2 - OP DE SCHAAL VAN BEAUFORT
Kenmerken van de wind in de bergen: zwakke wind, 1,6-3,3 meter per seconde. Goed voelbaar bij hevige kou. Sneeuwvlokken bewegen meer horizontaal dan verticaal.
1
Ik was alleen in de receptie. De grote hal was trouwens tevens een soort recreatieruimte voor de hotelgasten, met een lange tafel langs de ramen op het zuidwesten, een paar grove rotanstoelen vlak bij de trap en aan het andere uiteinde een sleets zitje in wat met enige goede wil een bar genoemd kon worden. De meeste lampen waren uitgedaan. In het halfdonker reed ik mijn stoel naar de hoek achter een stevige, vierkante zuil waar thermoskannen met koffie stonden en een apparaat waar naar het scheen warme chocolademelk uit kwam. Boven de bar hing nog zo'n houten bord: 'Millibar'. Ik moest er bijna om glimlachen. Een moment overwoog ik op een van de twee bankjes plaats te nemen voor de nacht. Dat zou absoluut comfortabeler zijn. Ik deed het niet.
Het was kwart over een en ik was helemaal alleen.
De informatiebijeenkomst was niet bijzonder informatief geweest. We kregen te horen dat het erger sneeuwde dan men zich kon heugen. Dat het waaide en dat het extreem koud was. Dat de kapotte trein het spoor in westelijke richting versperde en dat er ook geen hoop was om op korte termijn vanuit het oosten hulp te krijgen. Luchtassistentie was vanzelfsprekend uitgesloten. Verder werden we gerustgesteld met de mededeling dat er voor iedereen voldoende eten en drinken was voor verscheidene dagen en dat de stroomvoorziening ook geen probleem was. Er was een aggregaat voor het geval de stroom volledig uitviel.
Dat laatste was het enige wat ik niet al wist.
Een stomme bijeenkomst.
Toch was ik later blij dat ik erbij was geweest.
2
Het totale aantal mensen dat in het hotel en de appartementen verbleef lag nu op honderdzesennegentig, als je de passagiers uit het geheimzinnige rijtuig niet meerekende. Dat was inclusief de zeven mensen die in het hotel werkten en vier mannen en een vrouw van het Rode Kruis die gelukkig in Finse waren geweest om alles in gereedheid te brengen voor de aankomende voorjaarsvakantie. Drie Duitse toeristen waren de enige gewone gasten. Twee van hen waren met dezelfde trein als wij aangekomen, hen had ik over het perron zien ploeteren, vlak voordat de trein Finse verliet. Ze leken opgetogen over de orkaan en hadden flink wat bier gedronken voordat ze als allerlaatsten naar bed gingen. De overige treinpassagiers waren ondergebracht in de dichtstbijzijnde huizen met namen die pasten bij de spoorlijn en bij het gebergte: Finsenut, Elektrobolig en Tu- senheimen. De afstand erheen was nauwelijks meer dan honderd tot driehonderd meter, werd ons verteld, maar met dit weer was het uitgesloten dat ze terug konden komen om aan de bijeenkomst deel te nemen.Honderdzesennegentig mensen zijn er natuurlijk niet genoeg om statistische conclusies uit te trekken. Er waren bijvoorbeeld te veel mannen om ons met een normale populatie te kunnen vergelijken. En veel te weinig personen boven de zestig jaar, voorzover ik kon zien. Ik had bovendien maar vier kinderen onder de tien jaar kunnen tellen, naast de roze baby die ik sinds het ongeluk niet meer had gezien. Ik wist ook niet veel over de beroepsachtergrond van de mensen, hoewel na een tijdje wel duidelijk werd dat het aantal dominees en kerkelijke medewerkers angstaanjagend hoog was. Ze waren met een hele zwerm onderweg naar een congres in Bergen over een nieuwe regeling voor de staatskerk. Onder hen was ook de niet al te populaire voetbaldominee. Hoewel... na de confrontatie met Kari Thue bekeek ik de man in elk geval met andere ogen. Tijdens de informatiebijeenkomst had hij apart gezeten, teruggetrokken achter een zuil bij de bar, waardoor het onmogelijk voor hem was om de vrouw in de knickerbocker te zien, die ons rustig en iets te zacht vroeg te ontspannen, omdat dit wel even zou gaan duren. Voordat hij uit mijn gezichtsveld verdween, viel me op dat hij buitengewoon ernstig leek. Kari Thue kon iemand inderdaad de stuipen op het lijf jagen.
Ondanks het beperkte aantal mensen, met dus een oververtegenwoordiging van medici en van dienaren van God, had ik toch het idee dat ik een tamelijk representatieve groep Noren observeerde. Vanaf mijn plaats, in een hoekje bij de trappen, omlaag naar de haardka- mer en omhoog naar de oude spoorwagon die als een brug tussen liet hotel en de privé-appartementen in de lucht hing, keek ik uit over een bijna totaal blanke groep mensen. Behalve de twee Koerden en de drie mannen uit Duitsland, was er maar één persoon die van oorsprong niet Noors was: een zwarte man van een jaar of vijftig die naar zijn Engelse accent te oordelen uit Zuid-Afrika kwam.
