13

Toen Petra van Sliedrecht de grote recherchekamer met een rood hoofd en een dreunende tred had verlaten, gebaarde De Cock naar de telefoon op zijn bureau.

“Probeer het eens.”

“Wat?”

“Het nummer van die Charles van Lochem. Als hij op ons bellen wel reageert bespaart ons dat een tocht naar de Herengracht.”

Vledder pakte een map met aantekeningen uit een lade van zijn bureau en schoof het toestel naar zich toe. Toen hij het nummer had ingetikt, hield hij de hoorn bijna een minuut lang omhoog, zodat zijn oudere collega kon meeluisteren. Er werd niet gereageerd.

De Cock maakte een wegwerpgebaar.

“Laat maar.”

Vledder legde de hoorn op het toestel terug.

“Hij is met vakantie.”

Het klonk niet overtuigend.

De Cock kwam met een zucht uit zijn stoel omhoog en slenterde naar de kapstok.

Vledder volgde gedwee.

Op de steiger achter het politiebureau stapte de jonge rechercheur met een somber gezicht achter het stuur van hun oude Golf. Toen De Cock naast hem was ingestapt, startte hij de motor en bleef daarna besluiteloos zitten. Mistroostig blikte hij opzij.

“Ik heb er helemaal geen zin in,” sprak hij somber. “Ik…eh, ik zie er gewoon tegen op om nog eens naar de Herengracht te rijden.”

De oude rechercheur maakte een grimas.

“Waarom?”

Vledder snoof.

“Ik ben bang dat wij een derde moord krijgen voorgeschoteld. Die Petra van Sliedrecht is in mijn ogen een soort wraakgodin. Als zij ons de naam van een man noemt, dan vinden wij hem vermoord.”

De Cock lachte.

“Een wraakgodin. Hoe kom je erop? De wraakgodinnen uit de mythologie der Grieken,” legde hij uit, “waren de vreselijke Erinyen – oorspronkelijk de zielen van mensen die om het leven waren gebracht. Het waren met bloed bevlekte wezens, die in de onderwereld moordenaars achtervolgden en hen tot waanzin brachten. Ze waren toornig, wraakzuchtig en met slangen en brandende fakkels bewapend.”

Vledder luisterde aandachtig.

“Zijn ze er nog…die wraakgodinnen?”

De Cock lachte voluit.

“Dat weet ik niet. Ik ben zelf nog niet in de onderwereld geweest.”

Vledder trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

“Je hebt Petra van Sliedrecht weer laten lopen. Terecht. Je had volgens mij ook geen andere keus. Wraakgodin of niet…ik blijf haar een vreemde vrouw vinden.”

“Waarom?”

Vledder trok zijn schouders op.

“Een gevoel. Ik weet niet hoe, maar volgens mij is zij toch op de een of andere manier bij die moorden betrokken.”

De Cock reageerde niet. Hij wees naar de pook van de versnelling.

“Ik zou maar eens op pad gaan,” sprak hij simpel. “Of wil je hier overnachten?”

Vledder gromde, schakelde en reed knorrig van de steiger naar de Oudebrugsteeg. Op het Damrak, wachtend voor het rode stoplicht, keek de jonge rechercheur opzij naar de grijze speurder.

“Dat wil ik je toch even zeggen,” opende hij vriendelijk. “Ik vond dat je het verhoor van Petra van Sliedrecht heel goed opbouwde. Het klonk alles zeer zakelijk en overtuigend. Er was zelfs een moment dat ik dacht dat ze tot een bekentenis zou komen.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“De geur van het parfum bij de vermoorde slachtoffers was toch een zwak argument. Ik heb er lang over nagedacht. Er moet een andere reden zijn dat die geur bij de slachtoffers hing. Die parfumlucht was naar mijn gevoel steeds te nadrukkelijk aanwezig.”

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Een vals spoor?”

De Cock knikte.

“Die mogelijkheid moeten we overwegen.”

“Hoe?”

De Cock gebaarde.

“Als de moordenaar of moordenares bewust een spoor in de richting van Petra van Slied recht heeft gelegd, dan moet hij of zij in haar omgeving te vinden zijn.”

Vledder keek hem blij aan.

“Je bedoelt,” reageerde hij opgewonden, “dat de dader uit eigen ervaring moet weten welk parfum Petra van Sliedrecht gebruikt?”

De Cock knikte.

“Ik moet daarbij toch aan een vrouw denken.”

“Een vrouw…als dader?”

De Cock knikte opnieuw.

“Vrouwen hebben, dacht ik een uitgebreidere kennis van parfumgeuren dan mannen. En bedenk dat het een vrouw was die gisteravond bij Samuel Ridderspoor binnendrong en hem met die verkrachtingsdrug verdoofde.”

