2
Een bonte mengeling van gedachten spoelde door het hoofd van De Cock. De grijze speurder leunde in zijn stoel achterover en wreef met zijn rechterhand over zijn brede kin. Het was een gebaar voor een korte pauze om de verrassende mededeling van de jonge Peter van de Valkenhorst rustig te verwerken.
Van enige afstand keek hij Peter secondenlang strak aan. De scherpe blik van De Cock tastte zijn gelaatstrekken af. Hij bezag de strakke kin, de wat spitse neus, de opkrullende mondhoeken. In het smalle gezicht vond hij echter niets dat leek op Alexander de Rijke zoals hij die kende van enkele krantenfoto’s en flitsen uit het televisiejournaal.
Peter onderging de inspectie van de oude rechercheur gelaten.
Zijn lippen vergleden tot een milde glimlach.
“De begrijp,” sprak, hij zacht, “tot welke conclusie u inmiddels bent gekomen. Uiterlijk heb ik niets van Alexander de Rijke.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Maar dan ook totaal niets. Ik voel de behoefte om de verklaring dat wijlen Alexander de Rijke uw verwekker is, in twijfel te trekken.”
Peter schudde zijn hoofd.
“Ik ben geen bedrieger,” sprak hij somber.
De Cock glimlachte.
“De reactie van elke bedrieger.”
Peter gleed met zijn vlakke rechterhand over zijn gezicht.
“De lijk op mijn moeder.”
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
“Van Alexander de Rijke,” formuleerde hij voorzichtig, “wordt beweerd dat hij homofiel is.”
Peter reageerde scherp.
“Wat wilt u daarmee zeggen?”
De Cock trok gelaten zijn schouders iets op.
“Dat mag u zelf invullen.”
Peter schudde zijn hoofd.
“Van hem wordt niet verwacht dat hij kinderen zou hebben verwekt. Dat bedoelt u?”
“Precies.”
De jonge man gebaarde voor zich uit.
“Alexander de Rijke is niet altijd homofiel geweest. Dat is maar aan weinigen bekend. Moeder heeft bijna vier jaar een verhouding met hem gehad. Ze woonden samen. Volgens haar zijn er in die tijd serieuze plannen geweest voor een huwelijk. Om voor mij onduidelijke redenen is het er nooit van gekomen.”
De Cock glimlachte.
“Zijn toen al sluimerende geaardheid?”
Peter trok een bedenkelijk gezicht.
“Ik denk niet.” formuleerde hij voorzichtig, “dat zijn geaardheid toen al van invloed was. Moeder heeft, zo heeft ze mij verteld, van zijn homofilie aanvankelijk niets bemerkt. Dat openbaarde zich pas later. Het was volgens haar een bittere gewaarwording…voor beiden.”
De Cock knikte begrijpend.
“Toen is er een eind aan hun relatie gekomen?”
Peter knikte.
“Het is jammer dat het zover is gekomen. Ik heb in mijn jeugd een vader gemist.”
De Cock keek hem schuins aan.
“Leeft uw moeder nog?”
“Gelukkig wel. Ik zou haar niet willen missen.”
“Heeft uw moeder u opgebiecht dat Alexander de Rijke uw natuurlijke vader is?” vroeg De Cock glimlachend.
Het gezicht van Peter betrok.
“Het was geen biecht,” sprak hij bits. “Ik bedoel, geen bekentenis van een laakbare handeling of een afkeurenswaardig gedrag. Ze hield van die man, oprecht, en ze genoot – zo heeft ze mij verteld – van haar zwangerschap.”
“En daar bent u het product van?”
Peter van de Valkenhorst reageerde niet direct. Zijn mond vormde een strakke lijn.
“U hebt soms een vreemde woordkeus,” sprak hij bestraffend.
“Ik ben geen ‘product’ van een zwangerschap, zoals u dat schetst. Ik ben een exponent van de liefde tussen mijn moeder, Adriana van de Valkenhorst, en Alexander de Rijke…twee uitzonderlijke mensen.”
De Cock knikte traag.
“En in die hoedanigheid bent u hier.” De oude rechercheur zweeg even.
“De bedoel dat niet cynisch,” ging hij geruststellend verder. “U wordt gedreven door uw afstamming…uw verwantschap met het slachtoffer.”
Peter ademde diep.
“U begint er iets van te begrijpen,” verzuchtte hij. “Ik wil dat de laffe moord op mijn vader op een eerlijke en deskundige wijze wordt onderzocht. En beide eigenschappen, eerlijkheid en deskundigheid, dicht ik u toe.”
De Cock glimlachte.
“Vleiend…uiterst vleiend.” Hij schudde zijn hoofd. “Ik moet u echter teleurstellen. Ik kan het onderzoek naar de moord op uw vader niet op mij nemen.”
