2
Ze stapten op de houten steiger achter het
politiebureau in hun Golf. Vledder startte de motor, reed rechts de
Oudebrugsteeg in en draaide vandaar links de rijbaan van het Damrak
op.
De jonge rechercheur trok de kraag van zijn regenjas omhoog en
rilde achter het stuur. Het was vrij koud voor begin november en de
motor van de auto was nog niet op temperatuur.
Dicht boven de daken van de oude stad hing laag een grauw, van
sneeuw bezwangerd wolkendek en een schrale ijzige wind blies
striemend uit het noordoosten.
Na een oponthoud van enkele minuten bij de stoplichten van de Dam
manoeuvreerde Vledder de Golf achter het Koninklijk Paleis om door
het drukke stadsverkeer naar de Raadhuisstraat en reed verder via
de Westermarkt en de Rozengracht naar de De Clercqstraat. In de Jan
Evertsenstraat speet het de jonge rechercheur dat hij voor deze
route buitenom had gekozen. Door dubbelparkeren en de stomme onwil
van een paar lossende chauffeurs stond het verkeer in die straat
geruime tijd muurvast.
De Cock bekommerde zich niet om het gefoeter van zijn jonge collega
achter het stuur. Hij trok de veiligheidsriem om zijn borst iets
losser en liet zich behaaglijk onderuitzakken.
Het overlijdensbericht had de oude rechercheur verrast. Die
verrassing kwam niet voort uit de mededeling dat Frederik van
Fluijtenberg, alias Frederik Fluweel, nog vrij jong het aardse
tranendal had verlaten, maar het simpele feit, dat iemand het
noodzakelijk had geacht om juist hem van dat heengaan op de hoogte
te brengen.
Het was al meer dan twintig jaar geleden, dat hij die mislukte
fraudezaak tegen de sluwe Frederik Fluweel had behandeld. De namen
van de benadeelden kon hij zich niet eens meer herinneren. Wel
stond hem klaar voor de geest, dat het een van de weinige
nederlagen was die hij in zijn lange loopbaan als rechercheur had
geleden.
De grillige accolades rond de mond van de
grijze speurder bewogen speels. Vermoedelijk was dat, zo overwoog
hij met enige zelfspot, de reden dat hij de carrière van Frederik
van Fluijtenberg sindsdien zoveel als doenlijk had gevolgd.
In zijn herinnering leefde de oplichter en meester-inbreker voort
als een waakzame, maar toch vriendelijke en goedlachse man…
voorkomend, charmant, steeds camouflerend gehuld in saaie donkere
kostuums met de snit van betrouwbare degelijkheid.
Na die enkele fraudezaak had hij Frederik van Fluijtenberg nooit
meer op zijn ambtelijke pad ontmoet. Het lot had hem geen revanche
gegund. Hij zuchtte diep. Kende iemand nog die oude fraudezaak?
Waarom moest hij weten dat Frederik Fluweel zijn turbulent en
zondig leven had beëindigd? Peinzend vroeg hij zich af of het zin
had om dat oude dossier nog eens uit de administratie op te
diepen.
De Cock drukte zich weer omhoog en keek rond. Op zijn gezicht lag
verbazing. Hij blikte opzij.
‘Waar zijn we?’
Vledder gebaarde voor zich uit.
‘Op de rondweg.’
De oude rechercheur wees naar een verkeersbord boven de weg.
‘Richting Zaandam,’ riep hij ontsteld. ‘We moeten niet naar
Zaandam. We moeten naar Sint Barbara en dat ligt aan de
Spaarndammerdijk.’
Vledder knikte gelaten.
‘We gaan direct bij de afslag Havens West van de rondweg af en
komen op de Transformatorweg,’ legde hij geduldig uit. ‘Vandaar
kunnen we de Spaarndammerdijk bereiken. Een andere mogelijkheid is
er niet.’
De Cock drukte zich plotseling recht overeind. Met een van emotie
bevende hand wees hij schuin naar rechts. ‘Het oude kerkje van
Sloterdijk.’ Zijn stem trilde van tederheid. ‘Dat is het enige dat
men van het oude dorp heeft laten staan. Vroeger stak de toren als
een vinger Gods boven het landschap uit. Nu verzinkt hij in een zee
van machtige kantoorgebouwen.’
Vledder grinnikte.
‘Symbolen van Mercurius… God van de handel en de winst.’
De Cock bromde.
‘De oude Grieken noemden hem Hermes… de eeuwige
bedrieger… God van de gauwdieven, oplichters en de gewetenloze
sluwheid.’
Vledder lachte vrijuit.
‘Was dat dezelfde God?’
De oude rechercheur knikte nadrukkelijk.
‘Absoluut.’
De oude smalle Spaarndammerdijk lag er verlaten
bij. Er liep een bejaarde man met een hond en een jonge, te dikke
vrouw sjokte op een sukkeldrafje moeizaam voort… stampend, puffend
in een slobberend joggingpak.
Bij een nauwe oprit bracht Vledder hun Golf knarsend tot stilstand.
Rechts op ooghoogte, gemetseld in een muur, stond: Begraafplaats
Sint Barbara, en links op een wit bord met zwarte letters:
Verboden voor honden.