Ik kon ook niet uitsluiten dat er zich een enkele Zweed of Deen onder ons bevond.Aangezien het aantal buitenlanders dat in Noorwegen woont bijna negen procent van de totale bevolking uitmaakt, kwamen we niet helemaal overeen met het werkelijke leven. Maar verder waren de meeste groepen vertegenwoordigd. Zelfverzekerde jongeren in peperdure kleren die geen woord wisselden met loser Adrian en zijn miserabele vriendin. Gestreste zakenmannen met dure laptops die stug probeerden verbinding te maken met het internet. Er waren krijsende kinderen en vrouwen van middelbare leeftijd. Een handbalteam met meisjes van een jaar of veertien, die absoluut niet inzagen waarom ze rekening met anderen zouden houden. Ze liepen rumoerig door het hele hotel en maakten luidkeels ruzie over wie er kamers zouden delen. Sommigen van de volwassenen waren demonstratief ongeïnteresseerd in wat er gebeurde, andere ratelden maar door over alles van de verdeling van de bedden tot het verrassend lekkere eten en de bridgedrive die in de haardkamer van start was gegaan. Wat we overeenkomstig hadden en wat ons onderscheidde van de Koerden, de Duitsers en de Zuid-Afrikaanse man, was dat niemand echt bang was. Terwijl de twee moslims steeds angstige blikken naar de ramen wierpen en ineenkrompen voor zowel Kari Thue als het lawaai van de storm, waren wij anderen min of meer op vakantie. De Duitsers leken weliswaar opgetogen dat ze een orkaan aan hun lijstje met ervaringen konden toevoegen, maar zelfs na zes halve liters bier was geen van hen in staat om zijn respect voor het weer en de angst voor de consequenties ervan te verbergen. De Zuid-Afrikaan leek meer wetenschappelijk gefascineerd. Hij liep steeds weer naar het raam toe, waar hij met een scheef hoofd en zijn hand tegen het glas bijziend naar de op- wervelende sneeuw tuurde, alsof hij iets zocht. Hij klom een paar keer in de vensterbank en legde zijn voorhoofd tegen het koude glas, terwijl hij leek weg te dromen.
Wij anderen installeerden ons als echte Noren en vormden een klein stukje Noorwegen.
Wat, toen ik erover nadacht, vroeg of laat een misdrijf met zich moest meebrengen. Een snelle berekening vertelde me dat dat binnen vijf dagen zou gebeuren, zuiver statistisch en gemiddeld bekeken, en zonder enige correctie vanwege de uitzonderlijke omstandigheden.
Maar over vijf dagen zou ik ver van Finse zijn.
We zouden ons allemaal heel ergens anders bevinden.
Ik moet trouwens de honden nog noemen. Er waren vier honden in de trein toen die ontspoorde en ze werden allemaal gered. Een poedel, een gordon-setter en iets waarvan ik later vernam dat het een Portugese waterhond was.
De vierde en laatste hond joeg iedereen de stuipen op het lijf, tot de eigenaar gedwongen werd hem op te sluiten, afgescheiden van kinderen en andere tere zieltjes.
Ik was in slaap gevallen.
Gelukkig had ik dat meteen door toen Geir Rugholmen aan mijn schouder schudde. Snel draaide ik mijn gezicht weg en veegde met mijn mouw mijn mond af. Ik kwijl verschrikkelijk in mijn slaap. 'Klopt het wat de dokter zei?' Hij praatte zacht, een ingespannen gefluister. 'Wat?' Ik richtte me in mijn stoel op en stak mijn handen uit. Hij was te dichtbij. 'Ben je van de politie?'
'Was. Lang geleden. Geef me een beetje ruimte, wil je?'
Geïrriteerd trok ik mijn hoofd naar achteren om hem te laten zien wat ik bedoelde. Ik wierp een blik op mijn horloge, vijf over halfzes. In de ochtend.
'Welke politie?' hield hij vol, zonder een stap opzij te doen.
'De Noorse. Ik werkte gewoon bij de Noorse politie.'
'Hou op. Aan wat voor zaken werkte je?'
'Ik heb twintig jaar bij de politie van Oslo gewerkt. Aan allerlei verschillende zaken.'
'Wat was je rang ?'
'Waarom wil je dat weten?'
Geir Rugholmen zeeg neer in een van de stoelen.
'Nu moet je ophouden,' zei hij vlak. 'Ik snap niet waarom je zo'n bitch wilt zijn. Buiten op het perron ligt een lijk. Stijfbevroren.'
Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht en steunde met zijn ellebogen op zijn knieën.Ik realiseerde me dat ik zijn geur wel aangenaam vond. Hij rook naar bergen, naar man en naar buiten. Ik heb niks met bergen en mannen en het buitenleven. Niet dat ik direct een van de drie verafschuw, maar ze spelen geen rol in mijn leven. De geur van zijn kleren deed me toch ergens aan denken, iets waar ik de vinger niet op kon leggen, iets warms en veiligs wat ik vermoedelijk moedwillig was vergeten.
'Tamelijk idioot om nu naar buiten te gaan,' zei ik. 'Dan vraag je erom. Om dood te vriezen, bedoel ik.'
'Hij is niet doodgevroren.'
Ik probeerde ongeïnteresseerd te lijken. Geir Rugholmen stond met stramme benen op. Hij schudde zijn hoofd, glimlachte nors en wees naar de ramen die op mooie dagen uitzicht schenen te bieden op het Finsevann en de machtige Hardangergletsjer aan de overkant van het meer. De vensterbanken waren breed en werden als banken gebruikt.
'Je kornuit vindt comfort niet belangrijk,' zei hij en hij wilde weglopen.
Ik was blijkbaar toch niet alleen geweest. Adrian lag in de vensterbank te slapen, in de snijdend koude tocht, met een jack onder zijn hoofd en een plaid over zich heen. Zijn voeten met de afgetrapte gymschoenen staken eronderuit en hij had nog steeds zijn muts voor zijn ogen. Hij ademde rustig.
'Wat is er gebeurd?' vroeg ik toen Geir Rugholmen begon te lopen.
'Hier heb ik geen zin meer in.'
'Je zei dat het lijk stijfbevroren was. Toch is hij niet doodgevroren. Wat is er gebeurd?'
Hij stopte, zonder zich om te draaien.
'Hou je er nou mee op? Wil je echt helpen?'
Dat wilde ik niet. Het enige wat ik wilde was hier weggehaald worden, weg van de bergen en alle mensen en de storm en die klote- sneeuw die het ons bemoeilijkte om naar buiten te kijken. Ik werd duizelig en onwel als ik mijn blik probeerde te vestigen op de chaos daarbuiten waar niets was om je blik op te vestigen.
