5
Nadat Vledder de oude Golf zonder brokken uit het benarde parkeerplaatsje aan de wallenkant had gemanoeuvreerd en De Cock met zijn pyknische habitus* onbelemmerd en zonder te mekkeren was ingestapt, reden ze van de Keizersgracht weg.
≡ pyknische habitus: deftig voor ‘gezet figuur’
In de auto, die een tijdje in de felle zon had gestaan, was het om te stikken. De oude rechercheur pufte en wreef met twee vingers tussen zijn boord.
“Airconditioning?”
Vledder grinnikte.
“Airconditioning?” herhaalde hij. “Voor zoveel luxe moet je een andere werkgever zoeken. Zet aan jouw kant het raampje maar open.”
De Cock wuifde achter zich.
“Heb je het pand goed afgesloten?”
Vledder knikte. Hij diepte uit zijn broekzak een sleutelbos en hield die omhoog.
“Die vond ik in de rechterzijzak van het colbert van het slachtoffer. Een van de sleutels paste op het slot van de voordeur. Ik kon daarmee jouw wandaad van vanmiddag verdoezelen.”
De Cock glimlachte.
“En de deur van het souterrain?”
“Heb ik van binnenuit vergrendeld. Ik heb ook, zij het met veel moeite, een afspraak met de dactyloscopische dienst kunnen maken voor overmorgen.”
De Cock trok een zuur gezicht.
“Is het personeelstekort bij de dactyloscopische dienst dan nog niet opgelost?” vroeg hij bijtend.
Vledder schudde zijn hoofd.
“Het valt niet mee om de vacatures op te vangen. De meeste rechercheurs vinden dat gedoe met kwasten en vingerafdrukken maar saai. De dactyloscopische dienst zou ook niets voor mij zijn.”
De Cock draaide zich iets naar zijn jonge collega toe.
“Heb je al contact gehad niet de recherche van bureau Lijnbaansgracht?”
Vledder knikte.
“Terwijl jij, zoals gebruikelijk, met die excentrieke lijkschouwer stond te keuvelen, heb ik even mijn mobieltje gebruikt.”
“En?”
“Wat?”
De Cock reageerde geprikkeld.
“Weten ze al iets over de moordenaar van Alexander de Rijke…een motief?”
Vledder snoof.
“Ze zijn inmiddels al vele uren met hem bezig geweest…met verschillende mensen. Maar wie hem ook onder verhoor nam, die vent deed zijn bek niet open.”
De Cock plukte aan zijn neus.
“Het recht van een verdachte,” sprak hij berustend. “Heb je ook melding gemaakt van de moord op Friedrich Heinrich von Bodenwerder?”
“Ja.”
“Hoe reageerden ze?”
“Lauw.”
De Cock keek hem verrast aan.
“Heb jij hen niet op het idee gebracht dat er mogelijk een verband bestaat tussen deze moord en de moord op Alexander de Rijke?”
Vledder trok zijn schouders op.
“Dat is hun sores. Ik heb over zo’n mogelijk verband niet gerept.”
De Cock grijnsde hoofdschuddend.
“Ik vind het maar een vreemd stel, die stichtelijke broeders van de BHG, Bond van Haters van Geweld. Hoe komen ze op zo’n naam? Vooral Friedrich Heinrich von Bodenwerder…die dode pedofiel…lijkt mij bij leven een louche figuur te zijn geweest.”
“Hoe bedoel je?”
De Cock gebaarde heftig.
“Alexander de Rijke, de inspirerende leider van het genootschap waartoe hij behoort, komt even bij hem op bezoek en hij produceert onmiddellijk een paar uiterst compromitterende foto’s.”
“Dat is inderdaad louche, onfris.”
De Cock grinnikte.
“Maar volgens Herman van Hogen broek was Friedrich Heinrich von Bodenwerder nil conscire sibi.”
“Wat?”
“Nil conscire sibi. Latijn voor: zich van geen kwaad bewust zijn.”
“Geloof jij dat?”
De Cock schudde zijn hoofd en blikte even opzij.
“Heb je nog naar foto’s van Alexander de Rijke met twee spiernaakte jongetjes gezocht?”
Vledder knikte.
“Ik heb niets gevonden. Ik heb met de sleutelbos van het slachtoffer in het huis wel alle bureaus en kasten kunnen openen. Het vreemde is, dat in het gehele pand geen correspondentie aanwezig is…geen brieven, rekeningen of andere bescheiden.”
De Cock zuchtte.
“Friedrich von Bodenwerder zal ze veilig hebben opgeborgen. Als we van de week tijd hebben, moeten we de boel maar eens goed overhoophalen. Misschien heeft hij ergens een geheime bergplaats.”
Vledder keek opzij.
“Dacht je wat te vinden?”
