13
“Er zijn veel dingen die ik niet begrijp. Om te beginnen dit,” zei Michela, terwijl de commissaris langzaam reed. “Waarom is Gargano’s auto hier gevonden? Er zijn twee mogelijkheden: ofwel hij heeft hem bij Giacomo achtergelaten toen hij hier voor het laatst was, ofwel Gargano is teruggekomen. Maar om wat te doen? Als hij het plan had om te verdwijnen nadat hij al het geld in veiligheid had gebracht, en dat plan had hij zeker want de gebruikelijke overboeking van Bologna naar Vigàta had die keer niet plaatsgevonden, waarom is hij dan teruggekomen met alle risico’s van dien?”
“Ga verder.”
“Ten tweede: stel dat Gargano met Giacomo was, waarom zouden ze elkaar dan als stiekeme minnaars in de auto moeten ontmoeten? Waarom niet in het hotel van Gargano of op een andere rustige, veilige plek? Ik weet zeker dat hun andere ontmoetingen nooit in de auto plaatsvonden. Oké, Gargano was een vrek, maar…”
“Hoe weet je dat Gargano een vrek was?”
“Nou, een echte vrek ook weer niet, maar wel krenterig. Ik weet dat omdat ik een keer met hem uit eten ben geweest, of eigenlijk twee keer…”
“Nodigde hij jou uit?”
“Natuurlijk, dat hoorde bij zijn verleidingstechnieken, hij wilde graag behagen. Nou, hij nam me mee naar een trattoria in Montelusa, je kon aan zijn gezicht zien dat hij doodsbang was dat ik dure gerechten zou uitkiezen, hij klaagde over de rekening.”
“Hoorde dat volgens jou bij zijn technieken? Heeft hij je niet gewoon uitgenodigd omdat je een heel mooi meisje bent? Ik denk dat alle mannen het leuk vinden om zich te vertonen met een jonge vrouw als jij aan hun zijde.”
“Bedankt voor het compliment. Ik wil niet gemeen overkomen, maar ik moet je wel zeggen dat hij Mariastella ook mee uit eten heeft gevraagd. De volgende dag was Mariastella in de zevende hemel, volkomen van de wereld, ze liep rond met een gelukzalige glimlach en botste tegen de bureaus. En zal ik je eens wat zeggen?”
“Zeg maar.”
“Mariastella heeft hem terug gevraagd. Ze heeft hem bij haar thuis te eten gevraagd. En Gargano is gegaan, tenminste, dat was mijn indruk, want Mariastella praatte niet, ze kreunde van blijdschap, ze was helemaal van de wereld.”
“Heeft ze een mooi huis?”
“Ik ben er nooit geweest. Het is een grote villa, net buiten Vigàta, afgelegen. Ze woonde daar met haar ouders. Maar nu woont ze er alleen.”
“Maar is het waar dat Mariastella nog steeds de huur en de telefoonrekening van het kantoor betaalt?”
“Jazeker.”
“Heeft ze dan geld?”
“Haar vader heeft haar waarschijnlijk iets nagelaten. Wist je dat ze mij uit eigen zak de twee maanden achterstallig loon wilde betalen? “De accountant betaalt me dat later wel terug,” zei ze. Of nee, ze zei per ongeluk: “Emanuele betaalt me dat later wel terug.” Ze kreeg een kop als vuur. Ze is helemaal gek van die man en ze wil de werkelijkheid niet onder ogen zien.”
“En wat is de werkelijkheid?”
“In het beste geval neemt Gargano het er goed van op een of ander Polynesisch eiland. In het slechtste geval wordt hij nu opgevreten door de vissen.”
Ze waren bij Michela’s huis aangekomen. Michela kuste Montalbano op de wang en stapte uit. Toen bukte ze zich naar het raampje en zei: “Ik moet drie examens doen in Palermo.”
“Succes,” antwoordde Montalbano. “Laat me weten hoe het is gegaan.”
Hij ging rechtstreeks terug naar Marinella. Nauwelijks was hij binnen of hij realiseerde zich dat Adelina haar werk weer had hervat. Ondergoed en overhemden lagen gestreken en wel op het bed. Hij opende de koelkast en zag dat die nagenoeg leeg was, afgezien van tapenade van zwarte olijven, ansjovis met olie, azijn en oregano bereid, en een lekker stuk buffelkaas. Zijn lichte teleurstelling verdween toen hij de oven opende: daarin stond de legendarische pasta met kaas! Een portie voor vier personen. Langzaam en onverstoorbaar verorberde hij die. Het was een mooie dag en dus ging hij op de veranda zitten. Hij had zin om te denken. Maar hij dacht niet. Even later doezelde hij zachtjes in slaap bij het geluid van de branding.