Ik gaf geen antwoord, maar hij stond er nog steeds.
'Hij is neergeschoten,' zei hij. 'Van dichtbij, voorzover ik kan beoordelen.'
'Neergeschoten.'
Ik herhaalde het woord om er zeker van te zijn dat ik het juist had gehoord.
'Ja. Door zijn hoofd.'
Hij draaide zich langzaam om. Kwam een paar stappen dichterbij en bleef toen weer staan, veegde met duim en wijsvinger pruimtabak uit zijn mondhoeken en haalde adem om iets te zeggen.
'Ik heet Hanne Wilhelmsen,' zei ik, waarmee ik hem net voor was. 'Veel mensen zullen mij wel vreemd vinden.'
Geir Rugholmen nam mijn uitgestoken hand zonder te glimlachen aan.
'Daar hebben ze dan gelijk in. Ik heet Geir, zoals je vast bent vergeten.'
'Nee. Wie is het? Wie ligt er daar buiten?'
Hij liet mijn hand niet los.
'Cato,' zei hij na een lichte aarzeling. 'De voetbaldominee. Cato I lammer.'
Om de een of andere reden was ik niet verbaasd.
Wat me verbaasde.
Om mijn gedachten niet te verraden, keek ik naar Adrian. Ik probeerde te bedenken waarom ik al aan Cato Hammer had gedacht voordat Geir Rugholmen zijn naam noemde. Natuurlijk kon mijn eigen antipathie jegens de man daar de oorzaak van zijn, maar ik realiseerde me ook dat ik Kari Thue nog veel liever dood had gezien. Afgezien van het feit dat ik helemaal niemand dood wenste. En nog minder vermoord.
Ik wilde gewoon naar huis.
Adrian snurkte een beetje en bewoog in zijn slaap. Daarna kroop hij in elkaar en ademde hij weer rustig en regelmatig.
Hij deed denken aan een getreiterde zwerfhond.'We hebben hem van alle kanten gefotografeerd, zo goed en zo kwaad als dat ging in de storm,' zei Geir Rugholmen en hij kreunde onder het gewicht van wat kortgeleden Cato Hammer was geweest, dominee van de Riskerk in Oslo, geboren in Trondheim, opgegroeid in Kristiansand en met een onverklaarbare band met FC Brann uit Bergen.
De zacht pratende vrouw van de informatiebijeenkomst keek radeloos om zich heen. Ik herinnerde me dat iemand haar had geïntroduceerd als de directeur. Zelf gaf ze de voorkeur aan een minder pretentieuze titel.
'Berit Tverre,' zei ze ernstig. 'Ik ben de bedrijfsleider van Finse 1222.'
Haar hand was ijzig koud, de huid ruw. Ze droeg een blauwe knickerbocker, legergroene kousen met strikjes en een grote, beige wollen trui. Haar blonde haar was in een paardenstaart gebonden en haar ogen waren zo blauw als op een affiche uit nazi-Duitsland. Een stoere, mooie hoteldirecteur van krap vijfendertig jaar.
'Ik heb hem gevonden,' zei ze en ze vouwde beide handen voor haar mond en blies erop. 'Godsamme, het was ijskoud om een camera vast te houden. Ik hoop dat de foto's gelukt zijn.'
Ze gaf me een digitale camera, alsof ik, zonder dat ik daarin had toegestemd, plotseling tot leider van het onderzoek was benoemd. Ik pakte het toestel niet aan. Berit Tverre aarzelde en legde het apparaat toen op een grote, industriële bakoven. Ik hoopte dat het alweer even geleden was dat die was gebruikt.
'Ik vraag me af of de keuken een ideale bewaarplaats is voor een lijk,' zei ik. 'Al zullen we in dit weer geen last krijgen van de Keuringsdienst.'
Geir kieperde het dode lichaam op een kookeiland in het midden van de keuken. Dat bestond uit een gasfornuis, een grote goot- steenbak en een ouderwetse oven met ijzeren platen. Geen van de onderdelen had dezelfde hoogte. Berit had een afdekplaat over de enorme gootsteen gelegd. Recht boven het eiland hing een afzuigkap, een rechthoek van een paar meter lang, van matglas met aluminium randen. Ik kreeg heel even een onprettige associatie van een kist die ieder moment over het lijk heen kon zakken.
Om eerlijk te zijn leek Cato Hammer niet erg op zijn gemak, zoals hij daar lag met wijdopen ogen. Zijn mond stond open en zijn tong plakte tegen zijn gehemelte. De inschotopening zat in zijn linkerwang, vlak onder zijn oog, en je had niet veel politie-ervaring nodig om te zien dat het schot van dichtbij moest zijn afgevuurd. Ik zou zelfs gokken dat de loop zijn huid had aangeraakt. Een blauwige ring tekende zich rond het gat af. Toen Geir met het lijk aankwam, had ik al opgemerkt dat de uitschotopening in zijn achterhoofd enorm was. Ik voelde niet de behoefte om het nader te bekijken.
'Zouden we niet...' begon Geir buiten adem. 'Zouden we zijn temperatuur niet moeten opnemen? Om erachter te komen hoe lang hij al dood is?'
'Als jij zin hebt om een vleesthermometer in zijn lever te steken, ga gerust je gang.'
Ik raakte met mijn hand heel even het dode gezicht aan en ging verder: 'Je zou zijn hersenen kunnen proberen. Of een ander inwendig orgaan. Als ik het voor het zeggen had, zou ik het niet doen. Als je geen precieze instrumenten hebt, zegt zo'n meting bar wei- nig.'
'En jij dan? Jij zei toch dat...'
'Ik ben ooit tactisch rechercheur geweest,' zei ik. 'Als advocaat zou je moeten weten dat dat iets heel anders is dan wat ze in CSI doen.'
'Ik hou me met onroerend goed bezig,' zei Geir. 'Als politiebeambte zou je moeten weten dat dat iets heel anders is dan strafrecht. En ik verdoe mijn tijd niet aan tv-series. Wat doen we nu?'
