10 - OP DE SCHAAL VAN BEAUFORT

Kenmerken van de wind in de bergen: zware storm, 24,5-28,4 meter per seconde. Deze en hogere windkrachten maken de meeste mensen nooit mee. Door omvallende bomen breken telefoon- en elektriciteitsleidingen. Massief houten muren kraken. Lichte huisjes waaien van hun fundament.

1

'Dit zou voldoende moeten zijn,' zei Berit, terwijl ze een thermos- kan van drie liter neerzette.

'Melk?'

'Gewoonlijk wel, ja, maar aangezien het de bedoeling is om wakker te blijven, geloof ik dat ik hem nu maar zwart neem. Het zal wel verbeelding zijn, maar hoe donkerder de koffie, hoe beter het werkt, als het ware.'

De gedachte alleen al dat ik op zijn vroegst morgenmiddag pas zou kunnen slapen, maakte mijn hoofd onuitsprekelijk zwaar. Geir had voorgesteld dat ik even een dutje deed in het kantoortje achter de receptie. Om drie uur 's middags, terwijl iedereen wakker was, zou er heus niemand vermoord worden, beweerde hij met een scheef glimlachje. Daar had hij vermoedelijk wel gelijk in. Toch weigerde ik, hoewel ik het aanbod om het kantoortje te gebruiken met beide handen aannam. Van een uurtje in dromenland zou ik alleen maar nog slaperiger worden. Uit ervaring wist ik dat ik het nog een etmaal kon volhouden, als ik eenmaal de grens tussen doodmoe en oververmoeid was gepasseerd. Een stevige dosis cafeïne zou daarom meer effect sorteren dan een uurtje op één oor.

'Heb je verder nog iets nodig?'

Berit spreidde haar armen, alsof ik alles kon kiezen wat mijn

hartje begeerde. Ik staarde naar een dode monitor en probeerde iets te bedenken.

'Nee, dank je. Maar bedankt voor het aanbod. Wat doe je dit goed, Berit. Ik ben onder de indruk hoe je dit allemaal... aanpakt.'

'Het doet je écht goed om hier in de bergen te zijn,' glimlachte Geir en hij gaf een tikje tegen mijn achterhoofd voordat hij naar de deur liep. 'Je zou vaker moeten komen!'

Hij deed de deur achter hen dicht en toen was ik alleen.

Het was halfdrie in de middag en ik wist niet precies wat de zin was van wat ik nu ging doen.

2

Soms verbeeld ik me dat ik nog gevoel in mijn benen heb. Ik heb nooit iemand willen lastigvallen met gezanik over letsel dat ik aan mezelf te danken heb, dus ik praat niet over dit vage gevoel van pijn dat me er af en toe aan herinnert hoe het is om op twee benen te lopen.

Niet dat ik zo veel mensen heb om mijn gedachten mee te delen, gewoonlijk. Soms heb ik weken met niemand anders te maken dan met Nefis, Ida en de oude Marry, onze hulp in de huishouding. Dat leven heb ik gekozen en zo is mijn leven geworden.

Nu zat ik hier in mijn eentje en ik voelde me eenzaam.

Dat was vreemd.

De wond aan mijn been deed pijn. Ik bedoel: het deed echt pijn. Natuurlijk snap ik wel dat het allemaal inbeelding was, ik heb zelf de foto's van de doorgescheurde zenuwbundels in mijn onderrug gezien. Brij, noemde de dokter het, terwijl hij gefascineerd de foto's bekeek die ze gemaakt hadden toen ze me opereerden.

De cellen van mijn navel naar beneden zijn niet meer in staat om wat voor signaal dan ook naar mijn hersenen te sturen. De communicatielijnen zijn voor eeuwig en altijd verbroken, iets waar ik me allang bij heb neergelegd. Toch was het alsof ik de brandende pijn in de wond van de skistok voelde. Geen fantoompijn, maar een echte, kloppende wond.

Het was vreemd om me zo eenzaam te voelen.

Cato Hammer moest veel vijanden gehad hebben. Hoewel... misschien niet direct vijanden, daar was hij te ongevaarlijk voor. Te goeiig en te aardig. De dingen die hij er te hooi en te gras uitgooide, waren eerder irritant dan scherp, eerder onbesuisd dan echt kwetsend. Toch wist ik zeker dat veel mensen hetzelfde gevoeld moesten hebben als ik: de man had het enorm met zichzelf getroffen, in zijn zogenaamde betrokkenheid bij anderen.

Maar zulke mensen geven normaal gesproken niet direct aanleiding tot moord.

De flap-over stond nog in de hoek van het kantoortje. Het vel waarop ik de namen van de twee moordslachtoffers had geschreven was onaangeroerd. Ik reed er lantaarn naartoe en pakte de rode stift op. Onder de namen trok ik een streep die het vel in tweeën deelde. Toen schreef ik nog een aantal namen op.

Einar Holter, de treinmachinist die ik nooit had ontmoet.

Elias Grav, schreef ik.

Steinar Aass.

Sara.

Ik zou willen dat ik haar achternaam kende. Zoals het nu op papier stond, leek het alsof ik het meisje niet erg hoog achtte. Het was respectloos om geen achternaam te gebruiken, alsof zij minder waard was dan de anderen. Alsof ze een hond was. Of een kat. Zonder verwantschap of echte familiebanden.

Rosenkvist, schreef ik langzaam in mijn mooiste handschrift. Sara Rosenkvist. Die naam paste bij haar.

Er waren vier mensen gestorven, zonder we daar iemand van konden beschuldigen, behalve die vermaledijde rotstorm. Einar, Elias, Steinar en kleine Sara Rosenkvist. Ze waren net zo onverwacht uit het leven weggerukt als de twee die vermoord waren. Net zo zinloos. Toch zou de politie zich, als ze vannacht, morgen of in het ergste geval over twee dagen, deze uitgestrekte ijs- en sneeuwvlakten wisten te bereiken, concentreren op de twee bovenste namen op de lijst van mensen die tijdens de februari-orkaan in 2007 in Finse waren omgekomen. Ze zouden alle middelen en mogelijkheden aanwenden, en binnen één of twee dagen zouden ze de moordenaar in zijn kraag vatten en ervoor zorgen dat hij voor een jaar of vijftien achter de tralies verdween.

Wat was eigenlijk het verschil tussen deze mensen?

Was het feit dat Cato Hammer en Roar Hanson het leven hadden verloren erger dan dat Sara nooit zou opgroeien? Betekende de dood van Cato Hammer een groter verlies voor zijn familie dan het feit dat de drie kinderen van Einar Holter als ze volwassen waren zich hun vader nauwelijks zouden herinneren? Waarom zou de maatschappij alle middelen inzetten om degene die voor twee van de sterfgevallen verantwoordelijk was gerechtelijk te vervolgen, terwijl de anderen door het publiek vergeten zouden zijn zodra de slachtoffers goed en wel ter aarde waren besteld?

Concentreer je, dacht ik en ik nam nog een kop koffie.

Ik staarde naar Cato Hammers naam en probeerde me hem voor de geest te halen. Hoezeer ik me hem ook in levenden lijve probeerde te herinneren, het was vooral de doodse, verbaasde gezichtsuitdrukking op het keukenblok die me was bijgebleven.

De informatiebijeenkomst.

Daar moest ik ineens aan denken en ik snapte eerst niet waarom. Ik sloot mijn ogen en probeerde terug te denken aan de eerste avond, toen alleen de machinist nog maar was verongelukt en iedereen eerder opgelucht en opgetogen leek over het ongeval dan gechoqueerd. Voordat Berit Tverre het woord nam, had ik Cato Hammer achter een van de zuilen in de receptie zien verdwijnen en het was me opgevallen dat hij veranderd was. Eerder op de avond had hij bij wijze van spreken gebruist van overdreven blijdschap en irritante energie. Zelfs na de harde confrontatie met Kari Thue had hij een zelfverzekerde glimlach rond zijn mond gehad. Daarom had ik het vreemd gevonden dat hij even later zo ernstig leek. Droevig, op een bepaalde manier.

Of bang?

Toen ik hem achter de zuil zag verdwijnen, dacht ik ogenblikkelijk dat Kari Thue hem had geïntimideerd. Ik had geen reden om op dat moment bij de verandering van zijn humeur stil te blijven staan. Maar nu ik erover nadacht, raakte ik er steeds meer van overtuigd dat hij nadat Kari Thue hem had uitgefoeterd nog net zo vrolijk en tevreden was als voordat hij zich in de ruzie tussen haar en de Koerd had gemengd.

Ik scheurde het vel van het bord en schreef Cato Hammers naam nog een keer op. Onder zijn naam tekende ik een tijdlijn, waarop ik ruwweg de tijdstippen van de opgewonden discussie en van de informatiebijeenkomst invoerde. Ik gebruikte groen om de eerste gebeurtenis te markeren, zwart voor de tweede. Met groen schreef ik 'vrolijk, enthousiast en geduldig'. Daarna tekende ik een pijl naar rechts, zonder dat ik precies kon zeggen wanneer zijn humeur was omgeslagen. Met zwarte stift schreef ik 'ernstig, misschien bang'. Nadat ik even had nagedacht, zette ik een vraagteken achter het laatste woord.

Voorzover ik kon uitrekenen en me kon herinneren, zat er ongeveer anderhalf uur tussen de eerste twee gebeurtenissen. Kari Thue was al die tijd in de receptie geweest. Cato Hammer had zich in de kamer met de haard opgehouden, waar de herdenkingsplechtigheid plaatsvond en later het bridgetoernooi van start ging.

Ik was weliswaar even weggedommeld, maar dat had nauwelijks langer dan enkele seconden geduurd, hooguit een paar minuten. Ik wist bijna zeker dat Kari Thue en Cato Hammer elkaar niet hadden gesproken, in de periode die ik nu op de flap-over had geschetst.

Kari Thue had Cato Hammer niet geïntimideerd.

In ieder geval niet op dat moment.

Dus moest iemand anders dat gedaan hebben.

Er waren veel te veel anderen om uit te kiezen. Bovendien hoefde Cato Hammers veranderde stemming helemaal geen verband te houden met het feit dat hij een paar uur later werd vermoord. Ik was nog geen spat verder gekomen en gooide de stift teleurgesteld weg.

De deur piepte even en ging open.

'Stoor ik?' vroeg Magnus en zonder op antwoord te wachten kwam hij binnen. 'Zit je hier?'

Ik zag geen reden om te antwoorden, niet op de eerste, noch op de tweede vraag.

'Ik voel me veel beter,' zei hij vrolijk, terwijl hij ging zitten. 'Fantastische vrouw, die Berit Tverre. Zij weet bijna overal raad op! Waar ben jij mee bezig?'

'Ik probeer te denken.'