Gelukkig ben ik geen krokodil, anders zou ik verdrinken in mijn eigen tranen.
Dat was het laatste zinnige, of onzinnige, wat in zijn hoofd opkwam.
Om vier uur die middag zat hij in zijn kamer op het politiebureau en onmiddellijk kwam Mimi zich melden.
“Waar ben jij geweest?”
“Mijn plichten vervullen. Zodra ik het bericht hoorde, ben ik als een haas naar de plek des onheils gegaan en heb me ter beschikking gesteld van Guarnotta. Uitjouw naam en volgens de aanwijzingen van onze hoofdcommissaris. Dat is toch ons territorium? Heb ik daar goed aan gedaan?”
Als Mimi echt wilde, kon hij iedereen overtreffen.
“Daar heb jij heel goed aan gedaan.”
“Ik heb tegen hem gezegd dat ik daar enkel en alleen was ter ondersteuning. Als hij wilde, ging ik sigaretten voor hem halen. Dat waardeerde hij enorm.”
“Hebben ze Gargano’s lichaam gevonden?”
“Nee, en ze voelen zich moedeloos. Ze hebben de hulp ingeroepen van een oude visser uit de buurt. Die heeft verteld dat als ze Gargano niet ergens ingeklemd achter een rots vinden, het lijk dan op dit uur, door de sterke stromingen die daar zijn, in de richting van Tunesië dobbert. Om die reden zullen ze vanavond de zoekactie staken.”
Fazio verscheen in de deuropening. De commissaris gebaarde hem binnen te komen en te gaan zitten. Fazio trok een gewichtig gezicht. Het was duidelijk dat hij zich met moeite kon inhouden.
“En dus?” vroeg Montalbano aan Mimi.
“Dus is er voor morgenochtend een persconferentie van Guarnotta gepland.”
“Weet je wat hij gaat zeggen?”
“Natuurlijk. Waarom zou ik er anders zo verdomd snel heen zijn gegaan? Hij gaat zeggen dat zowel Gargano als Pellegrino slachtoffers zijn van een vendetta van de maffia omdat onze boekhouder die verneukt had.”
“Maar hoe kon die gezegende maffia – ik heb het al eerder gezegd en ik zeg het nogmaals – één dag van tevoren weten dat Gargano zijn verplichtingen niet zou nakomen, en hem daarom vermoorden? Als ze hem op 1 of 2 september hadden vermoord, dan zou ik het begrijpen. Maar hem de dag daarvoor vermoorden, lijkt je dat niet een heel klein beetje vreemd?”
“Ja, dat lijkt me vreemd. Heel erg vreemd. Maar vraag dat maar liever aan Guarnotta, niet aan mij.”
De commissaris wendde zich met een brede glimlach tot Fazio.
“Gezegend zijn de ogen die jou zien!”
“Ik heb een troef meegebracht,” zei Fazio hooghartig. “De hoogste troef.”
Hij bedoelde dat hij schitterende kaarten in handen had. Montalbano stelde geen vragen, maar gunde Fazio alle tijd en alle voldoening die hij wilde. Toen haalde Fazio een briefje uit zijn zak, keek erop en begon weer te praten.
“Ik ben te weten gekomen wat ik wilde weten, het heeft me heel wat gekost.”
“Moest je betalen?” vroeg Augello.
Fazio keek hem venijnig aan.
“Ik bedoel dat het me heel wat heeft gekost aan woorden en geduld. De banken weigeren inlichtingen te verschaffen over zaken van hun klanten en al helemaal als die zaken stinken. Hoe dan ook, ik heb een beambte weten over te halen om te praten. Hij heeft me op zijn blote knieën gesmeekt of ik zijn naam niet wil noemen. Oké?”
“Oké,” zei Montalbano. “Dit onderzoek is toch niet van ons. Van onze kant is het enkel en alleen nieuwsgierigheid. Laten we zeggen: privé.”
“Dus,” zei Fazio. “Op 1 oktober vorig jaar werd er bij de bank waar elke maand het loon werd bijgeschreven op Giacomo Pellegrino’s rekening een som van 200 miljoen lire gestort. Een tweede storting voor hetzelfde bedrag kwam op 15 januari van dit jaar. De laatste, van 300 miljoen, is gestort op 7 juli. In totaal 700 miljoen lire. Meer is er niet gekomen. En hij heeft geen rekeningen bij andere banken hier of in Montelusa.”