Ik reed met mijn stoel langzaam om het kookeiland heen waar het lijk op lag. Het was er smal en bij de ramen bleef ik een ogenblik vastzitten. Als je hem zo zag, leek het alsof Cato Hammer zijn arm had gebroken. Zonder hem aan te raken boog ik me naar voren.
Er was iets met de hoek van zijn onderarm. Zijn handpalm zag er onnatuurlijk uit, zoals die daar lag, met zijn duim op de verkeerde plaats.
'Ik ben bang dat dat mijn schuld is,' zei Geir. 'Voorzover ik weet was er niets gebroken toen ik hem oppakte. Ik... ik heb hem hier buiten uit mijn handen laten vallen. Sorry. Zoals gezegd hebben we foto's gemaakt van hoe hij er echt bij lag. Wat doen we nu?'
Zowel aan de in- als de uitschotopening was te zien dat Cato Hammer met een groot kaliber wapen was neergeschoten. Ik gokte op een revolver.
'Die geven een harde knal,' zei ik.
'Wat?'
'Waar hebben jullie hem eigenlijk gevonden?'
'Twee, drie meter van de deur,' zei Berit Tverre. 'En we waren maar net op tijd.'
'Hoezo?'
'Hij was al bijna onder de sneeuw verdwenen. Ik zag een hand en een stuk van zijn linkerbeen. Ik ging alleen even naar buiten om een nieuwe thermometer op te hangen.'
'Onthoud dat.'
'Wat?'
'Onthoud hoeveel er van zijn lichaam te zien was,' zei ik zonder de dode met mijn ogen los te laten.
Hoewel het lijk er geschrokken uitzag, had zijn gezicht bij nader inzien ook iets hoopvols. Het leek alsof hij eerst hooglijk verbaasd was geweest, om vervolgens met vreugde te constateren dat de verrassing positief was. Misschien had hij nog net op tijd zijn God gezien en begrepen dat het allemaal niet zo erg was.
'Wat had hij in vredesnaam buiten te zoeken?' vroeg Geir. 'Om deze tijd? Of denk je dat hij eerst is neergeschoten en daarna naar buiten gesleept door...'
'Dat,' viel ik hem in de rede, 'is een vrij essentiële vraag. Als we antwoord krijgen op de vraag wat Cato Hammer midden in de nacht buiten had te zoeken, in een sneeuwstorm, hebben we de moordenaar op een presenteerblaadje. Helaas zullen we geen antwoord krijgen van die arme Cato hier.'
'Hij is toch vertrouwd met de bergen,' zei Berit peinzend, terwijl ze naar het lijk keek met iets wat eerder aan melancholie deed tienken dan aan verdriet. 'Hij had beter moeten weten dan nu naar buiten te gaan. In dit weer. Ik snap het niet. Hij is... hij was goed bekend met de bergen.'
'Hoe weet jij dat?' vroeg ik.
'Hij is hier vaker geweest. In het hotel, bedoel ik. Verscheidene keren. De meeste mensen die zeggen dat ze vertrouwd zijn met de bergen, liegen. Maar hij...'
Ik meende even een blos op haar gezicht te zien. Aan de andere kant: ze had voortdurend rode wangen.
'Bovendien was hij altijd zo voorzichtig,' zei Geir, die sceptisch naar de dode staarde.
'Kende jij hem ook?'
'Och, kende... Ik zit in het bestuur van FC Brann. Dan kun je onmogelijk om deze man heen.'
'Maar... voorzichtig? Wat bedoel je daarmee?'
Geir haalde zijn schouders op.
'Hij dekt zich in. Doet tegen iedereen aardig. Geen scherpe kantjes, zeg maar. Wil het iedereen naar de zin maken. Zo, eigenlijk.'
Hij fronste zijn voorhoofd en duwde zijn pruimtabak op zijn plaats.
'Mijn indruk is het tegenovergestelde,' zei ik. 'Hij is toch zonder twijfel als controversieel te karakteriseren, nietwaar?'
Geir gaf geen antwoord.
'Hebben jullie een reanimatieoefenpop?' vroeg ik.
'Een wat?'
'Zo'n eh... een Anne, heet ze niet zo? Zo'n pop waar je mond- op-mondbeademing op leert?'
'Nee,' zei Berit Tverre sceptisch.
'Een beetje te laat voor Hammer, mond-op-mondbeademing!'
Geir lachte. De omstandigheden in aanmerking genomen, leek hij door zijn hoge, meisjesachtige lach steeds onzekerder.
'Een andere pop dan,' zei ik. 'Op natuurlijke grootte. Hebben jullie die? Zo niet, dan kunnen jullie er misschien een maken. Van dekens en een bloemkool, bijvoorbeeld.'
'En wat zouden we daarmee moeten doen?'
Het is werkelijk verbazingwekkend hoe traag van begrip mensen kunnen zijn. Zelfs goed opgeleide mensen die vertrouwd zijn met de bergen. Ik keek Berit Tverre afwachtend aan.
'Natuurlijk,' zei ze uiteindelijk. 'We leggen de pop precies zo in de sneeuw en dan kijken we hoe lang het duurt voordat hij net zo ondergesneeuwd is.'
'Het zou een indicatie kunnen geven van het tijdstip van de moord,' zei ik, knikkend'... als de weersomstandigheden net zo extreem blijven. En het zou aardig kunnen zijn. Voor degenen die dit later moeten onderzoeken. Wat trouwens een zeer simpele opgave wordt.'
Ik had meer dan genoeg gezien. Cato Hammer ook, volgens mij. Ik streek met mijn hand over zijn opengesperde, dode ogen. Het dooiproces was al ingetreden en zijn oogleden lieten zich eenvoudig sluiten.
Mijn stoel was al halverwege de deur toen Geir bij zijn positieven kwam.
'Waar laten we het lijk?'