De Cock schudde afkeurend zijn hoofd.
‘Waarom zou men honden niet aan de voeten van hun baas of bazin
begraven?’
Vledder grinnikte.
‘Honden hebben hun eigen begraafplaats.’ Hij blikte grijnzend
opzij. ‘En als het aan jou lag, ook nog een eigen hemeltje.’
De Cock liet de spot aan hem voorbijgaan. Hij wees naar een grote
witte P op een blauw vlak, die duidelijk aangaf dat op het
terrein van de begraafplaats kon worden geparkeerd.
Vledder reed langzaam langs het open ijzeren hek naar binnen en
zette de Golf behoedzaam onder de overhangende takken van een oude
cederboom. Toen het dieselend geluid van de motor was verstomd,
stapten de beide rechercheurs uit de wagen.
Het was vreemd stil om hen heen. De parkeerplaats was geheel
verlaten. Ergens hoog in de oude cederboom tjilpte een vogel en op
een paar honderd meter afstand denderde een trein voorbij.
De Cock slenterde met Vledder aan zijn zijde in de richting van een
klein, vriendelijk, half in het groen verscholen kerkje. Het was
van een bijna onhollandse architectuur, grof vakwerk, opgevuld met rode baksteen. Slechts aan doden gewijd,
lag het er triest en verlaten bij.
De oude rechercheur schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en
keek op zijn horloge. Het was bijna elf uur.
De brede deuren van de aula, donkergroen met zwaar ijzerbeslag,
waren gesloten en er was niets dat erop wees dat in het kerkje
binnen enkele minuten een uitvaartdienst zou worden gehouden.
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Het is toch vandaag?’
In zijn stem trilde twijfel.
De Cock knikte nadrukkelijk. Om zich van de juiste datum te
vergewissen, gleed zijn hand naar de binnenzak van zijn colbert.
Nog voor hij de enveloppe met het overlijdensbericht had gepakt,
werd de aandacht van de rechercheurs getrokken door een kleine
bestelwagen, die langzaam de poort binnenreed.
Midden op de parkeerplaats bleef de bestelauto staan. Uit de cabine
sprong, soepel verend door zijn knieën, een lange slanke jongeman.
De Cock schatte hem op voor in de dertig. Hij was gekleed in een
nauwsluitend zwart kostuum. Boven de kraag van zijn colbert bolde
een witzijden sjaal.
Wat de oude rechercheur frappeerde, was de zwarte hoed die de
jongeman droeg… een hoed met een brede rand en rondom een glimmend
lint. Het deed hem denken aan de dracht van de Amerikaanse
gangsters uit de woelige jaren van de drooglegging.
De jongeman liep in looppas naar de achterzijde van de auto en trok
een brede metalen laadklep naar beneden. Uit het inwendige van de
bestelauto gleed in een rolstoel naar die laadklep een meisje met
lang golvend kastanjebruin haar. Als een lift gleed de klep naar
beneden.
Het meisje reed de parkeerplaats op. De jongeman liet de laadklep
weer omhoog gaan, sloot de wagen en duwde het meisje in haar
rolstoel voor zich uit in de richting van de aula.
Voor de beide rechercheurs bleef het tweetal staan. De jongeman
schoof zijn hoed met zijn wijsvinger iets omhoog en glimlachte. Hij
had een innemend gezicht met een beweeglijke mond en een gleufje in
het midden van zijn brede kin. ‘Komt u ook voor de uitvaart van de
heer Van Fluijtenberg?’ vroeg hij vriendelijk.
De Cock knikte.
‘Om elf uur.’
De jongeman maakte een verontschuldigend gebaartje.
‘Wij zijn laat.’ Hij wees in de richting van het meisje. ‘Patricia
had vanmorgen plotseling weer een van haar aanvallen. Dan duurt het
altijd even voor ze weer verder kan. Ik zei: “blijf maar thuis”.
Maar zij stond erop om de begrafenis van oom Frederik bij te
wonen.’
De Cock schonk hem een beminnelijke glimlach.
‘Oom Frederik?’
De jongeman knikte.
‘De heer Van Fluijtenberg is… eh, was de oudste broer van mijn
moeder.’ Hij schudde triest zijn hoofd. ‘De Van Fluijtenbergs
worden niet oud. Onze moeder is ook vrij jong gestorven.’ Hij zweeg
en wees naar de gesloten auladeuren. ‘Is er al iemand?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik heb nog niemand gezien.’
De jongeman keek wat onrustig om zich heen over de verlaten
parkeerplaats. Daarna blikte hij op zijn horloge. ‘Het is al tien
minuten over elf. De rouwstoet had er al lang moeten zijn.’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Misschien opgehouden in het verkeer.’
Het meisje keek van haar rolstoel omhoog. Ze had grote donkerbruine
ogen. Ze glansden in een smal ovaal gezichtje, bleek als
doorschijnend albast. ‘Bent u ook familie van oom Frederik?’
De grijze speurder schudde zijn hoofd.
‘Mijn naam is De Cock… De Cock met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij.
‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie,
verbonden aan het bureau Warmoesstraat.’
