9 - OP DE SCHAAL VAN BEAUFORT
Kenmerken van de wind in de bergen: storm, 20,8-24,4 meter per seconde. Wind en sneeuwjacht maken het onmogelijk om op ski's vooruit te komen. Zelfs bij helder weer en met weinig opwaaiende sneeuw kan de hinder zo groot zijn, dat een sneeuwhol of een schuilhut de enige redding vormen.
1
Systematiek, dacht ik.
Hoe het in de chaos van indrukken waar we allemaal mee worstelden mogelijk moest zijn om systematisch te denken, wist ik niet. Ik wist alleen dat ik ergens moest beginnen.
Geir had me naar het kantoortje teruggereden. De flap-over stond er nog, en aan de lichtbruine houten jaloezieën hing nog Magnus' rode tekening van het stoffelijk overschot van Roar Hanson. Het grote gat in zijn buik leek net een wijdopen mond, met een lichte welving aan de bovenkant van het ovaal, waar de stift het papier had geraakt en verlaten.
Hoewel ik strikt genomen geen grond had om ook maar één conclusie op te bouwen, had ik besloten dat er sprake was van maar één dader. Dat twee moordenaars onafhankelijk van elkaar zouden toeslaan, in de situatie waarin wij ons bevonden, met een vrij beperkt aantal mensen en binnen twee dagen, beschouwde ik zo goed als uitgesloten. Al was het verschil in de modi operandi verontrustend. Ik was er nog steeds niet geheel van overtuigd dat Magnus' theorie van een bevroren spies klopte, maar voorlopig was het een aannemelijk uitgangspunt. Het was ondertussen moeilijk te begrijpen waarom iemand naar een ijspegel zou grijpen, als hij of zij aantoonbaar in het bezit van een wapen was. Eerder had ik aangenomen dat Cato Hammer met een revolver was vermoord, maar er kon natuurlijk ook sprake zijn van een groot kaliber pistool.
De Koerden hadden wapens. Zijn wapen had ik niet gezien, maar het gebaar naar de schouderholster was niet mis te verstaan. Haar revolver had ik gezien. In principe zou ik hen allebei moeten verdenken. Om de een of andere reden slaagde ik er echter niet in hen scherp voor op mijn netvlies te krijgen; hun gezichten vervaagden steeds als ik hen op de kaart van mogelijke daders probeerde te plaatsen die ik voor mijn geestesoog had getekend.
Intuïtie, noemde ik dat vroeger.
Maar daar kon ik natuurlijk niet meer op vertrouwen.
Ik reed naar het bord toe. De stift lag in een metalen gootje onder het papier en langzaam trok ik de dop eraf. Cato Hammer, schreef ik boven aan het papier.
De naam zei mij alles en tegelijkertijd niets. Rode letters op grijzig, goedkoop papier. Ik probeerde voorbij mijn eigen scheve schrift te kijken. Een naam is een icoon. Een beknopte uitdrukking voor degene die hem draagt.
Vroeger kon ik dit. Ooit was ik hier heel bedreven in.
Ik pakte de stift weer op. Schreef Roar Hanson onder de naam van de andere dominee. Twee voornamen met elk vier letters. Roar en Cato. Achternamen met zes letters. Hanson en Hammer.
Toeval. Ik was niet op zoek naar toeval. Ik zocht naar samenhang.
Ze waren allebei dominee. Ze hadden samen gestudeerd. Ze waren ongeveer even oud. Ze hadden eerder samengewerkt en ze werkten nu weer samen. Hoewel... lidmaatschap van de staatskerkcommissie was niét echt een baan. Eerder een nevenfunctie, nam ik aan. Cato Hammer was landelijk bekend en extrovert. Gezet, joviaal en een voetbalfanaat. Roar Hanson was anoniem en grijs, ongeveer net zo spannend als een districtskampioen schaken.
Ik scheurde het vel van de flap-over. Schreef de namen nog een keer op, deze keer stond Roar Hanson bovenaan.
Ik moest uitgaan van degene die ik het beste dacht te kennen.
Met Cato Hammer had ik geen woord gewisseld. Het enige wat ik over de man wist, had ik gelezen en op tv gezien. De meeste bekende mensen worden aankleedpoppen op weg van de werkelijkheid naar een weergave in een tabloid. Deze wetenschap had mij er vanzelfsprekend van moeten weerhouden Hammer niet aardig te vinden. Maar zoals gezegd: ik doe niet langer mijn best om een beter mens te worden. Ondertussen moest ik onder ogen zien dat ik Roar Hanson net iets beter kende. Als Adrian ons niet zo vaak had onderbroken, had ik hem nog beter leren kennen. Bij die gedachte steeg mijn adrenaline, ik kon de jongen wel door elkaar schudden.
Vergeet Adrian, probeerde ik mezelf te overreden.
Roar Hanson had iets geweten. Of: hij had gedacht dat hij iets wist. De man had als een levend lijk rondgelopen, met gebogen rug en bijna doorschijnend in zijn wanhoop. Ik wist natuurlijk niet of hij inderdaad had geweten wie Cato Hammer had neergeschoten. Het was veel simpeler geweest als we onze gesprekken, waarin hij twee keer op het punt had gestaan zijn argwaan met mij te delen, hadden kunnen voltooien.
Ik weigerde aan Adrian te denken.
De jongen was toch al reddeloos verloren. En dat was niet mijn probleem.
Er werd op de deur geklopt.
Ik had geen behoefte aan bezoek. Had niemand nodig.
'Kom binnen,' zei ik.
'Zit je hier?' vroeg Magnus Streng onnodig, en zonder me te vragen of het uitkwam ging hij in de kantoorstoel achter het overvolle bureau zitten.
'Ja. Hier zit ik, ik kan niet anders.'
Hij keek nieuwsgierig naar het flap-overbord.
'Mag ik meedoen?' vroeg hij.
'Waaraan?'
'Aan deze... denktank. Want dat is toch waar je mee bezig bent? Denken?'
Ik zuchtte. Iets te luid. Iets te demonstratief.
'Hanne Wilhelmsen, mijn goede vrindin.'
Hij zei vrindin met een i. Zijn stem veranderde van karakter. I )e toon was veel dieper, zonder dat het gekunsteld klonk; alsof er een andere man in dat korte lichaam verborgen was. Ik kreeg geen hoogte van hem. Hij noemde me een goede vriendin, hoewel hij me helemaal niet kende. De wisselingen tussen komediant en betweter, arts en clown, humorist en scherp waarnemer begonnen te vreten aan de sympathie die ik zonder enige twijfel voor de man voelde.
'Hanne Wilhelmsen,' herhaalde hij, terwijl hij zijn grote handen achter zijn nek in elkaar vlocht.
De stank van zweet sloeg me tegemoet. Die was moeilijker te verduren, nu ik zelf schoon was. Hij glimlachte, alsof hij het doorhad, zonder dat hij zich er druk om maakte. Hij deed in ieder geval zijn armen niet naar beneden.
'Je komt er niet helemaal uit,' zei hij, zijn blik liet mij niet los. 'Aan de ene kant vind je het moeilijk om me niet te mogen. Mijn hele... verschijning belet je om mij onaardig te vinden. Men, en hier doel ik op het grote, algemene "men", heeft sympathie met mensen die slachtoffer zijn van de brute en onvoorspelbare streken van de natuur. Mij niet aardig vinden is bovenal de illusie verliezen een goed mens te zijn. Geloof me, dat weet ik al sinds ik een klein jongetje was. Om eerlijk te zijn heb ik er misbruik van gemaakt. Grof.'
Hij glimlachte breed. Tussen zijn voortanden kon je ongetwijfeld je hele middenvinger kwijt.
'Eigenlijk lijken wij heel erg op elkaar,' ging hij verder. 'Wij zijn allebei anders dan de anderen, alhoewel op verschillende manieren. Wat ons onderscheidt, is dat...'
Eindelijk liet hij zijn nek los. Hij leunde naar voren.
'Weet je wat mijn vader altijd deed toen ik opgroeide?'
Ik had geen idee wat de oude Streng deed toen Magnus opgroeide. Eerlijk gezegd interesseerde me dat ook niet echt.
