14

“Zullen we morgen verdergaan met de volgende aflevering? Weet je, gaandeweg realiseer ik me steeds beter dat het eerder een tv-serie is dan een roman. Als ik deze roman zou hebben geschreven en laten uitgeven, was er beslist een criticus die dat zou zeggen, en dan zou hij eraan toevoegen ‘een tv-serie en niet een van de beste’. Nou?”

Montalbano’s voorstel kreeg geen bijval van de enige twee kijkers. Hij mocht niet klagen over de waarderingscijfers. Hij was verplicht verder te gaan, maar dan niet nadat hij een kleine koffiepauze had gevraagd en gekregen.

“De laatste tijd lijken de verhoudingen tussen Gargano en Pellegrino echter verslechterd,” hervatte hij zijn verhaal. “Maar dat kunnen we niet zeker weten.”

“Dat zouden we wel kunnen,” beweerde Augello.

“Hoe dan?”

“Door het te vragen aan diezelfde persoon die jou die andere inlichtingen heeft verschaft.”

“Ik weet niet waar die is, die is naar Palermo vertrokken.”

“Vraag het dan aan juffrouw Cosentino.”

“Dat kan ik doen. Maar die had niets in de gaten, ook al hadden Gargano en Pellegrino elkaar voor haar ogen omhelsd en gekust.”

“Oké. Laten we aannemen dat hun verhouding verslechtert. Waarom?”

“Ik heb niet gezegd dat die verslechtert, ik zei dat die verslechterd lijkt.”

“Wat maakt dat nou uit?” vroeg Fazio.

“Dat maakt heel veel uit. Als ze ruzie maken waar anderen bij zijn, als ze kil en afstandelijk tegen elkaar doen, dan doen ze dat omdat ze dat samen hebben afgesproken, ze voeren een toneelstukje op.”

“Dat lijkt me zelfs voor een tv-serie erg ver gezocht,” zei Mimi ironisch.

“Als je wilt, halen we dat uit het scenario, dan schrappen we die scènes. Maar dat zou een vergissing zijn. Zie je, ik denk dat de jongen is overgegaan tot openlijke chantage toen hij de finale van de zwendel zag naderen. Voordat Gargano verdwijnt, wil hij er nog zoveel mogelijk uithalen. Hij vraagt nog meer geld. Maar daar gaat de boekhouder niet op in, en dat weten we zeker, want jij, Fazio, hebt gezegd dat er geen overboekingen meer zijn gedaan. En wat doet Gargano dus, wetend dat de honger van een afperser niet te stillen is? Hij doet alsof hij ingaat op de chantage, maar kaatst de bal terug door een voorstel te doen aan de jongen, waarop hij nog steeds en ondanks alles verliefd zegt te zijn: om samen met het geld naar het buitenland te vluchten en nog lang en gelukkig te leven. Giacomo, die het niet helemaal vertrouwt, accepteert dat, maar op één voorwaarde: dat de accountant hem vertelt op welke buitenlandse banken de deposito’s van KONING MIDAS terecht zijn gekomen.

Gargano maakt er een lijst van met alle toegangscodes en zegt tegelijkertijd tegen Giacomo dat het beter is dat ze tegenover de buitenwereld doen alsof ze ruzie of een slechte verstandhouding hebben. Dan heeft de politie geen reden om te denken dat ze samen zijn gevlucht wanneer Gargano gezocht wordt zodra de zwendel aan het licht komt. Om dezelfde reden, vervolgt Gargano, moeten ze afzonderlijk van elkaar naar het buitenland reizen. Misschien kiezen ze ook wel de buitenlandse stad waar ze elkaar weer zullen ontmoeten.”

“Ik snap de truc van Gargano!” onderbrak Augello hem. “Hij heeft aan Giacomo de authentieke toegangssleutels tot de rekeningen gegeven. De jongeman controleert die en merkt dan dat de accountant hem geen loer aan het draaien is. Maar Gargano is van plan om de deposito’s pas een paar uur voor zijn verdwijning over te boeken, want dat soort zaken kost vandaag de dag minder dan tien minuten. En hij is ook van plan om niet te komen opdagen op de afspraak in het buitenland. Zit het zo?”