'Jaha. Dat kan moeilijk zijn! Vooral onder dit soort omstandigheden.'

'Ja,' zei ik, al wist ik niet helemaal zeker op welke omstandigheden hij doelde.

Hij trok zijn enorme hoornen bril te voorschijn en zette die op zijn neus.

'Wat hebben we hier,' zei hij. 'Een... een tijdlijn, gok ik.'

Hij leunde turend naar voren. Toen klakte hij even met zijn tong, duidelijk een van zijn vele hebbelijkheden.

'Dus het was jou ook opgevallen.'

'Wat?' vroeg ik.

'Die...'

Hij glimlachte en zette zijn bril weer af. De glazen waren zo smerig dat ik zin had om hem af te pakken en schoon te wrijven.

'Die verandering in het humeur van Cato Hammer,' voltooide hij, terwijl hij zijn bril op het bureau neerlegde. 'Vrolijk en luidruchtig toen we het hotel binnen kwamen. Ernstig en gereserveerd toen hij vlak voor de informatiebijeenkomst terugkwam.'

'Terugkwam? Uit de kamer met de haard, bedoel je?'

'Tjaaa. Hij was daar een groot deel van de tijd. Maar niet de hele tijd. Zelf draafde ik een beetje heen en weer, ik... Ja!' Zijn wijsvinger stak een gat in de lucht. 'Wij hadden immers zo'n aardig gesprek, jij en ik! Ik bood je wijn aan, maar jij hield je hardnekkig aan je geheelonthoudersbelofte.'

'Ik heb helemaal geen...'

'En daarna ging ik naar de haardkamer. Hammer was daar toen ook. Hij was in vorm, om het zo maar te zeggen. Wat een stem had die man. En een humeur, godbetert. Erg veel humeur en engagement. Maar op een bepaald moment is hij weggegaan. Ik had net zes schoppen gemeld en wist zeker dat ik die zou halen. Toen ik later in de receptie terugkwam, was Cato Hammer daar ook niet. Hij kwam pas vlak voordat de informatiebijeenkomst begon. Maar dit hotel heeft talloze kamers, dus hij kan overal geweest zijn.'

'Heb je met hem gesproken?'

'Nee. Eigenlijk niet. Zoals ik tegen je zei tijdens onze kleine... lijkschouwing... hij is mijn patiënt geweest. Iets wat ik je nooit verteld zou hebben, ware het niet dat de man dood was. De omstandigheden waren nogal buitengewoon, mag ik er wel aan toevoegen. Ik heb de gewoonte aangenomen dat ik mijn patiënten nooit aanspreek als ik ze buiten de praktijk tegenkom, tenzij zij mij als eerste aanspreken. Discretie, heel simpel. Onderdeel van mijn zwijgplicht.'

'En dat deed hij niet? Je aanspreken, bedoel ik?'

'Nee. Hij groette niet eens. Misschien herkende hij me niet.'

Ik deed alsof ik gaapte. Lang.

'Hij herkende je heus wel,' zei ik uiteindelijk en beet zo hard in mijn onderlip dat de zoete smaak van bloed in mijn tong prikte. Magnus hield zijn hoofd scheef en verzonk in gedachten.

'Hallo,' zei ik voorzichtig.

Er verscheen een diepe frons boven zijn neus. Hij haalde adem alsof hij iets wilde zeggen, maar bleef zitten met een gedachte die hij misschien niet wilde prijsgeven.

'Je kunt je natuurlijk afvragen,' zei hij eindelijk, 'waarom het mij opviel dat juist Cato Hammer zo'n omslag in zijn humeur had.'

Zijn ogen fascineerden me. Zijn bijzondere gelaatstrekken namen de aandacht weg van zijn ogen, die eigenlijk heel mooi waren en zo diepblauw dat het grensde aan indigo.

'Dan vraag ik het je,' zei ik. 'Waarom viel het je op dat juist Cato Hammers humeur veranderde?'

'Dat zal ik je vertellen,' zei hij glimlachend. 'Het viel me op omdat ik iets over hem weet.'Ik knikte en wachtte.

'Ik weet dat het humeur van Cato Hammer, het enorme engagement dat hij het publiek toont, de...' Hij frunnikte aan zijn bril en zocht naar de woorden, '...de overdreven tolerantie en omhelzing van bijna alles en iedereen,' ging hij verder. 'Ik weet dat die niet helemaal echt is. In veel opzichten was hij een zorgzame man. En consciëntieus, ik bedoel dat zijn geweten hem parten kon spelen. Of hij ook echt een goed mens was..Zijn wijsvinger raspte over zijn wangen waar baardgroei hier en daar wonderlijke patronen op zijn huid tekende.'... daar ben ik eerlijk gezegd niet helemaal zeker van.'

Ik wist niet of ik iets moest zeggen of dat ik gewoon moest wachten op wat er zou komen.

'Met zoiets moet je natuurlijk voorzichtig zijn. Zeer voorzichtig.' Ineens keek hij mij weer aan, alsof hij mij waarschuwde. 'Om anderen te beoordelen, bedoel ik. Vooral als je feitelijk zo weinig weet. Cato Hammer is drie, misschien vier keer bij me geweest, tot ik begreep dat al die vage klachten van hem eigenlijk veroorzaakt werden door zijn geestelijke gesteldheid. Zeer onrustig. Daarom heb ik hem doorverwezen.' Zijn gezicht brak open in een glimlach. 'Maar dat heb ik je al eerder verteld.'

'Waarom twijfel je eraan... of hij een goed mens was?'

'Mag ik dit kopje gebruiken?'

Zijn hand kromde zich om een vuile koffiebeker waarvan ik niet wist wie hem had gebruikt. Ik haalde mijn schouders op, waarop hij de beker onder de tuit van de drukkan hield en tot de rand met koffie vulde.

'Wanneer ben je een goed mens?' vroeg hij en hij draaide met zijn ogen om de angel uit de banaliteit van de vraag te halen. 'Is dat als je goed doet? Of is dat, aangezien we nu eenmaal van nature goed voor onszelf en onze familie zorgen, eerder een vraag naar het vermogen om onze tekortkomingen en onze fouten in te zien? Om de verantwoordelijkheid op ons te nemen omdat het ons niet lukt om goed te zijn, bedoel ik? Is goedheid met andere woorden een benaming van de wil om eeuwig strijd te voeren tegen het ego, of kan slechts de winnaar, degene die zijn eigenbelang al heeft overwonnen, zich goed noemen?'

Ik kon hem niet volgen. Misschien was ik te moe. Misschien vond ik het gewoon een hoop gezwam.

'Ik weet het niet,' mompelde ik. 'Maar wat was er met Cato Ham- mer?'

'Hij had iets op zijn geweten,' zei Magnus, terwijl hij zich oprichtte.

Zijn stem kreeg een andere toon, werd donkerder. Hij sprak mij nu aan, hij praatte niet langer tegen zichzelf of tegen een denkbeeldige en meer filosofisch ingestelde gesprekspartner dan ik.

'Wat dan?'

'Dat weet ik niet,' zei hij kort. 'Zo ver zijn we nooit gekomen. Maar hij was een gekweld man. Al na een paar gesprekken begreep ik dat hij gebukt ging onder een groot schuldgevoel. Daaruit kon je opmaken dat hij in ieder geval een geweten had. Maar hij deed er nooit iets mee.'

'Hoe weet jij dat?'

'Goede vraag.'

Hij leunde achterover en hield de koffiebeker met beide handen vast.

'Ik heb de indruk,' zei hij en hij dacht even diep na voordat hij opnieuw begon: 'Ik heb absoluut de indruk dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Aangezien hij erg veel media-aandacht kreeg, hadden zowel jij als ik, net als ieder ander geweten als hij de verantwoordelijkheid voor iets dergelijks op zich had genomen. Zelfs als Cato Hammer een snelheidsovertreding had begaan, zou dat de voorpagina's hebben gehaald. Deductie, met andere woorden. Hij is nooit in het reine gekomen met wat hij heeft gedaan. Toch trok hij die fa^ade op van energie en allesomvattende liefde. Er klopt iets niet. Er klopt iets helemaal niet. Daarom viel het me op dat hij ineens zo ernstig was toen hij bij de informatiebijeenkomst binnenkwam. Het was bijna...' Hij wierp een blik op de flap-over met mijn aantekeningen. 'Angst. Hij leek bang. Je kunt het vraagteken weghalen.' 'Hebzucht en verraad,' hoorde ik mezelf zeggen.

'Wat?'

'Iets wat... wat Roar Hanson zei. Voordat hij werd vermoord, is hij twee keer naar me toe gekomen. Hij wilde me duidelijk iets vertellen. Iets wat... Hij zei dat hij wist wie de moordenaar was.'

'Wat? Wat?'

De koffie spatte over de rand toen hij de beker met een knal op de tafel zette.

'Heeft hij jou verteld wie Cato Hammer heeft vermoord?!'

'Je luistert niet goed,' zei ik. 'Hij zei dat hij wist wie het gedaan had. Hij heeft me niets verteld. We werden... gestoord. Beide keren.'

Bij de gedachte aan Adrian alleen al steeg de warmte naar mijn wangen.

'Maar wat bedoel je met... hebzucht en verraad?'

Zijn vingers tekenden grote aanhalingstekens in de lucht.

'Dat zei hij. Hij zei dat..

Mijn ogen zakten dicht. Mijn geheugen werkt altijd beter als ik mijn ogen dicht heb.

'Dat verraad vergeven kan worden, maar hebzucht nooit. Nee. Omgekeerd, geloof ik. Er is vergiffenis voor hebzucht, maar niet voor verraad. Zoiets.'

'Ik dacht dat er voor alles vergiffenis bestond,' mompelde Mag- nus.

'My words, exactly. Toen hij de eerste keer bij me kwam, wist nog niemand dat het om moord ging. Iedereen scheen het verhaal over de hersenbloeding te geloven. Roar Hanson was er echter van overtuigd dat de man vermoord was.'

'Vreemd. Heel vreemd.'

De koffie werkte. Ik voelde me kwieker dan in lange tijd. Absurd genoeg had ik het naar mijn zin. Het was een eeuwigheid geleden dat ik met iemand gepraat had die me zo kon laten ontspannen als Magnus Streng. Zijn vriendelijke opdringerigheid en opdringerige vriendelijkheid zou ik normaliter hebben afgewezen. In plaats daarvan speelde ik nu zelfs met de gedachte hem eens bij mij thuis te eten uit te nodigen. Hij en zijn vrouw misschien, als hij die had.

Als dit voorbij was.

Als ik eindelijk weer thuis was, in mijn eigen vertrouwde omgeving.

