8
Op de houten steiger achter het politiebureau stapten Vledder en De Cock in hun bejaarde Golf en reden vanaf de Oudebrugsteeg naar het Damrak. Het was er ongewoon druk. Het aanhoudend fraaie zomerweer met een vrolijke, bijna uitbundig stralende zon lokte nog steeds vele toeristen naar de oude binnenstad van Amsterdam.
Vledder lachte.
“Onze weersvoorspellers hebben het makkelijk…geen vuiltje aan de lucht.”
De Cock keek naar het brede trottoir met de vele, dicht opeengepakte, traag voortschuifelende en vooral schaars geklede voetgangers.
“Ideale toestanden voor zakkenrollers,” verzuchtte hij.
Vledder blikte opzij.
“Interesseert jou dat wat?”
De Cock knikte nadrukkelijk.
“Mij wel. Zeker. Jaren geleden vormde ik als beginnend rechercheur een gouden koppel met de toen nog jonge Appie Keizer. We werden destijds ingezet om in de binnenstad de zakkenrollerij te bestrijden. Het was een succesvolle actie. We hebben toen heel veel van die handige gauwdieven in hun kraag gepakt.”
“Leuk werk?” vroeg Vledder.
De Cock knikte.
“Absoluut. Vooral Appie Keizer was een meester in het uitdenken van vermommingen.”
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
“Vermommingen?”
De Cock glimlachte.
“Als zakkenrollers jouw gezicht als rechercheur eenmaal kennen, blijven ze uit je buurt…krijg je geen kans meer om er een te betrappen. Daarom wisselden we bijna dagelijks van kleding, plakten snorren op onze bovenlip en kleefden baarden aan.”
Vledder lachte.
“En dat hielp?”
De Cock gniffelde.
“Zeker. Er waren zakkenrollers bij die wij in de loop van de tijd zelfs voor de derde keer arresteerden.”
Vledder reageerde verrast.
“Voor de derde keer. Werden ze dan niet bestraft?”
De Cock trok een grijns.
“Laten we het niet over de capriolen van justitie hebben, want dan krijg ik alsnog een maagzweer.”
“Ik dacht dat jij stressbestendig was.” reageerde Vledder.
“Nu wel. Met het klimmen der jaren ben ik milder geworden en ben ik in staat om zaken wat afstandelijker te bezien. Maar in mijn jonge jaren had ik nog wel eens de neiging om uit mijn vel te springen.”
Vledder keek om zich heen en foeterde op het verkeer, dat niet opschoot. Bij de kruising Prins Hendrikkade-Martelaarsgracht stond het opnieuw muurvast.
De Cock keek glimlachend toe hoe Vledder uit woede met zijn vuist op het stuur van de Golf hamerde.
“Stressbestendig?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Beslist niet.”
“Weet je het andere weggetje nog?”
Vledder knikte.
“Via de Droogbak, de Haarlemmer Houttuinen, het Haarlemmerplein en de Marnixstraat?”
“Precies.”
“Het is een omweg,” bromde Vledder.
“Hier verlies je nog meer tijd.”
De jonge rechercheur wurmde zich met de Golf uit de file en reed richting Droogbak.
“Wat verwacht je?”
“Waarvan?”
“Herman van Hogenbroek?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Toen we de vorige keer op aandringen van Petra van Sliedrecht op pad gingen, vonden we een dode Friedrich Heinrich von Bodenwerder.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“De vertrouw die Petra van Sliedrecht niet.”
De Cock negeerde de opmerking.
“Het hoeft natuurlijk niets te betekenen dat Van Hogenbroek voor haar niet bereikbaar was. Hij kan een paar dagen op reis zijn.”
Vledder keek zijn oude mentor van opzij aan en grijnsde.
“Is dat voor jou een troostende gedachte of ga jij echt daarvan uit?”
De Cock reageerde wat geprikkeld.
“Nee, als ik de zekerheid had dat hij een paar dagen op reis was, dan waren wij nu niet met ons tweeën op weg naar de Keizersgracht.”
“Je verwacht dus wel iets ernstigs?”
“Ja.”
Vledder zweeg. Hij boog zich geconcentreerd over het stuur.
Daarna pleegde hij bewust een reeks gewaagde verkeersovertredingen en bereikte met de Golf uiteindelijk ongeschonden de Keizersgracht. Tot zijn verwondering vond hij nog een redelijk parkeerplaatsje aan de wallenkant tussen de bomen.