Peter keek hem verwonderd aan.
“Waarom niet?”
De Cock spreidde zijn handen.
“Het is een interne kwestie. De politie van Amsterdam heeft de stad in een aantal districten verdeeld. Ieder district behandelt zijn eigen misdrijven. De moord op Alexander de Rijke werd gepleegd voor de ingang van De Rode Hoed. Dat is binnen het district van het politiebureau aan de Lijnbaansgracht. De rechercheurs van dat bureau zullen zich met het onderzoek belasten. Dat is gebruikelijk. Ik kan mij daar niet in mengen.”
Peter liet zijn hoofd zakken. Daarna kwam hij traag van zijn stoel overeind. Zijn smalle gezicht zag bleek en zijn onderlip trilde. Hij strekte zijn rechterhand met een uitgestoken wijsvinger naar de grijze speurder uit.
“Rechercheur De Cock,” sprak hij met een zweem van dreiging, “van deze beslissing krijgt u spijt.”
Toen Peter van de Valkenhorst met gebogen hoofd en traag lopend de grote recherchekamer had verlaten, viel er tussen de rechercheurs een diepe stilte. De min of meer dreigende woorden van de jonge man hadden op beiden toch enige indruk gemaakt. Het was Vledder die de stilte verbrak.
“Kunnen we niet iets voor die man doen?”
De Cock trok en denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Voor die…eh, die Peter van de Valkenhorst?”
Vledder knikte.
“Wie anders.”
“Waarom?”
“Die man gaat zwaar gebukt onder de dood van zijn biologische vader.”
De Cock zuchtte.
“We kunnen moeilijk het politiebureau aan de Lijnbaansgracht binnenstappen en luidkeels het onderzoek naar de moord op Alexander de Rijke opeisen. Ik denk dat we met hoongelach zouden worden ontvangen.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Zo bedoel ik dat niet. Ik vind dat jij die Peter van de Valkenhorst best had mogen uithoren. Of hij wellicht iets weet, of hij een vermoeden heeft in welke richting de moordenaar van Alexander de Rijke moet worden gezocht. Dat soort zaken.”
De Cock maakte een afwerend gebaar.
“Ik wroet niet in onderzoeken van collega’s,” sprak hij beslist.
“Dat is niet netjes. Dat is binnen politiekringen onbehoorlijk gedrag. Ik zou ook niet toestaan dat collega’s gingen scharrelen in een onderzoek waar ik mee bezig ben.”
Hij gebaarde naar de telefoon.
“Bel straks het bureau Lijnbaansgracht. Vertel ze dat het slachtoffer Alexander de Rijke een zoon heeft, ene Peter van de Valkenhorst, dat die ons heeft verzocht het onderzoek van de moord op zijn vader op ons te nemen en dat wij dat verzoek hebben afgewezen.”
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
“En dat is alles?”
“Wat wil je dan?” reageerde De Cock geprikkeld. “Bij de recherche aan het bureau Lijnbaansgracht zitten bekwame mensen. Onder hen zijn rechercheurs die lang geleden nog leerling van mij zijn geweest. Die zijn best in staat om die moord goed af te wikkelen. Bovendien, het is een eenvoudige zaak. De dader is gepakt en er zijn voldoende getuigen.”
Vledder maakte een hulpeloos gebaar.
“Ik…eh, ik weet niet wat het is,” sprak Vledder haperend, “maar er trilt zo’n vaag, onbestemd voorgevoel in mijn lijf, dat wij nog nauw bij die moord op De Rijke betrokken zullen raken.”
De Cock keek zijn jeugdige collega scherp aan.
“Hoe?”
“Geen flauw idee.”
De oude speurder grijnsde.
“Onzin. We hebben met die moord niets te maken. En laten we daar blij om zijn. Moorden op bekende en populaire mensen geven altijd veel rompslomp. Ik ga morgen gezellig een tijdje met vakantie en dan zie jij maar hoe je in je eentje met die vage, onbestemde gevoelens in het reine komt.”
“Waar ga je heen?”
De Cock glimlachte.
“Mijn vrouw wilde naar het Zwarte Woud. Een sentimentele herhaling van onze huwelijksreis. Maar daar heb ik geen trek in. Ik heb haar voorzichtig aangeraden om maar weer een appartement te huren in Callantsoog. Dat hebben we vorige jaar ook gedaan…derde etage in het gebouw De Wijde Bliek, met een heerlijk uitzicht over de duinen tot aan het natuurgebied het Zwanenwater aan toe. Het is ook een fantastische stek om langs het strand te wandelen.”
De oude rechercheur staarde enige tijd nadenkend voor zich uit.