Natuurlijk zou ik hem niet echt uitnodigen. Ik had al jarenlang niemand meer bij me thuis uitgenodigd. Nefis was degene die de banden met vrienden onderhield, niet ik. Zij zeurt er allang niet meer over. Maar ze zou er enorm blij mee zijn geweest.

'Denk je...' zei ik glimlachend. 'Denk je dat je...'

De pauze werd te lang.

'Dat ik wat?'

'Ben je getrouwd?' vroeg ik.

'Ja,' zei hij enthousiast. 'Al bijna tweeënveertig jaar!'

Een snel rekensommetje maakte hem minstens tweeënzestig jaar. Vermoedelijk ouder. Hij leek jonger.

'We hebben drie fantastische kinderen," zei hij tevreden en hij trok een portefeuille van buitenproportionele afmetingen uit zijn binnenzak. 'En vijf kleinkinderen. Tot nu toe. Mijn jongste dochter is zwanger van een tweeling, dus binnenkort hebben we er zeven, mijn Solfrid en ik.'

Uit de portefeuille viel een plastic harmonicamapje met foto's, van vrouw, kinderen en kleinkinderen. Kerst, nationale feestdag en iets wat eruitzag als zomeravonden aan de kust. Hij schoof de stapel naar mij toe. Ik bladerde ze langzaam door. De allerlaatste was een groepsfoto van de hele familie. Kinderen met aanhang, kleinkinderen in alle leeftijden en in het midden de trotse grootouders: een vrouw met grijzig haar en fijne gelaatstrekken die haar arm om de scheve, afwijkende Magnus Streng had geslagen. Iets moest mij verraden hebben, hoewel ik mijn best deed om vriendelijk en voorkomend interesse te tonen.

'Mijn geringe lengte is erfelijk,' zei hij rustig. 'Achondroplasie. Maar dat wil nog niet zeggen dat mijn kinderen het ook krijgen. Omdat mijn vrouw gezond is, is er elke keer vijftig procent kans.

Het lot is mij gunstig gezind geweest en heeft mijn kinderen ontzien. Niet dat mijn leven zo vreselijk moeilijk is geweest. Maar op dit punt onderscheid ik me niet wezenlijk van anderen. Ik wil het allerbeste voor mijn kinderen.'

Hij had drie dochters. Het waren alle drie leuke meiden met lang haar, een warme glimlach en een normaal postuur. Ze leken op hun moeder, die zo'n dertig centimeter langer was dan haar echtgenoot.

'Ik wilde zo ontzettend graag dat ze normaal zouden zijn,' zei hij, terwijl hij de foto's weer aannam.

'Natuurlijk,' mompelde ik. 'Dat wil toch iedereen.'

'Niet per se,' zei hij.

Ik liet het er maar bij.

'Je wilde me iets vragen,' zei hij.

'Nee.'

'Jawel. Je zei: denk je dat je... Dat ik wat?'

'O, dat. Denk je dat je... Denk je dat Roar Hanson echt wist wie Cato Hammer heeft vermoord?'

'Geen idee. Ik heb de man niet gesproken.'

Plotseling leek hij ongeïnteresseerd. Onverschillig. Hij stond op, dronk zijn koffie op, zette de beker met een knal op de tafel, ook ditmaal weer net iets te hard, en liep naar de deur.

'Eén ding nog,' zei ik om hem tegen te houden. 'Vind je het niet vreemd dat zo veel van jullie Cato Hammer kenden?'

Hij staarde me uitdrukkingsloos aan.

'Is dat niet...' ging ik met een kleine aarzeling verder,'... een beetje wonderlijk? Geir kende hem van het bestuur van PC Brann. Berit had hem al eens eerder hier in Finse ontmoet. Hij was jouw patiënt. Is dat niet een opvallende samenloop van omstandigheden?'

'Dat is een manier om ernaar te kijken,' zei hij, zijn schouders ophalend. 'En als je bedoelt dat het ons allemaal tot verdachten maakt, moet je dat vooral denken. Zelf zou ik denken dat het aantoont wat voor de hand ligt: Cato Hammer was een actief man. Een sociale, doortastende man die veel mensen kende. Maar ik heb inmiddels behoefte aan een stevige borrel. Hoewel het daar wellicht nog een beetje vroeg voor is. Tot straks.'

Hij sloeg niet eens met de deur. Soms ben ik een idioot. Ik ben veel te vaak een idioot.

3

Eigenlijk kon ik de deur gewoon op slot doen en de anderen aan hun lot overlaten.

Misschien deed ik dat ook wel. Hoewel de ramen van het kantoortje volkomen dichtgesneeuwd waren en ik daarom niets met zekerheid kon zeggen, had ik het idee dat het weer nog even troosteloos en onveranderlijk was als de afgelopen twee dagen. Maar het maakte niet zo veel lawaai meer. En dat de temperatuur steeg, leek me ook een goed teken. De storm kon toch zeker niet eeuwig duren? Ik volg de ontwikkelingen beter dan de meeste mensen en de doemscenario's die aan de globale opwarming verbonden zijn, kunnen minder schrikachtige mensen dan mij doen sidderen van angst. Toch had ik nog nooit iemand serieus horen beweren dat de gebergten van Noorwegen binnen afzienbare tijd door eeuwigdurende orkanen ontoegankelijk zouden worden.

Ooit moest de storm gaan liggen.

Vannacht. Of morgen. Of misschien pas zondag.

De naam van Cato Hammer in rode inkt op het grauwwitte papier leek nu bijna vanzelf op te lichten. Ik knipperde met mijn ogen, schudde mijn hoofd en vulde mijn beker nog eens met koffie.

Cato Hammers zonde lag in het verleden.

Hij moest een ernstige fout hebben begaan.

Roar Hanson was behoorlijk uit zijn evenwicht geweest, misschien wel op het randje van een mentale instorting. Overspannen mensen kunnen veel rare dingen zeggen. Zijn losse, springerige verhaal werd bovendien sterk gekenmerkt door religieuze kwellingen en ik moest eerlijk toegeven dat ik er nauwelijks belang aan had gehecht als Magnus Streng me niet over Cato Hammers ziektegeschiedenis had verteld.

Er was te veel dat klopte en ik twijfelde niet langer.

Maar het hielp me ook niet veel verder.

'Geloof je in wraak? Vind jij het ethisch verantwoord om groot onrecht te wreken?'

Ik herinnerde me Roar Hansons woorden toen ik mijn ogen sloot. Precies zo hadden ze geklonken tijdens ons laatste gesprek, ik kon nog bijna zijn lichte, hooggespannen stem horen: 'Geloof je in wraak?'

Dat hij die vraag hoe dan ook had gesteld, kon betekenen dat hij zelf twijfelde. Of dat hij op zijn minst een zeker begrip voor de probleemstelling had. Wat weer de ernst benadrukte van waar Cato Hammer zich volgens hem schuldig aan had gemaakt.

Hebzucht en verraad, had hij gezegd.

Hebzucht houdt verband met geld. Bezittingen. De mammon.

Hebzucht is voor katholieken een doodzonde. Maar nauwelijks iets om je over op te winden in een maatschappij waarin mensen hebzucht niet langer afwijzen maar goedkeuren.

Ik pakte de rode stift en schreef 'hebzucht' boven de hele tijdlijn.

Verraad?

Je kunt natuurlijk iemand verraden door hebzuchtig te zijn.

Roar Hanson moest bedoeld hebben dat het slachtoffer van Cato Hammers hebzucht en verraad ook in Finse was.

Als dat klopte, had Cato Hammer dat pas enige uren nadat we bij het hotel waren aangekomen gemerkt. Wonderlijk. Ik zag voor me hoe hij door de zalen liep, converserend en links en rechts handenschuddend. Ik had me al vroeg gerealiseerd dal Cato Hammer degene was die het beste overzicht over alle aanwezigen had, hoewel hij bij een gelegenheid, met de vrouw in de hijab, een beetje een flater had geslagen.

De confrontatie tussen Kari Thue en Cato Hammer had rond kwart voor acht plaatsgevonden.

Op dat moment waren we al uren in Finse 1222, in ieder geval de meesten van ons. De laatste mensen werden pas rond vijf uur uit de trein gered, maar Cato Hammer had voor achten ruim de tijd gehad om bijna iedereen te leren kennen. Toch bleef hij even vrolijk, ook nadat hij in ieders bijzijn voor rotte vis was uitgemaakt.

Als Roar Hanson gelijk had dat er iemand onder ons was die goede redenen had om Cato Hammer naar het leven te staan, waarom wist het slachtoffer dat dan zelf niet? In elk geval niet voor de informatiebijeenkomst, die om een uur of tien werd gehouden. En zelfs dat was niet zeker, de verandering in zijn humeur hoefde daar niets mee te maken te hebben. Voorlopig nam ik toch maar aan dat er een verband was.

Ik scheurde het vel van de flap-over en verfrommelde het. Op een nieuw blad schreef ik: de moordenaar was niet direct herkenbaar.

Ik zat een poosje naar de tekst te kijken.

De moordenaar. De dader, dacht ik. Het kon net zo goed om een vrouw gaan. Misschien niet. Een sterke vrouw, in dat geval. Het vereiste zowel kracht als techniek om iemand met een ijspegel te vermoorden, hoewel ik tot mijn schande moest bekennen dat ik er nooit over had nagedacht hoe je bevroren water kon gebruiken om te doden.

Het hoefde geen ijspegel te zijn.

Veel duidde erop dat het een ijspegel was.

Maar als de moordenaar aantoonbaar een vuurwapen had, het eenvoudigste middel ter wereld om iemand mee om te brengen, waarom gebruikte hij dat dan niet nog een keer? Als Roar Hanson met een ijspegel of enig ander spits voorwerp was vermoord, waarom was hij dan in vredesnaam niet gewoon neergeschoten?

Ik stak mijn hand in het zijvakje van mijn rolstoel en haalde de strip met paracetamol eruit. Voor de zekerheid nam ik drie tabletten, die ik met lauwe koffie doorslikte.

Cato Hammer was buiten gedood. Roar Hanson in de kelder. Volgens Geir was het vrij duidelijk dat hij in de hondenkamer was vermoord. Er waren geen bloedsporen voor de deur gevonden. Al het bloed was geconcentreerd op de plaats waar hij en Berit het lijk hadden aangetroffen.

Eén buiten. Eén binnen.

De wond op mijn scheen deed intens pijn. Ik begreep het niet. Ik realiseerde me dat ik mijn been probeerde op te tillen.

De enige overeenkomst tussen de twee plaatsen delict was dat ze allebei afzijdig lagen. De kans om 's nachts andere mensen tegen te komen buiten in de storm of in een afgesloten kamer waarin zich een pitbull bevond, was nihil. Zeker als de moordenaar had bijgehouden hoe vaak de hondenbezitter het beest opzocht.

Ik beet zo hard in de stift dat er deukjes in het metaal kwamen.