'Iedere avond, als ik in bad was geweest, voor bedtijd, nam hij me mee naar zijn kantoor. Iedere avond. Ik had mijn pyjama aan. Een gestreepte flanellen pyjama met mouwen en pijpen die mijn moeder korter had gemaakt. Inkorten, heet dat geloof ik. Altijd flanellen pyjama's. Blauw met witte strepen. Hij was een man van de oude stempel, mijn vader. In zijn kantoor zette hij me op zijn schoot. Een reus van een man. Een buitenmens. Op zijn schoot was ik veilig en dan bladerde hij in boeken. Hij liet me dieren zien. Mieren die ijverig hun mierenhopen bouwden. Olifanten in Thailand die gigantische boomstammen perfect op hun slagtanden lieten balanceren. Jagende leeuwen en groteske hyena's die ziekteverspreidende kadavers van de savannes opruimden. Kolibri's die stil boven de wonderbaarlijkste bloemen zweefden.'
Hij sloot zijn ogen. Zijn glimlach werd anders; alsof hij terugkeek en bij zichzelf naar binnen keek.
Ik kreeg echt geen hoogte van Magnus Streng.
'We zaten daar vijftien minuten,' zei hij zonder zijn glimlach te verliezen, zonder zijn ogen te openen. 'Nooit langer, nooit korter. Dan sloeg hij het boek dicht en bracht hij me naar bed. En dat is het verschil tussen jou en mij.'
In zoverre had hij gelijk. Niemand had mij voor bedtijd boeken met dieren laten zien, ook al was mijn vader professor in de zoölogie. Ook kon ik me geen flanellen pyjama herinneren. Ik had geen idee wat Magnus Streng hiermee wilde zeggen. Behalve dat hij hiermee benadrukte dat hij opgegroeid was met een liefhebbende vader. Ik was het beslist met hem eens: dat was een levensgroot verschil tussen ons.
'Mijn vader zei niet veel,' zei hij. 'Maar dat was ook niet nodig. De boodschap was duidelijk genoeg: ieder mens is belangrijk. We zijn hier op aarde nodig. Groot en klein, dik en dun, lelijk en knap. Ik was goed genoeg. Ik bén goed genoeg.'
'Je kent mij niet,' zei ik scherp.
'Nee,' zei hij en hij schudde zijn hoofd. 'Ik heb over je gelezen, maar ik ken je niet. Dat klopt.'
'Weet jij wat het voorlichtingsbureau is?'
Zijn glimlach bestierf op zijn lippen. Hij leek in de war. Teleurgesteld misschien, maar slechts heel even. Toen leunde hij weer achterover in de stoel.
'Tjaaa...' zei hij. 'Er is een voorlichtingsbureau voor vlees. En voor fruit en groente, denk ik. En voorzover ik weet is er ook iets wat het voorlichtingsbureau voor eieren en pluimvee heet. Vast ook voor vis. En voor... Waarom...'
'Kan Cato Hammer ooit met iets dergelijks te maken hebben gehad? Een contract? Een... reclameopdracht? Zoiets?'
'Cato Hammer? Nee, nee, nee! Je bedoelt natuurlijk het Voorlichtingsorgaan! Het Fonds van het Voorlichtingsorgaan. Dat is iets heel anders.'
Ik probeerde me het laatste gesprek dat ik met Roar Hanson voerde tot Adrian kwam voor de geest te halen. Misschien had Magnus gelijk. Misschien had hij 'voorlichtingsorgaan' gezegd. Niet 'voorlichtingsbureau'. Al zei het verschil me niets.
'Cato Hammer heeft daar een aantal jaren voor gewerkt,' zei Magnus tevreden. 'Hammer was een veelzijdig man, moet je weten. Hij had zowel economie als theologie gestudeerd. Zo'n combinatie van studies komt steeds vaker voor. Zelf heb ik een broer die ingenieur is en arts, en als je eens wist wat voor voordelen dit betekent voor de huidige...'
'Wat doen ze?' onderbrak ik.
'Wie?'
'Het Fonds van het Voorlichtingsorgaan!'
'Ze beheren miljarden. Letterlijk, geloof ik. Het zal in ieder geval niet veel schelen.'
'Van wie... voor wie beheren ze dat geld?'
'Voor de kerk, natuurlijk. Voor de kerk, de Noorse staatskerk. Een van de problemen met het scheiden van staat en kerk zit nou juist in de bezittingen. Het vermogen. De kerk is rijk, Hanne. De kerk is een ware Croesus! Aangezien het grootste deel van dat vermogen verworven is als staatskerk, zal er een ernstig schisma ontstaan als het gedeeld moet worden. Bezittingen. Fondsen. Kavels. Woningen en kerkgebouwen. Is het van de staat, dus van jou en mij? Of is het van de kerk, zodat de gelovigen het mee kunnen nemen in ruil voor hun door de grondwet beschermde privileges, als we het hele idee van een staatsconfessie afwikkelen.'
Ik had me nooit gerealiseerd dat de kerk rijk was. Integendeel: ik herinnerde me alle heisa nog rond de restauratie van de domkerk in Oslo, toen kroonprins Haakon ging trouwen. Als ie de kranten moest geloven, stond het gebouw door jarenlange geldnood en verwaarlozing op het punt in te storten.
'Hij was daar financieel directeur,' zei Magnus met een frons in zijn krachtige, aan elkaar gegroeide wenkbrauwen. 'Of was het administrateur? Nee... ik weet het niet meer precies. Pas toen hij dominee in Ris werd, begon hij pas echt... zichtbaar te worden voor de massa, om het maar zo te zeggen.'
Hij hinnikte als een paard.
'Weet je of Roar Hanson daar ook heeft gewerkt?'
'Neee...' Hij dacht na en krabde met zijn wijsvinger achter zijn oor. 'Eerlijk gezegd had ik tot vandaag nog nooit van Roar Hanson gehoord. Een anonieme man, die Hanson. Hij had helaas niets van de charme en de publieksgerichtheid van zijn collega.'
Er werd nogmaals op de deur geklopt.
'Wat is er?' zei ik snibbig. Ik had Geir gevraagd of ze me met rust konden laten en hij had beloofd ervoor te zorgen dat de anderen wegbleven.
'Sorry,' zei Berit, die even aarzelde voordat ze naar binnen stapte en de deur achter zich dichtdeed. 'Maar er is iets gebeurd. Iets wat...'
Weer frunnikte ze aan haar paardenstaart.
'Vertel me niet dat er nog meer doden zijn,' mompelde ik.
'Nee, er zijn...'
'En vertel me niet dat nog meer mensen het in hun hoofd gehaald hebben om de benen te nemen.'
'Nee,' zei ze. 'Je zou eerder kunnen zeggen... integendeel.'
'Integendeel,' mijmerde Magnus en hij klakte met zijn tong. 'Wil dat zeggen dat iemand probeert bij ons binnen te komen?'
Toen lachte hij hartelijk en bulderend, heel anders dan ik eerder had gehoord. Magnus Streng had een lachrepertoire waar een imitator jaloers op zou zijn.
'Ja.'
Ik keek van Berit naar Magnus en weer terug.
'Wat?'
Ze vocht tegen haar tranen. Slikte en ademde snel met open mond. Toen haalde ze haar hand over haar ogen, perste een glimlach op haar gezicht en zei: 'Er zijn een paar mensen bezig een tunnel te graven naar de voordeur. Van buitenaf. Ze willen naar binnen.'
Ze haalde haar neus op en voegde eraan toe: 'Daar lijkt het tenminste op.'
