16
De Cock liet zijn blik secondenlang op die van
Yolanda van Ulvenhout rusten. Intussen draaide het raderwerk van
zijn denken op volle toeren. Was die jonge vrouw de link die hij
zocht… de ontbrekende schakel in de keten van intrige en moord?
Yolanda van Ulvenhout ontweek zijn starende blik, tastte in een zak
van haar bontcape en pakte een sleutel. ‘Mag ik de heren iets te
drinken aanbieden?’ vroeg ze vriendelijk. ‘U hebt een lange reis
achter de rug.’ Ze liep om de rechercheurs heen en stak de sleutel
in het slot van de toegangsdeur.
De Cock draaide zich om en keek haar verrast aan.
‘Woont u hier?’
Yolanda van Ulvenhout schudde haar hoofd.
‘Dit is een kast van een villa,’ sprak ze misprijzend. ‘Voor mij
veel te groot. In zo’n huis ga je verloren… vind je jezelf niet
meer terug.’
De Cock gebaarde in haar richting.
‘Waar woont u dan?’
Yolanda van Ulvenhout glimlachte.
‘Ik heb een knus flatje in Antwerpen,’ reageerde ze opgewekt. ‘Ik
studeer economie aan de Universitaire Faculteit Sint Ignatius.’
‘In Antwerpen?’
‘Ja… een heerlijke stad.’
De Cock gebaarde naar de sleutel in haar hand.
‘Maar blijkbaar hebt u wel toegang tot deze… eh, kast van een
villa?’
Yolanda bleef half in de open deur staan.
‘Walter… Walter van Fluijtenberg is mijn vriend.’
De Cock maakte een weifelend gebaartje.
‘Uw vriend?’
In zijn stem trilde ongeloof.
Yolanda van Ulvenhout hoorde de trilling van ongeloof in zijn stem
en keek hem verwonderd aan.
‘Kan dat niet?’
De Cock onderkende zijn fout.
‘Zeker, zeker,’ antwoordde hij haastig.
De jonge vrouw trok de sleutel uit het slot.
‘Ik leerde Walter ruim een jaar geleden kennen,’ ging ze verder,
‘op een intiem feestje bij vrienden… oud-studenten van Sint
Ignatius.’ Ze gebaarde met een glimlach. ‘Ik wil niet zeggen dat ik
onmiddellijk hevig verliefd was… zo’n type ben ik niet… maar ik
vond hem aardig, sympathiek en sindsdien is hij mijn vriend. We
hebben een… eh, hoe noemen ze dat… een soort
LAT-relatie. In de weekeinden ben ik meestal hier,
maar gedurende de rest van de week woon ik op mijn flatje in
Antwerpen. Ik wil niet dat mijn studie onder onze vriendschap
lijdt.’
De Cock knikte begrijpend, en sjokte met Vledder in zijn kielzog
achter haar aan naar binnen.
Yolanda van Ulvenhout wuifde om zich heen.
‘Kijk maar,’ riep ze. ‘Het lijkt van binnen wel een middeleeuws
kasteel.’
Via een ruime hal en een brede gang met geglazuurde plavuizen en
een eikenhouten lambrisering bereikten ze een groot rechthoekig
vertrek met zware donkere balken aan het plafond en een uit
okergele natuursteen opgetrokken indrukwekkende schouw.
Yolanda van Ulvenhout wees uitnodigend naar een paar diepe leren
fauteuils achter een ruwhouten kloostertafel.
‘Gaat u zitten.’
De beide rechercheurs namen plaats.
Yolanda van Ulvenhout deed haar zwarte bontcape af en wierp die
nonchalant in een lege fauteuil. Daarna liep ze naar een hoek van
het vertrek en trok vandaar een rijdende bar naar voren. Met een
weids gebaar wuifde ze naar een dubbele rij meest halfgevulde
flessen.
‘Wat zal het zijn?’
De Cock legde zijn hoedje naast zijn fauteuil op het parket en keek
op zijn horloge. ‘De dag vordert,’ riep hij opgewekt. ‘Bijna zes
uur. Tijd voor een goed glas cognac.’
Yolanda van Ulvenhout richtte haar aandacht op Vledder.
‘En u?’
‘Mineraalwater.’
Het klonk niet vriendelijk.
Over het gezicht van Yolanda van Ulvenhout gleed een glimlach. Ze
boog zich over de bar, schonk behoedzaam in en reikte de glazen
aan. Daarna mixte ze voor zichzelf een longdrink met rum. Met het
glas in haar hand ging ze tegenover De Cock zitten, sloeg haar
lange benen over elkaar en nam een slok.