Vledder trok een pijnlijk gezicht.

“Ken jij uit de praktijk een moord waarbij een vrouw een wurgkoord hanteerde?”

De Cock bleef het antwoord schuldig.

Herengracht 1210 was bijna identiek aan de grachtenhuizen van Friedrich von Bodenwerder en Herman van Hogenbroek.

Ook dit pand had een fraaie halsgevel, indrukwekkende festoenen, een kroonlijst en kunstige guirlandes onder de ramen. Boven de deur naar het souterrain was een breed bordes.

De gordijnen achter de ramen van het souterrain waren gesloten.

Na enige aarzeling bestegen de rechercheurs de blauwstenen treden van het bordes. Naast een imposante hardgroen gelakte toegangsdeur was aan de muur een koperen naamplaat aangebracht met CHARLES VAN LOCHEM in verzonken zwarte letters.

Daaronder stond in een ander lettertype ASSURADEUR.

Wat besluiteloos bleef De Cock staan. Hij wees naar een koperen bouton onder de naamplaat.

“Bellen heeft geen zin.”

“Of hij moet net zijn thuisgekomen.”

“Daar geloof ik niet in.”

Vledder wees naar beneden.

“Als we met dezelfde moordenaar te maken hebben, dan is ook nu de deur van het souterrain niet afgesloten.”

De Cock knikte.

“Je hebt gelijk.”

De rechercheurs verlieten het bordes. Beneden bij het souterrain drukte De Cock met de punt van zijn elleboog de klink naar beneden en duwde met zijn rechterknie tegen de deur. Die gleed geluidloos open. Voorzichtig stapte de oude rechercheur naar binnen.

Vledder volgde.

Een paar traptreden leidden naar de lager gelegen keuken.

Het was er aardedonker. De twee ramen aan de grachtkant waren met zware gordijnen afgesloten. De Cock stapte naar een spleet licht en trok de gordijnen open. Het daglicht stroomde uitbundig naar binnen.

Aan de wand rechts ontwaarde De Cock een reeks kastjes boven een granieten aanrecht met gaspitten en een dubbele wasbak.

Net als bij Friedrich Heinrich von Bodenwerder en Herman van Hogenbroek stond midden in de keuken een grote rechthoekige tafel met rondom stoelen. Met angstige voorgevoelens liep De Cock om de tafel heen. De parfumgeur van Petra van Sliedrecht prikkelde zijn neusgaten. Aan het eind van de tafel was een stoel ver naar achteren geschoven. Naast die stoel lag op de stenen vloer een magere man. Hij lag op zijn rechterzij met iets opgetrokken knieën. Twee zwarte wurgstokjes hingen op zijn rug. De Cock keek naar de kruin van het slachtoffer, bezag het warrige, al grijzende haar en herkende Charles van Lochem.

De adem van Vledder kriebelde in zijn nek.

“Weer een wurgmoord?” riep hij ontsteld.

De Cock knikte.

“Dezelfde methodiek…een koord met wurgstokjes.”

“Is het Charles van Lochem?”

De Cock gromde.

“En ik heb nog zo tegen hem gezegd,” sprak hij hoofdschuddend, “dat hij uit het souterrain moest blijven.”

Vledder glipte langs hem heen en hurkte bij de dode neer.

“Hij ziet er nog beroerder uit,” grapte hij, “dan tijdens zijn bezoek bij ons in de recherchekamer.”

De jonge rechercheur zweeg even. Zijn gezicht kreeg een ernstige expressie. “Hij heeft nu in ieder geval tijd om te slapen.”

Het klonk niet eens cynisch.

De Cock boog zich iets naar voren.

“Heeft hij een vlek op zijn overhemd?”

Vledder knikte.

“Geel. Een grote gele vlek.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Net zoals bij Von Bodenwerder?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Het is veel lichter van kleur en niet zo vettig als het eigeel bij Von Bodenwerder.”

De jonge rechercheur keek op.

“Moet zijn hemd ook naar Rijswijk?”

De Cock knikte beslist.

“Absoluut.”

Vledder kwam overeind en pakte zijn mobieltje.

“Zal ik de meute waarschuwen?”

De Cock knikte opnieuw.

“En geef ook deze moord maar door aan de recherche van bureau Lijnbaansgracht.”

Vledder glimlachte.

“Zal ik vragen of ze de moord willen overnemen?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Laat maar.”

De oude rechercheur hurkte naast de bellende Vledder bij de dode neer. Het gezicht van Charles van Lochem, constateerde hij, was in de dood nog valer dan voorheen. Een droevig gevoel van medelijden welde in hem op. Van mensen die hij tot nu in deze vreemde moordzaak had ontmoet, was deze Charles van Lochem hem nog het meest sympathiek.