2
Berit, Geir en Johan hadden ervoer gezorgd dat de gasten zich in de Blauwe Salon en de Jokulzaal hadden verzameld. Alle hotelkamers waren gecontroleerd om er zeker van te zijn dat iedereen - behalve het personeel, Geir, de mensen van het Rode Kruis en ik - zich op de onderste etage van de zijvleugel bevond. Magnus Streng had zijn benoeming tot veiligheidschef uitermate serieus opgevat en onmiddellijk Mikkel als hulpsheriff benoemd. De jonge bendeleider had knorrig een acceptatie gemompeld, terwijl hij zijn best deed om niet alleen zijn verbazing te verbergen, maar ook iets wat sprekend op trots leek op zijn chagrijnige gezicht. Geen van de gasten kreeg te horen waarom iedereen eigenlijk naar beneden moest verkassen. Geir had een verklaring in elkaar getimmerd over een noodzakelijke versterking op de plek waar het rijtuig tussen het hotel en het appartementengebouw had gezeten. Bovendien waren er na de verwoesting problemen met de trapconstructie, loog hij, iedereen moest uit de buurt blijven tot dat was onderzocht. Magnus had het naar zijn zin in zijn rol. Ik hoorde zijn vermaningen al: de mensen moesten rustig blijven, er was geen reden tot paniek.
Dat was een grove leugen en dat wisten we allemaal.
Sinds het ongeluk was er eigenlijk alleen maar reden voor angst geweest.
Wonderlijk genoeg hadden de mensen de voorlopige internering geaccepteerd. Zelfs Kari Thue had zich zonder mokken naar de Blauwe Salon laten commanderen. Het was weliswaar moeilijk te achterhalen wat ze dacht en ze zorgde er ogenblikkelijk voor dat ze zo ver mogelijk van de moslims verwijderd een plekje kreeg, aan de andere kant van het vertrek. In de loop van slechts twee dagen was ze erin geslaagd een hofhouding te vormen. Ze volgden haar allemaal naar de achterste hoek bij de ramen die op het zuidelijke terras uitkeken. Zelf nam ze plaats op een gele bank met strepen in allerlei kleuren en ze verzekerde zich ervan dat ze alleen door geestverwanten werd omringd. Zelf zat ik bij het trapje naar St. Pal's Kro toe te kijken. De dingen gingen onrustbarend eenvoudig.
'Nu duurt het niet lang meer voor ze klaar zijn,' fluisterde Berit met een hand op mijn schouder. 'Aan de geluiden te oordelen naderen ze de deur.'
Ik reed achter haar aan naar de voordeur.
Wie het ook waren die daar buiten sneeuw schepten, ze deden hun werk grondig. Sinds Johan had besloten dat het vergeefs, gevaarlijk en onnodig was om de voordeur open te houden, waren de raampjes in de buitendeur geleidelijk donkerder geworden, naarmate de muur van sneeuw was gegroeid. Nu kwam er weer licht doorheen. Aangezien de voordeur beschermd werd door een stevig afdak met banken aan weerszijden, moesten ze aan de buitenkant naar omlaag graven voordat ze de ruime aanbouw konden legen.
Het was al een uur geweest.
De kok had woedend gereageerd omdat de lunch uitgesteld moest worden.
Ik hoopte dat er hoe dan ook nog reden zou zijn om te lunchen, zelfs hierna.
'Ze komen uit het appartementengebouw,' mompelde Johan. 'Die zijn het dichtste bij. Het kan niet anders. En ze moeten een gruwelijk goede reden hebben om hierheen te komen. Het vriest vierentwintig graden en de laatste keer dat ik de windsnelheid con- troleerde, was die bijna dertig meter per seconde. En de sneeuw komt nog steeds met bakken tegelijk uit de lucht. Maar ze zijn er nu bijna.'
Ik deed mijn best om mezelf ervan te overtuigen dat de situatie niet bedreigend was. Niet voor ons, tenminste. Er kon natuurlijk iets in de appartementen zijn gebeurd. Een opstand, misschien, zoiets als de muiterij waartoe Kari Thue aan onze kant had proberen aan te zetten, vlak voordat het rijtuig neerstortte.
Berit had gezegd dat er genoeg te eten in het appartementengebouw was, maar dat het vooral om conserven en droogwaren ging die de eigenaren van de appartementen na elk bezoek achterlieten. De mensen zouden heus niet meteen verhongeren, na hooguit een dag met iets minder aantrekkelijk eten. In ieder geval niet zo dat ze aan een levensgevaarlijke expeditie tussen de gebouwen zouden beginnen, alleen maar voor een luxere maaltijd.
'Ik gok dat het die lui uit het bovenste appartement zijn,' zei Jo- han geeuwend. 'Deze jongens zijn sportief. Sterk.'
De schraapgeluiden werden luider en overstemden al bijna het geraas van de storm. Nu zag ik ook iets achter de smalle deurraampjes bewegen. Iets donkers tegen het witte licht van boven. Iemand was bezig de sneeuw voor het onderste deel van de deur weg te scheppen.
'Hallo!'
De roep was duidelijk. Het was een man. Achter hem stommelden nog een paar schaduwen, maar het was onmogelijk te zeggen met hoeveel ze waren.
'Ik probeer de deur open te maken! Is dat goed?'
De stem verdween bijna in geschraap en klopgeluiden. Berit liep naar de deur. Ze riep terug: 'Wie zijn jullie?'
'Laat ons binnen! Wij zijn...'
Het antwoord vervloog. Misschien door de wind, misschien omdat de spreker dat wilde.
De man trok aan de deur. Berit dacht even na en keek naar Johan, die knikte. Ze zette haar schouder tegen de deur en duwde. De wind drong onmiddellijk naar binnen en de sneeuw wervelde in de tocht. Zodra de opening groot genoeg was, wrong de eerste man zich naar binnen. Hij trok de deur achter zich dicht en bleef voor de deur staan, alsof hij de mensen buiten wilde verhinderen hem te volgen. Of misschien wilde hij ons verhinderen naar buiten te gaan. Het was in ieder geval duidelijk hoe hij daar stond, wijdbeens en met zijn armen breeduit, als een driftige uitsmijter van een veel te populaire nachtclub.
Hij was erg lang en droeg een winddichte broek, enorme laarzen en een anorak. Onder zijn overkleding stak de rand van een wollen trui uit, waar allemaal bolletjes sneeuw aan hingen. Hij hapte naar adem en trok de muts van zijn hoofd, waarna hij zijn sjaal afwikkelde en zijn sneeuwbril naar boven schoof.
Zonder iets te zeggen keek hij om zich heen. Ondanks sjaal, muts en bril was het ijs aan zijn wangen vastgeklonterd. Hij had een mager gezicht, maar met sterke, bijna knappe gelaatstrekken onder het grijzende, donkere haar dat vochtig voor zijn voorhoofd hing. Op zijn rug droeg hij een rugzakje. Dat moest zwaarder zijn dan aan de maat ervan te zien was, aangezien de banden verrassend diep in zijn schouders sneden.
Ik probeerde het allemaal te begrijpen. Mijn hersens probeerden het te laten kloppen, ze zochten naar een logisch verband in een reeks gedachten die veel te lang werd.
Toen de man mij zag, verstijfde hij, maar toen schoot er een schaduw van een glimlach over zijn gezicht en deed hij eindelijk een stap naar voren.
'Hanne,' zei hij, opgelucht uitademend. 'Ik ben nog nooit zo blij geweest om jou te zien.'Toen ik Severin Heger herkende, moest ik aan de dag denken dat ik neergeschoten werd.
Niet zo vreemd, misschien. De laatste keer dat ik Severin sprak, tussen kerst en oudjaar 2002, was hij afdelingschef bij de politie van Bergen. Ik kende hem al vrij lang. Hij was een schoolvriend van Billy T. en had vroeger gewerkt bij wat toen de Veiligheidsdienst heette, gevestigd op de bovenste verdieping van het hoofdbureau van politie in Oslo. Hoewel we geen vrienden waren, waren we elkaar gedurende bijna twintig jaar geregeld tegengekomen. Ik had destijds hulp nodig en hij leverde me de benodigde informatie om te onthullen dat de hoogste man bij de recherche van Oslo een corrupte moordenaar was. Tijdens zijn aanhouding werd ik neergeschoten. Dat ene projectiel verwoestte mijn leven. Het OM maakte later in de rechtszaak een dramatisch punt van de koelbloedige aanval op een politiebeambte. Persoonlijk vond ik het erger dat de corrupte recherchechef vier onschuldige mensen had vermoord om het verlies van zijn eigen positie en zijn eer te voorkomen.
Hij werd op alle punten die hem ten laste werden gelegd schuldig bevonden.