Beide slachtoffers gingen vrijwillig naar de slachtbank, schreef ik. Waarna ik het laatste woord doorstreepte en er een ander woord voor in de plaats zette. Beide slachtoffers gingen vrijwillig naar de slachtbank ontmoetingsplaats.

Het kon niet anders. Ondanks het weer was Cato Hammer bereid geweest om het hotel te verlaten om iemand te ontmoeten. Dat moest betekenen dat niet alleen de dader, maar ook Cato Hammer er belang bij had dat de ontmoeting in alle discretie zou plaatsvinden. Misschien was het zelfs alleen in zijn belang.

Waarom Roar Hanson met zoiets had ingestemd, was moeilijker te begrijpen. Hij was duidelijk bang geweest voor het rendez-vous, aangezien hij zijn kamergenoot dringend had gevraagd op hem te wachten. Wat Sebastian Robeck eventueel gedaan zou hebben als hij niet in slaap was gevallen, wist ik zo net nog niet.

Ik realiseerde me dat de verklaring gezocht moest worden in iets wat ik onmogelijk kon begrijpen: in het religieuze.

Het religieuze.

Onzin. Ik kon werkelijk niet begrijpen waarom de man, zonder enige bescherming, naar een kamer in de kelder waar niemand hem te hulp kon komen, was gegaan, om iemand te ontmoeten die volgens hem Cato Hammer had vermoord.

Wilde hij de moordenaar een kans geven? 'lot boetedoening en bekentenis?

De viltstift begon uit te drogen en kraste luid terwijl ik schreef: had Roar H. sympathie voor de dader?

Misschien had ik toch gelijk. Misschien zat er nog voldoende dominee in Roar Hanson om de rol van zielzorger op zich te nemen, hoe stom en naïef het ook mocht zijn om te proberen een moordenaar tot rede te brengen.

Nadat het rijtuig was neergestort, waren we met honderdachttien mensen in het hotel. Later waren er vier geheimzinnige gasten bij gekomen, maar die zaten achter slot en grendel in de kelder en hoefden niet te worden meegeteld. Aangezien Steinar Aass en Roar Hanson dood waren en ik mezelf nog steeds onschuldig achtte, waren er nu nog maar honderdvijftien mogelijke moordenaars. Als ik iedereen onder de vijftien daarvan aftrok, kwam ik op zevenennegentig uit.

Zevenennegentig verdachten.

Veel te veel.

Als ik heel voorzichtig en zeer voorlopig conclusies zou trekken op grond van moordmethoden en plaats delict, zocht ik iemand die sterk en snel was, die over een vuurwapen kon beschikken en bovendien iets had meegemaakt waardoor hij empathie kon wekken bij een dominee. Iemand die Cato Hammer bovendien genoeg haatte om hem te vermoorden en zo'n sterke overlevingsdrang had, dat hij Roar Hanson uit de weg ruimde om niet ontmaskerd te worden.

Nu draafde ik door. Onprofessioneel.

De Koerden had wapens. Mikkel was sterk en lenig. Dat Kari Thue een persoonlijkheid had die het haar mogelijk maakte te haten, daar twijfelde ik niet aan. De meesten van ons zouden Roar Hansons medelijden hebben kunnen opwekken, in elk geval op een slechte dag.

Hier kwam ik niet uit.

Het beste was om op mezelf te passen, mijn vingers te kruisen en op de politie te wachten.

Toch besloot ik Adrian te zoeken. Ik moest weten wat Roar Hanson tegen hem had gezegd toen ik door mijn eigen ergernis, omdat ik paprikachips in plaats van gewone chips had gekregen, werd afgeleid en niet hoorde waarom Adrian zo agressief reageerde tegen de bleke dominee met het vieze witte schuim in zijn mondhoeken.

Het was in elk geval een manier om de tijd door te komen.

4

Om de een of andere reden stelde het tafereel dat me wachtte toen ik in de receptie terugkwam me teleur.

Aan het uiteinde van de lange tafel, vlak bij de sleetse, schotsge- ruite rotan zithoek waar nooit iemand anders zat dan de breidame, zaten Kari Thue en Mikkel in een gedempt gesprek gewikkeld. Het was zo druk in de receptie dat ze niet merkten dat ik binnenkwam. Hun hoofden raakten elkaar in een vertrouwelijkheid die me niet aanstond. Kari Thue zat aan de korte kant, Mikkel met zijn rug naar mij toe aan de lange kant.

Natuurlijk moest ik me er niets van aantrekken.

Dat Mikkel mijn leven had gered en bovendien bijna betrouwbaar begon over te komen, maakte hem nog niet iemand om op te bouwen. Integendeel, hij stond vrij hoog op mijn lijst van verdachten voor de moord op zowel Cato Hammer als Roar Hanson. Die lijst was weliswaar verschrikkelijk lang en ik had geen andere aanwijzingen tegen de gozer dan dat hij sterk en lenig was, maar toch: Mikkel met de bandana was niet mijn vriend.

Hij stond ineens op, zo schielijk dat zijn stoel omviel. Ik kon niet horen wat hij zei, maar het vingergebaar was niet mis te verstaan.

Ik glimlachte. Kari Thue greep bliksemsnel een boek en leek onmiddellijk zo verdiept in de inhoud dat ik bijna begon te twijfelen aan wat ik daarnet had gezien. Maar ik glimlachte nog steeds.

Mikkel begon nu toch echt een paar goede keuzes te maken in het leven.'Adrian. Adrian!'

De jongen nam niet eens de moeite mijn kant op te kijken. Hij zat samen met Veronica tussen de keukendeur en de traditioneel beschilderde hoerenkast op de grond. Ik kende het spelletje dat ze speelden niet. Een heleboel kaarten lagen in een merkwaardig patroon over de vloer uitgespreid, sommige met de beeltenis naar boven. Veronica leek veel meer kaarten in handen te hebben dan Adrian, iets wat me een onaangenaam treffend beeld van hun onderlinge verhouding toescheen. Ik geloofde niet meer dat ze zo jong was als ze op het eerste gezicht leek en ik vond het op zijn zachtst gezegd wonderlijk dat ze het leuk vond om met een jongen van vijftien op te trekken.

Maar misschien vond ze het helemaal niet leuk. Misschien was er gewoon sprake van nut. Of van noodzaak, wat dat betreft. Vergeleken met Veronica's houding ten opzichte van haar medemensen leek zelfs ik een sociaal en openhartig feestbeest. Adrian was de enige van alle passagiers uit de ongelukstrein die niet vanaf het eerste moment in een grote boog om het magere, in het zwart geklede wezen heen was gelopen.

'Adrian,' herhaalde ik toen ik hen had bereikt. 'Ik moet met je praten.'

'Vergeet het maar,' snauwde hij.

Adrian en ik hadden weliswaar onze aanvaringen gehad, maar de jongen was blijkbaar zo gevoelig dat hij vond dat onze ruzies een dergelijk gedrag rechtvaardigden. Het kon niet anders dan dat Veronica hem tegen mij had opgezet.

'Hou op,' zei ik rustig. 'Ik moet echt met je praten.'

'Maar ik wil niet met jou praten.'

De volwassen vrouw bestudeerde haar kaarten. Legde een hartenvrouw op de grond en pakte twee kaarten op die met de beeltenis naar boven lagen.

Twee azen.

De jongen liet zich een sappige vloek ontvallen en gooide een klaverboer op de vrouw. Dat gaf hem het recht een heer op te pakken.

'Wat spelen jullie?' vroeg ik.

Geen van beiden antwoordde. Ik bleef een paar minuten zitten kijken, maar het spel leek me steeds absurder.

'Blijf je hier nog lang zitten?'

Hij keek me niet aan.

'Ja,' zei ik. 'Ik blijf hier zitten tot jij met me wilt praten.'

'Daar,' riep hij en hij gooide een schoppenaas op de ruiten negen die Veronica net had weggelegd. 'Ha!'

Toen hij een van de kaarten wilde pakken, legde Veronica haar hand op de zijne.

'Wacht even,' zei ze met de donkere stem die in wonderlijk contrast stond tot haar tengere lichaam. 'Kijk eens!'

Ze legde na elkaar vier tweeën op de grond, glimlachte even en grabbelde alle kaarten naar zich toe.

'Parijs,' zei ze.

'Godver,' zei Adrian.

Ik heb in mijn leven veel gekaart, maar dit was het stomste en meest onbegrijpelijke spel dat ik ooit had gezien.

'Wat moet je?' mompelde Adrian, terwijl hij stram opstond.

'Ik wil alleen maar even met je praten. Onder vier ogen.'

In de trein had de jongen al zuur geroken. Nu was de geur rond zijn schrale lichaam zo ranzig dat ik mijn neus optrok en terugdeinsde.

'Ik heb geen eigen kamer hoor! Dus ik heb ook geen douche!'

'Zoiets stoms heb ik nog nooit gehoord. Je hebt er zelf voor gekozen in de vensterbank te slapen. En dat je geen kamer hebt, wil nog niet zeggen dat je niet ergens iemands douche kunt gebruiken. Wanneer je maar wilt.'

'Geen schone kleren,' mompelde hij. 'Dan heb ik ook geen zin om te douchen.'

'Kom mee,' zei ik, gebruikmakend van het feit dat hij zich waarschijnlijk te ongemakkelijk voelde om te weigeren.

De stank was zo erg dat ik er niet aan moest denken samen met hem in het kantoortje te zitten. In plaats daarvan reed ik voor hem uit naar de rotan zithoek, die nog steeds nauwelijks gebruikt werd. Kari Thue zat niet meer aan de lange tafel. Ik knikte naar een van de stoelen. Adrian ging zitten, chagrijnig en onwillig.

'Gaat het goed met je?' vroeg ik en ik reed mijn stoel zo dicht tegen zijn knieën aan dat hij niet kon opstaan zonder mij weg te duwen.

Zijn mond kreeg een trek die vermoedelijk betekende dat ik me met mijn eigen zaken moest bemoeien.

'Adrian. Ik snap niet helemaal wat ik je heb aangedaan. Je beslist zelf met wie je wilt omgaan, hier boven, maar het duurt nu niet heel erg lang meer voor we hier worden weggehaald. Als het zover is, geloof ik niet dat Veronica net zo veel mogelijkheden heeft om jou te helpen als ik. Ik ben ondanks allés...'

'Ga jij me nou ook nog onder druk zetten?'

Heel even keek hij me in de ogen. Hij stond op het punt in huilen uit te barsten. Zijn mondhoek trilde en hij haalde ineens met zijn rechterhand uit. Het was vermoedelijk niet zijn bedoeling iets te raken, maar toch schampte hij mijn dij met veel kracht.

'Sorry,' zei hij snel, terwijl hij zijn hand terugtrok. 'Het was niet... Sorry hoor!'

