijn handen. Zo elegant. Zo stabiel.

We zaten vlak bij de balustrade, waar een rij lagerstroemia’s het verkeer aan het oog onttrok. De wind speelde met de bloemtrossen, waardoor een regen van lila bloemblaadjes op onze tafel en in mijn schoot dwarrelde. Toen ik mijn hoofd boog om ze opzij te vegen, reikte Devlin over de tafel om er eentje uit mijn haar te plukken.

Ik verstijfde onder zijn aanraking. Mijn adem stokte. Ik keek niet op.

En toen was het voorbij.

Hij leunde weer naar achteren, zijn kroes in beide handen, zich klaarblijkelijk volkomen onbewust van de vuurstorm die hij had ontketend.

‘Wat zei je ook weer?’ Hij sprak achteloos, maar er flakkerde iets in zijn ogen dat zijn onverschilligheid tegensprak, en ik zag hem voorzichtig uitademen, alsof hij probeerde zijn dekking te herstellen.

Ik wist niet precies wat ik ervan moest denken, maar het was een opwindend idee dat hij moeite moest doen om in mijn nabijheid zijn zelfbeheersing te bewaren. Een beetje beangstigend, maar vooral opwindend.

Ik slikte. ‘We hadden het over die zwarte sedan.’ Afwezig roerde ik met mijn rietje door mijn glas, trachtend mijn eerdere gedachten terug te halen. ‘Ik begin me af te vragen of ik misschien iets op de begraafplaats heb gezien zonder dat ik het zelf in de gaten had. Of misschien schuilt er een aanwijzing in een van de afbeeldingen op de grafstenen, en hebben we die nog niet ontdekt.’ Ik zweeg. Inmiddels voelde ik iets donkers in de zomerbries, een voorbode van een naderende storm. ‘Stel dat Tom Gerrity gelijk had? Stel dat mijn kennis van begraafplaatsen de sleutel vormt tot het vinden van de moordenaar?’

Devlin was bezig geweest zijn kroes naar zijn mond te brengen, maar nu zette hij hem met een klap neer. Zijn blik verhardde, en ik herinnerde me plotseling wat hij me over de privédetective had verteld. Een zaak was verkeerd gelopen, en een andere agent was door Gerrity’s schuld omgekomen.

Geen wonder dat hij zo heftig reageerde op de naam van de man.

‘Iets aannemen van Tom Gerrity is vragen om problemen,’ zei hij.

‘Had hij gelijk over Hannah Fischer?’

Hij wendde zijn blik af, zijn ogen fonkelend van woede.

‘Hij hád gelijk, is het niet?’ drong ik aan.

‘Inderdaad. Mrs. Fischer heeft het lichaam vanochtend geïdentificeerd.’ Zo te zien kostte het hem grote moeite dit toe te geven.

‘Die arme vrouw. Wat moet dat moeilijk zijn geweest voor haar. Ik kan me nauwelijks voorstellen hoe vreselijk het moet zijn om je kind dood te zien…’ Ik verstijfde.

De woede in Devlins ogen verdween, maakte plaats voor de doffe glans van iets wat te tragisch was om over na te denken, te treurig om naar te kunnen kijken. Alle vitaliteit trok weg uit zijn gezicht, zodat het plat en stijf leek, als een kartonknipsel. Als we hier lang genoeg zouden blijven zitten, dacht ik, zou elk druppeltje leven uiteindelijk uit hem wegvloeien.

De kringen onder zijn ogen leken nu al donkerder, zijn wangen meer ingevallen. Op dit moment zag hij er zelf uit als een geest. Bleek, uitgemergeld, levenloos.

Geschokt wendde ik mijn blik af.

Het duurde even voordat we ons allebei weer enigszins hadden hervonden.

‘Mrs. Fischer heeft een verklaring afgelegd op het bureau,’ zei hij ten slotte met een geforceerde stem.

Ik knikte. ‘Heb je haar zelf gesproken?’

‘Ja.’ Hij pakte zijn bier, mij over de rand van de kroes heen aankijkend. Met enige inspanning lukte het me mijn blik niet neer te slaan.

‘Bevestigde ze Gerrity’s verhaal?’