Dus was het zijn schuld dat ik niet meer kan lopen.
Maar naar mijn eigen mening heb ik het alleen aan mijzelf te danken.
Ik was roekeloos.
Billy T. probeerde me nog te waarschuwen. Hij rende achter me aan toen ik het zomerhuisje in de Nordmarka binnen stormde terwijl we wisten dat de verdachte zich daar ophield. Ik was niet te stuiten. Ik was moe. Gebroken, in veel opzichten. Het was amateuristisch om het huis op die manier binnen te vallen. In de verte hoorden we de helikopter al aankomen, de versterking was onderweg.
De psychologe die ik gedwongen werd te bezoeken, toen ik eindelijk voldoende was opgeknapt om met iemand te praten, was van mening dat ik een onbewuste doodswens had. Doodsverlangen, noemde ze het geloof ik. Je reinste idiotie, natuurlijk. Ik wil helemaal niet dood. Het leven is niet precies geworden wat ik ervan had gehoopt, maar de dood is ondanks alles toch een weinig aanlokkelijk alternatief.
Ik was overwerkt, onzorgvuldig en had bij de politie weg moeten gaan voordat het misging. Ik kan me zelfs herinneren dat het mijn laatste gedachte was voordat ik het huisje binnen stormde: ik moet met dit werk stoppen. Het past niet meer bij me.
Het was een harde les.
Later kreeg ik Ida. Ik ben altijd bij haar. Ik heb altijd tijd voor mijn dochter. De meeste dingen hebben uiteindelijk een betekenis.
Dat Severin Heger plotseling hier opdook, tijdens een apocalyptische storm in Finse, was aanzienlijk moeilijker te begrijpen. Toen eenmaal tot mijn brein was doorgedrongen wat er zojuist was gebeurd, vielen de stukjes uiteindelijk op hun plaats. Mijn veronderstelling over wie zich in het geheime rijtuig en later op de bovenste verdieping van het appartementengebouw hadden verborgen, kon juist zijn. Het móest kloppen. Ik wierp een blik op de deur en voelde mijn huid samentrekken bij de gedachte wat voor iemand er aan de andere kant stond. Toen keek ik naar de lange man in de winterkleren.
'Dag Severin.'
Ik wist simpelweg niets anders te zeggen.
Hij probeerde mij niet eens een zoen te geven. Zijn glimlach verdween net zo snel als hij verschenen was.
'Wie heeft hier de verantwoordelijkheid?' vroeg hij, nog steeds buiten adem.
'Ik,' zei Berit. Ze stak haar hand uit en stelde zich voor. 'Waarom...'
'Ik heb een geïsoleerd deel van het hotel nodig,' onderbrak Severin Heger. 'Dat vanaf maar één kant bereikbaar is.'
Berit trok een half verbaasd, half misprijzend gezicht.
'Dit hotel is momenteel niet in staat om topservice te bieden,' zei ze. 'Dus aan dat soort speciale wensen en behoeften kunnen we helaas niet tegemoetkomen.'
De afgelopen twee dagen had ik Berit Tverre in bijna alle gemoedstoestanden meegemaakt. Tot nu toe was ze nooit ironisch geweest. Het paste slecht bij haar uitstraling van buitensportliefhebber.
Severin deed zijn mond open om iets te zeggen, maar ik was hem voor: 'Waarom komen jullie hierheen? Wat is er gebeurd? Ik neem aan dat jij en je vrienden degenen zijn die...'
Ik wierp een blik op de deur, waar door de raampjes vage bewegingen te zien waren. Het was moeilijk te begrijpen waarom de anderen nog buiten stonden. Ook al stonden ze enigszins beschut legen de wind in de diepe geul voor het hotel, het moest buiten bijtend koud zijn.
'Dat jullie in het extra rijtuig zaten,' ging ik verder. 'En in het bovenste appartement zitten. Wat is er gebeurd?'
Severin keek om zich heen. Ik wist precies wat hij dacht. De seconden die verstreken voordat hij antwoord gaf, gebruikte hij om af te wegen hoeveel hij moest zeggen om te bereiken wat hij wilde.
'Een kleine... revolte,' zei hij zacht en aarzelend, alsof hij tijd probeerde te rekken.
Niemand zei iets, niemand vroeg iets. Allemaal staarden we Severin Heger aan.
'Er is een kind dood,' zei hij. 'Een baby.'
'Hebben jullie een kind doodgeschoten?'
Geir deed een stap naar Severin toe. Het leek alsof hij van plan was om de dood van de baby ter plekke te wreken.
'Nee! Nee, nee! Het kind is vannacht overleden. Rustig en stil. De baby sliep bij de moeder in bed, maar toen die wakker werd, was het kind dood. Geen tekenen van uiterlijk geweld, geen tekenen van iets anders dan... wiegendood?'
Hij haalde zijn schouders op, eerder vertwijfeld dan onverschil- lig- 'Was de baby roze?' vroeg ik.
'Roze?'
'Was ze van top tot teen in het roze gekleed?'
'Eh... ja. Ze kwamen naar boven, een hele groep, en ze wilden... Ik ben naar beneden gegaan om te verhinderen dat ze... Ik ben naar beneden gegaan om met ze te praten.' Hij slikte moeizaam en voegde er toen aan toe: 'Ja. Het was een meisje. De moeder ging volkomen door het lint. Een acute psychose, denk ik. Alsof er een vonk in een benzinetank viel. De paniek nam daarginds hand over hand toe. Twee mannen die volgens mij van het Rode Kruis zijn probeerden de situatie onder controle te krijgen, maar het leek ons het beste om ervandoor te gaan.'
Hij slikte nog eens en herhaalde toen: 'Het was een meisje.'
Ik wist niet dat Sara en haar moeder in het appartementengebouw waren. Eerlijk gezegd had ik nauwelijks meer aan hen gedacht, in elk geval niet sinds het hotel de verbinding met de appartementen was verloren.
Ik herinnerde me de zwakke geur van zurige melk in de kleren van de baby. Ik zag het gezichtje voor me, dat vlak na het ongeluk maar tegen mijn trui bleef krijsen, terwijl de temperatuur daalde en ik bang was dat we het geen van allen zouden overleven.
'Ze kreeg een harde klap tegen... haar hoofd. Toen we ontspoorden en tegen de berg botsten.'
Niemand leek te horen wat ik zei. Misschien had ik het alleen maar gedacht.
'Maar jullie hebben toch wapens,' zei Geir. 'Konden jullie ze niet op een afstand houden.'
'We hebben wapens,' knikte Severin. 'Maar zij ook. Bijlen, hamers, keukenmessen. De dissel van een slee! God mag weten waar ze zich allemaal mee hadden uitgerust.'
'Jullie hadden vuurwapens,' hield Geir vol.
'Ja. Maar het is absoluut niet onze bedoeling om iemand neer te schieten. MAD-strategie, weet je wel. Afschrikeffect. We hebben die wapens in de eerste plaats om vrede te stichten. Maar ze waren volkomen radeloos. Ze dachten dat wij een dokter hadden, dat we meer en beter eten hadden, ze dachten dat wij...'
Hij veegde met zijn vingers over zijn voorhoofd en schudde bijna onmerkbaar zijn hoofd.
'Ze zouden zich al hakkend door de deur een weg naar binnen hebben gebaand, geloof ik. Ze hielden maar vol dat er zich een lid van het koninklijk huis bij ons bevond...'
Van buiten klonk krachtig gebonk op de deur.
Severin vermande zich. Berit leek steeds sceptischer. De manier waarop Geir naar de politieman loerde, leek bijna vijandig. Johan was de enige die nog steeds onder de indruk leek van Severin, die de tocht van het appartement naar het hotel had ondernomen en heelhuids was aangekomen.
'De situatie was zo ernstig dat ik de anderen moest meenemen..
Hij trok de mouw van zijn jas d"p en wierp een blik op zijn horloge. Toen begon hij opnieuw: 'Ik heb een deel van het hotel nodig waar we op onszelf kunnen zijn.'
Hij sprak tegen mij.