'Het geeft niet. Ik voel er niets van. Het is goed.'

Ik vroeg me af hoe zijn haar eruitzag onder dat stomme hoofddeksel. Alsof hij mijn gedachten las, trok hij zijn muts van zijn hoofd en legde die in zijn schoot, waarna hij hard met beide handen en stijve vingers over zijn hoofdhuid krabde.

'Wat wil je?' mompelde hij uiteindelijk, terwijl hij de gebreide muts weer opzette.

'Wat was er met Roar Hanson waarom je zo boos werd, Adrian?'

'Hij was vervelend.'

'Wat was er zo vervelend aan hem?'

'Zag je hem? Vette haarslierten over zijn kale schedel en een goor smoelwerk! Hij stonken...'

Hij zweeg ineens en sloeg zijn ogen neer.

'Hij legde het aan met Veronica.'

'Ja, dat zei je. Hoe oud is Veronica eigenlijk?'

'Vierentwintig. Die dominee was een varken en hij had het op kleine meisjes gemunt.'

'Ik vind niet dat Veronica met vierentwintig jaar een klein meisje is. Als die man een dergelijke voorkeur had, zijn er hier een hele hoop veertienjarige handbalmeisjes.'

'Die hebben zelfs nog geen tieten! Niet veel, in elk geval.'

'Dat is helaas precies waar het om gaat,' zei ik droog, 'als Roar Hanson het echt op jonge meisjes gemunt had. Maar zo was hij niet, Adrian. Er is absoluut geen aanleiding om dat te zeggen. Jij bent veel te snugger om die onzin te geloven.'

'Maar hij legde het met Veronica aan! Echt waar! Ik heb het zelf gezien. En ze was niet de enige die hem een engerd vond. Twee dames beneden in de haardkamer vroegen hem ook al op te rotten.'

'Vast niet.'

'Niet precies in die woorden, maar hij drong zich ook aan hen op en ze schoven steeds verder van hem weg. Godverdomme, wat een...'

Hij vond het juiste scheldwoord niet.

'Wat zei hij tegen je?' vroeg ik terwijl hij nadacht.

'Zei? Ik heb heus niet met die man gepraat!'

'Jawel. Gistermiddag. Nadat je voor mij naar het winkeltje was geweest om chips en cola te kopen. Hij zei iets over handen wassen, geloof ik. Ik heb het niet precies verstaan, omdat ik afgeleid was doordat je paprikachips voor me had gekocht en die vind ik vies.'

Adrian zat heel stil voor zich uit te staren. Het was net alsof hij in de war raakte van het terugdenken. Of misschien was hij niet helemaal nuchter, ik meende de geur van alcohol uit zijn mond te ruiken. De eerste ochtend had ik Veronica ervan verdacht sterke drank bij zich te hebben. Ik moest me vergist hebben. Voorzover ik had kunnen zien, dronk ze helemaal geen alcohol. Ze had voortdurend een flesje mineraalwater bij zich, zelfs 's avonds.

'Ik weet het niet meer,' zei hij, aan zijn muts trekkend. 'Het ging in ieder geval niet over handen wassen.'

'Jawel,' zei ik. 'Je weet het nog.'

'Hij zei... Hij zei "pas op".'

'Pas op? Was dat alles?' 'Ja-'

'Pas op, zoals in "ga eens uit de weg"?'

'Neeee... Meer zoals in... "PAS OP"!'

Zijn lichaam schoot naar voren toen hij de woorden grauwde en ik boog geschrokken naar achteren.

'Dan was het vreemd dat ik dat niet hoorde,' zei ik beduusd.

Adrian trok zijn mondhoeken omlaag in een onverschillige uitdrukking.

'Het is niet mijn probleem dat jij een slecht gehoor hebt.'

Hij beschouwde het gesprek als beëindigd. Hij kon met geen mogelijkheid opstaan, zoals ik zat, dus hij probeerde me weg te duwen.

'Wacht even,' zei ik. 'Ik heb nog meer vragen.'

'Maar ik heb geen antwoorden meer.'

'Waarom slaap je in de vensterbank, Adrian?'

Hij bloosde duidelijk. Kleine, roze vlekken op zijn gladde gezichtshuid die snel groter werden.

'Wat doet dat er nou toe?'

'Veronica wil jou niet in haar kamer hebben, nietwaar?'

Ondertussen was zijn hele hoofd rood geworden.

Veronica had tenminste nog enig fatsoen, dacht ik, hoeveel overwicht ze ook op de jongen had. Ze trok duidelijke grenzen rond de dromen waarin hij verstrikt kon raken.

'Ik vind,' fluisterde hij en schraapte zijn keel. 'Ik vind het fijn om bij jou in de buurt te zijn. In elk geval 's nachts.'

Het antwoord was zo verrassend dat ik niet anders kon dan glimlachen. Zijn gezicht werd donkerder, en toen hij weer probeerde op te staan, liet ik hem gaan. Hij had gelogen over wat Roar Hanson tegen hem had gezegd, maar meer kreeg ik toch niet uit hem. Niet op dit moment, in elk geval.

Net als andere geroutineerde leugenaars was hij dicht bij de waarheid gebleven. In de meeste gevallen is dat verstandig, maar Adrian had me een stukje van een puzzel gegeven, zonder in te zien dat ik alleen maar een klein stukje van de lucht nodig had om de contouren van het hele beeld te vermoeden.

En ik begon te begrijpen waarom hij loog.

Die gedachte was helemaal niet prettig, maar als ik gelijk had, was ik in elk geval een eindje op weg.

Naar een soort doel, misschien.

Ik wist het niet precies.

6

Het was vijf over vijf, nog bijna twee uur tot de eerste tafelzitting. Ik had honger als een wolf en stond stijf van de cafeïne. Ik had genoeg van de koffie, van mezelf en van mijn onsamenhangende gedachten. Toen Adrian wegliep had ik het gevoel gehad dat ik iets in handen had, maar nu wist ik dat niet zo zeker meer. In elk geval kon ik wel een pauze gebruiken. Ik had mijn stoel naar de Millibar gereden. Het enige gezelschap dat ik in de kleine zithoek had, waren de Koerden.

Het was eigenlijk moeilijk om te begrijpen waarom zij zich niet in hun kamer terugtrokken. Ze praatten nooit met iemand. Anderen spraken hen nooit aan. Onderling wisselden ze zelden meer dan één of twee woorden en nog steeds in een taal die ik niet kon thuisbrengen. Alleen tijdens het eten de vorige avond leek het alsof ze een echt gesprek voerden. Nu zaten ze ieder niet een glas water voor zich, rechtop op de gele bank die eigenlijk in de Blauwe Salon thuishoorde. Hoewel ik duidelijk had gezegd dat ik de komende nacht niet van plan was te slapen, had Berit hem laten staan. Voor het geval dat, had ze geglimlacht terwijl ze haastig verder liep.

Een personeelslid uit de keuken kwam met een grote schaal zoete broodjes door de zwaaideur. Het water liep me letterlijk in de mond, ik moest slikken. Hij glimlachte toen hij me zag en hield me de schaal voor voordat hij hem bij de chocolademachine neerzette en naar de keuken terugholde. Ik nam er twee.

'Lekker,' mompelde ik en glimlachte tegen de man met de donkere huidskleur. De broodjes waren zo warm dat ze nog dampten. De man knikte, maar stond niet op om er ook een te pakken. De vrouw keek bijna voortdurend naar beneden, slechts een hoogst enkele keer wierp ze een stiekeme blik in het rond.

'Het weer wordt beter,' zei ik, terwijl ik mijn tanden in broodje nummer twee zette. 'De wind neemt af en de temperatuur stijgt.'

De man knikte kort. De vrouw bleef roerloos zitten.

De Duitsers passeerden ons op weg naar de zijvleugel. Ze verveelden zich. Een dag in een orkaan was sensationeel geweest, iets unieks om over naar huis te schrijven. Nu, op onze derde dag in afzondering, was het allemaal niet zo spannend meer. De rusteloosheid werd er niet minder van doordat Berit de verkoop van bier aan banden had gelegd. De tap zou niet voor zeven uur opengaan. Dit was de derde keer in minder dan twintig minuten dat ik de drie jongemannen schijnbaar doelloos zag langslopen.

Als je alles op een rijtje zette wat er deze dagen was gebeurd, verwonderde ik me steeds meer over de stemming in het hotel. Bij iedere volgende schokkende gebeurtenis duurde het korter voor de mensen weer gekalmeerd waren. De meesten was het weliswaar aan te zien dat ze zich verveelden, maar er was een soort berusting bij gekomen. Een berusting over de toestand der dingen, een stille overtuiging dat alles weer goed zou komen, als we alleen maar nóg een dag in de bergen doorbrachten. De korte glimp normaal weer die we boven het Finsevann hadden gezien had daar natuurlijk aan bijgedragen, maar toch fascineerde het me dat de gasten zich schijnbaar distantieerden van hun eigen verschrikkelijke ervaringen en het feit dat er twee mensen waren vermoord. Het was alsof ik de enige was die de komende nacht vreesde, de enige die erbij stilstond dat er een moordenaar rondliep, zonder dat we konden weten of hij redenen had om nog eens toe te slaan. Dat de over- gebleven leden van de staatskerkcommissie in de haardkamer hun bridgecompetitie weer hadden opgepakt, vond ik buitengewoon onsmakelijk.

Aan de andere kant: we waren allemaal gediend met rust en orde.

Kari Thue zag ik nergens, en dat was maar goed ook. Mikkel en zijn groep hadden St. P&l's Kro weer ingenomen, waar ze sloom naar muziek luisterden, terwijl Mikkel met zijn voeten op tafel en een laptop op schoot op zijn stoel zat te wippen. Aan het mechanische geluid en zijn plotselinge bewegingen op het toetsenbord te oordelen speelde hij een of ander motorspelletje.

'Kunnen jullie even luisteren, mensen!'

Berits stem had aan gezag gewonnen sinds ze ons twee avonden geleden had geïnformeerd dat we niets te vrezen hadden. Nu was ze overal te horen, zelfs de jongens in St. Pal's Kro schrokken op uit hun winterslaapachtige toestand en leunden naar voren om te luisteren.

'De wind is afgenomen tot kracht zeven. De temperatuur is gestegen tot negentien graden onder nul. Het is uitgesloten dat ze ons vanavond nog bereiken, maar ik denk dat we ons erop kunnen voorbereiden dat we morgen geëvacueerd worden. Aangezien het ook niet meer zo hard sneeuwt als de afgelopen dagen, zoek ik vrijwilligers om alle uitgangen open te maken. De voordeur hebben we...'

Ik hoopte dat ik de enige was die de aarzeling hoorde. Behalve de ingewijden wist niemand dat de hoofdingang die ochtend al was vrijgemaakt.