“Van wie waren die stortingen afkomstig?” vroeg Montalbano.
“Van Emanuele Gargano.”
“God allemachtig!” riep Augello uit.
“Van de bank waar zijn privé-rekening liep, niet de bank waarmee hij werkte voor KONING MIDAS,” vervolgde Fazio. “Dus dat geld dat hij naar Pellegrino stuurde, had niets te maken met kantoor. Het ging duidelijk om privé zaken.”
Fazio stopte met praten en trok een lang gezicht. Hij was teleurgesteld omdat Montalbano helemaal niet verbaasd was; het leek of die niet warm of koud werd van dit bericht. Maar Fazio wilde zich nog niet gewonnen geven, en vatte weer moed.
“En zal ik jullie nog eens iets anders vertellen wat ik heb ontdekt? Telkens wanneer Pellegrino geld ontving, maakte hij het bedrag de volgende dag over aan…”
“Aan het bouwbedrijf dat zijn huis aan het bouwen was,” vulde Montalbano aan.
Er bestaat een verhaal over een koning van Frankrijk, die het zat was dat zijn vrouw, de koningin, voortdurend tegen hem zeurde dat hij niet van haar hield omdat hij niet jaloers was. De koning vroeg aan een hoveling om de volgende ochtend vroeg naar de slaapkamer van de koningin te gaan, zich aan haar voeten te werpen en haar zijn liefde te bekennen. Een paar minuten later zou de koning binnenkomen en bij het zien van dat tafereel een vreselijke, jaloerse scène maken. De volgende ochtend stelde de koning zich op bij de deur van de koningin, telde tot honderd, trok zijn zwaard en zwaaide de deur open. En daar zag hij zijn vrouw en de hoveling naakt op bed liggen neuken met zoveel enthousiasme dat ze hem niet eens hoorden binnenkomen. De arme koning liep de kamer uit, schoof het zwaard terug in de schede en zei: “Verdomme, nou heeft hij mijn hele scène verpest!”
Fazio deed precies het tegenovergestelde van wat de koning van Frankrijk had gedaan. Toen hij zag dat zijn scène verpest werd, stond hij op van zijn stoel, werd rood, vloekte en liep binnensmonds mompelend weg.
“Wat is er met hem aan de hand?” vroeg Augello verbluft.
“Het is nou eenmaal zo dat ik soms een klein beetje lullig doe,” zei Montalbano.
“Dat hoef je mij niet te vertellen!” zei Augello, veelvuldig slachtoffer van de lulligheden van de commissaris.
Bijna onmiddellijk kwam Fazio weer binnen. Je kon zien dat hij zijn gezicht had gewassen.
“Neem me niet kwalijk.”
“Neem jij mij niet kwalijk,” zei de commissaris oprecht. En hij vervolgde: “Dus dat huis van hem is helemaal betaald door Gargano. Rest ons één vraag: waarom?”
Mimi opende zijn mond, maar sloot die weer na een gebaar van de commissaris.
“Eerst wil ik weten of ik me iets goed herinner,” zei Montalbano en hij wendde zich tot Fazio. “Was jij degene die me vertelde dat Pellegrino, toen hij een auto ging huren in Montelusa, erbij vertelde dat hij er een met een ruime kofferbak wilde?”
“Ja,” antwoordde Fazio.
“En toen dachten wij dat hij zijn koffers daarin kwijt moest?”
“Ja.”
“Fout gedacht, want zijn koffers heeft hij achtergelaten in het huis.”
“En wat moest hij dan kwijt in die kofferbak?” vroeg Augello.
“Zijn brommer. Hij huurde de auto in Montelusa, stopte de brommer erin, ging naar Punta Raisi voor die vliegtickets, keerde terug naar Montelusa, liet de huurauto achter en ging met de brommer naar Vigàta.”
“Dat lijkt me niet zo belangrijk,” merkte Mimi op.
“Jawel, dat is wel belangrijk. Ook omdat ik heb gehoord dat hij een keer zijn brommer in de kofferruimte van Gargano had gestopt.”
“Ja, maar…”
“Laten we voorlopig het verhaal van de brommer even vergeten. En laten we terugkomen op de vraag: waarom heeft Gargano de bouw van het villaatje betaald? Bedenk wel: ik heb gehoord, en ik vertrouw degene van wie ik dat heb gehoord, dat hij gierig was, dat hij niet zomaar met geld smeet.”
Augello sprak als eerste.
“Waarom niet uit liefde? Uit wat jij me hebt verteld, begrijp ik dat ze niet alleen maar een seksrelatie hadden.”