Alsof er ineens maar twee mensen in het vertrek aanwezig waren, keek hij naar mij. Toen ik begreep waarom, voelde ik voor het eerst sinds ik was neergeschoten een vaag verlangen naar de baan die ik zo lang had gehad. Ik werd herinnerd aan een collegiale saamhorigheid die zelfs ik had gevoeld en waar ik ooit deel van had uitgemaakt, hoewel ik jarenlang mijn best had gedaan om me er los van te maken.
Severin Heger vertrouwde mij. Ik wist niet of hij nog bij de politie van Bergen werkte, bij de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, of dat hij freelancer was op de voortdurend groeiende markt van persoonsbeveiliging. Omdat ik nu meende te weten wat voor iemand hij bewaakte, nam ik aan dat Severin Bergen en het gewone politiewerk had verruild voor een geheimzinniger deel van de politie. Maar op dit moment waren wij allebei politiemensen en hij vertrouwde erop dat ik hem zou helpen, zoals hij mij had geholpen op de dag dat ik bijna omkwam.
'Hij heeft een geïsoleerd deel van het hotel nodig,' zei ik. 'En ik vind dat hij dat moet krijgen.'
'Maar wie is hij?'
Berit keek van mij naar Severin.
'Wie bén je? Waarom zou ik...'
'Berit. Geef hem waar hij om vraagt.' Ik probeerde zacht te praten. 'Vertrouw me. Alsjeblieft.'
De schaduwen die buiten stonden waren het wachten kennelijk beu. Iemand bonkte op de deur en Severin moest een stap naar achteren doen om te voorkomen dat ze binnenkwamen. De blik die hij me toewierp was eenvoudig te begrijpen.
'De bovenste verdieping van de zijvleugel,' stelde ik snel voor. 'Van kamer tweehonderdzeven en verder. Gaat dat?'
'Nee,' zei Berit. 'Dat wordt te veel. Te veel kamers.'
Ze draaide zich om naar Severin en trok aan haar paardenstaart. Het gebaar was een teken dat ze nadacht.
'Jullie kunnen de hondenkamer krijgen.'
'De hondenkamer?' herhaalde Severin vragend.
'Ja. Met zijn hoevelen zijn jullie?'
'Vier man.'
'Goed. We hebben een ruimte die tot vannacht als hondenhok werd gebruikt. Het is er vanmorgen grondig schoongemaakt. De kamer ruikt nog naar poep en misschien nog vaag naar bloed, maar het is er schoon. Normaliter is het de eetkamer van het personeel. Die kamer kunnen jullie gebruiken.'
'Hoeveel ingangen zijn er?' vroeg Severin.
'Eén. Eén deur. Het raam is dichtgesneeuwd.'
'Dat is niet genoeg. We moeten...'
'Take it or leave it. Jij en degenen die je daarbuiten bij je hebt zijn net zo welkom als alle anderen hier in het hotel. Zelf zou ik jullie nooit een speciale behandeling geven, ware het niet dat Hanne voor je instaat. De hondenkamer is het enige wat ik je kan bieden.'
Ik keek Severin aan en knikte onmerkbaar.
'Je kunt de deur op slot doen,' ging Berit verder. 'Je kunt de deur
vanaf de binnenkant op slot doen. Er zijn meer sleutels, maar die zal ik bij me houden. Ik heb dus de mogelijkheid om jullie op elk moment te bezoeken. Ik zal voor eten en water zorgen. Dat is wat ik kan bieden.'
'Het is echt het beste,' bracht ik in.
'Ik neem aan dat jullie niet gezien willen worden,' zei Berit. 'Net als eerder. Dan moeten jullie nu meteen van de gelegenheid gebruikmaken. We hebben alle gasten in een ander deel van het hotel bijeengebracht. Jullie kunnen ongezien naar de kelder komen.'
Severin begreep dat er niet veel anders op zat. Hij knikte kort en maakte de deur open. Er kwamen drie mannen binnen. Ze droegen verschillende lagen kleding en hun gezichten waren volkomen bedekt met brillen, sjaals en mutsen. Geen van hen maakte aanstalten om zich van zijn bovenkleding te ontdoen. Ze droegen alledrie een rugzak, die allemaal even zwaar leken als die van Severin. Zelfs dat detail hadden ze niet vergeten. Als er een zonder bagage was gekomen, zou dat het verschil tussen hem en de anderen hebben verraden. Als een van de rugzakken zichtbaar lichter was geweest dan de andere, zou dat reden zijn geweest om aan te nemen dat daar in elk geval geen wapen in zat. Zoals de vier mannen nu gekleed en uitgerust waren, was het onmogelijk te zeggen wie de bewakers waren en wie er bewaakt werd.
Severin keek Berit vragend aan en zij begon naar de trap te hollen terwijl ze de nieuw aangekomenen achter zich aan wenkte.
Halverwege bleef Severin abrupt staan en draaide zich om.
'Hanne,' vroeg hij.
Ik reed naar hem toe en hij boog zich over me heen. Toen hij begon te praten, was zijn mond zo dichtbij dat de woorden mijn oorlelletje kietelden.
'Zijn er hier twee Arabisch uitziende mensen?' fluisterde hij. 'Een man en een vrouw? Ze waren niet in het appartementengebouw. Zij draagt een zwarte hijab, hij een grijsbruin jasje en...'
Ik knikte. Hij richtte zich op. De aarzeling kon betekenen dat hij overwoog me iets te vertellen. Van zijn gezichtsuitdrukking was onmogelijk af te lezen of de bevestiging van de aanwezigheid van de Arabieren goed of slecht nieuws was.
Hij besloot niets te zeggen.
Maar hij gaf me toch een signaal. Hij boorde zijn blik in de mijne. Het duurde enige seconden en ik kon me onmogelijk van zijn ogen losrukken. Toen knipperde hij drie keer en rende achter de anderen aan naar de kelder.
Ik dacht te weten wat hij bedoelde.
Slechts enkele uren later moest ik erop vertrouwen dat ik hem juist had begrepen. Ik moest een gigantisch risico lopen, gebaseerd op een blik, maar dat wist ik natuurlijk niet toen ik daar zat en de voetstappen van vijf mensen de trap af hoorde gaan.
Ik dacht aan de kleine Sara, het roze kindje dat niet meer in leven was.
4
Hoewel ik nooit in het echt een sneeuwlawine heb gehoord, heb ik een bepaalde voorstelling van hoe die klinkt. Als je maar vaak genoeg 's nachts naar Discovery Channel kijkt, zoals mijn gewoonte is geworden sinds mijn rug verbrijzeld werd waardoor ik regelmatig op de meest onmogelijke tijdstippen uit bed word gedwongen, leer je toch al veel over rampen. Ook over lawines. Toen Kari Thues stem door de kamer snerpte, herinnerde die mij aan het eerste voorteken van een lawine. Je kunt vaak niets anders zien dan een smalle en ogenschijnlijk onschuldige barst in de sneeuw, maar het geluid is er al, dat komt uit de diepte, onder de sneeuw vandaan, waar de massa's al in beweging zijn.
'Waar is Roar Hanson? Heeft iemand Steinar Aass gezien? Waar is Roar Hanson gebleven?'
Misschien was het stom geweest om alle gasten beneden in de zijvleugel te verzamelen. Tot op dat moment had niemand gemerkt dat de schuchtere dominee er niet meer was. De hele ochtend wa- ren de mensen alleen met zichzelf bezig geweest. Hansons afwezigheid viel veel minder op dan die van Cato Hammer. Steinar Aass had, voorzover ik wist, geen enkele vriendschap aangeknoopt en ik had stiekem gedacht dat niemand aan de man zou denken.
Door alle gasten op één plek samen te stouwen, zouden ze veiliger zijn voor wat er door de dichtgesneeuwde voordeur naar binnen zou blijken te komen. Maar daardoor was het ook gemakkelijker geworden om te constateren dat Roar Hanson noch Steinar Aass aanwezig was.
Kari Thue was degene die het ontdekte. De graatmagere, irritante vrouw was niet alleen oplettend als een eekhoorn, ze was ook slim en bovendien voortdurend eropuit om het overigens onbetwiste leiderschap van Berit, Geir en Johan te ondermijnen.