'...de voordeur is vanmorgen door Johan sneeuwvrij gemaakt, toen de wind begon af te nemen,' sprak ze verder, haast zonder andere pauze dan nodig was om even adem te halen. Ik mocht Berit steeds meer.

'Maar de opening moet groter gemaakt worden. Bovendien moeten alle nooduitgangen geruimd worden. Tot nu hebben we ze dicht laten sneeuwen, maar dat is absoluut verboden. Degenen die wel een steentje willen bijdragen, kunnen zich bij Johan voor de skischuur melden. Die is te bereiken via de achterste tochthal, voor wie dat nog niet heeft ontdekt. Kleding en laarzen kun je lenen.'

Drie mannen die aan de lange tafel zaten sprongen op. Een van de handbalmeisjes stak netjes haar hand op.

'Ik wil ook wel helpen!'

'Alleen volwassenen,' glimlachte Berit en ze schudde haar hoofd. 'Het weer is nog steeds erg slecht. Maar toch bedankt!'

Mikkel klapte zijn laptop dicht en legde die voor zich op de tafel. Daarna stond hij langzaam op en stak zijn wijsvinger in de borstkas van twee forse onderdanen. Ze stonden zonder aarzelen op en volgden hem naar de skischuur. Ze wierpen geen van drieën een blik in mijn richting toen ze passeerden.

'Laat ik ze mijn inzet op dit terrein maar besparen,' zei Magnus met een glimlachje.

Hij kwam naast me staan maar ging niet op een van de vrije plaatsen op de bank zitten.

'In plaats daarvan zou ik graag even met jou praten.'

Hij wierp een blik op de twee moslims, die nog steeds ieder stevig een glas water vasthielden en de heerlijke broodjes onaangeroerd hadden gelaten.

'Onder vier ogen,' voegde hij er mompelend aan toe.

De Koerden maakten geen aanstalten om weg te gaan.

Dat ze toch bleven zitten in het onvriendelijke klimaat waarmee ze sinds het treinongeluk het grootste deel van de tijd tegemoet werden getreden, kon maar één ding betekenen: ik had Severin He- ger goed begrepen, toen hij me veel te lang aankeek voordat hij achter Berit aan naar de kelder rende om zich daar op te sluiten.

Hoopte ik, tenminste.

'Laten we naar het kantoortje gaan,' zei ik en ik reed langzaam van de Millibar weg.'Je vroeg me vanmorgen naar het Fonds van het Voorlichtingsorgaan,' zei Magnus Streng tussen twee happen van een broodje door. 'F2n nu heb ik een beetje nagedacht.'

Hij had drie van de zoete broodjes uit de mand gepakt toen we de Millibar verlieten en gaf er nu eentje aan mij. Ik verslond het in vier happen. Zelfs Marry's bakkunst kon hier niet tegenop. De broodjes waren onbegrijpelijk luchtig, met frambozenjam en vanillecrème als een verrassende schat in het midden van het zoete gistgebak.

Ik bekeek Magnus geïnteresseerd.

'Ik herinnerde me iets,' zei hij en hij slikte. 'Iets wat bij het Fonds voor het Voorlichtingsorgaan is gebeurd. Ik weet niet meer precies wanneer, maar het zal zeker acht tot tien jaar geleden zijn. In de tijd dat Cato Hammer daar werkte.'

'Hoe weetje dat?'

'Tja, je begrijpt...'

Jam en crème stroomden over zijn krachtige, hoekige kin.

'Toen werd hij bekend, daar trad hij voor het eerst in de openbaarheid,' zei hij en hij keek zoekend rond naar iets om zijn gezicht mee af te vegen.

'Niet bij mij,' zei ik en ik reikte hem een vochtig doekje aan uit het zijvakje van mijn rolstoel. Hij haalde zijn schouders op en pakte het doekje uit.

'Ja, jij misschien niet. Maar voorzover ik me kan herinneren was die zaak zijn... zijn doorbraak in de media, zou je kunnen zeggen.'

'Welke zaak?' vroeg ik een tikje ongeduldig.

'Die verduistering,' zei hij en hij veegde langzaam zijn kin af.

'Heeft Cato Hammer iets verduisterd? Verduisterd?'

'Nee, nee, nee! Ho eens even!'

Hij rolde het servetje op tot een bal die hij voor zich op het bureau neerlegde.

'Het was een vrouwelijke employee,' zei hij. 'Ze had psychische problemen en je kon tussen de regels door lezen dat het één grote tragedie was. Een geval van kleptomanie gecombineerd met religieus gepieker en een zwakke psyche. Zo werd het in elk geval voorgesteld. Tussen de regels door, zoals gezegd.'

'Griezelige mix,' knikte ik en ik trok mijn wenkbrauwen op. 'Maar wat heeft Cato Hammer daar in hemelsnaam mee te maken?'

'Hij was degene die de zaak naar buiten bracht in de media. Weet je, dit was voor de kerk een potentiële bom. De kerk van het volk, het geld van het volk. En het ging om een niet gering bedrag. Drie miljoen kronen, voorzover ik me herinner. Iets in die orde van grootte. Veel geld. Sindsdien hebben we Noorwegen volkomen naar de haaien zien gaan, met corruptie en diefstal van de gemeenschap als dagelijks verschijnsel. Dit, daarentegen, was in een tijd waarin zoiets nog bijna niet voorkwam.'

'Of een tijd waarin dit soort zaken nog nauwelijks aan het licht kwam,' corrigeerde ik.

'Dat is waar,' zei hij knikkend. 'In elk geval: Cato Hammer maakte de zaak onmiddellijk openbaar. Hij moet een leidende positie hebben gehad, zoals ik je al vertelde toen we het hier laatst over hadden. Ik kan er alleen niet opkomen welke. Hij bood in ieder geval uitgebreid zijn verontschuldigingen aan. Niet uit naam van zichzelf, maar uit naam van het instituut. Hij betreurde ten zeerste wat er was voorgevallen en garandeerde volledige controle van het systeem om te voorkomen dat zoiets nog eens zou kunnen gebeuren. En tegelijkertijd toonde hij grote zorgzaamheid en respect voor de onfortuinlijke vrouw. Ze werd beschermd, haar naam werd nooit openbaar gemaakt en de zaak woei vanzelf over.'

'Vanzelf? Werd het geen strafzaak?'

'Vermoedelijk wel. Maar de vrouw was dus ernstig ziek en de pers zag er misschien geen been in om...'

We begonnen tegelijk te lachen, hij luid en lang.

'Nee,' zei hij, terwijl hij zijn lachtranen wegveegde. 'Er zal wel iets over in de kranten hebben gestaan. Maar zoals gezegd, het is een jaar of tien geleden en ik herinner me niet alle details. Cato Ham- mer herinner ik me daarentegen heel goed. Hij werd onmiddellijk in een paar landelijke dagbladen geportretteerd en was te gast in diverse televisieprogramma's. Binnen een week kreeg hij het imago van de zorgzame leider. Een kolonel Pran-effect, weet je wel. Een prima vertegenwoordiger voor de liefdesboodschap van de kerk, Cato Hamnier. Dit was ongeveer in de tijd dat de strengste vertegenwoordigers van de staatskerk de slagboom lieten zakken voor homoseksuele dominees. Cato Hammer was precies wat de volkskerk nodig had, in een tijd waarin veel mensen zich uit protest begonnen uit te melden. Mild, aardig en aanspreekbaar. Al een paar maanden later kreeg hij een groter rayon onder zich.'

'Wat een geheugen heb jij, zeg.'

'Van kindsbeen af getraind! De hersenen zijn een spier, weet je. Niet letterlijk, natuurlijk. Maar het loont de moeite om ze in topconditie te houden!'

Hij smakte tevreden en knipte met zijn vingers de papieren bal over het tafelblad.

'Verraad en hebzucht,' mompelde ik.

'Wat zeg je?'

Hij keek op, zijn hand nog in de kniphouding. Hij had een leeg koffiekopje neergelegd en probeerde dat met het balletje te raken. Het lukte geen enkele keer, maar hij gaf het niet op.

'De woorden van Roar Hanson,' zei ik. 'Hij verbond ze aan een voorval bij het Fonds van het Voorlichtingsorgaan. Maar het klinkt niet... Zoals jij het vertelt, klinkt het alsof Cato Hammer...'

'...zich helemaal niet schuldig heeft gemaakt aan verraad of hebzucht,' voltooide hij toen ik even ademhaalde 'Eerder het tegendeel, zou ik zeggen.'

'Tenzij...'

Ik zweeg.

'Tenzij wat?'

'Niets. Herinner jij je... Kun jij je herinneren hoe die vrouw heette?' 'De schuldige? Nee.'

Hij lachte kort en raakte eindelijk het kopje.

'Er zijn grenzen,' zei hij. 'Zelfs voor mij! Ik kan me natuurlijk geen naam herinneren die nooit openbaar is gemaakt!'

Hij verdiepte zich weer in het spelletje dat hij had bedacht.

Er kwam een gedachte bij me op, zonder dat ik erin slaagde hem te vangen. Bovendien was er iets veranderd en dat leidde me af. Er was iets drastisch veranderd.

'Luister,' zei ik zacht, met mijn hoofd schuin.

'Ja,' zei Magnus vriendelijk, mij verbaasd aankijkend. 'En wat moet ik dan horen?'

'Wat er niet meer is,' zei ik.

Het was bijna stil.

Het geluid van de wind slaagde er nog steeds in door de stevige muren te dringen, maar hij had zijn pogingen om Finse 1222 te vernietigen opgegeven. Het gefluit klonk ver en gedempt, alsof het ons niet langer aanging. Wij zaten veilig binnen, achter muren die al honderd jaar beschutting boden. Het vreemde, scheve gebouw had in een kleine eeuwigheid stormen zien komen en gaan, zonder noemenswaardige schade op te lopen. Ditmaal was het er ruig aan toe gegaan. Het zou tijd vergen om de vernielingen te repareren. Maar het hotel aan het hoogst gelegen station van de Oslo-Bergen Spoorlijn, had voldaan aan de zware eisen die eraan gesteld werden: het had de orkaan weerstaan.

Magnus en ik bleven zwijgend een aantal minuten zitten, terwijl we merkten dat de storm ging liggen. De ramen van het kantoortje waren volledig met sneeuw bedekt. We konden de verandering niet zien, maar we hoorden hem, voelden hem, merkten hem met al onze zintuigen behalve met onze ogen.

'Wonderlijk,' mompelde Magnus, bijna verzaligd. 'Het is voorbij. Morgen kunnen we naar huis.'

Zijn woorden rukten me uit een bijna fysieke roes. Een stevige stoot endorfine bezorgde me een onbekend gevoel van geluk, simpelweg omdat het weer opklaarde.