“Goed geraden, Mimi. Maar we hebben vastgesteld dat onze Giacomino geen onbenul is in zaken als deze. Hij zal het plan van Gargano zeker hebben doorzien en controleert hem met zijn mobieltje door hem continu op te bellen. En dan, wanneer het moment is aangebroken, dat wil zeggen 31 augustus bij zonsopgang, belt hij Gargano op, dreigt dat hij alles aan de politie zal vertellen en dwingt hem om halsoverkop naar Vigàta te komen. Dat wil zeggen dat ze samen naar het buitenland zullen gaan, zegt Giacomo, hij is bereid om het risico te nemen. Op dat moment weet Gargano dat hij geen keus heeft. Hij stapt in zijn auto en gaat op weg, maar maakt geen gebruik van zijn tolkaart om geen sporen achter te laten. Het is al nacht als hij op de afgesproken plaats aankomt. Even later duikt Giacomo op met zijn brommer, die hij in het nieuwe huis had gestald. De grote koffers kunnen hem gestolen worden, het belangrijkste is het handkoffertje waarin hij de bewijzen van de zwendel heeft gestopt. En ze ontmoeten elkaar.”

“Mag ik het einde vertellen?” onderbrak Fazio hem. En Fazio ging verder: “Er volgt een discussie en Gargano, die zijn zaak verloren weet omdat hij snapt dat de jongen hem in zijn macht heeft, trekt zijn revolver en schiet.”

“In zijn gezicht,” vulde Augello aan.

“Is dat belangrijk?”

“Ja. Als iemand in zijn gezicht wordt geschoten is dat bijna altijd uit haat, want dat gezicht moet worden uitgewist.”

“Ik denk niet dat er een discussie is geweest,” zei Montalbano. “Onderweg van Bologna naar hier had Gargano alle tijd van de wereld om na te denken over de gevaarlijke positie waarin hij was beland. En om tot de conclusie te komen dat de jongen uit de weg moest worden geruimd. Natuurlijk, ik begrijp wel dat een heftige ruzie, wellicht aan de rand van de afgrond waarbij nu eens de een, dan weer de ander dreigt te vallen, met Giacomo die Gargano probeert te ontwapenen en daaronder de stormachtige zee, dat zou het goed doen op de televisie, zeker met de juiste muziek eronder. Maar helaas denk ik dat Gargano, zodra hij Giacomo zag aankomen, op hem heeft geschoten. Hij had geen tijd te verliezen.”

“Daarom heeft hij hem volgens jou buiten de auto vermoord?”

“Natuurlijk. Vervolgens pakt hij hem op en zet hem op de plaats naast de bestuurder, het lijk glijdt opzij en komt in de lengte terecht op de twee voorste plaatsen. Kijk, daarom ziet meneer Tommasino de dode niet wanneer hij langs de auto loopt en denkt dat de auto leeg is. Gargano opent de kofferbak, haalt zijn koffer eruit (die hij voor alle zekerheid heeft meegenomen, als scenario-voorwerp, om, mocht dat nodig zijn, aan te tonen dat hij klaar was om te vertrekken), pakt het handkoffertje met documenten uit het bagagevak van de brommer en zet de brommer in de kofferbak. Zijn eigen koffer legt hij gewoon op de achterbank. Dan arriveert meneer Tommasino, Gargano speelt verstoppertje met hem, wacht tot hij is doorgelopen, sluit dan de portieren en duwt de auto naar de afgrond tot die omlaag stort. Hij kan zich voorstellen – en dat stelt hij zich terecht voor – dat er wel een of andere klootzak zijn lijk zal gaan zoeken in de overtuiging dat het gaat om een wraakactie van de maffia. Met het koffertje in zijn hand is hij na nog geen kwartier op een weg waar auto’s langskomen. Hij vraagt een lift aan iemand, die hij ook nog rijkelijk betaalt om zijn mond te houden.”

“Ik maak het af,” zei Mimi. “Slotscène. Muziek. We zien een lange, rechte weg…”

“Zijn die er dan in Sicilië?” vroeg Montalbano.

“Dat doet er niet toe, we nemen de scène op het vasteland op en met behulp van montage doen we net alsof het hier bij ons is. De auto rijdt verder, wordt een stipje. Beeld stopt. Tekst verschijnt: “En zo zegeviert het kwaad en wordt de gerechtigheid in de zeik genomen.” Aftiteling.”

“Ik vind dat geen goed einde,” zei Fazio doodserieus.

“Ik ook niet,” vond Montalbano. “Maar je zal je erbij moeten neerleggen, Fazio. Precies zo staan de zaken ervoor. De gerechtigheid van vandaag kan in de zeik worden genomen. Ach, laat maar zitten.”

Fazio keek nog bezorgder.