De Cock knikte.
“Aanwijzingen…belastende foto’s, papieren. Ik denk dat wij de moordenaar van Friedrich von Bodenwerder moeten zoeken onder zijn slachtoffers…de lieden die hij chanteerde.”
“Waaruit concludeer je dat?”
De Cock wuifde voor zich uit.
“Als Friedrich von Bodenwerder compromitterende foto’s kan maken bij een bezoek van Alexander de Rijke aan zijn pand, dan kan hij dat bij iedere bezoeker hebben gedaan.”
Vledder knikte begrijpend.
“Op die manier kon hij middelen en mogelijkheden tot het plegen van chantage vergaren.”
“Precies.”
“Zou hij toch Alexander de Rijke hebben gechanteerd, zoals Petra van Sliedrecht beweert?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Wat voor waarde heeft de ontkenning van Alexander de Rijke tijdens die voltallige bijeenkomst van het bestuur van het genootschap?”
Vledder keek nadenkend.
“Je bedoelt, dat hij op dat moment mogelijk onder de psychische druk van zijn chanteur stond?”
De Cock knikte.
“We moeten Petra van Sliedrecht over het een en ander nog maar eens aan de tand voelen. Bijvoorbeeld over de geur van haar parfum in het souterrain rond het lijk van Friedrich Heinrich von Bodenwerder,” antwoordde Vledder. “Mijn reukorgaan is niet zo sterk ontwikkeld, maar de geur van haar parfum was indringend aanwezig.”
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
“We kunnen Petra van Sliedrecht tijdens het verhoor met die constatering verrassen. En misschien raakt ze erdoor in de war. Laten we dat hopen.” De oude rechercheur spreidde zijn beide handen. “Maar als een feitelijk bewijs hebben we er niets aan.”
Vledder keek verwonderd opzij naar De Cock.
“Waarom niet?”
De Cock ademde diep.
“Hoe…eh, hoe,” begon hij hakkelend, “omschrijf je een geur in een proces-verbaal…hoe duid je dat aan? Ik heb er eens over nagedacht. Naar mijn mening kun je het als bewijsmiddel niet vasthouden, niet bewaren. Verder…hoe vluchtig is zo’n parfum…blijft het lang hangen of is het na enkele uren vervlogen?”
De oude rechercheur laste een kleine pauze in.
“Bovendien,” ging hij na een paar seconden verder, “is zo’n parfumgeur bepaald niet uniek. Ik denk dat wellicht honderden, zo niet duizenden vrouwen zich met hetzelfde geurtje tooien.”
Vledder staarde nadenkend voor zich op de weg.
“Het zint mij niet,” sprak hij hoofdschuddend. “Zelfs als we de geur van haar parfum bij het lijk even buiten beschouwing laten, ben ik toch van mening dat Petra van Sliedrecht iets met de moord op die Von Bodenwerder te maken heeft.”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Hoe? Gaf ze ons zijn foto en zijn adres om ons de door haar gepleegde moord te laten ontdekken?”
Vledder reageerde furieus. Hij hamerde met zijn vuist op het stuur van de Golf.
“Ze kent de man, weet vermoedelijk iets van zijn praktijken en is er vooral op gebrand het tere imago van Alexander de Rijke te beschermen…ook na zijn dood.”
De Cock keek hem schuins aan.
“Jij ziet haar als de moordenares?”
Vledder draaide zich met een ruk naar hem toe.
“Jij niet?”
De grijze speurder ontweek zijn blik. Hij staarde zwijgend voor zich. Het antwoord bleef hij Vledder schuldig.
Toen ze de hal van het politiebureau aan de Warmoesstraat binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand vanachter de balie De Cock met een kromme vinger.
De oude rechercheur slofte naar hem toe.
“Heb je een blijde boodschap?”
Het klonk cynisch.
De wachtcommandant keek even naar hem op.
“Het politiegedoe,” gromde hij, “is geen bedrijf voor blijde boodschappen.”
De Cock glimlachte.
“Wat heb je?”
“Boven zit een vrouw op je te wachten.”
“Vroeg ze naar mij?”
Rozenbrand boog zich iets naar hem toe.
“Jij bent toch De Cock?”
De grijze speurder negeerde de opmerking.
“Zit ze daar al lang?”
Rozenbrand blikte even op zijn horloge.
“Zeker drie kwartier.”
De Cock maakte een grimas.
“Dan moet het heel belangrijk zijn.”
Het klonk spottend.
Hij draaide zich om en besteeg opmerkelijk kwiek de twee trappen naar de grote recherchekamer. Vledder volgde lichtvoetig.