Maar dat verdween zodra Magnus begon te praten.

'Wat is er?' vroeg hij vriendelijk, bijna liefdevol bezorgd.

'L)it wordt niet gemakkelijk,' zei ik.

'Het spijt me,' zei hij toonloos. 'Ik snap niet...'

Een diepe frons plooide zijn platte neusaanzet.

'Je hoeft je niet te verontschuldigen,' haastte ik me te zeggen. 'Ik denk alleen niet dat we morgen al kunnen vertrekken.'

'Maar de storm...' zei hij en hij gebaarde met zijn linkerarm. 'Die is toch duidelijk op zijn retour en...'

'De politie zal ons niet laten gaan,' zei ik stilletjes.

'Niet laten gaan... Wat bedoel je?'

'Er zijn hier twee moorden gepleegd. Het zou slecht politiewerk zijn als ze iedereen laten vertrekken voordat ze alle sporen hebben gezekerd, iedereen hebben gehoord, iedereen...'

Ik haalde adem.

'Dat zal een storm van protesten opleveren,' zei Magnus zacht. 'Revolutie. Muiterij. Niemand in dit hotel, behalve jij, ik en de mensen van Finse misschien, zullen het accepteren dat ze worden tegengehouden, als het eenmaal mogelijk is deze plek te verlaten.'

'Precies,' zei ik.

'En wat doen wij daaraan?'

Ik wilde naar huis.

Mijn rug deed pijn en ik had moeite met diep genoeg inademen. Ik had het gevoel alsof er een band rond mijn borstkas werd aangetrokken. Ik werd eraan herinnerd waarom ik me eigenlijk in de ontspoorde trein had bevonden: om een Amerikaanse arts te consulteren die gespecialiseerd was in alle problemen waardoor ik nu werd geplaagd.

'Ik weet het niet,' zei ik kortademig. 'Maar gelukkig gaan we zo eten.'

Magnus Streng stond op en liep om de tafel heen. Hij pakte met zijn grove handen mijn hoofd vast en kuste me vederlicht en vluchtig op mijn voorhoofd. Hij liet mijn gezicht niet los en keek me in de ogen.

'Hanne Wilhelmsen,' zei hij met een lach in zijn stem. 'Iemand met jouw eetlust, daarmee kan het nooit echt misgaan. Kom, dan halen we Berit over om ons een klein aperitiefje te geven. Ik kreeg zo-even geen borreltje, toen ik het nodig had. Nu zal het des te beter smaken.'

Toen hij de deur opende en voor mij uit naar de receptie liep, viel zijn waggelende manier van lopen me niet meer op.

8

Ik ben vertrouwd met traditioneel eten.

Toen ik werd neergeschoten moet er iets dramatisch zijn gebeurd met mijn verbranding, want mijn gewicht raasde omlaag en sindsdien ben ik slank gebleven, ondanks een eetlust die soms erg lastig kan zijn, zowel voor mezelf als voor anderen.

Marry is een ware kampioen in de keuken.

Toch had ik nog nooit zo'n lekkere bloemkoolsoep geproefd als de soep die op vrijdag 16 februari 2007 in Finse 1222 als voorgerecht werd opgediend. Kleine roosjes bloemkool, de saaiste en meest smakeloze van alle groenten in de Noorse keuken, dobberden in een soep die zo krachtig en rijk was, dat ik me afvroeg hoe het mogelijk was om zo veel aroma te stoppen in iets wat in wezen naar bloemkool met een scheutje room smaakte.

'Weergaloze soep,' zei Magnus, die om meer vroeg. 'Berglucht is echt goed voor de eetlust. Mijn complimenten aan de kok. Nogmaals!'

Hij knipoogde naar de kelner, die terug glimlachte.

Ik legde mijn lepel neer. Ik had me de trap weer af laten slepen om de warme maaltijd in de eetzaal te gebruiken. Ik had me in één dag toch al meer laten helpen dan de laatste vier jaar bij elkaar. Be- rit, Geir en Johan zaten ook aan de tafel. Net als gisteren.

We begonnen gewoontes aan te nemen.

'En hoe ziet het er buiten uit?' vroeg Magnus geestdriftig. 'Kun je je al een indruk vormen van de schade?'

Geir en Johan waren de afgelopen uren buiten geweest. Ze leken volkomen uitgeput, Geir zat tijdens het eten half te pitten.

'Vreemd,' zei Johan, terwijl hij van zijn soep slurpte. 'Heel erg vreemd. De meeste gebouwen zijn volledig verdwenen.'

'Door de orkaan?' vroeg Magnus verwachtingsvol.

'Nee. Ze liggen ergens onder de sneeuw.'

Geir staarde suf naar zijn bord.

'Het wordt dit jaar in elk geval geen skivakantie voor de familie hier boven. Ik zou het sneeuwruimen het liefst aan de zomer overlaten. Wat vermoedelijk betekent dat we tot augustus moeten wachten.'

Hij geeuwde ongegeneerd en langdurig.

'We hebben de sneeuwploeg uitgegraven,' ging hij verder. 'Die Mikkel is een rouwdouwer. Morgen kunnen we beginnen met het ruimen van het perron. Het sneeuwt bijna niet meer. De wind gaat overal doorheen, maar het waait al veel minder. En het wordt met het uur rustiger.'

'De spoorwegen krijgen nog een hels karwei aan de rails,' mompelde Johan. 'Maar dat is gelukkig niet mijn probleem.'

'Betekent dat,' zei Magnus, die zijn mond grondig afveegde met een enorm servet.'... dat we met helikopters worden afgevoerd?'

Johan knikte.

'Ik denk dat de eersten morgenvroeg worden gehaald.'

Het verbaasde me nog steeds dat geen van hen eraan dacht dat er twee moorden waren gepleegd.

'Hoe gaat het in het appartementengebouw?' vroeg ik.

'Geen idee,' zei Johan met een scheef glimlachje, waarna hij naar voren leunde, zijn stem dempte en eraan toevoegde: 'Op grond van wat die man zei over... de toestanden daar, vond ik het maar het beste om ze nog een tijdje ingesneeuwd te laten. Het laatste wat we kunnen gebruiken is dat die horde ons bestormt. Toen ik bij het Rode-Kruisdepot was om de satelliettelefoon te halen, zag ik dat ze nog geen aanstalten hadden gemaakt om zichzelf uit te graven. Geen van de anderen ook, trouwens. Tusenheimen bijvoorbeeld...'

Hij grijnsde en schudde zijn hoofd. 'Dat enorme huis ziet eruit als een dak dat zomaar in de sneeuw is gesmeten!'

Magnus keek gedesoriënteerd rond. Johan was waarschijnlijk vergeten dat de kleine dokter de enige aan tafel was die niet op de hoogte was van de vier mannen in de kelder. Hij was in het kantoortje toen Berit binnenkwam en mij waarschuwde dat er een paar mensen van buiten een weg naar ons toe groeven, maar hij was nooit te weten gekomen wie het waren. Hij had het niet gevraagd en dat deed hij nu ook niet.

'Heeft het gesmaakt?'

De serveerster glimlachte naar Magnus, die onmiddellijk in zijn normale, joviale manier van doen verviel.

'Ik ben nieuwsgierig naar het volgende gerecht,' zei hij en hij schonk zichzelf nog wat wijn in.

'Heb je een satelliettelefoon opgehaald?' vroeg ik aan Johan, terwijl ik mijn best deed om ongeïnteresseerd te lijken. 'Betekent dat dat we nu weer met de buitenwereld kunnen communiceren?'

'Dat zou het moeten betekenen,' knikte hij. 'Maar voorlopig heb ik hem nog niet aan de praat gekregen. In snap niet helemaal waarom niet. Ik krijg het in de loop van de avond vast voor elkaar. Maar het is niet zo erg. We hoeven geen hulp op te roepen. De reddingscentrale weet dat we hier zitten!'

In mijn ooghoek zag ik Veronica de eetzaal binnen komen. Adrian kwam zoals gewoonlijk kwispelend achter haar aan. Ze bleef staan, keek om zich heen en ging toen aan een lege tafel zitten. Adrian boog zich naar haar toe. Ze fluisterde iets. De jongen knikte, haalde twee van de vier stoelen aan de tafel weg en bracht ze naar de lange tafel boven in de receptie.

Veronica staarde naar het tafelblad. Haar zwarte haren hingen als een gesloten gordijn voor haar gezicht en ze keek pas naar buiten toen Adrian terugkwam en op de vrije stoel ging zitten. Nu hoefden ze zich geen zorgen meer te maken over onwelkome tafelgenoten.

Haar make-up was erg buitenissig. Ik vroeg me af of ze echt zo bleek was of dat ze een soort theaterschmink gebruikte. De eerste avond had het meisje een bepaalde absurde stijl gehad, maar nu begon ze haar greep te verliezen. Het zwart rond haar ogen was niet meer zo scherp getekend. Haar haren waren zo vet dat de bruine uitgroei bij de middenscheiding nog duidelijker te zien was. Ze had de trui terug die Adrian geleend had. Terwijl ze de vragen van de serveerster beantwoordde, frunnikte ze nerveus aan het logo van Valerenga op haar buik. Haar hakken wipten bliksemsnel op en neer tegen de vloer. Ze droeg nog steeds Adrians rode sokken.

Veronica had nooit een tas bij zich.

Vreemd.

Zelf heb ik vakjes aan mijn rolstoel die een handtas overbodig maken. Bovendien gebruik ik heel sporadisch make-up. Toen ik nog kon lopen, had ik gewoonlijk genoeg aan mijn jaszakken.

Voor vrouwen die zich opmaken voldoet dat niet. Kari Thue, bijvoorbeeld, liet haar belachelijke tasje met banden als een rugzakje nooit los. Ze klampte zich eraan vast alsof het de kroonjuwelen waren waar zij verantwoordelijk voor was. Ik keek naar de achterste tafel, waar zij en haar aanhangers zich hadden verzameld. Er zaten nog vijf andere vrouwen rond de tafel, vier ervan met handtassen die aan de stoelrug hingen of bij de voeten van de eigenaresse stonden. Kari Thue had dat van haar maar op haar schoot gelegd.

Vrouwen nemen hun handtas serieus.

Bijna alle vrouwen. Maar Veronica niet.

Op het bord voor mij lag een stukje hertenvlees. De saus was diepbruin, bijna rood. Hoe de kok aan verse asperges kwam, in de bergen, tijdens een sneeuwstorm in februari, was me een raadsel. Ik pakte er een met mijn vingers op en proefde.

'Dit begrijp ik niet,' mompelde ik en at hem langzaam op, zoals je van lekkere, knapperige asperges hoort te genieten.

Veronica had wel een tas gehad.