‘Grotendeels. Ze heeft hem inderdaad ingehuurd om Hannah op te sporen. Ze vertelde dat ze al een tijdje vermoedde dat haar dochter zich in een foute relatie bevond, met iemand die haar misbruikte. Niet voor het eerst, klaarblijkelijk. Het begon al met haar eigen vader.’

‘Dus de persoon met wie ze omging, is een verdachte, toch? Heeft Mrs. Fischer je vertelt wie het is?’

‘Ze kende zijn naam niet. Hannah heeft hem nooit mee naar huis genomen, zelfs nooit over hem gepraat. Ze wist dat haar moeder zou proberen haar “te redden”, in haar eigen woorden.’

‘Dus je hebt nauwelijks iets om op af te gaan.’

‘Het is genoeg. Ik heb die vent weten op te sporen via Hannahs vriendinnen. Hij heeft een waterdicht alibi.’

‘Hoe waterdicht?’

‘Hij zat in de gevangenis gedurende de tijdsspanne waarin de moord moet zijn gepleegd. Het is een ellendeling, en ik geloof direct dat Hannah zo bang voor hem was dat ze voor hem probeerde te vluchten. Maar hij kan de dader niet zijn.’

‘Dus zijn we weer terug bij af. En aangezien de rest van Gerrity’s verhaal ook klopte,’ zei ik langzaam, ‘zou het dan niet logisch zijn om óók enig geloof te hechten aan wat hij over mij zei?’

Hij zuchtte. ‘Ik wil niet dat je hier nog dieper bij betrokken raakt dan nu al het geval is. Trouwens, Gerrity slaat er maar een slag naar wat de begraafplaats betreft. Hij is geen helderziende. Als agent beschikte hij niet eens over bijzonder veel inzicht.’

‘Daar zou hij het niet mee eens zijn. In feite vertelde hij me dat zijn grootmoeder vindt dat hij een gave heeft. Daarom noemen ze hem de Profeet –’

Devlins hand schoot naar voren, greep de mijne vast en drukte die tegen de tafel. Sprakeloos van de schok staarde ik hem aan terwijl hij zich naar me toe boog. ‘Moest je dat van hem tegen mij zeggen?’

Op dit moment was zijn gezicht allesbehalve uitdrukkingsloos. Zijn ogen schitterden moordlustig, waardoor zijn hele gezicht tot leven werd gewekt op een manier die ik nooit eerder had gezien.

‘Wat? Nee. Niet specifiek. Ik nam gewoon aan dat alles wat hij me heeft verteld, bij de boodschap hoorde.’

‘Laatst op Oak Grove heb je er niets over gezegd.’

‘Het moet me ontschoten zijn.’ Ik trok mijn hand los. ‘Wat maakt het eigenlijk uit? Het is toch maar een bijnaam?’

‘Het is een bijnaam, maar niet de zijne. Hij heeft hem gebruikt omdat hij wist dat hij me ermee op stang kon jagen.’

‘Maar hoe dan? Waarom?’

‘Dat doet er niet toe.’ Het leek hem echter moeite te kosten zijn emoties onder controle te krijgen. Deze kant van hem had ik nog niet gezien. De onbeheerste kant.

Ik huiverde. ‘Je klinkt zo boos als je het over hem hebt. Wat heeft hij eigenlijk precies gedaan?’

‘Dat is iets tussen hem en mij.’ Zijn donkere ogen namen het verkeer op. ‘Volgens mij hebben we hier wel genoeg over gepraat. Wilde je nog iets anders bespreken?’

‘Ja. Kunnen we het nog even over Hannah hebben? Ik weet dat je niet alles kunt vertellen, maar als de moordenaar in een zwarte sedan rijdt, zou ik wel eens flink in de problemen kunnen zitten. Er zijn wat dingen die ik graag zou willen weten.’

‘Zoals?’

‘Hoe ze is gestorven.’

Hij aarzelde even, alsof hij overwoog hoeveel hij me zou vertellen. ‘Ze is doodgebloed,’ zei hij toen.

‘Hoe precies?’

‘De details ga ik je niet geven. Die hoef je niet te weten.’ Toen ik wilde protesteren, dempte hij zijn stem. ‘Die wíl je niet weten.’

Ik voelde een rilling van angst. ‘Wat was de doodsoorzaak in de zaak Delacourt?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Maar je zei dat Afton een langzame dood is gestorven.’