“Maar kunnen we helemaal niets doen tegen Gargano?”

“Ga onze tv-serie maar aan Guarnotta vertellen en luister naar wat hij te zeggen heeft.”

Fazio stond op, liep de kamer uit en botste tegen Catarella op, die buiten adem en asgrauw binnenstormde.

“Heilige Maria, meneer! Meneer de hoofdcommissaris heeft zojuist opgetillefoneerd! Maria, wat schrik ik me toch een puntmuts telkens en steeds als die optillefoneert!”

“Wilde hij mij spreken?”

“Nee, nee, meneer.”

“Wie dan wel?”

“Mij, meneer, mijzelf in hoogsteigen persoon! Heilige Maria, m’n benen lijken wel van kwark! Vindt u ‘t goed als ik ga zitten?”

“Ga zitten. Waarom wilde hij jou spreken?”

“Nou kijk. De tillefoon rinkelt. Ik neem op en zeg hallo hier ben ik. En dan hoor ik de stem van meneer de hoofdcommissaris. “Ben jij dat, Santarella?” vraagt hij. “In hoogsteigen persoon,” zeg ik tegen hem. “Zeg dit tegen de commissaris,” zegt hij. “Die is er niet,” zeg ik, want ik weet dat u nooit of te nimmer met hemzelve wil praten. “Doet er niet toe. Zeg hem maar dat ik ontvangst meld.” Zegt hij tegen me en weg is hij. Chef, waarom meldt hij ontvangst? Wat voor ontvangst? Heb ik hem beledigd?”

“Laat maar, maak je maar geen zorgen. Ik denk dat hij iets ontvangen heeft, en over wat hij ontvangen heeft maakt hij zich kwaad, niet over jou. Rustig nou maar.”

Wilde meneer de hoofdcommissaris, zoals Catarella hem noemde, hem een waardige wapenstilstand aanbieden? Maar meneer de hoofdcommissaris, hemzelve, had het moeten vragen, niet aanbieden.

 

Thuis in Marinella vond hij op de keukentafel de trui die Livia hem had gegeven en daarnaast een briefje van Adelina waarop stond dat ze de trui bovenop de kast had gevonden toen ze na de lunch het huis kwam schoonmaken. Ze voegde eraan toe dat ze op de markt lekkere kabeljauw had gevonden en die voor hem had gekookt. Hij hoefde er alleen maar olie, citroen en zout overheen te doen. Wat moest hij nu met die trui? God, wat is het lastig om een corpus delicti te laten verdwijnen! Hij had die trui verwijderd, die had best voor eeuwig op de plek kunnen blijven waar hij hem had gegooid. Maar nee, daar was hij weer. Er zat niets anders op dan een gat in het zand te graven. Maar hij was moe. Dus pakte hij de trui en gooide hem weer op dezelfde plek terug, de kans was klein dat Adelina de komende dagen nog eens bovenop de kast ging kijken. De telefoon rinkelde. Het was Nicolò die hem waarschuwde dat hij de televisie moest aanzetten. Er was een extra nieuwsuitzending om halftien. Hij keek op zijn horloge, dat duurde nog zo’n vijftien minuten. Hij ging naar de badkamer, kleedde zich uit, waste zich snel en ging in zijn luie stoel zitten. De kabeljauw zou hij na de uitzending opeten.

Na de openingstune verschenen er beelden die deden denken aan een Amerikaanse film. Een grote, gehavende auto doemde langzaam op uit het water, terwijl Zito’s stem uitlegde dat de moeizame berging van de auto kort voor zonsondergang had plaatsgevonden. Nu zag je hoe de auto op het ponton werd neergelaten en hoe mannen de staalkabels losmaakten waarmee de auto was opgehesen. Toen verscheen het gezicht van Guarnotta.

“Meneer Guarnotta, wilt u ons alstublieft vertellen wat u binnenin de auto van Gargano heeft aangetroffen?”

“Op de achterbank een koffer met persoonlijke bescheiden van Gargano zelf.”

“En verder niets?”

“Verder niets.”

En dat bevestigde dat Gargano het kostbare handkoffertje, dat had toebehoord aan Giacomo, had meegenomen.

“Wordt het zoeken naar Gargano’s lichaam nog voortgezet?”

“Ik kan officieel mededelen dat het zoeken is gestaakt. Wij zijn er absoluut van overtuigd dat het lichaam van Gargano door de stroom is meegesleurd naar open zee.”