'In de vriezer,' stelde ik voor. 'Of leg hem weer buiten. Vind een plekje in de luwte en bedek hem met een zeil of zoiets. Gebruik je fantasie. Er zouden hierboven genoeg koude plekken moeten zijn. Waar ligt de machinist?' Zonder op antwoord te wachten reed ik door en zei ik: 'Laat de doden maar voor de doden zorgen.'
'Maar wacht nou eens even!'
Ik stopte en wist bovendien een zucht te onderdrukken.
'Wat doen we,' hield Geir vol. 'Er loopt hier een moordenaar rond en voorzover ik weet ben jij de enige met een beetje politie- ervaring en dat...'
'Luister,' zei ik, terwijl ik mijn stoel omdraaide.Ik kan best vriendelijk overkomen, als ik dat wil.
'Dat zogenaamde "koningsrijtuig",' zei ik, aanhalingstekens in de lucht tekenend. 'Voorzover ik begrijp zijn de passagiers die daarin zaten in het bovenste appartement van het gebouw hiernaast ondergebracht. Ik heb geen flauw benul wie er aan boord waren. In elk geval niet iemand van de koninklijke familie, neem ik aan. Zo gedraagt ons koningshuis zich eenvoudigweg niet. Maar aangezien het perron in Oslo afgezet was en vanwege al die geheimzinnigdoenerij trek ik zonder meer de conclusie dat er politiemensen bij zijn. Lijfwachten, hoewel misschien niet van het koninklijk huis. Aangezien dit een zaak voor de politie is, zou het een heel goed idee zijn om hen te benaderen en de situatie uit te leggen.'
Natuurlijk had ik een bijbedoeling met mijn plotselinge spraakwaterval. Ik hield mijn blik op Geirs ogen gevestigd, terwijl ik praatte. Weer die flikkering die ik niet helemaal kon duiden. Hij likte zijn mondhoeken af, alsof hij de aandacht wilde wegnemen van het feit hij te vaak met zijn ogen knipperde.
'Ik denk dat jullie tweeën weten wie daar boven zitten,' zei ik met een glimlach.
Geen van hen zei iets, maar ze keken elkaar ook niet aan. Berit Tverre keek omlaag, schuin, zonder dat ik kon zien wat ze bestudeerde. In de stilte betrapte ik mezelf erop, voor de allereerste keer sinds ik op de vloer van de receptie bijkwam, nadat ik uit het treinwrak was gered, angst voor de orkaan te voelen. De windstoten waren zo heftig dat de glazen rinkelden en de conservenblikken rammelden. Met korte, onregelmatige tussenpozen waren krachtige dreunen en klappen tegen de buitenmuren te horen, alsof de weergoden dachten dat het uiteindelijk, na al die stormachtige winters in het hooggebergte, mogelijk zou zijn om het gebouw uit elkaar te slaan.
'Volgens mij weten jullie dat,' herhaalde ik, terwijl ik naar de deur van de receptie reed. 'Maar dat gaat mij natuurlijk niets aan. Niets van dit alles, gelukkig. Toch...'
Een enorme windstoot tegen de muur maakte dat ik plotseling stopte.'Toch zal ik jullie een raad geven,' ging ik verder, toen de onverwachte angstgolf voorbijgleed. 'Roep er een van de artsen bij. Er zijn er voldoende. Niet dat Hammer geholpen kan worden, maar het is goed als hij voorlopig onderzocht wordt. Wat de moord op zich betreft, dat zal moeten wachten. Het heeft geen zin om hier op dit moment een onderzoek te beginnen. Wacht op beter weer. Wacht op de politie. Laat hen doen wat ze kunnen en dan is dit in no time opgehelderd.'
Ik was bij de deur, duwde hem open en reed de receptie binnen.
Niemand probeerde me terug te roepen.
5
Natuurlijk kon ik niet slapen.
Ik had me naar de lange tafel verplaatst en wist niet goed of dat was om dichter bij Adrian te zijn of verder weg van de keuken. Geir en Berit waren naar buiten gekomen en zwijgend langs me gelopen. Ik had geen idee wat ze met het lichaam in de keuken hadden gedaan. Door het lawaai van de storm was onmogelijk te zeggen of ze Cato Hammer naar de vriescel hadden gesleept of dat hij nog steeds op het metalen aanrecht lag, een gedachte die me eraan herinnerde dat ik trek had.
Adrian lag nog steeds in elkaar gekropen in de vensterbank, met zijn rug naar de storm. De deken was gedeeltelijk van hem af gegleden. Ik zat zo dichtbij dat ik de geur van slecht gedroogde kleren en van zweetvoeten kon ruiken, maar ook zo ver van hem vandaan dat hij het niet merkte toen ik mijn stoel ronddraaide om hem beter te kunnen bekijken. Hij lag daar volkomen rustig.
Ooit kon ik ook zo slapen.
De jongen had best een knap gezicht. Nu hij zijn mond niet afwijzend en gekunsteld samenkneep, zag ik dat hij volle lippen had. Hoewel zijn lippen droog waren, met zichtbare, losse huidschilfers en een wondje midden op zijn onderlip, verraadde zijn halfopen mond hoe jong hij was. Hij had witte, rechte tanden en de tong erachter was lichtrood en glad als van een puppy. F,en puistje bij zijn neuswortel was de enige onregelmatigheid op zijn baardloze gezicht, een schoonheidsvlekje. Ik had zin om de muts voor zijn ogen weg te halen, maar daar kreeg ik de tijd niet voor, hij ging met een ruk rechtop zitten en hield zijn rechterhand beschermend voor zijn hoofd.
'Ik ben het maar,' zei ik zacht. 'Wil je niet liever hier op de bank gaan liggen?'
'Shit,' mompelde hij. 'Ik droomde.'
De trui die hij aanhad was nieuw voor me. Hij was een beetje te krap, zelfs voor de graatmagere jongen. Hij had zijn eigen enorme sweater met capuchon onder de wollen trui aangehouden en die puilde er bij de hals en de mouwen uit, alsof hij in een cocon was gevangen en eruit wilde.