Er gleed een glimlach over haar lief bleek gezichtje.
‘Wij… eh, wij hebben ons nog niet aan u voorgesteld.’ Ze wees
schuin achter zich omhoog. ‘Dat is mijn broer… mijn broer Richard…
Richard Roosendaal. En ik ben Patricia.’ Ze glimlachte opnieuw.
‘Komt u eindelijk oom Frederik arresteren?’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Dat kan niet. Op aarde is dood een absolute
strafuitsluitingsgrond.’
Patricia Roosendaal negeerde de opmerking.
‘Mijn broer Richard en ik vragen ons af waar oom Frederik zich al
die jaren heeft schuilgehouden. Sinds hij uit de gevangenis is
ontvlucht, hebben we nooit meer iets van hem gezien of gehoord.’ Ze
trok vanonder een wollen plaid op haar knieën een enveloppe met een
paarse rand. ‘Tot wij vanmorgen het bericht van zijn overlijden
kregen.’
De Cock keek haar verbaasd aan. ‘U wist niet dat hij was gestorven?
Ik bedoel… voor u dat bericht kreeg?’
Patricia Roosendaal schudde haar hoofd.
‘Dit overlijdensbericht was voor ons een totale verrassing.’ Ze
schoof de enveloppe met de paarse rand weer onder haar plaid.
‘Eerlijk gezegd… de dood van oom Frederik is voor ons een uitkomst.
We kunnen het geld van de erfenis best gebruiken. Richard heeft wel
een goede baan, maar…’ Haar broer onderbrak haar. Op zijn beide
wangen werden rode koortsvlekjes zichtbaar. Wild zwaaide hij in de
richting van de toegangspoort. ‘Ze hadden er toch allang moeten
zijn.’ In zijn stem trilde onbehagen. ‘Ze zijn nu al bijna een
halfuur te laat.’ Hij wendde zich vol onbegrip tot De Cock. ‘Hebben
begrafenissen altijd vertraging?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Gewoonlijk niet. Begraven is het best geoliede bedrijf dat ik ken…
een bedrijf ook zonder malaise.’
Het macabere grapje ging aan Richard Roosendaal voorbij.
‘Begrafenisstoeten hebben toch altijd voorrang in het verkeer?’
De Cock knikte. ‘Een kwestie van piëteit… fatsoen, maar dat zijn,
vrees ik, verouderde begrippen.’
Richard Roosendaal blikte onrustig om zich heen.
‘Kan ik hier ergens informeren?’
De Cock wees naar een huisje aan de andere zijde van het
parkeerterrein. ‘Als ik het goed heb gelezen, dan is daar het
kantoor van de begraafplaats.’
Richard Roosendaal beende van hen weg.
Patricia schudde haar hoofd.
‘Richard is altijd zo ongeduldig,’ sprak ze vergoelijkend. ‘Hij
zelf is uiterst punctueel, daarom kan hij van anderen niet
verdragen dat zij zich niet aan gemaakte afspraken houden.’
De Cock glimlachte.
‘Volgens mij was uw oom Frederik een vermogend man,’ veranderde hij
van onderwerp. ‘Jullie rekenen op een erfenis?’
Patricia Roosendaal knikte.
‘Oom Frederik was bijzonder op ons gesteld. Vooral op Richard. Hij
heeft altijd gezegd dat hij ons in zijn testament zou gedenken. Hij
noemde Richard zijn lievelingsneef.’
‘Zijn er nog andere neven… nichten?’
Patricia Roosendaal knikte opnieuw.
‘Walter en Wouter… zoons van oom Johannes.’ Haar gezicht
versomberde. ‘Maar met hen hebben wij al jaren geen contact
meer.’
‘Was oom Frederik zelf niet getrouwd?’
Patricia Roosendaal schudde haar hoofd.
‘Niet officieel. Hij heeft jaren met een vrouw samengeleefd… tante
Liesbeth… een knappe Belgische uit Antwerpen. Maar sinds haar dood
is hij nooit meer een vaste verbintenis met een vrouw
aangegaan.’
‘Met een man?’
Patricia Roosendaal glimlachte.
‘Oom Frederik was geen homoseksueel… niet dat ik weet.’ Ze keek uit
haar rolstoel omhoog. ‘Mag ik openhartig tegen u zijn?’
‘Zeker.’
Patricia Roosendaal aarzelde even.
‘Ik… eh, ik begrijp uw aanwezigheid niet. Ik bedoel… waarom hebt u
belangstelling voor de begrafenis van oom Frederik?’
De Cock tastte naar de binnenzak van zijn colbert.
‘Ik kreeg ook een bericht van overlijden… vanmorgen… met de
post.’
Richard Roosendaal kwam vanaf de parkeerplaats met een draf op hen
toe. Een uiteinde van zijn witzijden sjaal wapperde achter op zijn
rug. Hijgend bleef hij voor hen staan. Zijn gezicht zag bleek en
zijn handen trilden.
‘Er is… er is,’ stamelde hij hees, ‘er is geen begrafenis. Helemaal
niet. Vandaag… vandaag wordt er op Sint Barbara niet begraven.’