En zo bleek dat Gargano goed had nagedacht over zijn mise-en-scène, er zou altijd wel een klootzak zijn die erin trapte. En daar was hij, die klootzak: de eerwaarde heer Guarnotta.

“Het gerucht gaat, en wij refereren daaraan uit journalistieke plicht, dat er tussen Pellegrino en Gargano een speciale band bestond. Zijn daar aanwijzingen voor?”

“Ons heeft dat gerucht ook bereikt. Wij zijn dat aan het onderzoeken. Als blijkt dat dat waar is, kan dat van belang zijn.”

“Waarom, meneer?”

“Omdat het zou verklaren waarom Gargano en Pellegrino elkaar ‘s-nachts hebben ontmoet op deze eenzame en weinig bezochte plek. Ze waren hier om, laten we zeggen, even alleen te kunnen zijn. En ze zijn hier vermoord door degene die ze is gevolgd.”

Er was niets aan te doen, Guarnotta bereed zijn stokpaardje. Het moest en zou de maffia zijn.

“Een halfuur geleden hebben we dokter Pasquano aan de lijn kunnen krijgen. Die heeft de autopsie op het stoffelijk overschot van Pellegrino afgerond. Hij vertelde ons dat de jongeman is gedood met één enkel schot dat op kleine afstand is afgevuurd en dat hem precies tussen de ogen heeft geraakt. De kogel heeft de schedel niet verlaten en kon eruit gehaald worden. Dokter Pasquano zegt dat het gaat om een wapen van klein kaliber.”

Zito stopte en voegde niets meer toe. Guarnotta trok een geïrriteerd gezicht.

“Nou?”

“Vindt u dat geen ongewoon wapen voor de maffia?”

Guarnotta stootte een medelijdend lachje uit.

“De maffia maakt gebruik van alle mogelijke wapens, zonder voorkeur. Van een bazooka tot het puntje van een tandenstoker. Vergeet dat niet.”

Je zag het verblufte gezicht van Zito. Kennelijk kon hij niet begrijpen hoe een tandenstoker een dodelijk wapen kon worden.

Montalbano zette de televisie uit.

Onder die wapens, beste Guarnotta, dacht hij bij zichzelf, bevinden zich ook mensen zoals jij, rechters, politieagenten, carabinieri, die de maffia zien wanneer die er niet is en haar niet zien wanneer ze er is.

Maar hij wilde zijn woede geen kans geven. Hij stond op. De kabeljauw wachtte.

 

Hij besloot om vroeg naar bed te gaan, dan zou hij nog lang kunnen lezen. Hij lag er net in, toen de telefoon rinkelde.

 

“Schat? Ik heb alles geregeld. Morgen in de namiddag neem ik het vliegtuig. Tegen acht uur ‘s-avonds ben ik in Vigàta.”

“Als je me de exacte tijd zegt, kom ik je afhalen op Punta Raisi. Ik heb niet veel te doen, ik zou het leuk vinden om te komen.”

“Eerlijk gezegd heb ik nog wat akkefietjes op kantoor. Ik weet niet hoe laat ik weg kan. Maak je maar geen zorgen, ik neem de bus wel. Als je thuis komt, ben ik er.”

“Oké.”

“Probeer vroeg thuis te zijn, niet zoals je anders altijd doet. Ik wil echt heel graag bij je zijn.”

“Hoezo, ik niet dan?”