'Je zou daar niet in van die krappe kleren moeten liggen.'
'Ik heb het koud,' zei hij en hij geeuwde.
'Probeer het omgekeerd,' zei ik. 'Doe eerst de trui aan en je sweater eroverheen.'
'Hij kriebelt zo ontzettend.'
'Wat heb je liever, kriebel of kou?'
Hij gaf geen antwoord en trok een pijnlijk gezicht toen hij zijn hoofd draaide en rechtop ging zitten.
'Je mag mijn ski-jack wel lenen om over je heen te leggen,' zei ik, naar de zithoek in de bar wijzend.
Ik zou deze nacht toch niet meer slapen.
'Ik mocht deze van Veronica lenen,' mompelde hij, terwijl hij zichzelf bekeek. 'Ze heeft hem zelf gebreid.'
'Ze heet dus Veronica.'
Hij grijnsde en keek op.
'Moet je zien...'
Hij tilde de voorkant van de trui een stukje op. Onderaan was het logo van vv Valerenga ingebreid, grof en met nauwelijks leesbare letters. Adrian lachte even, een vreemd, droog lachje.
'Stom eigenlijk, om het logo zo ver naar onderen te doen.'
'Past niet echt bij Nemi, om van voetbal te houden,' zei ik. 'Zou je niet proberen nog een beetje te slapen?'
In plaats van antwoord te geven ging hij goed rechtop zitten en plantte hij zijn gymschoenen op de vloer. Hij geeuwde langdurig. Zijn adem stonk, met een vleug van onverbrande alcohol.
'Wie heeft jou drank gegeven?' vroeg ik.
'Iemand.'
'Dezelfde als van wie je die trui hebt?'
'Dat gaat je geen zak aan.'
Ik reed van hem weg.
'Het is eigenlijk oneerlijk,' hoorde ik Adrian mompelen. 'Sommige mensen mochten hun bagage meenemen uit de trein. Ik niet.
Jij?'
'Ik was bewusteloos,' zei ik, terwijl ik een kop chocolade uit de machine in de bar probeerde te krijgen. 'Dus het antwoord is nee.'
'Mijn iPod is achtergebleven. En mijn kleren. Ik heb niet eens een tandenborstel.'
'Die kun je beneden in het winkeltje kopen.'
De machine stond vermoedelijk uit. Er brandde geen enkel lampje. Ik manoeuvreerde mijn stoel achter de bar om naar een snoer te zoeken, toen er een gedachte bij me opkwam.
'lij was wakker tijdens de reddingsactie,' stelde ik onverschillig vast. 'Heb je gezien of de meeste mensen hun hele bepakking mochten meenemen?'
'Tjaaa...' Adrian dacht na. 'Die vrouw met dat roze kind schreeuwde en maakte een boel drukte omdat ze de kinderwagen niet wilden meenemen. En er was een man die een enorme koffer wilde meezeulen. Dat mocht hij niet. Ik dacht eigenlijk niet zoveel aan mijn tas. Op dat moment. Ik wilde alleen weg van...'
'Werd je al vroeg gered?'
'Vroeg?'
'Ja, was jij een van de eersten die hier bij het hotel aankwamen?'
Ik had de chocolademachine opgegeven en keek Adrian aan. Hij bloosde.
'Ik ben al vijftien, hoor! Ik krijg de hele tijd te horen dat ik maar een kind ben, maar een kind...'
Hij verdraaide zijn stem tot iets wat vermoedelijk op een middelbare, vrouwelijke hulpverlener van de jeugdbescherming moest lijken.
'...dusdan heb ik ook het recht om als eerste gered te worden!'
'Inderdaad. Maar dat betekent dat jij hier al was toen het vol begon te lopen met mensen. Kun jij je iets meer herinneren over de bagage die ze bij zich hadden?'
Adrian stond op en liep naar me toe. Met een paar snelle bewegingen onderzocht hij het apparaat van voren en van achteren, zakte toen op handen en knieën, trok een stekker te voorschijn en stak die in een stopcontact dat ik niet kon zien.
'Nu zou-ie het moeten doen,' zei hij. 'Kun je erbij?'
'Ja. Dank je.'
'Eigenlijk was er weinig bagage,' zei hij peinzend. 'Bij nader inzien. De mensen stroomden naar binnen, ze hadden het koud en waren van streek. Maar er waren een paar mannen, van die zaken- malloten in pak en zo, die laptops bij zich hadden. Ze klemden die dingen tegen zich aan, zo ongeveer als die vrouw uit onze wagon haar kind vasthield. En dan was er nog een oude taart die een tas met breiwerk had. Dat zei ze in ieder geval, dat er een breiwerk in zat. En er waren vrij veel vrouwen met gewone handtassen. En Ve- ronica had natuurlijk haar zwarte tas. En verder...'
'Kun je dit voor me opschrijven, Adrian?'
'Hè?'
'Zou je zo vriendelijk willen zijn om op te schrijven wat je je allemaal herinnert van die bagage? Wie wat bij zich had?'
'Opschrijven? Ik zie hier nergens een pc. Jij wel?'
'Met de hand, Adrian. Je kunt toch wel met de hand schrijven?'
Hij richtte zijn aandacht op de machine en hel tappen van een kop chocolademelk.
'Het kan me niet schelen of je lelijk schrijft,' zei ik.
'Geen zin,' mompelde hij. 'Waarom zou ik?'
'Omdat ik het vriendelijk vraag. En omdat het belangrijk voor me is. En omdat ik denk dat jij eigenlijk heel lief en aardig bent, diep vanbinnen.'
Hij was in ieder geval oud genoeg om ironie te begrijpen. Hij kon glimlachen. De chocolade kwam pruttelend uit het tuitje.
'Lief en aardig,' herhaalde hij. 'Nou en of.'
Hij brandde zijn mond aan de warme drank.