Hoewel hij de zekerheid had dat de oren van het slachtoffer niet meer luisterden, sprak hij zacht: “Volgens mij, vriend Charles, ben jij nu niet op die plek van geween en tandengeknars.”

De grijze speurder kwam omhoog. Zijn oude knieën kraakten.

Hij luisterde even naar het gesprek dat Vledder voerde, ging toen aan tafel zitten en wachtte gelaten op de komst van de meute.

De Cock had moeie voeten. Plotseling voelde hij ze. Het was op het moment dat hij, terugkomend van het onderzoek op de Herengracht, zich aan het bureau Warmoesstraat in zijn stoel liet zakken. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend scherpe spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoogtrok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat die pijn betekende. Telkens als de zaken slecht verliepen, als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, geen enkele vooruitgang meer te boeken, gaven de helse duiveltje acte de présence.

Vledder keek hem bezorgd aan.

“Zijn ze er weer?”

De grijze speurder knikte en sloot zijn ogen. Minutenlang bleef hij zo zitten. Zijn markante gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip.

“Het trekt alweer wat weg,” sprak hij mat.

Vledder keek hem droevig aan.

“Is het werkelijk zo erg?”

“Wat?”

De jonge rechercheur wees naar De Cocks pijnlijke onderdanen.

“Die…eh, die duiveltjes…dat je er geen gat meer in ziet?”

De Cock antwoordde niet direct. Hij tilde zijn benen weer van het bureau. Zijn gezicht stond somber.

“Ik zie nog geen enkele opening. De moorden zijn met grote precisie uitgevoerd. In een vast patroon.”

Vledder zuchtte.

“Waar moeten we dan op wachten…tot hij of zij bij een volgende moord een kapitale fout maakt?”

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

“Het enige wat de drie slachtoffers met elkaar gemeen hebben is dat zij behoorden tot het bestuur van de door Alexander de Rijke gestichte Bond van Haters van Geweld. Moet ik daar een motief uit destilleren?”

Vledder stak zijn wijsvinger omhoog.

“Je vergeet één ding…ze bewoonden alledrie een grachtenpand. Misschien steekt het motief niet in het lidmaatschap van de Bond van Haters van Geweld, maar is een of andere gek bezig om alle bewoners van de beroemde grachtengordel uit te roeien.”

Het idee deed De Cock glimlachen. De pijn in zijn kuiten zakte weg.

“Samuel Ridderspoor woont in Bussum…niet in de Amsterdamse grachtengordel. Heb je al nadere berichten van onze collega’s van Gooi- en Vechtstreek?”

Vledder knikte.

“Niets nieuws. De herinneringen van Samuel Ridderspoor zijn er niet helderder op geworden. Zijn omschrijving van de raadselachtige vrouw die hem bezocht en bedwelmde, blijven van een treurige vaagheid.”

De Cock ademde diep.

“We moeten nog eens naar Bussum om hem gezamenlijk uitgebreid te verhoren.”

De grijze speurder staarde enige tijd zwijgend voor zich uit.

De lichtgele vlek op het overhemd van de dode Charles van Lochem intrigeerde hem. Ineens verhelderde zijn blik. Hij stond van zijn stoel op en begon door de grote recherchekamer te stappen. Het was een oude gewoonte van De Cock. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen.

Bij het bureau van Vledder bleef hij staan.

“Hoe laat moet je op Westgaarde zijn voor de sectie op het lijk van Herman van Hogenbroek?”

Vledder keek op zijn horloge.

“Ik mag langzaamaan wel opstappen. Ik heb een afspraak met dokter Rusteloos om vier uur.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Wat laat.”

De jonge rechercheur knikte.

“Dokter Rusteloos krijgt het steeds drukker. Het aantal moorden in ons land neemt jaar op jaar toe. Hij moest drie secties in Rotterdam afwerken voor hij naar Amsterdam kon komen.”

De Cock liep opmerkelijk kwiek naar de kapstok.

Vledder kwam hem aarzelend na.

“Wat ben je van plan?” vroeg hij argwanend. “Ga je mee naar de sectie?”

De Cock kroop onder zijn oude hoedje en schudde zijn hoofd.

“Voor je naar Westgaarde gaat, breng je mij naar het kantoor van de…eh, de Broeders van de Haat.”

Vledder trok zijn neus iets op.

“Wat ga je daar doen?”

De Cock glimlachte.

“Een praatje maken met Petra van Sliedrecht…vragen of ze bereid is tot medewerking.”

“Waarmee.”

“Het oplossen van drie moorden.”

Vledder liep met open mond achter hem de grote recherchekamer af.

Bij de deur draaide De Cock zich half om.

“Ik weet het.”

“Wat?”

“Die gele vlek op het overhemd van de dode Charles van Lochem.”

“Nou?”

“Het is whisky.”