12 - OP DE SCHAAL VAN BEAUFORT
Kenmerken van de wind in de bergen: orkaan, 32,7 meter per seconde en hoger. Zeer verwoestend. Wanneer dorpen en steden worden getroffen, is er vaak sprake van een natuurramp die vele mensenlevens eist.
1
'De jongen en ik gaan tegelijk,' zei ik.
Berit was bezig een lijst op te stellen waarop stond wie er samen zouden worden geëvacueerd en in welke volgorde. Er was besloten dat de evacuatie toch vannacht al zou beginnen. Niemand zou waarschijnlijk kunnen slapen en de wind was geluwd tot windkracht vier. Er waren geen redenen meer om de mensen nog langer vast te houden. Eerder het tegendeel. Hoe sneller het hotel werd leeggehaald, des te sneller konden ze van start gaan met de reparatiewerkzaamheden. Johan had hulp gekregen om het spoorwegperron sneeuwvrij te maken. De tractoren werden in een recordtempo uitgegraven. Veel van de gasten hadden geholpen, met sneeuwschoppen en een inzet waar niets aan af te dingen viel. Voorzover ik begreep van de mensen die met rode gezichten en ijskoude handen binnenkwamen, had het perron wel iets weg van een gigantisch bassin, een diepe ijshockeybaan met een boarding van losse sneeuw. De leidingen langs het spoor lagen nog onder de sneeuw en er stond geen spanning meer op.
De helikopters konden landen.
De eerste werd ieder moment verwacht.
'De jongen gaat met mij mee,' herhaalde ik. 'En ik wil graag de allerlaatste zijn die vertrekt.'
'Dat wordt dan pas aan het einde van de dag,' zei Berit.
'Maakt niet uit,' zei ik en ik reed met mijn stoei naar de receptie, die bijna leeg was.
Een aantal mensen was buiten, andere hadden zich op hun kamer teruggetrokken. Misschien niet om te slapen, maar wellicht om de dingen even te laten bezinken, na alles wat er was gebeurd. Sinds de komst van de politie werd er geen alcohol meer geschonken en de meeste mensen zagen in dat dit wel even ging duren. Niemand vond dat een probleem. De evacuatie zou nu weldra op gang komen en dat was het enige wat nu telde.
Adrian zat in zijn eentje bij de keukendeur. Niemand lette op hem. Hij zat daar al sinds hij uit de zijvleugel was gehaald. Hij deed niets en hij zei niets. Hij zat daar maar, met zijn knieën tegen zijn voorhoofd en zijn armen om zijn benen geslagen, en ondertussen wiegde hij bijna onmerkbaar met zijn lichaam heen en weer.
De Koerd die geen Koerd was kwam plotseling naast mij staan.
'Thomas Chrysler,' stelde hij zich glimlachend voor en hij stak zijn hand uit. 'Indrukwekkende voorstelling daar beneden.'
'Thomas Chrysler,' herhaalde ik tam, denkend dat ze iets beters hadden kunnen bedenken toen ze de man een valse identiteit gaven. 'Van de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, neem ik aan?'
Hij keek snel even om zich heen. Niemand kon ons horen. Toch gaf hij geen antwoord. Onder zijn borstelige snor zag ik een regelmatig gebit.
'Ik heb één vraag,' zei hij in plaats daarvan, 'hoe kon je er zo zeker van zijn dat Clara en ik zouden ingrijpen? Je zette hen daar tenslotte neer, naast ons. Je zei dat ze daar moesten gaan zitten, de jongen en Veronica.'
'Ik zag jullie toen het rijtuig neerstortte,' zei ik. 'Ik zag jullie je wapens trekken.'
Hij kneep zijn ogen samen. Hij sloeg me een paar seconden gade en glimlachte toen weer breed. Zijn tanden waren werkelijk opvallend wit en regelmatig.
'Maar je kon toch niet weten dat wij...'