'Ik verlang een antwoord! We hebben allemaal recht om het te weten! Waar zijn Roar Hanson en"Steinar Aass?'
Kari Thue was de bijna onzichtbare barst in het sneeuwdek, vlak onder de bergtop. Ik zat nog steeds bij de ingang, zonder dat ik de gedachte aan het kind dat tijdens de botsing door de lucht vloog en in mijn schoot belandde van me afkon zetten. Haar dood maakte meer indruk op me dan al het andere wat er sinds woensdagmiddag was gebeurd. Sara had niet eens haar allereerste verjaardag gehaald. Ik nam het mezelf kwalijk dat ik de artsen niet had gewaarschuwd dat ze misschien letsel had opgelopen, hoewel ze ogenschijnlijk heelhuids de harde klap tegen de wand voor mij in de trein had doorstaan. Ik had vermoedelijk aangenomen dat haar moeder ervoor zou zorgen dat ze grondig werd onderzocht, maar ik wist heel goed dat je nooit zomaar iets moet aannemen. In een flits zag ik haar moeder voor me, toen ze me uitschold in de trein. Haar vertwijfeling omdat ze het kind had laten vallen was zo groot dat ze zich nauwelijks realiseerde wat ze zei. Ik had moeten...
Ik wist echt niet wat ik had kunnen doen en dat maakte me nog neerslachtiger.
Kari Thues uitbarsting had de lawine losgemaakt. Het geluidsniveau steeg. Steeds meer mensen praatten en stelden vragen daar beneden in de Blauwe Salon, zonder dat er eigenlijk een bepaald aanspreekpunt was. Berit was nog niet teruggekomen uit de kelder en ik had niet gezien waar Geir en Johan waren gebleven. Zelf reed ik langzaam naar het escalerende lawaai toe. Eigenlijk had ik vooral zin om dekking te zoeken in het kantoortje achter de receptie en de deur op slot te doen.
Maar ik dacht aan Magnus, die de opdracht had gekregen om beneden voor rust en orde te zorgen. Hij zou weieens ernstig in de problemen geraakt kunnen zijn.
Toen hij mij in de gaten kreeg bij het trapje naar St. Pal's Kro, stond hij met veel moeite op uit een roodbruine stoel en liep hij op een holletje naar me toe. Ondanks de neerslachtigheid die ik voelde over Sara's dood en wetende dat Kari Thue het ons allemaal alleen nog maar moeilijker zou maken, moest ik een glimlach onderdrukken toen hij opgejaagd de trap naderde. Magnus Streng was er niet op gebouwd om te rennen. Ook niet om trappen te lopen. Het was alsof zijn knieën niet goed functioneerden. Ze zaten te los om gewoon te fungeren, recht naar voren. In plaats daarvan draaide hij zijn benen snel in halve cirkels vanaf zijn heupen. Het leek alsof hij een snelwandelaar parodieerde.
'Daar gaan we weer!'
Het piepte in zijn borst. Hij greep naar zijn hals, hoestte en zwaaide verontschuldigend met zijn andere hand door de lucht.
'Astma,' hijgde hij. 'Ik heb helaas geen medicijnen bij me. Gewoonlijk heb ik er in deze tijd van het jaar geen last van, dus..
'Ga zitten,' zei ik, terwijl ik naar een stoel aan de lange tafel wees.
'Ja,' zei hij, naar adem happend. 'Dit is echt... erg onprettig.'
Hij probeerde zijn lippen te bevochtigen en greep een glas water van de tafel dat daar was blijven staan. De inhoud verdween in één slok.
'Ze ziet alles,' kreunde hij. 'Herinnert zich alles. Ik weet honderd procent zeker dat ze wereldkampioen in het kimspel zou zijn geworden.'
Het geroezemoes van beneden werd zo luid dat ik niet antwoordde.
Terwijl het groepje rond Mikkel eigenlijk alleen maar irritant en onhebbelijk was geweest, was de groep die zich rond Kari Thue verzamelde veel bedreigender. Die bestond nu al uit ongeveer veertig mensen. Kari Thue was zelf op een salontafel gaan staan, vanwaar ze als een charismatische sekteleider haar aanhangers toesprak.
'Er worden dingen voor ons achtergehouden,' riep ze, met haar duimen achter de banden van het kleine rugzakje, waarvan ik me onderhand afvroeg of ze ermee sliep. 'En ik vraag me af wie er eigenlijk in deze situatie beslist, met welk recht en welke bevoegdheid. Ze zeiden dat iedereen, absoluut iedereen, zich hier beneden moest verzamelen. Het gat in de muur zou dichtgemaakt worden, zeiden ze, en de trapconstructie gecontroleerd. Maar waar zijn Roar Hanson en Steinar Aass? Hebben zij privileges die wij niet hebben? Zijn er verschillen tussen ons?'
'Wat doen we?' fluisterde ik tegen Magnus.
'Ik... weet... niet... precies.'
Tussen elk woord haalde hij gespannen adem. Ik was oprecht bezorgd, zijn huid was grauw en klam en met zijn ene hand omklemde hij de tafelrand zo hard dat zijn knokkels er wit van werden.
Berit kwam aangerend.
Sommige mensen gaan er bij langdurige druk onderdoor. Sommigen klampen zich aan anderen vast en worden weer net kinderen, afhankelijk van troost en kalmerende leugentjes. Sommigen raken als het ware verlamd. Het leven heeft me geleerd dat het haast onmogelijk is te voorspellen hoe mensen onder grote druk zullen reageren.
Soldaten kiezen is een kunst en Berit Tverre was een vrouw met wie je de oorlog kon winnen. Op de bovenste tree van het trapje naar St. P31's Kro bleef ze abrupt staan. Binnen enkele seconden had ze door wat er aan de hand was. Eerst hurkte ze naast Magnus. Zonder hem iets te vragen, haalde ze een inhalator uit haar zak en stopte die in zijn hand.
'Bricanyl,' mompelde ze. 'Ik heb zelf astma. Rustig en diep inademen.'
Ik zal nooit het gezicht van Magnus Streng vergeten toen hij gulzig de lucht met de werkzame microbestanddeeltjes inhaleerde. Zijn handen vouwden zich om de raketvormige inhalator. Zijn ogen keken Berit dankbaar aan. Grote, zware tranen lieten langzaam los uit zijn wimpers en stroomden omlaag naar zijn mondhoeken. Hij inhaleerde diep en nam nog een dosis van het medicijn.
Toen Berit begreep dat Magnus de situatie onder controle had, stak ze beide handen omhoog en begon tegen de verontwaardigde mensenmassa te roepen.
'Roar Hanson is dood,' brulde ze bijna. 'En Steinar Aass ook. Ga allemaal zitten! Ga zitten!'
Het werd doodstil. Zelfs de weergoden leken in shock, het monotone geluid van buiten leek verder weg en gedempter. Berit daalde snel het trapje af en liep St. Pal's Kro door. Bij de brede doorgang naar de Blauwe Salon, waar de vouwdeuren nu helemaal openstonden en zo van de twee vertrekken één grote zaal maakten, bleef ze staan. Kari Thue stond nog steeds op het tafeltje. De meeste anderen keken verlegen rond naar een plekje om te gaan zitten. De hondenbezitters zaten samen in een hoek, waar de drie nog levende dieren het goed met elkaar leken te kunnen vinden. Ik zag het baasje van Moppie nergens, maar ik kon niet iedereen zien, een aantal mensen ging schuil achter de halve muren tussen de twee ruimtes. En een aantal mensen zat in de Jokulzaal. De dubbele deuren tussen de twee vertrekken stonden open, zodat iedereen kon horen wat er gezegd werd. Adrian en Veronica moesten zich daar ergens bevinden, want ik zag hen niet.
'Kom eraf,' snauwde Berit tegen Kari Thue. 'Ik wil niet hebben dat je mijn meubels zo behandelt. Kom eraf! Eraf!'
Het was alsof ze tegen een onwillige hond praatte.
'Wat is er met Roar en Steinar gebeurd?' vroeg Kari Thue, die niet van plan leek te gehoorzamen.