‘Ik vrees,’ opende ze, ‘dat ik u weinig kan vertellen. Ik weet echt
niet wat er vannacht precies is gebeurd. Wouter belde mij vanmiddag
nerveus op en zei dat Walter in Antwerpen was opgenomen in het
Algemeen Ziekenhuis Middelheim en dat Walter naar mij had
gevraagd.’
De Cock probeerde de woordenstroom van de jonge vrouw te vatten en
kneep zijn wenkbrauwen samen. ‘Walter,’ vroeg hij aarzelend en half
begrijpend, ‘in het ziekenhuis… had naar u gevraagd?’
Yolanda van Ulvenhout knikte en nam gretig opnieuw een slok van
haar longdrink. ‘Ik… eh, ik ben na het telefoontje van Wouter
onmiddellijk naar het ziekenhuis aan de Lindenstraat gegaan, maar
het was voor…’ Ze stokte en haar gezicht versomberde. ‘Walter is er
erg aan toe. Ik heb geen woord met hem kunnen wisselen. Hij lag
daar met een wit gezicht en gesloten ogen. En dan al die slangen…’
De jonge vrouw stokte opnieuw. Hoofdschuddend. ‘Ik ben bang dat hij
het niet haalt. Volgens een dokter die ik sprak, werden zijn beide
longen geperforeerd en zijn er nog andere ernstige complicaties die
zijn leven bedreigen.’
De Cock zette zijn glas naast zich neer en boog zich ver naar haar
toe. ‘Wat… wat is er dan gebeurd?’ vroeg hij verward.
Yolanda van Ulvenhout keek met een blik vol ongeloof naar hem
op.
‘Weet u dat niet?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Zoals ik al zei… we zijn vanmorgen vrij vroeg met de trein uit
Amsterdam vertrokken en hebben in Antwerpen een bezoek gebracht aan
uw neef Freddy van Ulvenhout in de Willem Elsschotstraat.’
Yolanda van Ulvenhout drukte haar tanden in
haar onderlip. ‘Ik dacht dat u beiden voor een onderzoek kwam… een
onderzoek naar de aanslag op Walter.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
‘Aanslag?’
Yolanda van Ulvenhout knikte.
‘Hij werd volgens Wouter vannacht hier in Brasschaat
neergeschoten.’
De Cock keek haar verschrikt aan.
‘Door wie?’
Yolanda van Ulvenhout trok haar schouders op.
‘Dat heeft Wouter mij niet verteld,’ antwoordde ze zacht. ‘Wouter
zei dat hij Willem bij de oprijlaan van zijn villa had gevonden.
Zwaar gewond. Volgens hem moet iemand Walter tussen de struiken
hebben opgewacht en hebben neergeschoten.’
‘Een moordaanslag.’
Yolanda van Ulvenhout slikte.
‘Dat was het… een moordaanslag. Het was duidelijk de bedoeling om
Walter te vermoorden.’
De Cock schoof naar het puntje van zijn fauteuil.
‘Was Walter nog bij bewustzijn toen Wouter hem vond… heeft hij nog
iets gezegd?’
Yolanda van Ulvenhout trok een pijnlijk gezicht.
‘Dat weet ik niet,’ sprak ze jammerend. ‘Ik heb Wouter alleen maar
even door de telefoon gesproken. Op zijn aandringen ben ik na mijn
bezoek aan het ziekenhuis naar Brasschaat gereden. Ik zou hier in
de villa van Walter op Wouter wachten.’
De Cock zuchtte. Tal van vragen brandden op zijn lippen.
‘Is… eh, is de politie van Brasschaat van de aanslag op de hoogte
gebracht?’
Yolanda van Ulvenhout maakte een hulpeloos gebaar.
‘Ik dacht dat u in verband met die aanslag kwam. Maar als u van
niets weet, dan…’
Een telefoon, op een tafeltje naast de schouw, rinkelde.
Yolanda van Ulvenhout stond op, zette haar glas op de bar en stapte
er haastig naar toe. Met trillende vingers nam ze de hoorn op.
De Cock volgde haar met zijn blik. De oude
rechercheur zag hoe haar gezicht verstarde. Zonder iets te zeggen
legde ze de hoorn op het toestel terug en bleef als versteend bij
de schouw staan.
De Cock kwam uit zijn fauteuil overeind en liep op haar toe. Met
beide handen pakte hij de jonge vrouw bij haar schouders vast.
‘Wie was dat?’
Haar mond bewoog een paar maal zonder geluid.
‘Wouter,’ lispelde ze.
‘En?’
Yolanda van Ulvenhout keek naar hem op. Haar grijze ogen waren
gevuld met tranen. ‘Walter,’ snikte ze. ‘Walter is tien minuten
geleden in het ziekenhuis aan zijn verwondingen bezweken.’
Ze zaten er alle drie verslagen bij. Yolanda van
Ulvenhout huilde zachtjes. Haar gehele lichaam schokte.