Op de bank bij de deur zat een vrouw. De Cock schatte haar op achter in de veertig. Mogelijk nog iets ouder. Ze droeg een donkerblauw mantelpakje met een witzijden sjaal. Toen ze de grijze speurder in het oog kreeg kwam ze overeind en liep op hem toe.
“Meneer De Cock?”
Haar stem klonk warm.
De oude rechercheur knikte.
“De Cock…eh, De Cock met ceeooceekaa.”
Over haar lippen gleed een glimlach.
“Peter had mij voorspeld dat u zo zou reageren.”
“Peter?”
Ze knikte.
“Mijn zoon.”
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“U hebt een zoon die Peter heet?”
De vrouw knikte.
“Peter van de Valkenhorst.”
De Cock keek haar lachend aan.
“U bent Adriana van de Valkenhorst?”
“Precies.”
De Cock liep voor haar uit de grote recherchekamer binnen en liet haar op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. Hij zwiepte zijn oude hoedje naar de kapstok en miste, maar hij raapte zijn hoofddeksel niet op en ging met zijn regenjas nog aan achter zijn bureau zitten.
“Is er iets met Peter?”
Mevrouw Van de Valkenhorst schudde haar hoofd.
“Gelukkig niet. Mijn zoon kwam vanmorgen bij mij op bezoek. Hij vertelde dat hij hier in de Warmoesstraat bij u was geweest om u te bewegen het onderzoek naar de moord op Alexander de Rijke op u te nemen.” Ze trok haar gezicht in een verdrietige plooi. “U had geweigerd. Peter was erg teleurgesteld.”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“We hebben bij de recherche hier in Amsterdam een vaste taakverdeling. De moord op de heer De Rijke werd gepleegd binnen het ressort van het bureau Lijnbaansgracht. Ik kan als rechercheur van de Warmoesstraat zonder enige aanleiding geen onderzoek van een collega overnemen.”
Adriana strekte haar rechterhand naar hem uit en streek over zijn arm.
“Kan ik die aanleiding niet zijn?” vroeg ze liefjes.
De Cock trok zijn arm terug.
“U bent ongetwijfeld een charmante vrouw.” De oude rechercheur schonk zijn beminnelijkste glimlach. “Van een rijpe schoonheid…onbetwist…maar ik kan en mag op uw verzoek niet ingaan.”
“Jammer.”
De Cock wreef even over zijn brede kin.
“U mag hieruit beslist niet concluderen dat ik niet in die afschuwelijke moord op uw…eh…”
“Ex-man.”
“…uw ex-man ben geïnteresseerd. Ik heb wel degelijk belangstelling voor de mens…de persoon Alexander de Rijke. Ik kan u in alle openheid zeggen dat ik met zijn ideeën sympathiseer.”
Ze produceerde een droeve grijns.
“Zo zijn er velen.”
De Cock negerde de opmerking.
“U hebt geruime tijd met hem samengeleefd.”
“Bijna vijf jaar,” antwoordde Adriana ernstig. “De gelukkigste jaren van mijn leven.”
“Strubbelingen?”
Ze glimlachte.
“Ach, er waren wel eens kleine oneffenheden in onze relatie, maar die wist ik in de meeste gevallen snel glad te strijken…met een Crème Beauvoir.”
“Crème Beauvoir?”
Adriana knikte.
“Een gerecht,” reageerde ze achteloos. “Een toetje. Alexander was daar gek op. Daar kon je hem desnoods midden in de nacht voor wakker maken.”
De Cock keek de vrouw onderzoekend aan.
“Hoe hebt u zijn dood ervaren?”
Adriana van de Valkenhorst zuchtte diep.
“Als een schok. Verlammend. Het heeft even geduurd voor het echt tot mij doordrong.”
Ze zuchtte opnieuw.
“Het is vreemd, maar ik ben er altijd bang voor geweest dat zoiets eens zou gebeuren. Hij stond naar mijn gevoel te veel in de publieke belangstelling…er waren te veel mensen om hem heen die hem adoreerden.”
De Cock keek haar vragend aan.
“Dat is gevaarlijk?”
Adriana knikte nadrukkelijk.
“Zeker. Het wekt ook gevoelens van jaloezie. Ik kan het verlangen van mijn zoon Peter best begrijpen. Hij wil dat de moord op zijn vader gedegen wordt onderzocht…dat alle facetten openbaar worden.”
“Waarom?”
Adriana trok haar gezicht ia een ernstige plooi.
“Peter is ervan overtuigd dat achter de moord op zijn vader een complot schuilgaat…een samenzwering van mensen die bang waren voor zijn populariteit.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Zijn daar aanwijzingen voor?”
Mevrouw Van de Valkenhorst stak haar handen omhoog.
“Daar moet u maar eens met Peter over praten.”
De Cock knikte traag.
“Hebt u na uw scheiding van Alexander de Rijke nog contact met hem onderhouden?”