'Ze zijn allebei dood, zoals ik al zei. Steinar Aass kreeg het in zijn kop dat hij op eigen houtje de weg naar beneden kon vinden. Hij is doodgevroren. Roar Hanson... is ook dood. Daar is weinig meer aan te doen.'
'Hoe is hij gestorven?'
Ik moest me inspannen om te horen wat ze zeiden. Voor het eerst sinds het ongeluk speet het me dat ik niet om een hellingbaan van de receptie naar de zijvleugel had gevraagd.
'Nu kom je eraf!'
Berit probeerde Kari Thues arm te pakken. Mikkel, die aan de andere kant van de ruimte zat, stond aarzelend op. Het leek alsof hij niet precies wist wat hij wilde. Langzaam sloop hij tussen tafels en stoelen door tot hij plotseling vaart maakte. Eenmaal bij Kari Thue bleef hij staan en zette hij zijn handen in zijn zij.
'Doe wat ze zegt. Kom eraf.'
'Eerst wil ik weten wat er is gebeurd,' zei Kari Thue.
'Je weet wat je moet weten,' zei Berit.
'Nee. Jullie hebben ons al eerder voorgelogen. Ik wil de waarheid over Roar Hanson weten. Nu.'
'Je bent zo gek als een deur,' zei Mikkel. 'Hou d'r nou maar mee op. Kom naar beneden. Deze vrouw neemt hier de beslissingen, begrepen?'
Kari Thue keek hem aan alsof ze iets bekeek wat ze uit het afvoer- putje van het bad had getrokken.
'Ik meen me te herinneren dat jij het met me eens was.'
Mikkel stond met zijn rug naar mij toe, maar uit zijn lichaamshouding kon ik wel opmaken wat voor gezicht hij trok. Zijn hoofd zakte langzaam achterover, schuin, en hij maakte zijn schouders breder door ze op te trekken.
'Bitch,' snauwde hij plotseling en hij sloeg met zijn hand door de lucht als naar een lastig insect.
Hij draaide zich om en slenterde onverschillig weg, terwijl hij iets mompelde wat ik niet kon verstaan. Toen enkelen van zijn maten op wilden staan om achter hem aan te gaan, snauwde hij ze weer terug. Ik verwachtte dat hij zonder een woord te zeggen langs Magnus en mij zou lopen. Tot mijn verbazing ging hij vlak voor mij op de trap zitten, op de onderste tree.
'Kut,' mompelde hij zonder naar ons te kijken.
Kari Thue meende kennelijk dat zij voor stond in de strijd. En in zekere zin klopte dat ook. Met hernieuwd zelfvertrouwen keek ze op het gezelschap neer en wendde zich toen weer tot Berit: 'Het kan nauwelijks toeval zijn dat twee leden van de staatskerkcommissie binnen een tijdsbestek van enkele uren sterven. Jullie hebben al bevestigd dat Cato Hammer vermoord is, hoewel jullie ons, wat hem betreft, ook om de tuin probeerden te leiden. Wat trouwens een fundamentele schending is van mijn rechten en die van alle anderen. We zitten ingesneeuwd in de bergen, in een volkomen extreme situatie. Ieder van ons heeft het recht om beslissingen te nemen om ons eigen leven veilig te stellen.'
Ze ratelde maar door. De korte pauze die nu volgde werd des te dramatischer.
'Binnen de grenzen van de wet, natuurlijk. We zitten hier niet op een schip. En jij bent de kapitein niet. Hier gelden de hiërachische regels van de zeevaart niet.'
Ze stak een wijsvinger in Berits schouder, die een stap naar achteren deed.
'Ik ken geen enkele wetsbepaling die jou het recht geeft om namens ons allemaal beslissingen te nemen,' ging Kari Thue verder. 'Integendeel. Bij afwezigheid van de politie of andere autoriteiten moeten we er zelf voor zorgen de beste oplossingen te vinden om te kunnen overleven. En dan heb ik het recht om alle informatie te krijgen die nodig is om voor mijn eigen veiligheid te kunnen zorgen. Ik ben van mening...'
'Mikkel,' fluisterde ik. Hij draaide zich half om en haalde zijn hand nonchalant over zijn bandana.
'Wat?' mompelde hij.
'Help me naar beneden. De trap af.'
'Ik ben van mening,' herhaalde Kari Thue, luider nu, 'dat het gezien het grote aantal doden hier, absoluut noodzakelijk is dat we goed en volledig geïnformeerd worden en dat de informatie over waar mensen hier aan doodgaan essentieel is.'
In plaats van mijn stoel voorzichtig de drie treden af te laten rijden, zoals Geir en Johan hadden gedaan, tilde Mikkel de hele stoel met mij erin op en droeg me de trap af, waarna hij me zacht en moeiteloos op de grond zette. De jongen was waarempel net zo sterk als hij eruitzag.
'Dank je,' fluisterde ik. Hij gaf geen antwoord.
'Waar is Roar Hanson aan doodgegaan?' riep Kari Thue beschuldigend tegen Berit.
')e hebt gelijk,' riep ik terug, terwijl ik dichterbij kwam.
Kari Thue schrok op, letterlijk. Ze deed weer denken aan een eekhoorn, een nerveus, bijdehand en pienter wezentje, dat toch niet het verstand had om voldoende voedsel binnen te krijgen. Berit keek me aan, enigszins verward. Ik had haar graag verteld wat ik dacht.
'Je hebt helemaal gelijk,' herhaalde ik in plaats daarvan. 'Jullie hebben alle recht om te weten hoe de mensen hier gestorven zijn.'
Ik stopte mijn stoel drie a vier meter voor de doorgang naar de Blauwe Salon. Ik zette de rem erop en legde mijn handen in mijn schoot.
'Steinar Aass is doodgevroren,' zei ik luid. 'Precies zoals Berit jullie daarnet heeft verteld. Wat Roar Hanson betreft, duidt alles erop dat hij is vermoord. Vannacht.'
De vrouw met het breiwerk, die zoals ik uiteindelijk begrepen had een van de vier lekenleden van de staatskerkcommissie was, begon te huilen. Ze bracht snikkend het onvoltooide breiwerk naar haar gezicht. Een man boog zich naar haar toe om haar te troosten. Het gemompel nam toe en na slechts enkele seconden praatte iedereen door elkaar. Kari Thue zag eruit alsof ze niet precies wist wat ze moest doen. Het leek alsof de erkenning van haar gelijk zo onverwacht kwam dat het haar uit balans bracht, in ieder geval zuiver retorisch.
'Ik had gelijk,' zei ze voor zich uit, zonder dat iemand luisterde.
'En wat wil je nu met deze wetenschap doen?' vroeg ik.
'Waaraan is hij gest... Hoe is hij vermoord?'
Geen van beiden praatten we nog erg luid. Dit was een gesprek tussen haar en mij, zoals mijn bedoeling was geweest. Toch begonnen de mensen elkaar tot stilte te manen. Ze wilden het ook horen.
'Dat weten we niet precies,' antwoordde ik. 'Maar hij is met een of ander voorwerp neergestoken.'
'Een mes?'
Het viel me op dat ze nu vaker met haar ogen knipperde. Of het een teken van onzekerheid was of iets heel anders en meer gewenst, kon ik niet zeggen.
'Nee,' zei ik. 'Niet met een mes. Wat ga je nu doen? Nu je de informatie hebt waar je recht op meent te hebben?'
Ze keek om zich heen. Vermoedelijk voelde het minder goed om tijdens een rustig gesprek met mij op een tafel te staan dan toen ze Berit van de troon wilde stoten. Tegelijkertijd zou het een nederlaag zijn om van het provisorische spreekgestoelte af te stappen. Zoals Berit en Mikkel allebei geprobeerd hadden haar te laten doen. Ze koos eerst een tussenoplossing en ging zitten. Het was duidelijk niet prettig om zo te zitten, als een kind met gekruiste benen, dus ze schoof langzaam naar de rand. Uiteindelijk stond ze op de grond. Maar ze zei niets.
'Ik wacht,' zei ik glimlachend.
'Ja, wat doen we, Kari? Wat doen we nu?'