'Wacht even,' zei ik en hief een afwerende hand op. 'Ik had mijn redenen om te denken dat jullie good guys waren. Oké? Een klein vogeltje had... niet direct in mijn oor gezongen, maar me toch in
elk geval een seintje gegeven dat erop zou kunnen duiden dat jullie te vertrouwen waren. Laat het daar maar bij. Het was leuk je te ontmoeten, maar nu moet ik die jongen daarginds gaan helpen. Maar één ding nog...'
Nu was ik degene die een snelle blik over mijn schouder wierp.
'Ik neem aan dat jullie een oogje op de treinpassagiers moesten houden,' voegde ik eraan toe, en ik moest een geeuw onderdrukken. 'Jullie werkten undercover voor het geval iemand die terrorist van jullie naar het leven zou staan, nietwaar?'
Zijn ogen werden nog smaller. Hij had zulke lange wimpers dat ze zich om zijn zware oogleden krulden.
'Terrorist?'
Zijn glimlach barstte open in een hartelijke lach.
'We hebben geen echte terrorist bij ons,' zei hij, zonder echter zijn stem te verheffen. 'Dit is een oefening! Dacht je... Nee, nee! Dit was een oefening. Een zeer realistische oefening onder uitzonderlijk moeilijke omstandigheden.'
Hij loog.
Het moest gelogen zijn, wat hij zei. Het kon niet waar zijn dat deze hele nachtmerrie, alles wat er was gebeurd rond de geheimzinnige treinwagon, alle geruchten en tegenslagen, de opstand in het appartementengebouw, het kon toch niet zo zijn dat dat allemaal op bluf was gebaseerd. Het kon toch niet zo zijn dat ik zo veel energie had verspild aan niets, aan een oefening, gewoon een beetje training voor de jongens van de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, terwijl ik me vanaf de allereerste nacht had moeten focussen op dit ene vraagstuk: wie vermoordde Cato Hammer?
'Wat voor oefening?'
Ik slikte en probeerde mijn stem neutraal te laten klinken.
'Vervoer van risicogevangenen per trein. Je zei het zelf...'
Weer die ervaren blik waarmee hij vertrouwelijk om zich heen keek.
'We leven in een nieuwe tijd met nieuwe uitdagingen. Je noemde er zelf een van.'
Hij knipoogde met zijn rechteroog. Zijn wimpers zaten vast aan zijn ooglid, waardoor het eerder komisch dan vertrouwenwekkend leek.
'Ga weg,' zei ik zacht. 'Laat me alsjeblieft met rust.'
'Jemig,' zei hij en hij deed een stap naar achteren. 'Het was niet mijn bedoeling om je...'
'Ga weg. Ga nu.'
'Jaja.'
De glimlach was terug. Hij trok zijn jack recht, haalde een pakje kauwgum uit zijn jaszak en bood mij er een aan.
'Nee, dank je. Ik wil met rust gelaten worden.'
'Nou, bedankt voor je gezelschap, dan maar,' zei hij, terwijl hij zich omdraaide om te gaan lopen. 'Goede reis naar huis.'
Drie meter van me af keerde hij zich nogmaals om.
'Eén ding nog,' zei hij, hevig kauwend. 'Tijdens het eten gisteren zag ik dat je je afvroeg welke taal wij spraken. Clara en ik.'
Ik gaf geen antwoord. Keek hem niet eens aan. Langzaam reed ik naar Adrian toe.
'Esperanto,' zei hij lachend. 'We spreken geen van beiden genoeg Arabisch, eigenlijk. Bijna niemand kent Esperanto en het klinkt vrij exotisch. Vind je ook niet?'
Zijn lach was echt. Het was niet zijn bedoeling mij uit te lachen. Hij was net zo blij als ik, omdat alles voorbij was en we allemaal naar huis gingen. Toch had ik de man op dat moment ter plekke kunnen vermoorden. Ik wilde hem nooit meer zien.
Een oefening. Ik voelde me bedrogen. Ik was volledig voor de gek gehouden.
En nog erger; ik voelde me een complete idioot.
'Adrian,' zei ik zacht.