Ik likte mijn vingers een voor een af. Ze smaakten naar zoute boter en vaag naar parmezaanse kaas.

In het linkerzijvakje zat Adrians lijst, de specificatie van iets meer dan vijftig passagiers en de bagage die ze bij zich hadden toen ze uit de trein kwamen. Ik had nauwelijks aandacht aan de papieren besteed nadat ik ze voor het eerst had gezien. Nu legde ik de vellen op mijn knie en vouwde ze open. Het fraaie handschrift golfde makkelijk leesbaar over de dichtbeschreven bladzijden. Nu ik aanzienlijk beter zicht op mijn medereizigers had dan toen ik de jongen bijna twee dagen geleden de lijst liet maken, besefte ik des te beter hoe oplettend hij was.

Spichtige vrouw met nog dunner haar en een lelijke stem: lichtbruin, bijna geel tasje dat ze als een rugzakje kan dragen. Ziet er niet zwaar uit. Klein ding. Ze verliest het geen moment uit het oog!

Dikke vent met gebleekt haar: pc-tas. Braziliaanse vlag op de klep.

'Wat heb je daar?' vroeg Magnus Streng. 'Heb je deze saus geproefd, Hanne? Veenbessen, veronderstel ik. En...'

Ik luisterde nauwelijks. Mijn og«?n vlogen over de bladzijden.

Daar.

Veronica.

Zij was een van slechts zes personen die Adrian bij hun naam noemde.

Veronica. Cool meisje in gothic kleren en trui van Valerenga: zwarte schoudertas. Niet groot, maar misschien wel een beetje zwaar. Ik denk dat ze een fles drank bij zich heeft. (Hoop ik tenminste!)

'Je eten wordt koud,' zei Berit en ze wees met haar vork naar mijn bord. 'Eet!'

'Als jij iets waardevols had,' zei ik en ik vouwde de lijst voorzichtig op voordat ik hem weer in het vakje stopte. 'Hier in het hotel, bedoel ik. Zou jij er dan voor kiezen om het bij je te dragen? In een tas bijvoorbeeld? Of zou je het ergens neerleggen? Verstoppen?'

'Ik heb kasten die ik kan afsluiten,' glimlachte Berit. 'Een kluis zelfs. Hoezo?'

'Natuurlijk,' zei ik, terwijl ik niet ongeduldig probeerde te lijken. 'Maar als je een van de gasten was?'

Ze stak een groot stuk vlees in haar mond en kauwde, en gaf pas antwoord toen ze het had doorgeslikt.

'Ik zou het verstoppen, denk ik. Het ligt er een beetje aan hoe groot het is, natuurlijk.'

Ik wees ongeveer vijfentwintig centimeter aan met mijn wijsvingers.

'Tja. Om zoiets bij je te dragen brengt een zeker risico met zich mee. Je kunt je tas ergens vergeten. Of kwijtraken. Het is vermoedelijk gemakkelijker om iets uit een tas te stelen dan uit een bergplaats in een hotelkamer. Aan de andere kant is het vrij eenvoudig om de kamers hier binnen te komen. Als je er eenmaal op uit bent om te stelen, bedoel ik. We gaan uit van de eerlijkheid van mensen en dat gaat hier in de bergen in principe altijd goed. Je kunt... Is er... ben je iets kwijt?'

'Nee hoor. Ik vroeg het me alleen af. Een overdenking. Niets, eigenlijk. Heb je trouwens een overzicht van alle gasten? Met naam en adres, bedoel ik?'

'Ja. Ik neem aan dat het wat gedoe kan worden over wie er...' Ze glimlachte verontschuldigend voordat ze verderging: '...wie er moet betalen. Voor het verblijf en de maaltijden en... Vast een verzekeringsmaatschappij. Die van de Noorse Spoorwegen of van de afzonderlijke gasten. Ik weet het niet. De namen moest ik in elk geval hebben.'

'Kan ik een kopie van die lijst krijgen?'

'Tja... ik weet niet of...'

'Alsjeblieft. Het kan belangrijk zijn.'

Ze keek van Magnus naar Geir, alsof die uit hoofde van hun beroep als respectievelijk arts en advocaat duidelijkheid konden verschaffen of de lijst op de een of andere manier onder het beroepsgeheim viel. Geen van hen zei iets. Ik vroeg me af of het wel tot hen doordrong waar we het over hadden.

'Oké,' zei ze eindelijk. 'Na het eten.'

'Nog één ding,' zei ik, fluisterend nu. 'Denk je dat je kunt uitzoeken wat Kari Thue in Bergen ging doen? En of ze de mensen met wie ze zich omgeeft in de trein heeft ontmoet of dat ze elkaar al kenden? Of ze hetzelfde reisdoel hadden, bedoel ik?' 'Kun je haar dat niet gewoon vragen?'

'Ze mag mij niet.'

'Ze mag mij ook niet!'

'Maar in jouw positie kun je de vraag camoufleren. Je kunt zeggen dat...'

'Goed dan.'

Ze mompelde met haar mond vol.

'Ik zal zien wat ik kan doen.'

De rust daalde neer over onze tafel.

Veronica en Adrian aten ook in stilte. Adrian veegde met een stukje brood over de bodem van zijn soepbord, stak het in zijn mond en dronk zijn cola op voordat hij uitgekauwd was.

Het was in elk geval niet de bediening die hem alcohol schonk.

Onder tafel dansten Veronica's rode voeten, nerveus en zonder ophouden.

Ik keek zo lang naar haar dat ze het misschien voelde. In elk geval keek ze ineens op. Ik keek haastig een andere kant op, om te constateren dat Kari Thue aandachtig naar mij zat te kijken, met veel minder discretie dan ik tegenover Veronica had getoond. Mikkel, die me tot nu toe niet was opgevallen, was langzaam op weg naar onze tafel. Halverwege aarzelde hij, hij deed nog een stap naar ons toe, maakte toen ineens vaart en holde het trapje naar de receptie op. De twee sterksten van zijn jongens gingen aarzelend weer aan de tafel naast die van Kari Thue zitten, alsof ze zonder zijn toestemming het alfamannetje niet goed durfden te volgen.

Magnus Streng was onverzadigbaar. Hij at maar door. Ik mocht hem. Ik mocht hem heel graag, maar wist niet precies waarom. In elk geval kreeg ik geen hoogte van de man. Hij was ongewoon vriendelijk en extravert, maar hij leek soms ineens op zijn teentjes getrapt, bijna echt gekrenkt. Bij tijden leek hij bijna verliefd op zichzelf, verrukt over zijn superieure intellect en zijn indrukwekkende kennis en geheugen. Het ene moment leek hij behagen te scheppen in het leed van anderen, zoals wanneer hij niet kon verbergen dat hij hoopte dat heel Finse door de orkaan was verwoest. Maar tegelijkertijd legde hij een zorgzaamheid voor andere mensen aan de dag, en inzicht in en begrip voor hun levens, die mij ontroerde. Magnus Streng was een man die heel serieus kon zijn, op zich een zeldzame eigenschap in deze tijd.

Nu vroeg hij nog een portie eten. Het vet van de saus kleefde als vaseline rond zijn grote mond en ik moest me afwenden.

Geir Rugholmen was daarentegen recht door zee.

Face value, zeggen de Amerikanen over zulke mensen.

Van alle volwassenen in Finse 1222 was hij misschien de enige van wie ik met zekerheid kon zeggen dat hij de beide dominees niet had vermoord. Geir was een aardige man die zei wat hij meende en die in staat was om bijna alles te vergeven en te vergeten. Ik verbeeldde me dat hij een beroerde leugenaar was, simpelweg omdat hij het nut van liegen niet inzag. Voor Geir Rugholmen maakte het niet uit wat anderen van hem vonden of wat ze over hem zeiden.

Hij was eenvoudig te doorgronden. Ongecompliceerd.

Zulke mensen doden niet. Ze draaien zich om en gaan verder.

Daar was ik van overtuigd.

Op Berit Tverre kreeg je moeilijker vat. Ze was in deze dagen veranderd. Ze was zo anders geworden dat ik haar bijna niet meer herkende van de avond waarop we, buiten het seizoen, haar hotel kwamen binnen vallen en verzorging, eten en onderdak opeisten, en bescherming tegen een noodweer waar zij zelfs bang voor was. Doodsbang, om eerlijk te zijn. Ze was zo radicaal veranderd dat ik er ongerust van werd.

Terwijl de anderen aan mijn tafel zich het hoofdgerecht en het dessert goed lieten smaken, keek ik om me heen. Mijn tafelgenoten babbelden en glimlachten, opgelucht dat het allemaal bijna voorbij was en dat de meeste zaken weldra weer bij het oude zouden zijn. Zelf liet ik mijn blik over een groep mensen glijden die ik nooit zou vergeten.

Het breivrouwtje breide. De hondenbezitters keken op hun horloge en loerden naar hun dieren, die vastgebonden lagen in de receptie en verlangende blikken wierpen naar de heerlijk geurende borden waar wij van aten. De handbalmeisjes giechelden zoals veertienjarigen doen en de Duitsers waren blij dat ze bier naar binnen konden gieten en drinkliedjes konden zingen waar anderen verlegen om lachten. De leden van de staatskerkcommissie zaten aan een eigen lange tafel, sommige dronken wijn, andere water, de breidame had een glas voor zich staan met iets wat op whisky leek.

Misschien was het appelsap.

Misschien waren ze net zo bang als ik.

Maar ze verborgen het goed, allemaal.

Het werd me steeds duidelijker wie Cato Hammer en Roar Han- son had vermoord.

Een van vele problemen was echter dat de mensen zich gedroegen op een manier die niet helemaal verenigbaar was met mijn theorieën. In elk geval gaven ze aanleiding tot heel andere gedachten over samenhang en causaliteit. Aangezien iedere theorie falsifieerbaar moet zijn om geldig te zijn, moest ik dus het idee verwerpen dat de laatste uren steeds sterker bij mij was gegroeid. Ik zou helemaal opnieuw moeten beginnen.

Dat wilde ik niet. Nog niet in elk geval.

Een nog groter probleem was dat het weer nu werkelijk begon om te slaan. Door het bovenste deel van de ramen in de eetzaal kon ik zien dat het niet meer sneeuwde.

Oftewel: ik had weinig tijd.

Bovendien had ik mijn eetlust verloren.

Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst lekker eten onaangeraakt op mijn bord had laten liggen, maar ik kreeg geen hap van de heerlijke hertenbiefstuk meer naar binnen. Hertenvlees met veenbessensaus en asperges waarvan ik maar niet kon begrijpen waar de kok ze vandaan had.

Had de orkaan maar iets meer tijd genomen, dacht ik, terwijl ik de serveerster mijn bord liet meenemen naar de keuken, bijna onaangeroerd.