De vraag kwam van een van haar hofdames, een vrouw van in de vijftig met een solariumbruine huid. Ze was een van de eersten geweest die zich bij Kari Thue hadden aangesloten, de eerste avond al, na het incident met de twee Koerden.
Nog steeds kwam er geen antwoord. Kari Thue slikte en het was zo stil in de kamer dat ik het vochtige geluid van haar bewegende strottenhoofd kon horen.
'Moet je zien! Mensen, kijk dan!'
Een van Mikkels vrienden was opgestaan. Hij stond vlak bij het raam voor het terras. Hij wenkte met zijn hand en herhaalde: 'Het weer! Kijk dan!'
Het terras lag allang vol sneeuw. De deur naar buiten was geheel geblokkeerd. Alleen door de bovenste helft van de ramen was het zicht vrij, iets wat maar weinig mensen hadden opgemerkt zolang het uitzicht verdween in de eeuwige sneeuwjacht.
Het wolkendek was gebroken. Het sneeuwde nog hevig, maar er sneed een intens wit licht door de wervelende vlokken. Alsof de zon ons eraan wilde herinneren dat ze er nog steeds was. Dat ze ons niet was vergeten en dat ze dit monster van een orkaan dat ons al veel te lang plaagde nu snel een kopje kleiner zou maken.
Kari Thue was vergeten. Alles was vergeten, behalve het weer. Veel mensen stonden op en liepen naar de ramen, alsof ze niet echt geloofden wat ze zagen. Anderen klapten lachend in hun handen, sommigen voorzichtig, sommigen uitgelaten. De vrouw met het breiwerk droogde haar tratien om Roar Hansen en gilde hysterisch van vreugde. "
Het duurde allemaal niet veel langer dan een minuut.
De hemel sloot zich. De grijze duisternis pakte zich samen tegen de ramen. De sneeuw hervond zijn goormatte kleur en werd opnieuw een muur van troosteloosheid.
Een grote, eendrachtige zucht steeg op naar het plafond.
'De temperatuur gaat omhoog,' zei Geir opgetogen. Ik was zo op het weer geconcentreerd geweest dat ik hem niet aan had horen komen. 'Het vriest momenteel eenentwintig graden en de windmeter staat al op vierentwintig meter per seconde. Het is nog maar een gewone storm, mensen! Niets vergeleken met wat het geweest is!'
Net als de meeste anderen keek ik van Geir naar de ramen en weer terug. Het was net alsof de glimp van betere tijden slechts een illusie was geweest. Niets aan het monotone, beperkte uitzicht duidde erop dat het weer over afzienbare tijd zou verbeteren.
'Mooi zo,' zei ik, terwijl ik een glimlach op mijn gezicht perste. 'Betekent dat dat we hier binnenkort weggehaald kunnen worden?'
'Tja...' Hij grijnsde breed. 'Iedereen zal zich moeten voorbereiden op nog een nachtje in Finse. Maar als de verbetering doorzet, zullen de eersten van ons vermoedelijk morgen al kunnen vertrekken.'
'Misschien,' voegde Berit er sceptisch aan toe. 'We hebben geen ervaring met deze hoeveelheden sneeuw. We weten niet eens hoe het er buiten uitziet. De spoorbanen moeten sneeuwvrij gemaakt worden en bovendien...'
'Laten we optimistisch blijven,' zei Geir. 'Ik denk wel dat ze helikopters inzetten, na wat we hier hebben doorgemaakt. Nog één nachtje en dan gaan we allemaal huiswaarts.'
Hij hield er duidelijk geen rekening mee dat de politie ook nog iets te zeggen zou hebben, met betrekking tot de mogelijkheden om Finse te verlaten zodra dat kon. Maar zoals de situatie nu was, zag ik geen reden om hem daaraan te herinneren.
Hoewel de uitgelaten stemming dramatisch was gedaald toen bleek dat het schijnsel boven het Finsevann maar hoogst tijdelijk was, leek Geirs optimisme toch aanstekelijk te werken. Niemand had het nog over Roar Hansons dood of over de veiligheid van de gasten. Het gesprek ging weer over koetjes en kalfjes, over weer en wind, en sommigen begonnen al weddenschappen af te sluiten over wanneer de eerste helikopter in Finse zou landen. De mensen waaierden uit over de zitgroepen en veel gingen er naar de Millibar om koffie te halen, terwijl ze wachtten tot de tafels gedekt werden voor een late lunch. Een paar handbalmeisjes begonnen te zingen.
Het leek onbegrijpelijk dat deze mensen zojuist hadden gehoord dat er nóg iemand was vermoord. Aan de andere kant, een betrekkelijk lang leven bij de politie had me geleerd dat de mens een fenomenaal vermogen heeft om zich door goed nieuws te laten afleiden. Niemand had een nauwe relatie met Roar Hanson of Steinar Aass, behalve de breiende dame misschien. Al was ik niet eens zo overtuigd van haar oprechtheid toen ze bij de gedachte aan de dood van haar collega instortte. Nu zat ze namelijk met een verzaligde glimlach op haar gezicht koffie met een flinke scheut koffieroom te slurpen, terwijl ze herhaaldelijk een blik op de ramen wierp in de hoop dat God zijn genade nogmaals zou tonen.
Kari Thue was gaan zitten. Ze bladerde geïnteresseerd in een boek, al verdacht ik haar er geen moment van te lezen.
De Koerden moesten er al die tijd zijn geweest, maar ik zag ze nu pas. Gehaast verlieten ze de Blauwe Salon op weg naar de receptie. Ik volgde hen met mijn ogen, maar ze draaiden zich niet om en maakten ook niet op een andere manier duidelijk dat ze met mij of met iemand anders wilden praten. De vrouw liep met gebogen hoofd, terwijl haar zogenaamde echtgenoot haar onderarm met een bevoogdende greep vasthield.
Magnus Streng voelde zich kennelijk beter. Ik zag hem in de receptie staan. Hij praatte zacht met Berit, die zich plotseling naar voren boog en hem hartelijk omhelsde.
De dingen leken zich te normaliseren. Niemand had ook maar één vraag gesteld over de echt grote leugen: dat het gat in de muur waar het rijtuig had gezeten beterdichtgemaakt moest worden en dat ze de trap moesten nakijken. Niet een van de gasten in Finse 1222 had ook maar het geringste vermoeden dat er in de kelder vier onbekende mannen uit het geheime rijtuig achter een gesloten deur zaten. Niemand had gevraagd waarom het nodig was geweest om hen beneden in de Blauwe Salon bijeen te drijven.
Het deed allemaal denken aan een goocheltruc. Je zwaait dramatisch met je ene hand, zodat niemand ziet wat je met de andere doet. In dit geval was Kari Thue degene geweest die goochelde. Al kon ze niet vermoeden dat haar luidruchtige optreden het voor ons mogelijk had gemaakt om de mensen uit het appartement binnen te laten en te verstoppen, zonder dat iemand er ook maar iets van had gemerkt.
De wereld wil blijkbaar bedrogen worden.
'Je ziet er somber uit,' zei Geir, met een klopje op mijn schouder. 'Kom, dan help ik je weer naar boven naar de receptie!'
Ik wist niet of ik dat wel wilde. Eigenlijk wist ik helemaal niet wat ik wilde.
'Maar Hanne! Het weer knapt op! Nog een nachtje, dan kun je naar huis.'
Dat was nou precies wat me somber stemde.
'Ik weet niet of we het nog een nacht volhouden,' zei ik zacht, opdat verder niemand het zou horen. 'De nachten op deze plek jagen me angst aan. Tot nu toe is er nog geen nacht voorbijgegaan zonder moord.'
Geir knipperde en slikte. Hij leek iets te willen zeggen. Een woord van troost misschien. Hij kon niets bedenken. Maar goed ook, want ik had angstwekkend gelijk. In plaats daarvan kwam hij achter mij aan, terwijl ik langzaam richting het trapje naar de receptie en mijn vaste stek bij de Millibar reed.
'Ik moet koffie hebben,' zei ik. 'Veel koffie. Ik ga niet slapen voordat we gered worden. De volgende keer dat ik ga slapen, is het in mijn eigen bed.'