Instinctief gleed zijn blik omhoog naar de kast, waar de trui bovenop lag. Voordat hij de volgende ochtend naar het bureau ging, moest hij die begraven. En als Livia vroeg waar haar cadeau was gebleven? Dan zou hij doen of hij verbaasd was en dan zou Livia uiteindelijk Adelina gaan verdenken, die ze verafschuwde, iets dat wederzijds was. Toen pakte hij, bijna zonder het zich te realiseren, een stoel, zette die naast de kast, ging erop staan, voelde met zijn hand totdat hij de trui vond, pakte hem, stapte van de stoel, zette die terug op zijn plaats, greep de trui vast met twee handen, trok er met grote moeite een scheur in, scheurde hem verder, nog een, twee, drie gaten, wapende zich met een mes, stak er vijf of zes keer in, wierp hem op de grond en stampte er met zijn voeten op. Een echte moordenaar in een opwelling van moordlust. Ten slotte liet hij hem op de keukentafel liggen om zichzelf eraan te helpen herinneren dat hij hem de volgende ochtend moest begraven. En al met al vond hij zichzelf uitermate belachelijk. Waarom had hij zich laten meeslepen door die stompzinnige, onbeheerste razernij? Misschien omdat hij hem helemaal had verwijderd en die trui nu gewoon weer voor hem was opgedoken? Nu de razernij voorbij was, vond hij zichzelf niet alleen belachelijk, maar voelde hij een soort berouwvolle melancholie in zich opkomen. Arme Livia, die de trui met zoveel liefde had gekocht en gegeven! En het was toen dat er een absurde, onmogelijke vergelijking in hem opkwam. Wat zou juffrouw Mariastella Cosentino doen met een trui die ze had gekregen van Gargano, de man van wie ze hield? Of beter gezegd: die ze adoreerde? Zozeer adoreerde, dat ze niet zag, of niet wilde zien, dat de accountant niets anders was dan een schofterige oplichter die er met het geld vandoor was en die, om het niet te hoeven delen, in koelen bloede een man had vermoord. Ze zou het niet geloven, of ze zou het verdringen. Waarom had ze niet gereageerd toen hij, om de arme landmeter Garzullo te kalmeren, had verzonnen dat de televisie had gezegd dat Gargano was gearresteerd? Zij had thuis geen tv, het was in zekere zin logisch dat ze geloofde wat Montalbano zei. Maar nee, niets, onbeweeglijk, niet eens een huivering, geen zuchtje. En ze had min of meer hetzelfde gedaan toen hij haar het nieuws was gaan vertellen over de vondst van Pellegrino’s lichaam. Ze had wanhopig moeten worden in de veronderstelling dat de door haar geadoreerde man hetzelfde lot was overkomen. Maar ook ditmaal was het bijna net zo gegaan. Hij had gesproken tegen iets dat erg veel leek op een standbeeld met opengesperde ogen. Juffrouw Mariastella Cosentino gedroeg zich alsof…

De telefoon rinkelde. Was het dan helemaal niet mogelijk om in dit huis rustig in slaap te vallen? En daarbij was het al laat, bijna één uur. Vloekend nam hij de hoorn op.

“Heb ik je wakker gemaakt? Met Nicolò.”

“Nee, ik sliep nog niet. Heb je nieuws?”

“Nee, niets, maar ik wil je iets vertellen waarvan je vrolijk zal worden.”

“Dat kan ik goed gebruiken.”

“Weet je welke theorie officier van justitie Tommaseo heeft gespuid in een interview dat ik hem heb afgenomen? Dat het niet de maffia is geweest die die twee heeft vermoord, zoals Guarnotta beweert.”

“Wie dan wel?”

“Volgens Tommaseo een derde, jaloerse man, die ze heeft betrapt. Wat vind je daarvan?”

“Zodra er een beetje seks in het spel is, slaat Tommaseo op hol. Wanneer zend je dat uit?”

“Nooit. De hoofdofficier van justitie heeft me opgebeld zodra hij erover hoorde. Hij geneerde zich, de arme man. En ik heb hem mijn woord gegeven dat ik het interview niet openbaar zou maken.”

 

Hij las amper drie bladzijden van Simenon, maar hoezeer hij ook zijn best deed, hij kon niet verder lezen, zo moe was hij. Hij deed het licht uit en belandde meteen in een tamelijk onaangename droom. Hij was weer onder water, vlak bij Gargano’s auto, en zag daarin het lichaam van Giacomo, dat rondzweefde als een gewichtloze astronaut en een soort dans leek uit te voeren. Toen klonk er vanaf de andere kant van de rots een stem. “Koekoek! Koekoek!”

 

Hij draaide zich met een ruk om en zag Gargano. Ook dood, en al een hele tijd, zijn gezicht bedekt met groen mos, zeewier om zijn armen en benen gekronkeld. Door de stroom draaide hij langzaam om zijn eigen as, alsof hij aan een spies was geregen en aan een draaispit vastzat. Telkens wanneer Gargano’s gezicht, of wat het ook was, naar Montalbano gericht was, opende hij zijn mond en zei:

“Koekoek! Koekoek!”

Met moeite maakte hij zich los uit de droom en werd badend in het zweet wakker. Hij stak het licht aan. En hij had de indruk dat er in zijn hoofd heel even een ander licht was geëxplodeerd, heftig en snel als een bliksemflits.

Hij maakte de zin af die was onderbroken door Zito’s telefoontje: juffrouw Mariastella Cosentino gedroeg zich alsof ze heel goed wist waar Gargano zich verborgen hield.