'Papier,' verzocht hij en hij zoog lucht tegen zijn verbrande tong.
'Daar ligt vast wel iets,' zei ik, naar de balie wijzend. 'En ook een pen.'
Hij trok zijn schouders op en slofte met het bekertje in zijn hand naar de balie. Hij had nog steeds die te krappe wollen trui aan, waardoor zijn bovenlichaam er klein en misplaatst uitzag boven zijn enorme, wijde en veel te lange spijkerbroek. Er klonken voetstappen op de trap. Aanvankelijk dacht ik dat de geluiden van buiten kwamen.
'Wat moeten jullie hier?' vroeg Adrian stug. 'Kunnen jullie niet klokkijken?'
Magnus Streng knikte opgewekt in de richting van de jongen, toen hij verder liep en voor mij bleef staan.
'Ik heb gehoord dat je op de hoogte bent,' fluisterde hij. 'Het zou erg helpen als je met me mee kon gaan naar de keuken om... om het geheel nader in ogenschouw te nemen.'
'Ik heb alles al gezien,' zei ik zacht, met mijn blik op Adrian die iets te grondig tussen de papperassen achter de balie zocht. 'Adrian! Je zou papier zoeken! Blijf van andermans spullen af!'
'Alsjeblieft?' Dokter Streng smeekte me indringend.
Ik aarzelde een moment, draaide toen mijn stoel om en maakte een uitnodigend gebaar naar de keukendeur, waar een groot metalen bord hing met de mededeling: 'Levensgevaarlijk om met vishengel of -snoer dicht bij de hoogspanningsleidingen te komen.'
Adrian bleef in zijn eentje achter.
Toen ik terugkwam zou blijken dat hij een opmerkelijke lijst had gemaakt, die in de eerste plaats rijk aan details was. Hij had weliswaar niet alle passagiers gezien, toen ze bij het hotel aankwamen, maar het document bevatte een nauwkeurige beschrijving van in totaal meer dan vijftig passagiers en alles wat ze uit de trein hadden meegenomen. Adrian had slechts zes personen bij naam genoemd, wat begrijpelijk was, want voordat de trein ontspoorde kende hij niemand. De overigen waren zo treffend beschreven dat ik onmiddellijk begreep om wie het ging. De jongen had een zeldzaam observatievermogen, vooral als je bedacht dat hij zijn muts altijd diep over zijn ogen had getrokken. Hij had ook duidelijk het vermogen om snel te werken, ik was hooguit veertig minuten weg geweest.
Maar het meest opmerkelijke was het visuele. Hij had een keurig en zeer regelmatig handschrift, met een letter die sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer op Noorse scholen werd onderwezen. Het papier was wit en ongelinieerd, maar het leek alsof Adrian een liniaal had gebruikt. Met punten en rechte marges, sierlijke lussen en schitterende hoofdletters, alsof ze zo uit een leerboek over kalligrafie kwamen. Bovendien zou ik niet één schrijffout in de zes bladzijden lange notitie aantreffen.
Maar daar wist ik nog niets van toen ik achter dokter Streng en Geir Rugholmen aan naar de keuken reed. Het enige wat bij me opkwam, toen ik een laatste blik op de jongen wierp voordat de deur achter me dichtviel, was dat ik heel erg graag geweten had op welk tijdstip hij in de vensterbank was gaan liggen.
Ik was vast niet de enige die gehoord had wat hij zei, toen Cato Hammer op de lange tafel stond en hield wat later zijn laatste toespraak tot een groter gezelschap zou blijken.
Ik kon alleen maar hopen dat niemand Adrians uitval had onthouden. Niemand anders dan ik, bedoel ik.'Eigenlijk denk ik dat hij een goed mens was,' zei dokter Streng terwijl hij langzaam om het lijk van Cato Hammer heen waggelde. 'Ook al heeft hij veel doms gedaan. Hij had zijn demonen. Dat is zeker. Hij had het soms verschrikkelijk moeilijk. Zowel met zijn God als met de vorst van de duisternis.'
'Het klinkt alsof je hem kende,' zei ik.
De arts gaf geen antwoord. Hij knikte alleen langzaam en veelbetekenend terwijl hij details van het dode lichaam bestudeerde. De neus, die een wonderlijke, blauwgele kleur had. De ogen, die beangstigend genoeg openstonden; ik wist zeker dat ik ze eerder had dichtgedaan. Hij stopte bij de gebroken arm en leunde onderzoekend naar voren. Geir Rugholmen legde snel uit dat hij tijdens het transport van het lijk een ongelukje had gehad. Dokter Streng maakte een geruststellend gebaar met zijn rechterhand en wandelde verder om de dode heen.
'Ik heb natuurlijk beroepsgeheim,' zei dokter Streng eindelijk, zonder het lijk met zijn blik los te laten. 'Maar met het oog op de omstandigheden kan ik wel zeggen dat Cato Hammer een poosje mijn patiënt is geweest. Dat was een aantal jaren geleden. Ik had een kleine privépraktijk, naast mijn aanstelling bij de universiteit. Aangezien Cato Hammers behoefte aan medische expertise enigszins buiten mijn competentie lag, zou je kunnen zeggen, heb ik hem na twee of drie consulten doorverwezen.'
Hij zweeg, legde zijn handen op de rug en wipte op de ballen van zijn voeten heen en weer. Hij had wel iets weg van een patrouillerende pinguïn.
'Mmm,' zei hij een paar keer, zonder dat ik begreep wat hij wilde bevestigen.
'Waarvoor?' vroeg ik.
'Sorry?' zei Streng verbaasd.
'Wat mankeerde hem?'
'De ondraaglijke eenzaamheid van de ziel. Jazeker.''Hij leek niet echt eenzaam,' mompelde Geir.
'Ik heb het over de ziel, mijn beste man. Over fricties in de geest, l )ver de eeuwige, innerlijke strijd tussen goed en kwaad. Of, in Cato Hammers geval, tussen God en de duivel. Niet gemakkelijk, zoiets. Helemaal niet gemakkelijk.'
