Proloog


In het oude landhuis Medfield Place in Sussex ligt een omvangrijk, in perkament gebonden boek. Het bevat aantekeningen die door de familie Marsdon zijn gemaakt, vanaf 1430 tot 15 september 1967, toen de dood van sir Charles Marsdon werd ingeschreven. Op één na bestaan al die aantekeningen uit vermeldingen van geboorten, huwelijken en sterfgevallen.

De uitzondering beslaat het hele vijfde blad van de kroniek en luidt als volgt:

“De avond voor Allerheiligen, in het dertiende jaar van harer majesteits regering, een vreugdevolle tijd omdat onze vloot de boze Spanjaard heeft verslagen. Engeland kan nu, met Gods wil, leven in vrede onder onze meest deugdzame koningin.

Ik, Thomas Marsdon Esq., ben nog jong, maar dodelijk ziek en ik kwijn weg onder deprimerend hoesten en een felle pijn in mijn borst. Toch verlang ik in onze familiekroniek te schrijven over een voorbije tragedie waaraan mijn vader, tot zijn schande, voorbijgegaan is — hij vertelde mij erover op zijn doodsbed. Ik heb getracht het lichaam te vinden van het ongelukkige meisje dat zekerlijk verborgen is op Ightham Mote. Maar sir Chris Allen en zijn lastige vrouw ontkennen ten stelligste dat zij iets weten. Zijn oude brein is verward, maar zij heeft waanzinnige, begerige ogen. Ik wilde het meisje een christelijke begrafenis geven omdat mijn oom Stephen door onkuise handelingen haar dood heeft veroorzaakt. Ook hij leed felle pijnen en stierf gewelddadig, al weet ik niet hoe. Deze ongeabsolveerde daden brengen droefenis over ons huis. Mijn kleine zoon moet, wanneer hij groot genoeg is geworden om de annalen voort te zetten, weten wat er is gebeurd.

Mijn oom Stephen was een monnik van de benedictijnenorde tijdens de roerige tijden onder koning Edward en koningin Mary (God hebbe hunne zielen). Hij was huiskapelaan, eerst op Cowdray Castle in West-Sussex, daarna op Ightham Mote in Kent.

De duivel plaagde hem met een afschuwelijke wellust en hij brak zijn heilige geloften. God strafte hem en de gezellin van zijn zonde val. Toch kan ik, die zelf een diepe, tragische liefde heb gekend, in mijn binnenste slechts medelijden bespeuren met deze gefolterde zielen. Mijn oom vindt geen rust. Ik ondervroeg een oude schaapherder in de weide bij Ightham nadat lady Allen mij zo opvliegend bevolen had heen te gaan; de schaapherder zei dat de geest van een monnik in zwart habijt zowel in Cowdray als in Ightham werd gezien en dat hij van zijn grootmoeder had gehoord dat het meisje levend ingemetseld was terwijl ze een kind verwachtte.

Ik ben verzwakt en kan niets meer doen. Ik gebied mijn erfgenamen, op straffe van verdoemenis en wanneer God het wil toestaan, stappen te ondernemen om de geest tot rust te brengen en het vermoorde meisje op te sporen om haar een christelijke begrafenis te geven.

Medfield — 1588”