Maar de jongen keek niet op.Het was zaterdag 17 februari en het liep tegen een uur 's middags. Bijna alle gasten hadden Finse 1222 verlaten. De enorme helikopters hadden sinds drie uur 's nachts een pendeldienst onderhouden. Als loodzware libellen waren ze zoemend uit het zuidwesten gekomen, ze hadden zich gevuld met groepjes passagiers en waren daarna langzaam opgestegen en verdwenen. Magnus Streng was een van de eersten geweest die vertrokken. Hij had me ten afscheid zo hard geknuffeld dat ik bang was geweest dat ik er blijvende schade aan overhield. Ik had zijn visitekaartje aangenomen en plechtig beloofd dat ik hem zou bellen.
'Binnenkort,' zei ik. 'Ik bel je binnenkort.'
Ik zou Magnus Streng nooit bellen.
De doden waren in een aparte helikopter afgevoerd: machinist Einar Holter, de oude Elias Grav, de predikanten Cato Hammer en Roar Hanson en de doodsbange Steinar Aass, die stom genoeg had gedacht dat hij de orkaan Olga kon overwinnen. Alleen kleine Sara in haar roze babykleertjes mocht met haar moeder mee, gewikkeld in een wollen deken die haar moeder tegen haar borst had gedrukt, terwijl ze geluidloos huilde en zich willoos naar de helikopter liet leiden.
En ik had me laten dragen. Jawel.
Dat was bijna nog nooit gebeurd sinds ik na het schietincident sterk genoeg was geworden om op eigen gelegenheid van bed op te staan. In vier jaar tijd had ik me maar een handjevol keren door iemand laten optillen. Geir had mijn toestemming niet eens gevraagd. Hij tilde me gewoon op, zo gemakkelijk dat het bijna prettig aanvoelde, en droeg me via de kunstmatige traptreden in de sneeuw op het afdakje omhoog, naar de vrije lucht en het intense, witgewassen zonlicht. Aan de oostkant van het hotelgebouw, vlak bij het ondergesneeuwde stationsgebouw, had hij een brede bank uitgeschept en daarop een paar rendierhuiden gelegd. Met uitzicht op het Finsevann.
Vastgevroren sneeuwgolven bedekten het hele meer. Aan de overkant verrezen de bergen en Geir wees en noemde toppen en passen bij hun naam, zonder dat ik echt luisterde.
Volgens mij luisterde Berit ook niet.
Ze kende het landschap al en leunde achterover tegen de vachten. Sloot haar ogen achter haar zonnebril. Haar mond stond halfopen. Het leek bijna alsof ze sliep, een onaangedane bergtoerist in ijzige zonneschijn. Zelf keek ik gefascineerd om me heen. Berit had mij een zonnebril uit het winkeltje gegeven waar ze geen betaling voor had willen aannemen. Met de bril op leek ik een broodmagere vlieg, dus eigenlijk vond ik het wel best.
Dat wit zó wit kon worden, ging mijn verstand te boven. Het licht prikte als spelden op mijn netvlies toen ik de bril afzette om de intensiteit in al het kleurloze te ervaren.
En toch was het niet kleurloos.
Ik tuurde naar het grandioze uitzicht.
Het licht van de sneeuwduinen werd gebroken in de tranen die als kleine prisma's op mijn wimpers rustten. In deze kanonnade van licht meende ik te zien dat elk sneeuwvlokje in het open landschap de kleuren van de regenboog had. Alles om me heen straalde in kleine bliksemschichten van kleuren, die verdwenen voordat ik ze echt te pakken kreeg.
Geir praatte en gesticuleerde, maar ik hoorde niets.
Ik was doof voor alles, behalve voor het uitzicht. Ik kon als het ware 'horen' hoe het zonlicht omlaagdook en explodeerde in dit overweldigende kleurenspel dat me de adem volkomen benam.
Ik moest de zonnebril weer opzetten.
De reflexen verdwenen en weer keek ik uit over een wit en prachtig Noors hooggebergtelandschap.