“En wat denk jij?” vroeg Montalbano aan Fazio.
“De verklaring van meneer Augello zou juist kunnen zijn. Maar ik weet niet waarom, ik vind het niet overtuigend. Ik denk eerder aan chantage.”
“Waarmee?”
“Nou, Pellegrino kon Gargano dreigen dat hij iedereen zou vertellen dat ze een verhouding hadden…dat Gargano homoseksueel was…”
Augello barstte in lachen uit, Fazio keek hem verbaasd aan.
“Fazio, hoe oud ben je nu? Vandaag de dag kan het, goddank, niemand meer een reet schelen of iemand al dan niet homoseksueel is!”
“Gargano vond het belangrijk om niet voor homoseksueel te worden aangezien,” kwam Montalbano tussenbeide. “Maar als dat toch in de openbaarheid dreigde te komen, geloof ik niet dat hij daar een drama van zou hebben gemaakt. Nee, zo’n soort bedreiging zou voor een type als Gargano geen reden zijn om toe te geven aan chantage.”
Fazio spreidde zijn armen en zag ervan af zijn stelling te verdedigen. Hij keek de commissaris strak aan. Ook Augello begon hem aan te kijken.
“Wat is er met jullie?” vroeg Montalbano.
“Jouw beurt om te praten,” zei Mimi.
“Goed,” antwoordde de commissaris. “Maar laat ik dit voorop stellen: het is een roman. In de zin dat ik geen greintje bewijs heb voor wat ik zeg. En net als in alle romans kunnen de feiten tijdens het schrijven andere wegen kiezen en tot een onvoorzien einde leiden.”
“Oké,” zei Augello.
“Laten we uitgaan van een zekerheid: Gargano zet een zwendel op touw die onmogelijk binnen een week kan worden afgerond; een die veel tijd nodig heeft. Dat niet alleen: hij moet een heuse organisatie op poten zetten, met kantoren, personeel, enzovoort. Onder het personeel dat hij in Vigàta aanneemt is een jongeman, Giacomo Pellegrino. Na enige tijd groeit er iets tussen die twee. Een soort verliefdheid, niet zomaar wat gehoereer. Wie me dat vertelde, zei ook dat hun verhouding bleek uit hun gedrag, hoezeer ze ook hun best deden om alles verborgen te houden. Op sommige dagen lachten ze elkaar toe, zochten ze elkaars gezelschap, op andere dagen liepen ze te mokken en wilden ze niet met elkaar praten. Precies zoals verliefden zich gedragen. Dat gaat toch zo, Mimi? Jij die verstand hebt van dat soort dingen.”
“Hoezo? Jij niet dan?” verweerde Augello zich.
“Het mooie is,” vervolgde Montalbano, “dat jullie allebei gelijk hebben. Een verhouding die dubbelzinnig is begonnen en ook zo is voortgezet. Pellegrino is een partiële kop die…”
“Wacht even,” zei Mimi. “Wat betekent dat?”
“Met partiële kop bedoel ik de kop van mensen die zich met geld bezighouden. Niet met landbouw of handel of industrie of onroerend goed of noem maar op, maar met geld op zich. Van geld als zodanig weten ze of begrijpen ze instinctief alles, van uur tot uur, van minuut tot minuut. Ze kennen het geld als hun eigen broekzak, ze weten hoe het geld heeft gepist, hoe het heeft gekakt, hoe het heeft gegeten, hoe het heeft geslapen, hoe het ‘s-ochtends wakker is geworden, de goede dagen en de slechte dagen, wanneer het zich wil voortplanten, ik bedoel nieuw geld maken, wanneer het suïcidale neigingen krijgt, wanneer het steriel wil blijven, zelfs wanneer het zin heeft in een losse wip. Nog simpeler gezegd: ze weten wanneer het geld stijgt of wanneer het een vrije val zal maken, zoals de financiële experts van het journaal dat zeggen. Die partiële koppen worden in het algemeen tovenaars van de haute finance, grote bankiers, grote ondernemers, grote speculanten genoemd. Hun kop functioneert echter alleen op dat gebied, voor de rest zijn ze lomp, onhandig, beperkt, primitief, zelfs absolute klootzakken, maar naïef nooit.”
“Dat portret lijkt me overdreven,” zei Augello.
“O ja? En was degene die onder die brug in Londen hing te bungelen volgens jou geen partiële kop? En die ander, die deed alsof hij door de maffia was ontvoerd, zich in zijn been liet schieten en in de cel vergiftigde koffie dronk? Alsjeblieft zeg!”
Mimi durfde hem niet tegen te spreken.