Goeie genade, dacht ik, maar hield gelukkig mijn mond.
'Ik verwees hem naar een psychiater,' zei Streng, nadat hij diep adem had gehaald. 'Hoewel ik eigenlijk van mening was dat hij er meer baat bij zou hebben als hij eens met een geleerde en ervaren theoloog praatte. Wat ik toen ook tegen hem zei. Zonder dat het hielp. Ik geloof dat hij het heel simpelweg niet durfde.'
Er viel een diepe stilte in de keuken, alsof we allemaal in verlegenheid waren gebracht omdat we nu wisten dat de brallerige tv- beroemdheid Cato Hammer psychiatrische hulp nodig had gehad.
'Het zou geholpen hebben...' ?ei dokter Streng zo plots dat ik ervan schrok.
Hij zweeg weer en tuurde naar het kogelgat. Zijn hoofd kwam net boven het lijk uit, maar hij zocht niets om op te gaan staan.
'Het zou geholpen hebben,' herhaalde hij, 'als iemand de moeite had genomen om de temperatuur van de man op te nemen, vlak nadat hij gevonden werd.'
Geir ving mijn blik. Een lichte trilling in zijn mondhoek was het enige wat hij zichzelf gunde. En hij verraadde mij niet. In plaats daarvan trok hij verontschuldigend zijn schouders op en zei: 'Er zijn in het hotel alleen elektronische lichaamsthermometers. Voor medisch gebruik, bedoel ik. En we dachten eigenlijk dat het niet zo zinvol was om de temperatuur in het oor van een dode te meten.'
'Tja,' zei Streng. 'Het beste was de lever geweest. Een vleesthermometer zou uitkomst gebracht hebben. Die zijn hier toch wel? Ja, want zijn hersenen... daar is niet veel van over...' Hij tilde voorzichtig Hammers hoofd op en bestudeerde de inschotopening. '... dus de simpelste methode, namelijk om hier een thermometer naar binnen te steken...' Hij wees naar de neusgaten van de dominee.'... tot in de hersenen, zou ons vermoedelijk niet veel wijzer hebben gemaakt. Wanneer is hij binnengebracht?'
Geir keek op de klok.
'Iets meer dan een uur geleden.'
'Op zich is het een eenvoudig rekensommetje,' zei Magnus Streng. 'In principe duurt het een etmaal om het temperatuurverschil tussen het lichaam en de omgeving te halveren. Met andere woorden: als het buiten vijfentwintig graden vriest en we nemen aan dat Hammer een gezonde man was met een lichaamstemperatuur van zevenendertig graden, dan is het verschil...'
'... tweeënzestig graden,' zei ik.
De arts glimlachte en knikte.
'Na een etmaal in de sneeuw zou onze man hier met andere woorden een kerntemperatuur van zes graden hebben,' voegde ik eraan toe. 'Zevenendertig min de helft van tweeënzestig, dus eenendertig. Dat is zes graden. Dat noem ik dood. Maar hij lag er dus nog niet zo lang. Bovendien ligt hij ook alweer een poosje hier binnen. En hij was gedeeltelijk bedekt door sneeuw, waardoor hij beschermd werd. En de harde wind buiten is een onzekere factor met betrekking tot de reële temperatuur. En...'
Streng glimlachte weer en hief zijn handen op.
'Ik begrijp allang wat je bedoelt.'
Berit Tverre kwam de keuken binnen. Ze was buiten adem en had nog niet al haar buitenkleding kunnen uittrekken. Haar stem verdween bijna toen ze om het halve muurtje van het afwasgedeel- te heen liep en met veel moeite een grote anorak over haar hoofd trok.
'Het heeft geen zin. Ik heb het drie keer geprobeerd. De eerste keer werd meneer Kool in vierenhalve minuut door de sneeuw bedekt. De volgende keer duurde het bijna een kwartier. De laatste keer ging het zo snel dat ik de tijd niet eens kon opnemen.'
'Ergo,' zei ik, '...men zal in deze zaak moeten vertrouwen op goed, ouderwets tactisch politiewerk.'
'Hetgeen eenvoudig zou moeten zijn, zei je daarnet.'
Ik keek Geir verbaasd aan.
'Dat zei je de vorige keer toen je hier binnen was,' zei hij. 'Je zei dat dit onderzoek heel eenvoudig zou worden. Of zoiets. Bedoelde je dat?'
Ik knikte kort.
'Een zeer beperkt aantal verdachten, die hier allemaal vastzitten. Ken op zijn zachtst gezegd beperkt geografisch gebied om onderzoek in te doen. Volgens mij kan de moord binnen een dag of twee opgehelderd zijn. Nadat de politie het heeft overgenomen, natuurlijk. Ze moeten eerst kunnen beginnen.'
'Maar in de tussentijd,' zei Berit Tverre aarzelend.
'In de tussentijd kunnen jullie doen wat ik zei en een van de politiebeambten halen die zich naar ik aanneem in het bovenste appartement bevinden. Of jullie kunnen doen wat jullie alle anderen hebben aanbevolen: ontspannen en je niet druk maken. Op een bepaald moment moet deze storm toch voorbij zijn.'
En ondertussen, dacht ik, liep er hier een moordenaar rond, met een groot kaliber wapen. We moesten dus maar hopen dat die Cato Hammer doelbewust had vermoord en dat het niet bij hem opkwam om nog iemand anders kwaad te doen. Terwijl wij op de politie wachtten, dacht ik zonder iets te zeggen, moest ieder van ons maar tot zijn eigen goden bidden dat we met een rationele en doelbewuste dader te maken hadden, die ons er geen van allen van verdacht dat we wisten wie hij of zij was. En hopen dat de dader geen reden kreeg om iemand ervan te verdenken de zaak hier ter plekke nader te willen onderzoeken.
'Ontspan,' glimlachte ik. 'Dit komt goed.'