Gniffelend keek hij opzij naar De Cock.
“Voldoende ruimte voor jouw pyknische habitus om uit te stappen.”
De oude rechercheur gromde.
“Je mag met die pyknische habitus van mij best een beetje rekening houden. De vorige keer zat ik bijna klem tussen een boom en het portier.”
Vledder maakte een verontschuldigend gebaar.
“Ik kon niet anders. Het was het enige parkeerplaatsje aan de gracht.”
Ze stapten uit en schuifelden over het met Amsterdammertjes afgezette smalle trottoir. Voor nummer 1821 bleven ze staan en keken omhoog.
Het pand was bijna identiek aan de woning van Friedrich Heinrich von Bodenwerder. Ook dit pand had een fraaie halsgevel, indrukwekkende festoenen, een kroonlijst en kunstige guirlandes onder de ramen. Boven de deur naar het souterrain was een breed bordes. De gordijnen achter de ramen van het souterrain waren gesloten.
Na enige aarzeling bestegen de rechercheurs de blauwstenen treden van het bordes. Naast een imposante hardgroen gelakte toegangsdeur was aan de muur een koperen naamplaat aangebracht met HERMAN VAN Hogenbroek in verzonken zwarte letters. Daaronder in een ander lettertype ADVOCAAT pROCUREUR.
De Cock trok zijn onderlip iets omhoog.
“Meneer kent zijn rechten.”
Het klonk wat spottend. Ondertussen gaf hij een ruk aan een koperen knop onder de naamplaat. In het inwendige van het pand rinkelde luid en duidelijk een bel.
De rechercheurs stelden zich bij de deur op.
Er kwam geen reactie. Toen ook na het tweede belgeluid geen reactie kwam, tastte De Cock met zijn rechterhand in een steekzak van zijn regenjas.
Vledder hield die hand tegen.
“Hou dat apparaatje nog even in je zak,” sprak hij bezwerend.
“Laten we eerst de deur van het souterrain onder het bordes proberen. In het pand van Friedrich Heinrich von Bodenwerder was die deur niet afgesloten.”
De Cock knikte toegevend.
“Je hebt gelijk.”
De rechercheurs liepen de blauwstenen treden af. Beneden bij het souterrain drukte De Cock met de punt van zijn elleboog de klink naar beneden en drukte met zijn knie tegen de deur.
Tot zijn verwondering gleed de deur open. Voorzichtig stapte hij naar binnen.
Vledder volgde.
Een paar traptreden leidden naar een keuken onder de bel-etage van het huis. Het was er aardedonker. De twee ramen aan de grachtkant waren met zware gordijnen afgesloten. De Cock stapte naar een spleet licht en trok de gordijnen verder open.
Het daglicht stroomde blij naar binnen.
Aan de wand rechts ontwaarde De Cock een reeks kastjes boven een aanrecht met vier elektrische kookplaten en twee wasbakken. In het midden van het vertrek stond, net als in het souterrain van Friedrich Heinrich von Bodenwerder, een grote rechthoekige tafel met stoelen rondom.
De Cock liep met een angstig voorgevoel langs de tafel. Een geur van parfum prikkelde zijn neusgaten. Aan het eind van de tafel was een stoel iets naar achteren verschoven. Naast die stoel lag op de plavuizen vloer het lichaam van een zwaargebouwde man. De Cock herkende de op het hoofd geplakte lichtblonde haren. De man lag op zijn rechterzij, met iets opgetrokken knieën. Hij droeg een donkerbruin colbert. Twee zwarte wurgstokjes hingen op zijn rug.
De oude rechercheur nam de situatie in zich op. Het liet zich aanzien dat ook deze man zittend op de stoel was gewurgd door iemand die achter hem stond. Daarna, zo concludeerde De Cock, moet het slachtoffer van de stoel zijn gegleden.
De adem van Vledder kriebelde in zijn nek.
“Weer een wurgmoord?” riep hij ontsteld.
De Cock knikte.
“Duidelijk. Dezelfde methodiek als bij Friedrich Heinrich von Bodenwerder…een koord met wurgstokjes.”
Vledder keek naar hem op.
“Dezelfde dader?”
De Cock trok een grijns.
“Daar lijkt het op…qua modus operandi.”