De Cock liet haar stilletjes begaan. Hij begreep iets van haar
verdriet. Traag sjokte hij naar de bar en schonk zich nog een
cognac in. De grijze speurder hoopte vurig dat Walter van
Fluijtenberg niet het slachtoffer van een anonieme huurmoordenaar
was geworden, maar dat de man of vrouw, om wie alles draaide, zelf
de afrekening ter hand had genomen. In dat geval, zo overwoog hij,
bestond de mogelijkheid, dat de man of de vrouw zich eerst had
geopenbaard… zich kenbaar had gemaakt… voor hij of zij het vonnis
voltrok.
De grijze speurder bleef voor de jonge vrouw staan en keek op haar
neer.
‘Komt Wouter hierheen?’ vroeg hij vriendelijk.
Yolanda van Ulvenhout schudde haar hoofd.
‘Wouter zei dat hij op weg ging naar Amsterdam.’
De Cock ervoer haar antwoord als een schok.
‘Naar Amsterdam?’ vroeg hij toonloos.
Yolanda van Ulvenhout keek met een betraand gezicht naar hem op en
knikte.
‘Dat zei hij… Amsterdam. Hij had daar iets te regelen.’
De Cock knielde voor haar neer en pakte haar
beide handen. ‘Luister,’ gebood hij indringend. ‘Weet u wat voor
een leven Walter heeft geleid… hoe hij zo’n kapitale villa kon
bewonen?’
Yolanda van Ulvenhout knikte traag.
‘Inbraak… roof… diefstal… samen met Wouter. Walter was daar altijd
erg openhartig in.’
De Cock kneep haar handen steviger vast.
‘Heeft Walter u wel eens iets verteld over zijn oom… Frederik
Johannes van Fluijtenberg?’
Yolanda van Ulvenhout knikte opnieuw.
‘Hij werd Frederik Fluweel genoemd. Volgens Walter een geniale man.
Hij was hun leider… het brein achter alle operaties.’
De Cock voelde hoe de spanning bezit van hem nam. De gevoelige
uiteinden van zijn zenuwen trilden in de toppen van zijn
vingers.
‘Heeft uw vriend Walter,’ vroeg hij slikkend, ‘u ook verteld hoe
die Frederik Fluweel drie jaar geleden aan zijn eind kwam?’
Yolanda van Ulvenhout liet haar hoofd iets zakken.
‘Hij stierf onder hun handen.’
Licht gebogen en met een verbeten trek op zijn
brede gezicht stapte De Cock voor de grote schouw heen en weer. Het
was hem plotseling allemaal duidelijk… de gehele toedracht. Hij
kende nu het antwoord op de vraag, die hem vanaf het begin van het
onderzoek kwellend had beziggehouden: waarom kwam pas drie lange
jaren na de dood van Frederik Johannes van Fluijtenberg een reactie
op zijn sterven… zond iemand een kennisgeving van zijn overlijden
rond?
De grijze speurder kneep zijn beide ogen even dicht. Het was, zo
besefte hij nu, een uiterst listig gestelde kennisgeving van
overlijden, waarvan de fatale gevolgen waren te voorzien.
Voor de fauteuil van Vledder bleef hij staan.
‘Zou jij het onderzoek verder alleen kunnen afmaken?’ vroeg hij
uitdagend.
De jonge rechercheur keek naar hem op.
‘Waarom?’
De Cock antwoordde niet. Hij wees naar de
telefoon opzij van de schouw. ‘Bel onze wachtcommandant aan de
Warmoesstraat in Amsterdam,’ sprak hij streng. ‘Vraag aan Jan
Kusters of hij ervoor wil zorgen dat Appie Keizer en Fred Prins
zich voor ons gereed houden… met kogelvrije vesten.’
Vledder reageerde verrast.
‘Kogelvrije vesten?’
De Cock knikte.
‘En zeg tegen de wachtcommandant dat hij de man, die zich namens
mij bij hem meldt, moet vasthouden tot wij komen.’
Vledder kwam uit zijn stoel overeind.
‘Hoe bel je van hier Nederland?’
De Cock negeerde de vraag. Hij liep bij hem vandaan en knielde
opnieuw voor Yolanda van Ulvenhout neer.
‘Help mijn collega,’ zei hij vriendelijk. ‘En als hij klaar is, dan
belt u uw vader en zegt u hem, dat hij… Charles van Ulvenhout… zich
namens mij moet melden bij de wachtcommandant van het politiebureau
aan de Warmoesstraat.’ De grijze speurder zweeg even, plukte een
schone zakdoek uit zijn broekzak en droogde voorzichtig de tranen
op haar gezicht. ‘Als uw vader vraagt waarom hij zich moet melden…
zeg hem dan dat Wouter van Fluijtenberg naar hem onderweg is.’