‘Dat heb ik gehoord, ja. Ik zat toen nog niet bij de politie. Ik ging net als ieder ander op de geruchten af.’

‘Maar nu ben je rechercheur. Kun je niet in het dossier kijken om erachter te komen?’

‘Dat dossier is verzegeld. Zonder gerechtelijk bevel kan niemand erbij.’

‘Is dat gebruikelijk?’

‘Het gebeurt vaak in zaken waarbij een minderjarige is betrokken.’

‘Is dat de reden dat niemand het dossier meer mag zien, of is het omdat iemand met een machtspositie dat niet wil? Je zei dat er nogal wat belangrijke mensen waren die er samen voor hebben gezorgd dat de zaak uit de openbaarheid bleef. Dat genootschap waarover je me vertelde, de Order of the Coffin and the Claw – als die verantwoordelijk waren voor Aftons dood, dan zouden de leden die erbij betrokken waren, nu wel eens hoge posities kunnen bekleden. Het is een soort cirkel. Een oneindige doofpotaffaire.’

‘Daarom zijn dat soort groepen ook zo effectief. De leden moeten elkaar beschermen. Als er eentje ten onder gaat, gaan ze allemaal.’

‘Hoe kun je dan ooit iets bewijzen? Ze hebben zich perfect ingedekt.’

Hij keek om zich heen, plotseling slecht op zijn gemak. ‘We lopen sowieso op de zaken vooruit. Het staat helemaal niet vast dat iemand uit de Order iets verkeerd heeft gedaan. Destijds deden er heel wat geruchten de ronde, waaronder nogal wat onrustbarende praatjes over Rupert Shaw.’

‘Wat Rupert Shaw betreft…’ Ik veegde nog een bloemblaadje van de tafel. ‘Laat me vooropstellen dat ik niet denk dat hij ergens schuldig aan is. Ik kan me niet voorstellen dat hij iets te maken zou hebben gehad met de moord op dat meisje. Maar…’ Ik keek op. ‘Er is iets wat me… nu ja, niet dwarszit, maar wat ik niet begrijp.’

‘Ik luister.’

‘Hij heeft een ring. Heel ongebruikelijk en barok. Zilver en onyx, volgens mij, met een soort embleem op de steen. Ik weet niet wat het symbool betekent, maar het komt me bekend voor. Volgens mij heb ik het eerder gezien. Hoe dan ook… het gekke is dat hij steeds een ander verhaal vertelt over hoe hij aan de ring gekomen is. De eerste keer dat die ring me opviel, zei hij dat het een erfstuk was. Toen vertelde hij iemand anders dat hij hem cadeau had gekregen van een collega. En vanochtend beweerde hij tegenover mij dat hij hem op een vlooienmarkt had gekocht. Eigenlijk had ik er niet eens over moeten beginnen, want het stelt vast niets voor. Maar als we dan toch alle feiten op tafel leggen, vind ik dat ik je dit ook moet vertellen.’

‘Nog meer wat je aan me kwijt wilt?’ Hij zei het zo gladjes dat ik de stalen ondertoon in zijn stem bijna niet hoorde.

‘Eh… nee. Dat was het.’

Langzaam schoof hij zijn glas opzij, kruiste zijn armen op de tafel en leunde naar voren. ‘En je bezoekje aan Essie dan? Als je zo graag de feiten op tafel legt, waarom heb je me dan niet verteld dat je gisteren bij haar bent geweest?’

De lucht leek uit mijn longen te worden gezogen. Even kon ik hem slechts in een ongemakkelijk stilzwijgen aanstaren. Toen begon ik een opgelaten verklaring af te ratelen. ‘Dat was niet gepland. Ik was niet naar Beaufort County gegaan om haar op te zoeken. Ik wist niet eens van haar bestaan. We kwamen elkaar tegen op de begraafplaats…’ Mijn stem stierf weg bij het zien van de blik op zijn gezicht. ‘Het spijt me. Ik had het je moeten vertellen.’

Zijn ogen waren donker, koud, onverzoenlijk. ‘Als je nog eens iets over mijn privéleven wilt weten, vraag het me dan op de man af in plaats van achter mijn rug om in mijn verleden te wroeten.’