Zoals ik daar zat, kon ik aan de rechterkant van de kleine burcht die Geir had gebouwd over de sneeuwrand kijken. We zaten in de luwte voor het briesje dat nog steeds in je wangen beet en ik had zicht op het grootste deel van de provisorische landingsplaats tussen de spoorrails, het hotel en het stationsgebouw. De op een na laatste helikopter zou Finse nu snel verlaten.
Veronica kwam naar buiten en liep de sneeuwtrap op. Ze droeg geen handboeien meer. De twee jongste politiemannen hielden haar ieder bij een arm vast. Zoals ze over het perron wankelde, in de richting van de enorme machine, leek het alsof ze alle steun die ze kon krijgen ook nodig had.
Met mijn handen boven mijn ogen tuurde ik tegen de zon in.
Uit het appartementengebouw kwam Per Langerud met voor hem de Zuid-Afrikaanse man. Ik had niet meer aan hem gedacht sinds ik had aangenomen dat hij naar het appartementengebouw moest zijn gegaan voordat het rijtuig neerstortte.
De Afrikaan werd overbelicht in het scherpe zonlicht, zijn gezicht werd zwart en onleesbaar.
'Waarom...'
Ik mompelde en bedacht me.
De man droeg handboeien. Per Langerud duwde hem geïrriteerd verder toen hij bij het zien van de machtige helikopter even bleef staan.
'Berit,' zei ik en ik schraapte mijn keel.
'Ja...' Ze sliep in elk geval niet.
'Waarom is de Zuid-Afrikaan gearresteerd?'
'De Zuid-Afrikaan?'
Ze ging rechtop zitten en stond half op om te kijken.
'O, hij... hij is geen Zuid-Afrikaan.'
'Jawel, hij...'
Ik besefte het zodra ik begon te protesteren, niemand had ooit beweerd dat de goedgeklede man met het scherpe en zingende Britse accent uit Zuid-Afrika kwam. Ik had het gewoon aangenomen.
'Hij is een Amerikaan,' zei Berit en ze ging weer op de vachten liggen. Ze slaakte een zucht van welbehagen, ondanks de kou die ze probeerde buiten te sluiten door een wollen plaid beter om zich heen te trekken.
Een Amerikaan.
Hij was erin geslaagd mij met een aangeleerde tongval om de tuin te leiden.
Ik probeerde me te herinneren wat Thomas Chrysler precies had gezegd tijdens onze korte ontmoeting, toen het allemaal voorbij was en ik alleen nog maar voor Adrian wilde zorgen. De woorden brandden nog na: Het was maar een oefening. Ik herinnerde me ook Geir Rugholmens uitbarsting in het kantoortje, vlak voordat de eerste helikopter arriveerde: Als het echt zo zou zijn dat een terrorist gevangen is genomen of zijn toevlucht heeft gezocht op Noorse bodem, dan zijn het toch de Amerikanen voor wie hij bang zou moeten zijn! Ze zouden niet aarzelen om...
'Mag ik je verrekijker even lenen?' vroeg ik aan Geir.
De man die ik voor een Zuid-Afrikaan had aangezien was nog altijd even onberispelijk gekleed. Ik kon door de sterke lenzen zelfs de streepjes in zijn pak zien. Zijn stropdas was nog net zo strak geknoopt en de elegante leren schoenen waarmee hij door de sneeuw stapte, glommen, net als altijd.
Alleen zijn gezichtsuitdrukking was veranderd.
'Waarom is hij gearresteerd?' vroeg ik, zonder de kijker voor mijn ogen weg te nemen.
'Omdat hij een wapen bij zich had,' zei Berit onverschillig. 'Dat was alles, geloof ik.'
In elk geval niet iets wat ze jou verteld zouden hebben, dacht ik.
Ik liet de verrekijker zakken en wierp een blik op Geir. Hij lette niet op wat er daar beneden gebeurde. Hij staarde dromend over het Finsevann en mompelde iets over kite-skiën.
Daar heb je je yank, Geir, dacht ik. )e had gelijk.