“Wie is het?”
“Wat bedoel je?”
“Wie is het slachtoffer?”
De Cock ademde zwaar.
“Ik denk dat ik weet wie hij is. Maar ik heb hem nog niet in zijn gezicht gekeken.”
Vledder glipte langs hem heen naar de andere kant van de tafel. De jonge rechercheur hurkte bij de dode neer. Geschrokken keek hij op.
“Het is…eh, het is Herman van Hogenbroek.”
De Cock knikte.
“Dat vermoedde ik al…dat geplukte lichtblonde haar.” Hij schudde zijn hoofd. “Jammer, ik had hem nog graag een paar vragen gesteld over zijn relatie met de vermoorde Friedrich Heinrich von Bodenwerder.”
Vledder snoof.
“Daar zijn we dan te laat mee.”
Het klonk cynisch.
De Cock reageerde niet. Hij legde zijn hoofd in zijn nek en snoof een paar maal.
Vledder kwam overeind.
“Wat ruik je?”
De Cock boog zijn hoofd weer naar voren.
“Parfum,” sprak hij zacht.
“Nee toch?”
De Cock knikte.
“Het parfum van Petra van Sliedrecht.”
Vledder kneep zijn lippen opeen.
“Het wordt tijd,” riep hij verbeten, “dat wij die juffrouw ter verantwoording roepen. Het liefst sloot ik hier de boel af en ging op pad om haar te arresteren.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Zover zijn we nog lang niet,” reageerde hij kalm. “Alleen op basis van de geur van haar parfum durf ik nog niets tegen haar te ondernemen.”
Hij zweeg even, ging naast Vledder staan en hurkte daarna bij het slachtoffer neer. Met het iets gezwollen gelaat en de half uitgestoken tong bood de dode geen prettig aanzien. De oude rechercheur ontweek de blik uit de dode, wijd opengesperde ogen. Voorzichtig duwde hij met de rug van zijn hand de kin van de dode man iets omhoog en schatte de diepte van de insnoeringen van het wurgkoord in de hals van het slachtoffer.
Ineens werd zijn blik getroffen door een lichtgrijze vlek op het witte overhemd van de man. De vlek was ongeveer tien centimeter onder de kin van het slachtoffer en leek iets te glinsteren. De Cock bekeek de revers van het colbert. Die waren niet bevlekt. Hij schatte de omvang van de vlek en concludeerde dat de vlek niet was ontstaan terwijl de man het colbert droeg.
Hij hield de top van zijn wijsvinger tegen een rand van de vlek. Het voelde vers en vettig aan.
Vledder volgde zijn verrichtingen.
“Wat heb je?”
De Cock antwoordde niet. Hij keek op.
“Is er al bericht van ons laboratorium in Rijswijk over de gele vlek op het overhemd van Friedrich Heinrich von Bodenwerder?”
Vledder knikte.
“Vanmorgen.”
“En?”
“Het was eigeel.”
Nadat dokter Den Koninghe naar zijn eigen aard en op zijn eigen wijze de dood van Herman van Hogenbroek had geconstateerd, en nadat Bram van Wielingen zijn Hasselblad had gehanteerd en de broeders van de Geneeskundige Dienst het lichaam van het slachtoffer hadden afgevoerd, liet De Cock zich in het souterrain met een zucht op een stoel aan de lange tafel zakken.
Dat de moordenaar nu al voor de tweede maal op dezelfde manier had toegeslagen, baarde hem zorgen. Hij was er vrijwel van overtuigd dat de beide slachtoffers hun moordenaar of moordenares goed hadden gekend en hen volstrekt argeloos tot hun woning hadden toegelaten.
Maar wat was de basis? In wat voor omstandigheden en in welk milieu had de moordenaar of moordenares zijn of haar slachtoffers leren kennen? En…wellicht belangrijker…wat was het motief?
De oude rechercheur keek naar Vledder, die met een aktetas onder zijn arm de keuken binnenkwam. Hij legde de tas op tafel en ging tegenover De Cock zitten. Hij nam glimlachend zijn mobieltje uit een zak van zijn jasje. Hij tikte met zijn wijsvinger op het toestel.
“Hier zijn we toch wel mee gezegend,” sprak hij opgewekt. “Als ik nog denk aan die zware walkie-talkies waarmee wij vroeger op pad gingen. En wat had je dan nog voor bereik?”