“Terug naar Giacomo Pellegrino,” zei Montalbano. “Een partiele kop die een nog veel partiëlere kop tegenkomt, namelijk de accountant Emanuele Gargano. Die heeft meteen hun zielsverwantschap door. Hij neemt Giacomo aan en hij vertrouwt hem zo nu en dan een klusje toe, iets wat hij de twee andere personeelsleden beslist niet toevertrouwt. Vervolgens verandert de verhouding tussen Gargano en Pellegrino; ze ontdekken dat hun zielsverwantschap niet uitsluitend geld betreft, maar zich ook uitstrekt tot de affectieve sfeer. Ik zei al dat dit soort mensen nooit naïef is, maar er zijn verschillende niveaus van naïveteit. Laten we zeggen dat Giacomo een tikkeltje slimmer is dan de accountant, maar dat tikkeltje verschil is voldoende en meer dan dat voor de jongeman.”
“In welke zin?” vroeg Augello.
“In de zin dat Giacomo bijna onmiddellijk moet hebben ontdekt dat er iets niet in de haak was met KONING MIDAS, maar dat heeft hij voor zich gehouden, waarbij hij zich toen wel voornam de bewegingen en de transacties van zijn werkgever zorgvuldig in de gaten te houden. Hij begint gegevens te verzamelen, connecties op te zetten. En misschien stelt hij, vanwege de intieme verhouding die is ontstaan, soms een vraag die achteloos lijkt, maar die juist een heel precies doel dient, namelijk om steeds dieper door te dringen tot de bedoelingen van Gargano.”
“En Gargano is zo verliefd op de jongen dat hij nooit argwaan krijgt?” onderbrak Fazio de commissaris met een sceptische blik.
“In de roos,” zei de commissaris. “Dat is het meest delicate punt van de roman die we aan het schrijven zijn. Laten we proberen te begrijpen hoe het personage Gargano handelt. Vergeet niet dat ik in het begin zei dat hun verhouding gekenmerkt wordt door dubbelzinnigheid. Ik ben ervan overtuigd dat Gargano op een gegeven moment vermoedt dat Giacomo gevaarlijk dicht bij de ontdekking van het ingewikkeld mechanisme van zijn zwendel komt. Maar wat kan hij doen? Hem ontslaan zou het nog erger maken. En dus doet hij, zoals ze zeggen, alsof hij een ezel is om niet naar het front te hoeven.”
“Hij hoopt dat Pellegrino stopt bij het villaatje dat hij zich cadeau heeft laten doen en niet verder vraagt?” vroeg Mimi.
“Deels hoopt hij dat, want hij weet niet zeker of Giacomo hem chanteert: waarschijnlijk heeft de jongen hem overtuigd door te zeggen hoe fijn het zou zijn om samen een eigen liefdesnestje te hebben, een plek waar ze konden gaan samenwonen, wanneer de accountant zich uit zijn zaken zou terugtrekken…Op die manier moet hij hem hebben gerustgesteld. Allebei weten ze hoe het zal aflopen, maar ze zeggen dat niet tegen elkaar. Gargano zal met het geld naar het buitenland vluchten en Giacomo, die in het geheel niet bij de zwendel betrokken blijkt te zijn, zal rustig van zijn villaatje kunnen genieten.”
“Ik begrijp nog steeds niet waarom hij tegen zijn oom zei dat hij naar Duitsland ging,” zei Fazio, bijna in zichzelf.
“Omdat zijn oom dat aan ons zou vertellen wanneer we Gargano zouden gaan zoeken. En dan zouden wij wachten tot hij terug was en niet verder speuren. Dan zou hij zich met een onschuldig smoel komen melden en vertellen dat hij weliswaar naar Duitsland was geweest, maar dat het een list was geweest van Gargano om hem te lozen, aangezien hij, Giacomo dus, de enige was die op tijd kon begrijpen dat de accountant bezig was zijn netten binnen te halen. Hij zou ons vertellen dat hij op de banken waar Gargano hem naartoe had gestuurd, geen cent had gevonden. Gargano had daar nooit een rekening geopend.”
“Maar waarom dan al dat gedoe met die vliegtickets?” hield Fazio vol.
“Om zichzelf in alle gevallen veilig te stellen. Zich veilig te stellen tegenover iedereen: Gargano en ons. Geloof me, Giacomo heeft het allemaal heel goed uitgedacht. Maar er is iets onverwachts tussengekomen.”
“Wat dan?” vroeg Mimi.
“Vind je een pistoolschot midden in het gezicht niet iets onverwachts?” vroeg de commissaris.