Adriana van de Valkenhorst maakte een charmant gebaar.
“Onze kinderen.”
“Kin-de-ren?”
“Ja. We hebben samen ook nog een dochter…Eva…de moeder van alle moeders.”
De Cock gleed met zijn pink over de rug van zijn neus. Een gebaar om tijd te winnen. Ondertussen keek hij de vrouw onderzoekend aan en constateerde dat haar grote donkerbruine ogen lieflijk contrasteerden met haar lange blonde haren, waarin nog geen tintje grijs was te ontdekken. Ze was voor haar leeftijd een aantrekkelijke vrouw. Hij wuifde in haar richting.
“Eva is ook de moeder van alle vaders.”
Er gleed een schaduw over haar gezicht.
“Ondanks onze scheiding – gevolg van zijn seksuele geaardheid – heeft Alexander zich altijd als een goede vader gedragen. De kinderen waren dol op hem. Toen zijn gewelddadige dood die avond bekend werd, zijn Eva en Peter onmiddellijk naar mij toe gekomen. Samen hebben we zitten huilen.”
De Cock wachtte even tot de smart uit haar gezicht was weggezakt.
“Kent u Friedrich Heinrich von Bodenwerder?”
Adriana van de Valkenhorst knikte.
“Een medewerker van Alexander. Ik heb hem een keer ontmoet. Hij maakte op mij geen prettige indruk…het type achterbakse gluiperd.”
De Cock glimlachte.
“Hebt u dat Alexander gezegd?”
“Ja.”
“En?”
“Alexander zei dat hij met zijn groeiende aanhang steeds meer medewerkers nodig had en dat hij geen tijd had om ze allen te screenen.”
De Cock beet even op zijn onderlip.
“Er zijn geruchten,” formuleerde hij voorzichtig, “dat die Friedrich Heinrich von Bodenwerder Alexander de Rijke zou hebben gechanteerd.”
“Waarmee?”
De Cock wuifde achteloos.
“Foto’s waarop Alexander is te zien in gezelschap van een paar naakte jongetjes.”
Mevrouw Van de Valkenhorst schudde haar hoofd.
“Daar heb ik nooit iets over gehoord. Ook niet van Alexander. Ik geloof ook niet dat Alexander zich zou laten chanteren. Hij was geen pedofiel.”
De Cock zuchtte.
“Hebt u een verklaring voor zijn dood?”
Ze keek hem niet-begrijpend aan.
“Hoe bedoelt u dat?”
De Cock gebaarde.
“Buiten de complottheorie van Peter…vanwaar uw angst dat hem iets zou overkomen…hebt u een concrete gedachte over wie hem naar het leven stond?”
“Nee.”
De Cock zuchtte.
“Wat moet zijn moordenaar hebben bezield?”
Adriana haalde haar schouders op.
“Alexander was tegen elke vorm van geweld. Daarom heeft hij ook die stichting in het leven geroepen. Hij verzette zich tegen de begrippen haat en onverdraagzaamheid.”
De Cock spreidde zijn handen.
“Er zijn ook mensen,” sprak hij somber, “die het geweld liefhebben…mensen die om welke reden dan ook, haat en onverdraagzaamheid prediken.”
Adriana liet haar hoofd iets zakken.
“Die zijn er,” knikte ze bevestigend. “Mensen die menen dat ze zonder geweld, zonder gevoelens van onverdraagzaamheid en haat hun doel niet bereiken.”
De Cock keek haar doordringend aan.
“Is Alexander wel eens in conflict gekomen met iemand die zo’n mening was toegedaan?”
De uitdrukking op het gezicht van Adriana van de Valkenhorst veranderde. Het was alsof plotseling een verschrikkelijke gedachte bezit van haar nam. Ze zag bleek en haar lippen trilden.
“Norman,” lispelde ze, “Norman van Dijk.”
De Cock reageerde verrast.
“Wie…eh, wie is Norman van Dijk?”
Adriana kneep even haar ogen dicht.
“Norman van Dijk is hoofd van een militante milieubeweging…een man met radicale ideeën. Alexander verweet hem gewelddadig gedrag.”
“En?”
Adriana slikte.
“Norman van Dijk beet hem toe dat het softe gedrag van mensen zoals Alexander de Rijke het milieu onherstelbare schade hadden toegebracht. Daar moest een einde aan komen. Mensen met een zwabberend gedooggedrag hadden geen recht om te leven. Zij vormden een gevaar voor de samenleving en dienden volgens hem te worden afgemaakt.”
De Cock trok een vies gezicht.
“Afgemaakt?”
Adriana van de Valkenhorst knikte.
“Ik was bij dat twistgesprek aanwezig. Ik verzeker u…Norman van Dijk meende wat hij zei.”