“Dat zal het wel weer worden,” ging hij rustig hoofdknikkend verder, “Callantsoog, als mijn vrouw verstandig is.”
Vledder krulde zijn lippen.
“En dat is ze?”
De Cock lachte vrolijk.
“Doorgaans.”
Vledder beet even op zijn onderlip.
“Als…eh, als je naar Callantsoog gaat,” sprak hij hakkelend, “neem een mobieltje mee.”
“Waarom?”
Vledder maakte een weifelend gebaar.
“Zodat ik je kan bereiken.”
“Waarvoor?”
“Als de hel losbarst.”
“Wat voor een hel?” vroeg De Cock niet-begrijpend.
Vledder trok zijn gezicht strak.
“De nasleep van de moord op Alexander de Rijke. Ik had je daar graag bij.”
De Cock legde zijn onderarmen op de rand van zijn bureau en het zijn hoofd in het kommetje van zijn handen rusten. Daarna boog zich naar voren.
“Wat is er met je, Dick?” vroeg hij bezorgd. “Wat haal je je voor muizenissen in het hoofd? Ben je wat in de war door wat er vannacht met Adelheid is gebeurd?”
“Ook.”
“Wat nog meer?”
Vledder antwoordde niet. Er werd op de deur geklopt en de jonge rechercheur riep: “Binnen.” Zijn stem trilde een beetje.
De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen een struise vrouw. De Cock schatte haar leeftijd op ergens rond de veertig. Ze droeg een kakikleurig linnen jack met brede, opgestikte zakken. Onder een pantalon van dezelfde stof staken haar voeten in grove wandelschoenen. Met grote, onvrouwelijke passen stapte ze naar het bureau van de grijze speurder en boog zich iets voorover.
“U bent rechercheur De Cock?”
Haar stem klonk wat schor.
De oude rechercheur knikte.
“De Cock met…eh, met ceeooceekaa,” antwoordde hij naar gewoonte. “Waarmee kan ik u van dienst zijn?”
De vrouw trok haar gezicht strak.
“Ik wil even ernstig met u praten over de moord op Alexander de Rijke.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Die moord behandel ik niet,” reageerde hij bits. “U moet zich vervoegen bij het politiebureau aan de Lijnbaansgracht. Daar zal men u…” De oude rechercheur stokte. Hij blikte steels opzij naar Vledder en las een waarschuwing in de ogen van zijn jonge assistent. Met een diepe zucht keek hij weer omhoog naar de vrouw en gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.
“Neemt u plaats,” sprak hij benepen.
De vrouw plofte onelegant neer op de stoel.
Met een wat stuurse trek op zijn gezicht bekeek De Cock haar strakke pony van sluike, donkerblonde haren, haar bolrond gezicht, met een paar opmerkelijke, bijna fosforescerend groene ogen.
Ondanks haar onelegante gedrag en haar plompe voorkomen, maakte de vrouw op de oude rechercheur een uiterst sympathieke indruk. De stuurse, onvriendelijke trek op zijn gezicht vergleed in een zoete glimlach.
“U hebt Alexander de Rijke gekend?”
De vrouw knikte nadrukkelijk.
“Zeker.”
“Hoe?”
“Ik was zijn vertrouwelinge.”
“Vertrouwelinge?”
“Ja.”
“te welk opzicht?”
De vrouw antwoordde niet direct.
“Laat ik mij eerst aan u voorstellen. Mijn naam is Petra van Sliedrecht. Ik ben ongehuwd. Van mijn vader heb ik een paar bezittingen geërfd en daar leef ik van…bescheiden, maar ik stel geen grote eisen aan het leven.”
De Cock glimlachte.
“Een bevoorrecht mens.”
“Absoluut.”
“Hoe bent u met Alexander de Rijke in contact gekomen?”
Petra van Sliedrecht gebaarde voor zich uit.
“Alexander de Rijke heb ik twee jaar geleden in ons religieus genootschap leren kennen.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Religieus genootschap?”
Petra knikte.
“Een verbond…een bondgenootschap. Kortweg de BHG, Bond van Haters van Geweld. Alexander de Rijke leidde die bond met een indrukwekkende bezieling. Tijdens een bezoek aan een bijeenkomst van het genootschap raakte ik in de ban van zijn optreden, zijn uitstraling, zijn charisma, en ik vroeg hem of ik bij hem in dienst kon treden…con amore…als zijn secretaresse.”
“En?”
Petra van Sliedrecht glimlachte.
“Na enige aarzeling stemde hij toe.”
“Zo werd u zijn vertrouwelinge,” sprak De Cock vriendelijk.
Petra trok haar gezicht in een ernstige plooi.