Maar ik zei niets.
De Zuid-Afrikaan die geen Zuid-Afrikaan was, was het bewijs dat Thomas Chrysler, die zo goed als zeker niet Thomas Chrysler heette, had gelogen over een oefening die absoluut geen oefening was.
Ik wist niet goed wat ik voelde. Mijn pols ging sneller en kleine stootjes adrenaline deden mijn adem ook sneller gaan. Misschien was ik kwaad. Misschien vooral opgelucht. Ik had me uiteindelijk toch niet vergist.
Alsof dat ook maar iets betekende.
Ik bracht de kijker weer naar mijn ogen.
De Amerikaan stapte in de helikopter. Hij struikelde bijna, maar vlak voordat hij viel voorkwam Langerud dat door hem stevig bij de arm te nemen. Toen hij goed en wel binnen was, klom Langerud achter hem aan. De rotorbladen begonnen langzaam te draaien met een diep, klapperend geluid. Berit richtte zich op en schermde haar ogen met beide handen voor de zon af.
'De voorlaatste helikopter,' zei ze. 'Als de laatste komt, ben jij aan de beurt, Hanne.'
'Je moet nog eens terugkomen,' glimlachte Geir. 'Ik zal het persoonlijk op me nemen om je in een slee de Finsenut op te slepen!'
Ik moest glimlachen.
De helikopter steeg langzaam op, alsof hij het contact met de grond niet echt durfde op te geven. De sneeuw wervelde zo krachtig en hevig op, dat we met de handen voor het gezicht voorover moesten buigen. Pas toen de machine op een paar honderd meter hoogte was gekomen kon ik mijn blik weer naar boven richten. Plotseling maakte de helikopter vaart en suisde hij naar het westen, met twee gevangenen en drie politiemannen aan boord.
'Ik meen het,' herhaalde Geir enthousiast. 'Kom nog eens hiernaartoe! Ik zal zorgen dat ik mijn appartement dan heb uitgegraven. We kunnen je achter de sneeuwscooter hangen en Johan heeft een fantastisch hondenkoppel, we kunnen...'
'Zou die andere helikopter meteen komen?' onderbrak ik hem en ik richtte de verrekijker op het zuidwesten.
De laatste Sea King-helikopter had al meer dan een kilometer afgelegd. Nog verder weg, iets meer naar het zuiden, zag ik ondertussen iets donkers door de lucht naderen.
'Nee,' zei Berit aarzelend. 'Die komt over een uur, ongeveer. Hoezo?'
'Kijk,' zei ik en ik reikte haar de kijker aan. 'Daar.'
Ik wees. Nu kon je het object ook met het blote oog zien. Het bewoog zich lager dan de Sea King-machine en koos een iets andere route dan de reddingshelikopters hadden gedaan.
'Nu hoor ik het,' zei Geir, turend. 'Het is een helikopter. Hij vliegt laag. Heel erg laag.'
Hij kwam recht op ons af. Halverwege boven het Finsevann, op nauwelijks honderd meter hoogte boven de sneeuwvelden, zwenkte hij naar het westen en vloog in een boog naar de Finsenut, voordat hij de landingsplaats voor het hotel naderde.
'Hij is helemaal zwart geverfd!' brulde Geir door het lawaai heen. 'Geen logo, geen kentekens!'
Weer wervelde de sneeuw op, in een inferno dat ons eraan herinnerde hoe de orkaan de afgelopen dagen tekeer was gegaan.
'Geef mij de kijker eens,' schreeuwde ik tegen Berit, die mij de verrekijker aanreikte en zich vervolgens naar voren boog, met haar gezicht tussen haar knieën en haar handen voor haar oren.
Op het moment dat de helikopter landde, slaagde ik erin om helemaal naar de zijkant van onze kleine sneeuwburcht te schuiven. Ik kroop tegen de muur aan en stak mijn hoofd net boven de rand uit. De sneeuw brandde in mijn ogen, maar dat werd beter toen ik de kijker er goed voor kreeg.