Hij hield zijn mobieltje omhoog.
“Ben Kreuger van de dactyloscopische dienst komt hier naartoe. Hij neemt dan tevens het pand van de vermoorde Friedrich Heinrich von Bodenwerder in zijn onderzoek mee.”
De Cock knikte instemmend.
“Heel goed. Heb je de ontdekking van de moord op Herman van Hogenbroek aan de recherche van het bureau Lijnbaansgracht gemeld?”
“Ik heb ze gevraagd of zij het onderzoek naar die moord wilden overnemen.”
De Cock glimlachte.
“Prachtig. Hoe reageerden zij?”
“Lauw. Ze toonden geen enkele interesse. Toen ik bleef aandringen en suggereerde dat de moorden op Von Bodenwerder en Van Hogenbroek mogelijk verband hielden met de moord op Alexander de Rijke, vroeg de rechercheur met wie ik sprak, even tijd voor beraad.”
“En? Wat was het resultaat?”
“Zij zagen geen enkel verband. Von Bodenwerder en Van Hogenbroek waren volgelingen van Alexander de Rijke. En daar hield het verband mee op.”
De Cock maakte een berustend gebaar.
“Zo kun je het natuurlijk ook zien.”
Hij liet het onderwerp rusten.
“Is er voor Ben Kreuger boven nog iets te kwasten?”
Vledder knikte.
“In de woonkamer van Herman van Hogenbroek staan, net als bij Von Bodenwerder, twee lege maar gebruikte wijnglazen. Wanneer Ben Kreuger die op vingerafdrukken heeft onderzocht, laat ik de glazen naar Rijswijk brengen voor een toxicologisch onderzoek.”
“Vergif?”
Vledder maakte een onzeker gebaar.
“Een verdovend middel…GHB.”
De Cock grinnikte.
“Het lijkt op BHG…Bond van Haters van Geweld.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“GHB staat voor gammahydroxybutyraat. Het wordt ook wel ‘verkrachtingsdrug’ genoemd. Het is niet te geloven, maar van oorsprong is het een verdovingsmiddel om olifanten onder zeil te brengen. In verdunde vorm werkt het ook bij de mens.”
“Verkrachtingsdrug?”
“Zo noemen ze dat,” antwoordde Vledder. “Slachtoffers van dat spul zijn vaak jonge meisjes die vervolgens worden misbruikt.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Denk je dat de dader dit middeltje bij Von Bodenwerder en Van Hogenbroek heeft gebruikt?”
Vledder haalde zijn schouders op.
“Ik heb er kortgeleden in het Korpsbericht iets over gelezen. Een beetje van dit spul in een glas wijn of bier werkt sterk verdovend. Ik vind namelijk dat onze slachtoffers wel erg gedwee van de woonkamer naar het souterrain zijn geleid.”
“En daar de dood vonden.”
“Precies.”
“Heb je dokter Rusteloos van jouw vermoeden op de hoogte gebracht?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ik wil eerst het resultaat van Rijswijk afwachten. Als men daar niets vindt heeft het ook geen zin om dokter Rusteloos in te lichten.”
De Cock glimlachte.
“Je bent goed bezig,” sprak hij bewonderend. “Nog even en ik kan met een gerust hart met pensioen.” Hij wees naar de aktetas op tafel. “Waar heb je die vandaan?”
Vledder wees omhoog.
“Terwijl jij je in het souterrain met de meute bezighield, ben ik boven aan het snuffelen gegaan. Op de eerste etage, ontdekte ik, had Herman van Hogenbroek een kantoor. In een van de de laden van zijn bureau vond ik die aktetas. Er zitten bescheiden in. Ik heb het even vluchtig doorgenomen. Ik dacht zelfs dat er een testament bij zat.”
“Een testament?”
Vledder knikte. Hij trok de aktetas naar zich toe en nam er papieren uit. Na enig geblader pakte hij een gele map en reikte die De Cock aan.
“Er staat ‘testament’ op.”
De oude rechercheur opende de map en begon gretig te lezen. Vledder merkte aan de reactie van De Cock dat er iets bijzonders was.
“Wat is er?”
“Een testament.”
Vledder grinnikte.
“Dat snap ik. Van wie?”
De Cock keek naar hem op. Zijn gezicht stond ernstig.
“Van Alexander de Rijke.”