“Toen door de wervende activiteiten van Alexander de Rijke steeds meer mensen tot het genootschap toetraden, was hij genoodzaakt om hulp om zich heen te verzamelen. Hij kon het alleen niet meer af. Zijn grootste probleem was om betrouwbare mensen te vinden.”
De Cock keek haar schuins aan.
“Dat lukte?”
Petra trok een bedenkelijk gezicht.
“Alexander had weinig tijd en ruimte. Er was vaak geen gelegenheid om de antecedenten te onderzoeken van de mensen die zich aandienden.”
De Cock plukte even aan het puntje van zijn neus.
“Er slopen lieden in de leiding van het verbond, die afbreuk deden aan de doelstellingen?”
Petra zuchtte.
“Dat is netjes geformuleerd. Er ontstond onderling wat gekrakeel. Er waren lieden met verkeerde ambities…mensen die meenden dat van het verbond een commerciële instelling moest worden gemaakt…dat van de leden best een fiks bedrag aan contributie kon worden verlangd. Het waren heden met eurotekens in hun ogen. Alexander de Rijke had soms de grootste moeite om alles in goede banen te leiden.”
De Cock gebaarde in haar richting.
“Er waren toch geruchten dat Alexander de Rijke zich in de politiek zou storten?”
Petra knikte met een bedrukt gezicht.
“Er waren bondslieden die daar op aandrongen. Zij vonden Alexander een lijsttrekker op wie heel veel mensen zouden stemmen. Zijn oproep tot vrede, veiligheid en geweldloosheid zou een klankbodem vinden onder de mensen die tekenen zagen dat onze samenleving verloederde.”
De Cock glimlachte.
“Ik heb Alexander de Rijke de laatste jaren gevolgd. Als politieman, als rechercheur, was ik vooral getroffen door zijn wil om de criminaliteit uit te bannen.”
Petra zuchtte diep.
“Alexander had grootse plannen. Gisteravond schoot een of andere idioot zijn pistool op hem leeg. Hij heeft zijn missie niet mogen voltooien.”
De Cock keek haar vragend aan.
“Hebt u enig idee wat de moordenaar bezielde…wat hem dreef tot die moord op Alexander de Rijke?”
“Geld.”
De Cock keek haar niet-begrijpend aan.
“Het was geen roofmoord.”
Petra schudde haar hoofd.
“Met geld bedoel ik geen geld van Alexander. De moordenaar handelde in opdracht.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Een huurmoordenaar?”
Petra knikte heftig.
“Precies. Een huurmoordenaar.”
De Cock boog zich iets naar haar toe.
“En wie was de opdrachtgever? Wie huurde die moordenaar?”
Petra tastte in een van de opgestikte zakken van haar kakikleurige jack, nam daaruit een foto en schoof die De Cock toe.
“Dat is de man. Hij chanteerde Alexander.”
“Waarmee.”
Petra wees naar de foto.
“Deze man had Alexander uitgenodigd voor een bijeenkomst in zijn huis aan de Keizersgracht. Plotseling werd hij daar geconfronteerd met twee poedelnaakte jongetjes van een jaar of tien. Van dat moment zijn foto’s gemaakt.”
“Compromitterende foto’s?”
“Ja.”
“En daar chanteerde die man Alexander de Rijke mee?”
Petra knikte.
“Hij zou ze in een of ander roddelblad laten publiceren als Alexander niet betaalde.”
“Was Alexander de Rijke pedofiel?”
Petra schudde haar hoofd.
“Beslist niet. Hij weigerde dan ook op de chantage in te gaan.”
Petra wees opnieuw naar de foto.
“De man werd steeds driester. Hij dreigde Alexander om de compromitterende foto’s met de jongetjes zelfs na zijn dood te publiceren.”
De Cock keek haar scherp aan.
“Na zijn dood?” Zijn stem trilde van verbazing. “Hoe weet u dat?”
Petra stak haar armen omhoog.
“Dat heeft Alexander mij verteld,” sprak ze emotioneel.
De Cock keek haar onderzoekend aan.
“Hoe komt u aan de foto van die man?”
Petra snoof.
“Die heb ik stiekem gemaakt toen hij bij ons op kantoor geld van Alexander eiste. Ik ben in het bezit van door hem geschreven brieven aan Alexander. Die zal ik eventueel ter beschikking stellen van justitie. Ik wil ook getuigen van de gesprekken die ik heb beluisterd…gesprekken tussen deze man en Alexander.”
Ze wees opnieuw naar de foto, die ze De Cock had toegeschoven.
“Arresteer hem voor hij zijn bedreigingen uitvoert. Ik wil niet dat de naam van Alexander nog na zijn dood wordt bezoedeld.”