Ik zag vooral sneeuw.
Maar in een paar bliksemsnelle flitsen had ik toch bijna vrij zicht. Ik zag de vier mannen uit de kelder kromgebogen naar de helikopter toe lopen, die duidelijk niet van plan was om de motor af te zetten. Het was moeilijk om de figuren daar beneden te onderscheiden, maar ik meende dat Severin Heger de eerste van hen moest zijn. Hij was bijna twee meter lang en van de achterkant gezien leek hij groter dan de anderen. Geen van hen droeg de dikke winterkleren, hoewel het nog bijna vijftien graden vroor. Ze verwachtten waarschijnlijk een warme helikopter.
De sneeuw en de wind staken niet alleen in mijn ogen, ik had het gevoel alsof mijn hele gezicht beschoten werd met duizenden minuscule glazen pijltjes. Ik had mijn wanten uitgetrokken om de kijker beter vast te kunnen houden en mijn knokkels werden zo koud dat ik bang was dat mijn vingers zouden breken.
Severin was bij de helikopter aangekomen. Hij bleef staan en rechtte zijn rug ietsje, voordat hij de bovenarm van de volgende man vastgreep en hem het trapje op hielp dat, zodra ze geland waren, door iemand binnen in de machine naar buiten was geklapt. Nu pas viel me op dat alleen de man die nu de helikopter binnen ging, geen rugzak droeg. Hij aarzelde een ogenblik voordat hij de laatste stap deed en keek even om zich heen.
Zijn gezicht vulde het gezichtsveld van mijn kijker zo kort dat ik niet kon geloven wat ik zag. Misschien duurde het een seconde voordat de sneeuwjacht en de opwervelende sneeuw het zicht op de vier mannen en de zwarte, niet te identificeren helikopter verhinderden.
Misschien een halve seconde, misschien anderhalve.
Ik moest het verkeerd gezien hebben. Het kon hem niet zijn.
De baard van de man was lang en donker, met grijzige strepen in een omgekeerde V vanaf zijn mond. Zijn ogen die, zonder het te weten, naar mijn kijker staarden, waren diepdonker met lange wimpers en een droevige, vriendelijke uitdrukking. Zijn hele verschijning maakte een hevige, bijna verlammende indruk, maar toch was het zijn mond die het meest overtuigend was. Die was groot, met ongewoon volle en fraai gevormde lippen. Omdat hij naar het licht en de opwervelende sneeuw tuurde, ontblootte hij zijn tanden, die wit en regelmatig waren en in wonderlijke tegenstelling stonden tot de ouderdomstekenen in de kroezende baard.
Het was een erg mooie man en ik kon niet begrijpen wat ik net had gezien. Nog moeilijker was het te begrijpen waarom de Amerikanen het voldoende hadden gevonden om maar één man te sturen.
Mischien hadden ze dat niet gedaan. Misschien waren er meer geweest, dan alleen de man van wie ik had aangenomen dat hij uit Zuid-Afrika kwam. Maar niemand had hen ontdekt. Ik kneep mijn ogen dicht om de tranen weg te duwen en deed ze weer open.
De rotorbladen brulden.
De helikopter steeg op. Ik trotseerde de kou en dwong mezelf in de opstuivende sneeuw te kijken. Alles was wit en heel even had ik het gevoel dat ik blind was. Ik hapte naar adem en wreef mijn ijskoude handen tegen mijn gezicht toen de helikopter eindelijk hoog genoeg was gekomen dat de sneeuw neerdaalde en we weer wat konden zien.
Ik was niet blind, maar ik kon bijna niet geloven wat ik daarnet had gezien.
'Wat was dat?' zei Geir, toen de donkere helikopter in dezelfde richting was verdwenen als waar hij vandaan was gekomen, laag en snel, en de stilte terugkeerde op de hoogvlakte.
'Ik weet het niet,' zei ik en ik wou meer dan wat ook dat ik de waarheid sprak. 'Ik heb werkelijk geen flauw benul wat dat was.'